direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Erica, Strengdijk 50/71 (Varkenshouderij Huirne)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2012019-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Namens Mts. Huirne is een door DLV Bouw, Milieu en Techniek BV een verzoek ingediend voor de uitbreiding van varkenshouderij Strengdijk 50 te Erica. De uitbreiding betreft twee nieuwe stallen en een mestopslag. De nieuwe bebouwing is voorzien op de percelen, kadastraal bekend "Gemeente Emmen, sectie AF nummers 896 en 1093". Bij realisatie van de uitbreiding van Strengdijk 50 wordt de tweede bedrijfslocatie Strengdijk 71 gesaneerd. Er is dus sprake van concentratie van twee bedrijfslocaties,

Sinds eind jaren 90 wordt door het bedrijf al gewerkt om te komen tot de concentratie op de locatie Strengdijk 50. Om deze reden zijn in het verleden al bedrijfsuitbreidingen mogelijk gemaakt. Met de nu voorliggende aanvraag wordt de voorziene bedrijfsconcentratie voltooid.

Het plan is noodzakelijk om in de toekomst economisch concurrerend te kunnen blijven. Mts. Huirne is genoodzaakt om te investeren in verbetering van de arbeidsomstandigheden, het milieu en dierwelzijn. Met de uitbreiding in staloppervlak- en aanpassing van emissiepunten en installaties wordt voldaan aan de maximale emissie-eisen uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderijen. Er is sprake van een forse verbetering van het woon- en leefklimaat in de omgeving.

Om het plan te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat:

  • 1. Het bouwvlak Strengdijk 50 wordt vergroot van 1,5 tot 3,1 ha (inclusief een terrein voor een nieuwe mestsilo, een terrein voor hemelwaterberging en de landschappelijke inpassing);
  • 2. De niet-grondgebonden agrarische bestemming van Strengdijk 71 wordt omgezet naar een woonbestemming.

Voor het geheel is een gecombineerde MER/PlanMER opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Strengdijk ten zuiden van de kern Erica. Locatie Strengdijk 71 wordt begrensd door de weg Strengdijk aan de oostzijde, de weg Kommerdijk aan de noordzijde, de woning Kommerdijk 3 aan de westzijde en een perceel weidegrond aan de zuidzijde. Locatie Strengdijk 50 grenst met de westzijde aan de Strengdijk. De overige zijden van dit deel van het plangebied grenzen aan het open Veenkoloniale landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2012019-B701_0001.png"
Figuur 1: Binnen de rode cirkel de indicatieve ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2012019-B701_0002.png"

Figuur 2: Binnen de rode lijn de indicatieve begrenzing van het plangebied

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan vervangt één bestemmingsplannen gedeeltelijk:

  • "Buitengebied Emmen", vastgesteld door de raad op 30 met 2013.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de bestemmingsverbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming- dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. In de plantoelichting wordt een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Erica, Strengdijk 50/71 (Varkenshouderij Huirne) zijn diverse onderzoeken verricht. In deze paragraaf worden ze kort benoemd. De conclusies uit de onderzoeken zijn verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan:

  • Bedrijfsplan Fam. Huirne (Adviseur B. Beerling)
  • Archeologisch bureau- en booronderzoek Strengdijk 50 te Erica (MUG Ingenieursbureau)
  • Natuurtoets voortzetting bedrijf aan Strengdijk 50 te Erica (Aequator)
  • MER, inclusief:
    • 1. Omgevingstoets Geurbelasting (DLV)
    • 2. Akoestisch Onderzoek (Exlan Consultants)
    • 3. Onderzoek Luchtkwaliteit (Exlan Consultants)
  • Watertoets (Waterschap Velt en Vecht)
  • Landschappelijke inpassing (Reuvers Bureau voor Groene Ruimtes)

Hoofdstuk 2 Juridisch kader

2.1 Bestemmingsplan

Binnen het inwerking getreden bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" (vastgesteld 30-05-13) hebben de bedrijfslocaties de volgende bestemmingen:

  • Strengdijk 50: Agrarisch - Niet Grondgebonden 2
  • Strengdijk 71: Agrarisch - Niet Grondgebonden 1

Beide locaties liggen binnen de de gebiedsbestemming "Agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen".

Strengdijk 50
Het nu gevraagde uitbreidingsplan van de locatie Strengdijk 50 is niet realiseerbaar binnen het bestaande bouwvlak van 1,5 ha. Het bestemmingsplan voorziet niet in een dusdanige uitbreiding van het bouwvlak.

Strengdijk 71
Met een binnenplanse wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" kunnen agrarische bedrijfsbestemmingen worden omgezet naar een woonfunctie. Het verzoek om de locatie Strengdijk 71 om te zetten naar een woonfunctie voldoet aan de voorwaarden voor deze functiewijziging.

Omdat de sanering van locatie nr. 71 voorwaarde is oor uitbreiding van locatie nr. 50, zijn beide locaties in één bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Gemeentelijk beleid

3.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De structuurvisie "Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef" is 24 september 2009 vastgesteld. Het is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald, deze zijn als volgt (wanneer relevant):

Landschap
Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Werken:
De koers voor de landbouw: schaalvergroting in landbouwgebieden mogelijk maken in aansluiting op het landschap. Daar waar de landbouw in de knel komt wordt ingezet op alternatieven.

Verder wordt aangegeven dat de belangrijkste uitgangspunten en ontwikkelingsprincipes voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen bestaan uit:

  • Kwaliteit voor kwantiteit. Centraal staat een verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit.
  • Keuze voor een duurzame inrichting van de ruimte. Wijzigingen in de ruimtelijke opbouw worden geënt op de zogenaamde lagenbenadering;
  • Rekening houden met de klimaatverandering.

In de Structuurvisie wordt landbouw aangewezen als drager van het landschap. In de grootschalige gebieden krijgt de landbouw voldoende mogelijkheden om op te schalen. Nieuwbouw c.q. vestiging in de als waardevol aangemerkte open ruimte is in principe alleen mogelijk indien er een ruimtelijke en economische meerwaarde is.

De Structuurvisie gaat uit van een lagenbenadering. Het grondgebied van Emmen is daarbij onderverdeeld in 4 deelgebieden. Voorliggende plangebied ligt in deelgebied C. Dit deelgebied ligt ten zuiden van de A37 en kan getypeerd worden als "ontwikkelingsgebied voor bedrijven, glastuinbouw en grootschalige landbouw".

3.1.2 Ruimtelijke waardenkaart

De Ruimtelijke waardenkaart (RWK) is een in september 2011 vastgestelde uitwerking van de Structuurvisie Emmen 2020. Het biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie en vormt de basis of 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer van de gemeente Emmen. Andere waarden zoals de aardkundige, archeologische, ecologische en hydrologische waarden, evenals monumenten, worden in dit document beschreven waar zij samenhang vertonen met het cultuurhistorisch gevormde landschap. De ruimtelijke waardenkaart kent drie onderdelen:

  • 1. In beeld brengen ontwikkelingsgeschiedenis
  • 2. Vastleggen van de kenmerken, kwaliteiten en knelpunten van het huidige landschap
  • 3. Aanreiken van handvatten ten aanzien van hoe met deze waarden om te gaan.

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied
De RWK maakt verder een onderscheid in drie deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het landschap van de grootschalige verveningen. De hoogveenontginningen vormen een uitzonderlijk monumentaal landschap. De lange kanalen die zwaar in de beplanting staan, de gestrekte linten en de ritmiek van kanalen, wijken en sloten verschaffen dit landschap voor Nederlandse begrippen een unieke monumentaliteit. Het landschap wordt gevormd door open ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour aan de ruimte. Zij ‘maken’ de ruimten.

De ruimtelijke waardenkaart omvat een drietal kaarten.

  • 1. Ruimtelijke aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Wijkenstructuur Veenkoloniën.
  • 2. Visuele aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Robuuste ruimte hoogveenontginning;
    • b. Essentiële zichtlijn (oost-west);
  • 3. Elementen. Er worden geen specifieke elementen aangeduid voor de omgeving van het plangebied:

Behoud, versterking en ontwikkeling
De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd. Binnen het landschap van de grootschalige verveningen wordt ingezet op behoud van archeologische waarden/vindplaatsen, het stelsel van kanalen en wijken, de robuuste, krachtig omzoomde ruimten en de verscheidenheid aan details (waaronder sluizen). De afleesbaarheid van de gelaagdheid van het landschap en de levendigheid op en aan het kanaal kunnen bij ontwikkelingen versterkt worden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Op 2 juni 2010 is door Provinciale Staten het nieuwe omgevingsbeleid voor de komende tien jaar vastgesteld. Het omgevingsbeleid is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen:

  • 1. de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  • 2. het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  • 3. het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • 4. het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht. Deze zijn (wanneer relevant):

  • 1. het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naoberschap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • 2. het behouden en versterken van de biodiversiteit door het realiseren van de Ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • 3. het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid;
  • 4. het ontwikkelen van een adequate strategie voor krimpgebieden, met aandacht voor wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en arbeid;
  • 5. de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water;
  • 6. de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschapstypen;
  • 7. het verbinden van stad en land door het verweven van de gebruiksfuncties, landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie;

Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over het gemeentelijke ruimtelijke plan indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt.

Visiekaart
Op de Visiekaart 2020 aangegeven aspecten in de omgeving van het plangebied:

  • a. Landbouw;
  • b. Proefgebied/experimenten landbouw (massa, energie en logistiek).

Binnen de als "Landbouw" aangeduide gebieden wordt maximale speelruimte geboden voor de landbouw. Wel dient rekening gehouden te worden met de betrokken kernkwaliteiten. Om de milieu ruimte voor de landbouw in zijn totaliteit niet onder druk te zetten worden beperkte groeimogelijkheden geboden voor niet-grondgebonden landbouw.

De doelstelling ten aanzien van de "Proefgebieden" is gericht op nieuwe innovatieve ontwikkelingen op landbouwgebied ten aanzien van huisvesting, nieuwe teelten, verduurzaming en duurzame energie.

Kernkwaliteitenkaart
Op de Kernkwaliteitenkaart aangegeven aspecten in de omgeving van het plangebied:

  • a. Deel Cultuurhistorie: Hogere rug (uitloper Hondsrug);
  • b. Deel Aardkundige waarden: Hoog: beschermen.

Het beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Provinciale Cultuurhistorisch Kompas. Twee doelstellingen staan centraal. Ten eerste de cultuurhistorie herkenbaar houden, ten tweede de ruimtelijke identiteit versterken. Ruimtelijke ontwikkelingen worden gestuurd vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Binnen het Cultuurhistorisch Kompas is de omgeving van de Strengdijk overigens niet nader aangeduid.

Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige en geohydrologische verschijnselen. Ze zijn kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Binnen de gebieden aangeduid met "Beschermen" worden alleen ontwikkelingen toegestaan als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden. Op het Geoportaal Aardkundige Waarden worden voor de omgeving Strengdijk overigens geen aardkundige waarden aangeduid.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

Gedeputeerde Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van intensieve veehouderijen wordt binnen de Omgevingsverordening bepaalt dat een ruimtelijk plan een intensieve veehouderij een bouwblok van maximaal 1,5 hectare geeft, waaronder mede begrepen alle voor de bedrijfsvoering noodzakelijke voorzieningen en de landschappelijke inpassing ervan.

Een ruimtelijk plan kan het bouwblok voor een intensieve veehouderij vergroten tot maximaal 2 hectare, mits dit samengaat met winst voor milieu/ dierenwelzijn en een dergelijke ontwikkeling landschappelijk acceptabel wordt ingepast blijkens een landschappelijk inpassingsplan.

Bij hoge uitzondering is een grotere oppervlakte toegestaan. Hiervoor is ontheffing nodig van de POV. Ontheffing is alleen mogelijk als daarover in de periode tot 11 november 2010 afspraken of toezeggingen zijn gedaan. Deze uitzonderlijke situatie doet zich hier voor. De ontheffing is door GS op 16 januari 2014 verleend en opgenomen in de Nota van Beantwoording naar aanleiding van het Overleg “Erica, Strengdijk 50 en 71 (Varkenshouderij Huirne)” (zie Bijlage 23).

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Ruimtelijk beleid

Het ruimtelijke rijksbeleid heeft geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Bedrijfsplan

Door bedrijfsadviseurs van Mts Huirne is is een bedrijfsplan opgesteld waarin de noodzaak tot verdere uitbreiding van het bedrijf wordt toegelicht. Om in de toekomst een economisch gezond bedrijf te kunnen exploiteren is het noodzakelijk om de bedrijfsactiviteiten te concentreren en de capaciteit van het bedrijf te vergroten. Door de bouw van een extra stal kunnen de ondernemers inspelen op de nieuwe marktomstandigheden.

Een tweede aanleiding voor bedrijfsuitbreiding vormen de veranderende eisen die worden gesteld aan het houden van varkens ten aanzien van emissie en huisvesting. Na concentratie van de bedrijfslocatie en de geplande uitbreiding wordt aan deze eisen voldaan.

Het door DLV opgestelde bedrijfsplan is opgenomen in Bijlage 1.

4.2 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.

Archeologische verwachting
De locatie is gelegen binnen een gebied met een middelhoge archeologische trefkans. Om deze reden is er archeologisch inventariserend bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd door MUG Ingenieursbureau.

Onderzoeksresultaten
Gebleken uit het verkennende onderzoek is dat de bodem bestaat uit een bouwvoor op veen, met hieronder dekzand en/of keileem. Op de keileem heeft zich veelal een stagnatielaag gevormd in het dekzand. In geen van de boringen is in de top van het dekzand een podzolbodem aanwezig. Er zijn geen archeologische indicatoren waargenomen.

Uit de boringen komen geen grote verstoringen naar voren. Een podzolbodem is niet aangetroffen. Gezien de overliggende veenlaag heeft deze zich ook niet gevormd en was het gebied (lokaal) te nat voor de vorming van een podzolbodem.

Aanbevelingen
Op basis van de resultaten wordt aanbevolen het plangebied vrij te geven. Wanneer bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden onverhoopt grondsporen en/of vondsten worden aangetroffen, dient daarvan direct melding te worden gedaan bij de gemeentelijk archeoloog.

Beoordeling gemeentelijk archeoloog
Wij kunnen ons vinden in het door MUG uitgevoerde onderzoek en de aanbeveling om geen nader onderzoek uit te laten voeren vanwege het ontbreken van archeologische indicatoren en de conclusie dat het gebied vermoedelijk te nat was voor bewoning.

Het onderzoek van MUG en de beoordeling van de gemeentelijk archeoloog is opgenomen in Bijlage 2.

4.3 Ecologie

De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten.

Door Aequator Groen & Ruimte is een quickscan gedaan naar de effecten van het plan op de aanwezige flora en fauna.

Door de realisatie van de plannen gaat potentiële broedgelegenheid voor (weide)vogels verloren. Er is in de omgeving voldoende alternatief gebied aanwezig. De bouwwerkzaamheden dienen buiten het broedseizoen aan te vangen om mogelijke overtreding van de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en Faunawet te voorkomen. In grote lijnen loopt het broedseizoen van half maart tot half juli. Er worden ten opzichte van beschermde gebieden geen conflicten verwacht met de Natuurbeschermingswet en de regelgeving omtrent de EHS. Er worden ten aanzien van zwanen, ganzen en steltlopers geen negatieve effecten verwacht.

Het onderzoek van Aequator Groen & Ruimte is opgenomen in Bijlage 3.

4.4 Milieu

4.4.1 Vergunning

Het bedrijf beschikt over een milieuvergunning. Deze is niet toereikend voor de gewenste uitbreiding. In de nieuwe situatie zullen op de locatie Strengdijk 50 3238 fokzeugen, 726 opfokzeugen en 440 gespeende biggen gehouden worden. Voor de gewenste uitbreiding wordt een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu aangevraagd.

4.4.2 MER

Voor het plan is een gecombineerde MER/PlanMER opgesteld door adviesbureau DLV.

MER
Aangezien de aanvraag betrekking hebben op meer dan 900 zeugen is het bedrijf (Project)MER-plichtig. Een MER brengt de milieugevolgen van een concrete ontwikkeling in beeld dient ten behoeve van de vergunningverlening.

PlanMER
Aangezien tevens een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is, is het bedrijf tevens PlanMER-plichtig. Een PlanMER brengt de milieugevolgen in beeld van de ruimte die gecreëerd wordt door wijziging van het bestemmingsplan.

Procedure
Het gecombineerde MER is opgesteld ten behoeve van de besluitvorming over het bestemmingsplan en de aanvraag omgevingsvergunning - milieu. Op 20 december 2012 is het MER door de gemeenteraad van de gemeente Emmen aanvaard.

Het MER-rapport is vervolgens voor advies voorgelegd aan de Commissie MER. Naar aanleiding van het overleg met de Commissie MER is er een aanvulling op het MER gemaakt. De MER met aanvullingen is ter toetsing aan de Commissie MER voorgelegd. Op 09-04-13 is het toetsingsadvies/eindadvies afgegeven. De Commissie MER maakt in het toetsingsadvies opmerkingen ten aanzien van de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, het hanteren van alternatieven met mogelijk minder milieugevolgen, het ventilatiesysteem, de natuureffecten en het aspect gezondheid.

De opmerkingen van de Commissie MER worden niet gedeeld. Naar aanleiding van het toetsingsadvies is door het bureau DLV een aanvullingsnotitie opgesteld ("Reactie op het op het toetsingsadvies"). In deze notitie worden de opmerkingen van de Commissie MER van een reactie voorzien. Aanpassingen van de MER worden niet nodig geacht.

Bijlagen
De MER (Bijlage 4 tot en met Bijlage 12) het aanvaardingsbesluit van de Raad (Bijlage 14), het toetsingsadvies/eindadvies Commissie MER Bijlage 15 en de Reactie op het op het toetsingsadvies (Bijlage 16) zijn in de bijlage van het bestemmingsplan opgenomen.

4.4.3 Geur

DLV heeft onderzoek gedaan naar de verandering van de geurbelasting door de uitbreiding van het varkensbedrijf. Hiervoor zijn de geurverspreidingsmodellen “V-stacks vergunningen en “V-stacks gebied” gebruikt.

Geurbelasting
Buiten de bebouwde kom zijn 13 objecten zijn waarbij de geurbelasting in de huidige situatie (fors) hoger is dan 8 ouE/m3. Er is sprake van een overbelaste situatie.

Uit de uitgevoerde rapportage blijkt dat de geurbelasting op basis van de nieuwe situatie op alle objecten afneemt. In de nieuwe situatie is er, behalve de voormalige bedrijfswoning Strengdijk 71, geen enkel object (burgerwoning) meer waar de geurbelasting meer bedraagt dan van 8 ouE/m3. Op alle objecten is er sprake van een aanzienlijke verbetering van de geurbelasting ten opzichte van de huidige situatie: zelf meer dan de Wet Geurhinder en Veehouderij in overbelaste situatie voorschrijft. Kortom, er is sprake van een sterke verbetering van het woon- en leefklimaat voor omwonenden (20 woningen). Ook de geurbelasting op het Wildlife Resort met bijbehorende recreatieve voorzieningen wordt verlaagd.

Cummulatieve geurberekening
Er zijn naast de Strengdijk 50 en 71 drie intensieve veehouderijbedrijven binnen een straal van 2 km om het bedrijf die meetellen met de achtergrondbelasting. Uit de berekening blijkt verder dat de voorgrondbelasting maatgevend is.

Conclusie
Concluderend kan worden gesteld dat de nieuwe situatie voldoet aan de streefwaarden. Tevens ontstaat er een aanzienlijke verbetering in het woon- en leefklimaat ten opzichte van de huidige situatie.

Het geuronderzoek van DLV is opgenomen in Bijlage 11.

4.4.4 Bodem

Het plangebied bevat geen locaties die voor wat betreft bodemverontreiniging verdacht zijn (historisch verdacht als gevolg van in het verleden uitgevoerde bodembedreigende activiteiten). Ook bevat het plangebied geen locaties waar de milieukundige bodemkwaliteit is onderzocht en waarbij geconstateerd is dat de locaties verontreinigd zijn. Tot slot zijn geen locaties bekend waar ondergrondse tanks aanwezig zijn danwel aanwezig zijn geweest. Voor de daadwerkelijke bouwontwikkelingen zal de bodem conform de uitgangspunten van de bouwverordening moeten worden onderzocht.

De gronden waarop de nieuwbouw is gepland, zijn momenteel in gebruik als bouwland. Het plan heeft geen invloed op de bodem, omdat alle processen in afgesloten ruimten plaatsvinden en de mestopslagen mestdicht worden uitgevoerd. Daarnaast voldoen de methode van uitrijden mest en spuiwater aan de wettelijke voorschriften.

4.4.5 Geluid

Door Exlan Consultants is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In het onderzoek is de bedrijfssituatie berekend en getoetst aan de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening uit 1998 (milieugevolgen activiteit) en de Circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996 (indirecte hinder).

In de voorschriften van de omgevingsvergunning - milieu zullen een aantal specifieke voorschriften worden opgenomen.

Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 12.

4.4.6 Lucht

De wijze van berekening van de concentraties luchtverontreinigende stoffen is vastgelegd in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Voor de veehouderij zijn voor de diverse diersoorten en stalsystemen specifieke emissiefactoren vastgesteld.

In het kader van toetsing aan de Wet Luchtkwaliteit 2007 zijn verspreidingsberekeningen uitgevoerd door Exlan Consultants. Nagegaan is of er sprake is van overschrijdingen van de wettelijke luchtkwaliteitsnormen in de Wet luchtkwaliteit 2007 voor de luchtverontreinigende stof fijn stof (PM10) en stikstof (NO2).

Op basis van de uitgevoerde berekeningen en bijbehorende resultaten kan geconcludeerd worden dat de inrichting voldoet aan de Wet Luchtkwaliteit 2007.

Het onderzoek van Exlan Consultants is opgenomen in Bijlage 13.

4.5 Fysieke veiligheid

 

4.5.1 Algemeen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in oktober 2004 van kracht werd, verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het Bevi.

Voor het vaststellen van het besluit dient het bestuur van de Veiligheidsregio Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het Bevi dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi) Hierin zijn onder andere de LPG-afstanden (Plaatsgebonden Risicocontouren) opgenomen.

Naast het Bevi is er ook de "Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen, 2006", de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (vervalt per 31-12-12 of zoveel te eerder het Bevt is vastgesteld) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De nota en de circulaire zullen op den duur vervangen worden door de Wet Basisnet met haar diverse besluiten en regelingen. De Nota geeft de beleidsuitgangspunten weer voor het op te stellen Besluit externe veiligheid transportroutes welke wettelijk verankerd is om veiligheidszones om weg, vaarwegen en spoor uit te zetten. De nota sluit aan op het Bevi waarin het beleid over de afweging van de veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving uiteengezet wordt.

De Wet basisnet, het Bevt, de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, de Regeling basisnet en de Beleidsregel voor de beoordeling van externe veiligheid bij tracébesluiten treden gelijktijdig - naar verwachting op 1 juli 2014 - in werking.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt o.a. welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Van belang bij Buisleidingen is ook de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten, WION, ook wel 'Grondroerdersregeling' (afspraken over graven), die per 1 juli 2010 officieel in werking is getreden. Alle gegevens over hogedrukaardgasleidingen binnen de gemeente kunnen op de provinciale risicokaart worden gevonden.

VROM heeft de Handboek buisleidingen in bestemmingslannen gepubliceerd, waarin praktische informatie en voorbeelden staan hoe buisleidingen in bestemmingsplannen opgenomen kunnen worden. Het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen dient als handleiding voor teksten in nieuwe bestemmingsplannen.

Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe (VRD) is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van (de gebouwen in) het plangebied van het bestemmingsplan “Erica, Strengdijk 50/71” . Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, dekkingsplan en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

4.5.2 Fysieke veiligheidssituatie
4.5.2.1 Bevi-inrichtingen binnen het plangebied

Het plangebied is geïnventariseerd op de zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Hieruit blijkt dat in het plangebied geen Bevi bedrijven gesitueerd zijn.

4.5.2.2 Bevi-inrichtingen buiten het plangebied

Buiten het plangebied is geen Bevi- bedrijf gesitueerd dat direct invloed uitoefend op het plangebied.

4.5.2.3 Plaatsgebonden risico

N.v.t.

4.5.2.4 Groepsrisico

N.v.t.

4.5.2.5 Route gevaarlijke stoffen

Ten aanzien van weg en water zijn er geen relevante risico's die normoverschrijdend zijn. Ook niet met de toekomstige Basisnet in ogenschouw nemende. De in 2007 in de Gemeente Emmen vastgestelde routering gevaarlijke stoffen heeft geen invloed op het plangebied. Hoogstens bij het vervoer van gevaarlijke stoffen naar dit bedrijf, zal er ontheffing van de route aangevraagd moeten worden door de transporteur.

4.5.2.6 Buisleidingen

Er worden alleen externe veiligheidsafstanden vastgesteld voor hogedruk aardgasleidingen. Voor leidingen met een ontwerpdruk lager dan 16 bar is geen externe veiligheidsbeleid van kracht.

Volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), van kracht per 1 januari 2011, zijn gemeenten verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Daarnaast dient in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd te worden voor onderhoud aan de leiding door een belemmerende strook op te nemen van minimaal 5 meter aan weerszijden van de leiding met een bouwverbod en een aanlegvergunningenstelsel. Conform het gestelde in het Besluit externe veiligheid buisleidingen dient in de regels rekening gehouden met de belemmerende strook van minimaal 5 meter aan weerszijden van de leiding waarbinnen tevens de PR 10-6 gelegen moet zijn.

Op ca. 170 meter afstand ten zuiden van het plangebied is een buisleiding aanwezig. Deze buisleiding van de Gasunie, 18” en 66 bar, heeft een invloedsgebied van ca. 240 meter. Hiercoor is dor RUD Drenthe inzichtelijk gemaakt wat de consequenties zijn van de verplaatsing van het bedrijf. Uit de opgestelde "Onderzoek Externe Veiligheid" (bijlage 17) en de Kwantitatieve Risicoanalyse (bijlage 18) blijkt dat:

  • De planlocatie ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van een hoge druk aardgasleiding van de Gasunie. Deze buisleiding heeft geen veiligheidszone buisleiding.
  • De planlocatie ligt buiten de belemmeringenstrook van de leiding.
  • De planlocatie ligt buiten de 100% letaliteitszone van de buisleiding.
  • Met behulp van het programma Carola is de hoogte van het groepsrisico berekend. Uit deze berekening blijkt dat er geen groepsrisico aanwezig is.

Het aspect externe veiligheid levert voor dit plan geen belemmeringen op en kan worden vastgesteld.

4.5.2.7 Hoogspanningslijnen

Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen Hoogspanningslijnen gesitueerd die nadelig op het plangebied kunnen werken.

4.5.3 Verantwoording groepsrisico

Op basis van het Bevb artikel 12 is de VRD een advies gegeven ten behoeve van uw verantwoording van het Groepsrisico.

In de brief van VRD (bijlage ...) wordt aangegeven dat:

  • Voor de hogedruk aardgastransportleiding is er geen sprake van een groepsrisico-aandachtspunt.
  • Aangezien er geen sprake is van een groepsrisico en de (zeer kleine) kans dat een incident optreedt, wordt geadviseerd geen verdere maatregelen te nemen. Er is voldoende bluswater aanwezig en ook de bereikbaarheid voldoet aan de eisen.
  • Er zijn geen te adviseren maatregelen gezien de zelfredzaamheid van de personen en de mogelijkheden voor die personen om zichzelf in veiligheid te brengen.

4.6 Natuurbeschermingswet

Bij ontwikkelingen als deze dient vast komen te staan in hoeverre er sprake kan zijn van externe werking op beschermde Natuurgebieden (Natura 2000). Om deze reden is een vergunning in het kader van artikel 19 d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd bij de provincie Drenthe. De vergunning is d.d. 30 augustus 2013 verleend en opgenomen in Bijlage 20.

4.7 Waterparagraaf

4.7.1 Inleiding

In de waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem van het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden (bodemopbouw, grondgebruik, maaiveldhoogte, grondwatersituatie, rioolstelsel etc.) en of speciale regelingen voor het plangebied gelden.

De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen.

4.7.2 Ligging plangebied

In oktober 2010 heeft overleg plaatsgevonden tussen de aanvrager en het waterschap door het aanvragen van de watertoets. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

4.7.3 Waterhuishouding

Het plan betreft de uitbreiding van varkenshouderij Strengdijk 50 met ca. 5300 m2 stallen en ca. 2700 m2 verharding en mestopslagen. Varkenshouderij Strengdijk 71 met ca. 3500 m2 stallen en verharding wordt gesaneerd. Per saldo neem de toename aan verharding met 4500 m2 toe.

Om wateroverlast in gebouwen te voorkomen adviseert het waterschap om voor een vloerpeil te kiezen die tenminste 30 centimeter boven de weg ligt.

4.7.4 Afvoer van water

Bedrijfsafvalwater
Het bedrijf loost geen bedrijfsafvalwater op de gemeentelijke riolering. Afvalwater uit stallen wordt geloosd op een bezinkput.

Hemelwater
Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is erop gericht het hemelwater af te koppelen van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Voor lozing van het hemelwater dient in principe waterberging op eigen terrein gerealiseerd te worden. Als regel wordt genomen dat 10% van het te verharden oppervlak moet worden ingericht voor hemelwaterberging.

In deze situatie wordt 800 m3 bergingscapaciteit gevonden in de aanleg van een terrein voor waterberging achter bedrijfslocatie Strengdijk 50. Zie voor de locatie van het terrein ook Bijlage 22. In deze situatie kan ruim voldoende bergingscapaciteit worden gevonden.
 

4.7.5 Kwaliteit oppervlaktewater

Voor dit plan is het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV) van toepassing. Het LOTV bepaalt dat het rechtstreeks afstromen van verontreinigd (hemel)water van het verharde erf naar het oppervlaktewater (=erfafspoelwater) voorkomen moet worden.

Het rechtstreeks afstromen van verontreinigd (hemel)water van het verharde erf naar het oppervlaktewater (=erfafspoelwater) moet voorkomen worden. Het erf dient veegschoon te zijn en het reinigingen van materialen, trailers, vee en dergelijke op een aparte spoelplaats dient plaats te vinden.

Bij de inrichting van de sleufsilo (kuilopslag) dienen er maatregelen genomen worden tegen vrijkomende perssappen. Perssappen zijn zeer zuur en zijn schadelijk voor het milieu. Perssappen mogen niet afstromen naar het oppervlaktewater. De perssappen moeten worden afgevoerd naar de kelder of een opslagtank.

4.7.6 Wateradvies Waterschap

De aanvrager heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding. De uitgangspuntennotitie van het Waterschap Velt en Vecht is opgenomen in Bijlage 21.

 

Hoofdstuk 5 Huidige situatie

5.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied is gelegen binnen Veenkoloniaal gebied. Cultuurhistorisch bestaat de omgeving uit delen van drie Veenkoloniën, te weten delen van het Barger Westerveen (ten westen van de Strengdijk), het Barger Oosterveen (ten oosten van de Strengdijk) en het Amsterdamsche Veld (ten zuiden van de Noordersloot). De drie verschillende koloniën verklaren mede de verschillende ontginningsrichtingen in het gebied.

Ondanks dat sprake was van drie koloniën, wordt de omgeving van het plangebied als één geheel gerekend omdat alle delen door middel van het bloksysteem met wijken zijn ontgonnen. Bovendien is het gebied op dit moment visueel één grootschalig landschap met lange zichtlijnen. De voormalige koloniegrenzen zijn dus visueel van ondergeschikt belang geworden.

Ondanks de tijdelijke aanwezigheid van kleine boeren op smallere kavels in met name het Barger-Oosterveen komt de huidige water- en kavelstructuur overeen met het oorspronkelijke ontwerp van de koloniën. Het geplande grootschalige karakter uiteindelijk gerealiseerd.

5.2 Stedenbouwkundige structuur

Kenmerkend aan de omgeving van het plangebied is het gebruik als landbouwgebied waarbinnen de landschappelijke blokverkavelingen uit de tijd van de grootschalige veenontginningen nog goed herkenbaar zijn. Visueel heeft het gebied alle karakteristieken van een grootschalige veenontginning met robuuste ruimtes en lange zichtlijnen.

De Strengdijk is één van de bebouwde linten die vanuit Erica aansluiten op de weg Noordersloot. Het meest noordelijke deel van de Strengdijk is niet bebouwd. Openheid is hier kenmerkend. Zuidelijker aan de Strengdijk bevinden zich zeer verspreid enkele woningen en (voormalige) agrarische bedrijven langs de weg. Qua schaal zijn varkenshouderijbedrijf Strengdijk 50 en een recent ingeplaatste melkveehouderij aan de oostzijde van de Strengdijk het meest opvallend. Tussen de bebouwing bevinden zich grote open ruimten. Ter hoogte van de aansluiting van de Strengdijk op de Noordersloot is de bebouwing verdicht door de bebouwing aan de wegen Kommerdijk, Kommerweg en Noordersloot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2012019-B701_0003.png"

Figuur 3: De omgeving van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2012019-B701_0004.png"

Figuur 4: Het plangebied en directe omgeving


Locatie Strengdijk 71
De locatie Strengdijk 71 ligt binnen verdichte gebied tussen de Kommerdijk en de Noordersloot. Het bedrijf ligt ingeklemd door diverse woningen, wat verdere uitbreiding enerzijds moeilijk uitvoerbaar maakt en anderzijds ten opzichte van de omgeving ook niet wenselijk maakt. Op het erf bevinden zich een bedrijfswoning, een aantal stallen en bergingen. Er is geen herkende bebouwingsstructuur aanwezig. Het bedrijfserf is omringd met een vrij dichte singel met diverse beplantingssoorten.

Locatie Strengdijk 50
De locatie Strengdijk 50 ligt binnen een open omgeving aan de oostzijde van de Strengdijk. Op het erf staan een bedrijfswoning met aangebouwde berging en vier varkensstallen. Aan de straatzijde, naast de woning is een mestsilo gerealiseerd. De opbouw van het erf is herkenbaar met achter de woning, in een herkenbare structuur, de stallen. Het voorerf kent een vrij dichte beplanting met diverse soorten. De stallen daarentegen worden niet afgeschermd met beplanting. Ze zijn zeer herkenbaar aanwezig in het open landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2012019-B701_0005.png"

Figuur 5: Bedrijfslocatie Strengdijk 50

5.3 Groen en Verkeer

De omgeving van het plangebied kent geen kenmerkende beplantingsstructuur. Langs de Strengdijk bevindt zich geen beplanting. Vooral het privé groen bij de bebouwing(clusters) bepaalt het beeld.

De Strengdijk sluit aan op de wegen Noordersloot in het zuiden en de Ensingwijk ZZ in het noorden. De bedrijfslocatie is hiermee op een voldoende wijze ontsloten.

Hoofdstuk 6 Beschrijving ontwikkeling

6.1 Algemene planbeschrijving

Aanleiding bedrijfsuitbreiding
Maatschap Huirne bezit twee varkenshouderijen aan de Strengdijk te Erica. Er is een verzoek ingediend om:

  • 1. Het bouwvlak van de locatie Strengdijk 50 te vergroten van van 1,5 tot 3,1 ha, waarna een staluitbreiding van ca. 5.300 m2 kan plaatsvinden;
  • 2. De niet-grondgebonden agrarische bestemming van Strengdijk 71 om te zetten naar een woonbestemming en de voormalige bedrijfsgebouwen en bouwwerken (totaal ca. 3.500 m2 ) te saneren.

Sinds eind jaren 90 wordt door het bedrijf al gewerkt om te komen tot de concentratie op de locatie Strengdijk 50. Om deze reden zijn in het verleden al bedrijfsuitbreidingen mogelijk gemaakt. Met de nu voorliggende aanvraag wordt de voorziene bedrijfsconcentratie voltooid.

Het plan is noodzakelijk om in de toekomst economisch concurrerend te kunnen blijven. Mts. Huirne is genoodzaakt om te investeren in verbetering van de arbeidsomstandigheden, het milieu en dierwelzijn. Met de uitbreiding in staloppervlak- en aanpassing van emissiepunten en installaties wordt voldaan aan de maximale emissie-eisen uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderijen. Er is sprake van een forse verbetering van het woon- en leefklimaat in de omgeving.

Strengdijk 50
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Er wordt namelijk uitgebreid buiten het bouwvlak. De bouwlocatie valt binnen de bestemming “Agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen”. Deze gronden zijn bestemd voor "grondgebonden agrarische bedrijvigheid met bijbehorende andere bouwwerken en de opbouw van potentiële landschappelijke waarden", waarbinnen niet gebouwd mag worden.

Benodigd is een bouwvlak van 3,1 ha (inclusief een terrein voor een nieuwe mestsilo, een terrein voor hemelwaterberging en de landschappelijke inpassing) en een staloppervlak van maximaal 12.000 m2. Opgemerkt wordt dat binnen het bouwvlak ook de landschappelijke inpassing en een terrein voor hemelwaterberging worden gerealiseerd.

Strengdijk 71
Het voorgenomen particulier bewonen van de locatie Strengdijk 71 past niet binnen de agrarische bedrijfsbestemming "Agrarisch - Niet Grondgebonden 1". Door de buiten gebruik stelling van deze bedrijfslocatie zal sterke verbetering optreden van het woon- en leefklimaat voor diverse omwonenden (ca. 20 woningen). Ook de geurbelasting op het Wildlife Resort met bijbehorende recreatieve voorzieningen wordt verlaagd.

Conclusie
Gezien de positieve effecten die het totale plan heeft op het gebied van milieu, landschap, leefomgeving en dierwelzijn is besloten medewerking te verlenen aan het aangevraagde plan.

Planologische medewerking wordt verleend met een partiële wijziging van het bestemmingsplan (postzegel-bestemmingsplan) waarin:

  • 1. Het bouwvlak van de locatie Strengdijk 50 wordt vergroot naar 3,1 ha.;
  • 2. Het staloppervlak van de locatie Strengdijk 50 wordt vergroot tot maximaal 12.000 m2 ;
  • 3. De aan te brengen beplantingssingels en ruimte voor hemelwaterberging zijn geregeld.
  • 4. De agrarische bedrijfsbestemming van de locatie Strengdijk 71 wordt omgezet naar een woonbestemming en de sanering van voormalige bedrijfsbebouwing en bouwwerken zijn is geregeld;

6.2 Stedenbouwkundig plan

Strengdijk 50
Bedrijfslocatie Strengdijk 50 wordt uitgebreid met een tweetal aan één gebouwde varkensstallen en een mestsilo. Het staloppervlak van het totaal bedraagt ca. 5.300 m2 (63 x 83 m). De stallen worden, voortbordurend op de bestaande bebouwingsstructuur van het erf, gerealiseerd ten oosten van de bestaande stallen. De stallen worden zo compact mogelijk op de bestaande stallen gerealiseerd. De nokhoogte van de stallen bedraagt 8,5 m, de goothoogte 3 m. Met de uitbreiding bedraagt de totale staloppervlakte bijna 12.000 m2.

Direct achter de stallen wordt de mestsilo gerealiseerd. Deze heeft een hoogte van maximaal 6 meter en een inhoud van ca. 4.000 m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2012019-B701_0006.png"

Figuur 6: Inrichting bouwperceel Strengdijk 50 na realisatie plannen

Om de concentratie aan bebouwing en voorzieningen te markeren- en het bouwperceel te begrenzen wordt er beplanting langs het bedrijfserf toegevoegd. De exacte wijze van landschappelijk inpassing wordt nader beschreven in paragraaf 6.3. Achter de stallen wordt tevens een noodberging voor hemelwater gerealiseerd van 800 m3.

De fysieke afstand tussen de nieuwe stallen en de meest nabijgelegen woning van derden (Strengdijk 71) bedraagt ca. 150 m.

Strengdijk 71
De locatie Strengdijk 71 wordt als agrarisch bedrijf ontmanteld, waarna een normale woonsituatie ontstaat. Alle voormalige bedrijfsbebouwing (exclusief de bedrijfswoning) en bouwwerken worden gesloopt, waaronder 1300 m2 stallen. Stedenbouwkundig en milieutechnisch is dit ten opzichte van de directe omgeving met veel woningen een aanzienlijke verbetering.

De locatie Strengdijk 71 mag nog maximaal een jaar na inwerkingtreding van het plan gebruikt worden. Tevens dienen de voormalige bedrijfsgebouwen en bouwwerken, exclusief de woning, binnen deze periode te worden gesaneerd.

6.3 Landschappelijke inpassing

Voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe stal is een beplantingsplan opgesteld door Reuvers Buro voor Groene Ruimtes. Het beplantingsplan gaat uit van handhaving van de bestaande beplanting op het bedrijfserf Strengdijk 50 en ter aanvulling hierop het aanbrengen van nieuwe beplanting aan de zijkanten- en de achterzijde van het erf.

Een goede landschappelijke inpassing is een voorwaarde voor medewerking. Daarom is in de planregels een voorwaardelijke gebruiksbepaling opgenomen. De nieuwe stallen van de bedrijfslocatie Strengdijk 50 mogen niet eerder in gebruik worden genomen dan dat het beplantingsplan is uitgevoerd.

Het landschappelijke inpassingsplan is opgenomen in Bijlage 22.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting op het bestemmingsplan

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzen te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008" van het ministerie van VROM.

In de voorgaande hoofdstukken zijn de voorgestane ontwikkelingen en de uitgangspunten aan de orde geweest. Het beschreven beleid krijgt zijn juridische vertaling in een aantal bestemmingen. Deze regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied. De bepalingen die betrekking hebben op de bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding.

7.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

7.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologisch/ ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is. Dit heeft geleid tot een bestemmingsplanregeling met een aantal artikelen.

Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

Bouwregels
In een aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd.

Flexibiliteit
Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitregelingen opgenomen:

  • Afwijkingen van de bouwregels;
  • Afwijkingen van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte;
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Cultuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de
parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en
toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een
openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 7: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

7.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Behalve de eerste twee begrippen zijn deze omschrijvingen alfabetisch gerangschikt. Zij zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt. Waar nodig zijn begrippen toegevoegd, weggelaten of anderszins aangepast, afgestemd op de lokale situatie.

Artikel 2 Wijze van meten
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

7.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.

7.3.2.1 Agrarisch met waarden - Grootschalige veenontginningen

De binnen Artikel 3 voor "Agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen" aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik en landschappelijke- en natuurlijke waarden. De bestemming biedt randvoorwaarden voor de inrichting en/of voortzetting van het agrarische gebruik alsmede het behoud en herstel van de bestaande landschappelijke- en natuurlijke kwaliteiten.

Binnen de gebruiksbepalingen van de bestemming "Agrarisch - Niet grondgebonden 2" is bepaald dat na maximaal een jaar na inwerkingtreding van het plan, de voormalige bedrijfsgebouwen en bouwwerken, exclusief de woning, gesaneerd dienen te zijn. Wanneer dit niet is gebeurd, worden de nieuwe stallen van locatie Strengdijk 50 buiten gebruik gesteld.

Omwille van het behoud van de landschappelijke waarden is in dit bestemmingsplan een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken of van werkzaamheden opgenomen dat specifiek toegesneden is op de landschappelijke waarden die in het plangebied voorkomen.

7.3.2.2 Agrarisch - Niet Grondgebonden 2

De binnen Artikel 4 op de verbeelding voor "Agrarisch - Niet grondgebonden 2" aangewezen gronden, zijn bedoeld voor de uitoefening van een varkenshouderij. Binnen deze bestemming is het alleen mogelijk om binnen het aangegeven bouwvlak te bouwen. De goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen zijn op 4,5 respectievelijk 12 meter gesteld.

Met de maatvoeringaanduiding "maximum bebouwd oppervlak" op de verbeelding, is bepaald dat het bouwvlak met maximaal 12.000 m2 staloppervlak mag worden bebouwd.

Met een functieaanduiding zijn de gronden aangeven waarbinnen een waterberging van 800 m3 ten behoeve van de opvang van hemelwater wordt gerealiseerd.

Ten behoeve van de bedrijfsvoering (o.a. dagelijks verzorging en toezicht) is op deze gronden de bouw van één vrijstaande bedrijfswoning met een maximaal grondoppervlak van 250 m² toegestaan. Deze oppervlakte is bedoeld voor zowel het hoofdgebouw als de bijgebouwen. De goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning is op 3,5 respectievelijk 9 meter gesteld. De goot- en bouwhoogte van aan het hoofdgebouw ondergeschikte bijgebouwen zijn op 3 respectievelijk 6 meter gesteld. Tenslotte worden in deze bestemming eisen gesteld aan de hoogte van de erfscheidingen en andere bouwwerken.

7.3.2.3 Groen

Om de groensingels, die ten behoeve van de landschappelijke inpassing aangelegd dienen te worden, planologisch vast te leggen is er binnen Artikel 5 een bestemming "Groen" in het plan opgenomen. Hierbinnen mag niet gebouwd worden. Binnen de gebruiksbepalingen van de bestemming 'Agrarisch - Niet Grondgebonden 2' is bepaald dat de te bouwen stallen niet mogen worden gebruikt voorder dat de gronden met bestemming "Groen" zijn ingericht en worden behouden overeenkomstig het landschappelijke inpassingsvoorstel zoals opgenomen in Bijlage 22 van de toelichting.

7.3.2.4 Wonen - Vrijstaand

De bedrijfswoning Strengdijk 71 krijgt in het plan de passende bestemming "Wonen - Vrijstaand". Binnen de bestemming zijn bouwbepalingen ten aanzien van oppervlakten en hoogtes van gebouwen en bouwwerken bepaald.

Binnen de gebruiksbepalingen van de bestemming "Agrarisch - Niet grondgebonden 2" is bepaald dat na maximaal een jaar na inwerkingtreding van het plan, het agrarische gebruik definitief beëindigd dient te zijn en de voormalige bedrijfsgebouwen en bouwwerken, exclusief de woning, gesaneerd dienen te zijn.

7.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een bouwvergunning te verkrijgen.

Artikel 8 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
De afwijkingsbepalingen zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. De afwijkingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels afwijking kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer afwijking kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden. Om gebruik te kunnen maken van de afwijking dienen de procedureregels te worden gevolgd.

7.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 10 Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 11 Slotregel
In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Erica, Strengdijk 50/71 (Varkenshouderij Huirne)".

7.4 Handhaving

De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. De basis voor een werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een goede registratie van verleende vergunningen en afwijkingen.

Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een nauwgezette inventarisatie plaats gevonden van de feitelijke situatie. De bestaande ruimtelijke situatie is in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Daarnaast heeft bestaand beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser, beter toepasbaar en goed naleefbaar geworden.

Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de planregels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en burger ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan opgepakt wordt. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Dit betekent dat niet tegen alle illegale situaties wordt opgetreden maar tegen zaken met een uitstralend effect. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft.

Ongeacht de wijze waarop handhaving van het bestemmingsplan vorm krijgt geldt voor de gemeente geldt als eerste handhavingsprioriteit de aanpak van calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke betrokkenheid

8.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen

Het college heeft het bestemmingsplan op 31 oktober 2013 vrijgegeven voor Overleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar de volgende overlegpartners:

  • 1. Provincie Drenthe
  • 2. Waterschap Velt en Vecht
  • 3. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • 4. IVN afdeling Emmen en omstreken
  • 5. Dorpsraad Erica
  • 6. Milieufederatie Drenthe
  • 7. LTO Noord
  • 8. Regionale Brandweer

Er is één inhoudelijke reactie ontvangen. Deze is beantwoord in de Nota van Beantwoording "Erica, Strengdijk 50/71 (Varkenshouderij Huirne)". Deze reactie heeft geleid tot enkele aanpassingen van het plan. De Nota van beantwoording, inclusief de ingediende reacties, is opgenomen in Bijlage 23.

8.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Vanaf 12 maart 2014 heeft het ontwerp-bestemmingsplan voor 6 weken ter inzage gelegen. Tegen het bestemmingsplan is één zienswijze ingediend. Deze is terug te vinden in bijlage 22. De zienswijze is beantwoord in het raadsvoorstel en heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

8.3 Vaststelling

De raad heeft het bestemmingsplan op 25 september 2014 vastgesteld. Het raadsbesluit is opgenomen in Bijlage 26.

Hoofdstuk 9 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro rust op de gemeente de verplichting tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan wordt verstaan de bouw van hoofdgebouwen van een oppervlak van 1000 m2 of meer. Bij het voorliggende bestemmingsplan is sprake van een dergelijk bouwplan.

De te verhalen kosten worden limitatief opgesomd in artikelen in de kostensoorten lijst (art. 6.2.4 Bro). Voor het voorliggend bestemmingsplan maakt de gemeente alleen kosten voor het opstellen en begeleiden van het bestemmingsplan. De noodzakelijke onderzoeken zoals de MER, natuurtoets, archeologisch onderzoek e.d. zijn voor rekening van de aanvrager uitgevoerd.

Voor het opstellen van een bestemmingsplan brengt te gemeente overeenkomstig de door de raad vastgestelde Legesverordening de werkelijke kosten in rekening. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt door de legesinkomsten. Door het voldoen van de legesbijdrage is kostenverhaal in dit geval dus anderszins verzekerd. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Planschade als gevolg van dit bouwplan kan op voorhand niet worden uitgesloten. Om deze reden is er een planschaderisico overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer.