direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Emmen, bufferzone Weiteveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2015013-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Het Natura 2000 gebied Bargerveen is een hoogveenreservaat waar gestreefd wordt naar behoud en herstel van het aanwezige hoogveen. Daarvoor moet de waterhuishouding op orde zijn en verschralingsbeheer worden toegepast.

In de afgelopen jaren zijn al diverse hydrologische maatregelen en beheermaatregelen succesvol uitgevoerd. Het gebied ontwikkelt zich goed. Er zijn echter nog meer maatregelen nodig om het water in het Bargerveen zo lang mogelijk vast te kunnen houden. Daarom worden er rondom het Bargerveen hydrologische bufferzones aangelegd. De bufferzone bij Weiteveen is daar één van. De aanleg van deze bufferzone maakt het mogelijk om ook een aantal andere maatregelen uit te voeren. Zo worden maatregelen als verschralingsbeheer genomen, waterhuishoudkundige maatregelen om bestaande wateroverlast te verminderen en maatregelen voor de versterking van de recreatief-toeristische ontwikkeling van de regio.

Voor de bufferzone bij Weiteveen is een inrichtingsplan opgesteld. Dit inrichtingsplan is onder verantwoordelijkheid van de Bestuurscommissie Bargerveen-Schoonebeek tot stand gekomen. Dit is gebeurd in goede samenspraak met de gemeente Emmen, waterschap Vechtstromen, Staatsbosbeheer, NAM, LTO, Dorpsbelangen Weiteveen en de provincie Drenthe. Daarnaast hebben veel bewoners van Weiteveen en omgeving meegedacht over het inrichtingsplan tijdens diverse inloopdagen, infoavonden en werksessies. Al met al is het inrichtingsplan het resultaat van een gezamenlijk ontwikkelingstraject met betrokken partijen.

Het inrichtingsplan beschrijft aan de hand van een kaart de te nemen maatregelen voor de bufferzone van Weiteveen en de directe omgeving. In paragraaf 1.2 is de ligging van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan nader aangegeven.

Om de maatregelen uit het inrichtingsplan planologisch mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied Emmen, bufferzone Weiteveen opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, bufferzone Weiteveen is gelegen ten noorden van de kern Weiteveen, ook wel de Laars van Griendtsveen genoemd. Het wordt globaal ten westen, ten noorden en ten oosten begrensd door het Natura 2000-gebied Bargeveen. Aan de zuidkant is het dorpsbosje van Weiteveen gelegen en verder ten zuiden wordt het plangebied begrensd door de Zuidersloot. De toekomstige ontsluiting van het plangebied en de nieuw te graven afwateringssloot zijn tevens onderdeel van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015013-B701_0001.png"

Figuur 1: De ligging van het plangebied (rood gearceerd aangegeven, letter B)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015013-B701_0002.png"

Figuur 2: Luchtfoto plangebied (rood omlijnd aangegeven) en indicatieve ligging ontsluitingsweg (oranje), fietsverbinding (geel) en toekomstige afwateringssloot (blauw)

De uitvoer van de maatregelen ten zuiden van de Zuidersloot en de (waterhuishoudkundige) maatregelen in het dorp Weiteveen zijn geen onderdeel van dit bestemmingsplan. Hiervoor wordt, indien nodig, separaat een planologische procedure doorlopen. Deze maatregelen kunnen binnen de geldende bestemming mogelijk worden gemaakt via het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan (reguliere Wabo-procedure). Wel zijn in het inrichtingsplan de voorgestelde maatregelen integraal meegenomen en afgewogen. Voor de uitvoer van deze maatregelen wordt verwezen naar de maatregelenkaart (Bijlage 1 Maatregelenkaart) en het inrichtingsplan (Bijlage 2 Inrichtingsplan).

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied Emmen, bufferzone Weiteveen vervangt de volgende bestemmingsplannen gedeeltelijk:

  • 1. bestemmingsplan "Buitengebied Emmen";
  • 2. bestemmingsplan "Weiteveen".

De bufferzone (Laars van Griendtsveen) is in het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" bestemd als 'Agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen'. Het gebied ten zuiden/ zuidwesten waar de toekomstige ontsluiting van het plangebied beoogd is, is in het bestemmingsplan "Weiteveen" grotendeels bestemd als 'Bos' en voor een gedeelte bestemd als 'Maatschappelijk - Zorginstelling'.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, bufferzone Weiteveen zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven:

  • Hydrologische onderzoeken (divers)
  • Rapportage muggen- en dazenmonitoring (Alternburg en Wymenga)
  • Archeologisch bureau- en veldonderzoek (RAAP)
  • Voortoets Natuurbeschermingswet (Arcadis)
  • Ecologische toetsing ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet (Arcadis)
  • Geuronderzoek (Arcadis)
  • Bodemonderzoek (Econsultancy)
  • Akoestisch onderzoek (Arcadis)
  • Luchtkwaliteitsonderzoek (Arcadis)
  • Advies Veiligheidsregio Drenthe

De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en gebiedsbeschrijving

2.1 Huidige situatie en gebiedsbeschrijving

De nieuwe buffer en het dorp Weiteveen liggen op het zuidoostelijke puntje van de Hondsrug. Omdat het water slecht weg kon, door ondermeer slecht doorlatende keileem in de ondergrond, is hier na de voorlaatste ijstijd een grootschalig hoogveencomplex ontstaan. Het gebied, beter bekend als het Bourtanger Mooi, was ooit het grootste hoogveengebied van Noordwest-Europa.

In de afgelopen eeuwen is het hoogveen grotendeels afgegraven. Het landschap dat door deze afgravingen is ontstaan, is interessant, omdat de geschiedenis van de afgraving terug te vinden/lezen is in het landschap. Een voorbeeld daarvan is het grote hoogteverschil op korte afstanden: in de omgeving van het plangebied ligt het hoogste punt op circa 21 m + NAP (het niet afgegraven veen) en het laagste punt even verder op 15 m + NAP (afgegraven). Ook de waterhuishouding is kenmerkend: er is een intensief slotenstelsel om het slecht weglopende water af te voeren en er zijn nog kanalen voor de afvoer van het veen te vinden. In het dorp Weiteveen ervaart een aantal huiseigenaren regelmatig overlast van water in de kelder en in de tuin.

Het dorp Weiteveen aan de rand van het Bargerveen en de bufferzone hebben hun ontstaan direct te danken aan deze ontveningsgeschiedenis. Weiteveen ligt op de scheidslijn tussen twee ontginningsstadia van het veenlandschap. Aan de zuidzijde van het dorp, ten zuiden van de Zuidersloot, liggen de randveenontginningen van het Schoonerbeekerveld. De noordzijde van het dorp heeft een geheel ander karakter: hier is sprake van planmatige hoogveenontginningen van het Amsterdamscheveld. Aan de oostzijde van het dorp is het hoogveen nog intact.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015013-B701_0003.png"

Figuur 3: Luchtfoto plangebied met ontveningspatronen

De randveen ontginningen ten zuiden van de Zuidersloot karakteriseren zich als smalle lange opstrekkende verkavelingen onder een schuine hoek met de Zuidersloot. Op de lange percelen is meestal veen afgegraven maar her en der zijn er nog veenrestanten zichtbaar. Soms is er sprake van bosvorming. Deze afwisseling in grondgebruik geeft het gebied een gevarieerd, kleinschalig karakter.

De planmatige hoogveenontginningen aan de noordzijde - het Amsterdamscheveld – hebben een rationele en grootschalige opzet. De vervening uitgevoerd door ontginningsmaatschappijen heeft het gebied verkaveld met grote kavels, wijken en sloten in een rechthoekig patroon. Ook de voormalige spoorlijn sluit aan bij de rechtlijnigheid van het gebied.

Het Bargerveen ligt op de Hondsrug. Delen van het gebied zijn niet afgegraven en liggen duidelijk hoger dan de ontgonnen omgeving. Het rechtlijnige patroon van het ontgonnen Amsterdamscheveld is deels zichtbaar in het gebied, maar door het veen en de waterpartijen heeft het gebied een totaal ander karakter dan het aangrenzende ontgonnen landbouwgebied. In het gebied van de bufferzone en directe omgeving zijn de verschillende stadia van de veenontginning en de nauwe samenhang daartussen nog herkenbaar. Verschillende ruimtelijke elementen zijn daarvan getuige: de Middenweg met het voormalig spoor, diverse kaden, paden, sloten en steilranden als gevolg van vergravingen. Het plangebied zelf bestaat uit enkele relatief diep vergraven percelen landbouwgrond tussen de Middenweg en de Zuidersloot. Het gebied bevat echter nog wel hoogteverschillen. In figuur 5 zijn de verschillen in hoogteligging goed te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015013-B701_0004.png"

Figuur 4: Huidig landbouwkundig gebruik van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015013-B701_0005.png"

Figuur 5: Hoogtekaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015013-B701_0006.png"

Figuur 6: Hoogveenlandschap

Ruimtelijk vormt het plangebied een schakel tussen het dorp Weiteveen en het hoogveenlandschap van het Bargerveen. Met de inrichting van het gebied als bufferzone tussen dorp en het hoogveen wordt een nieuwe ontwikkeling aan het gebied toegevoegd.

2.2 Verkeersstructuur

In het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan zijn alle wegen in Weiteveen, behalve de Dordseweg, benoemd tot Erftoegangsweg B. Dit betekent dat er over het algemeen binnen de bebouwde kom van Weiteveen een snelheidsregime van 30 km/h geldt. In het categoriseringsplan is de N862 (Dordseweg) aangewezen als Erftoegangsweg A. Deze weg heeft in noordelijke richting een belangrijke ontsluitingsfunctie richting Klazienaveen en Emmen en in zuidelijke richting naar Coevorden. Ook verbindt deze weg Weiteveen met de A37, de belangrijkste verbinding naar Zwolle en Duitsland. Binnen de bebouwde kom geldt op de Dordseweg een snelheidsregime van 50 km/h, -buiten de bebouwde kom van 80 km/h.

De Zuidersloot is de centrale as van het dorp die de meer geconcentreerde dorpsgebieden met elkaar verbindt. De later aangelegde verbindingen met Klazienaveen en Schoonebeek (Dordseweg) en Nieuw-Schoonebeek (Kerkenweg) zijn voor de verdere ruimtelijke ontwikkeling van het dorp bepalend geweest. Deze wegen zijn dan ook naast de Zuidersloot de belangrijkste wegen van het dorp. De overige wegen binnen Weiteveen zijn woonstraten die werden aangelegd bij dorpsuitbreidingen in de periode tussen 1945 en heden.

De afstanden binnen Weiteveen zijn klein en goed per fiets af te leggen. Langs de Zuidersloot ligt een tweezijdig vrijliggend fietspad. Op alle overige wegen maken fietsers en bromfietsers gebruik van de weg of parallelwegen. Met name de Dordseweg heeft voor fietsers een belangrijke functie als verbinding met Klazienaveen. Langs deze weg ligt een vrijliggend dubbelzijdig fietspad. De Griendtsveenstraat biedt een verbinding richting Erica en Nieuw Amsterdam.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Gemeentelijk beleid

3.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is 24 september 2009 vastgesteld. De structuurvisie is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020 (vastgesteld 2001). De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid.

Voor het Bargerveen richt de inzet zich op een ruimtelijke overgangszone in noordelijke en westelijke richting tussen de natuur van het Bargerveen en de omliggende agrarische functie. In deze overgangszone is naast landbouw ook ruimte voor recreatie of recreatief medegebruik. Daar waar landbouw onrendabel wordt, kan extensivering en/of recreatief medegebruik een plek krijgen. Hierbij kan zelfs gedacht worden aan een nieuwe veenomgeving, zodat de natuur in het Bargerveen ontlast wordt.

De directe omgeving van Weiteveen is in de Structuurvisie aangegeven als ruimtelijke overgangszone.

3.1.2 Compensatievisie gemeente Emmen

In de Compensatievisie gemeente Emmen (vastgesteld door het college van B&W op 6 mei 2008) zijn gebieden aangegeven waar natuurontwikkeling in het kader van compensatieregelingen kan plaatsvinden. De 'Laars van Griendtsveen', de bufferzone, is in de visie aangewezen als zoekgebied.

Per gebied is in de compensatievisie aangegeven op welke manier ze versterkt kunnen worden. Daarbij is naast een versterking van de ecologische functie ook gestreefd naar een versterking van landschap en recreatie. Compensatie heeft betrekking op bos, natuur, landschap en archeologie. De ligging van de compensatielocaties moet aansluiten op bestaande natuurterreinen of hiertussen een verbinding vormen. De ligging en omvang moeten zodanig zijn dat de terreinen robuuste, duurzame natuurgebieden vormen. Daarnaast moet de ligging aansluiten bij de structuurvisie. Dit betekent onder andere dat de locaties bijdragen aan het behoud en de versterking van de aardkundige waarden. Compensatielocaties dragen ook bij aan de bestaande en gewenste recreatie-structuur, maar niet ten koste van de natuurwaarden. De inrichting en het beheer van de locaties wordt afgestemd op de cultuurhistorische en archeologische waarden in de gemeente. Tenslotte kan compensatie vorm krijgen in verbetering van kwaliteit van bestaande gebieden en waarden.

In de structuurvisie wordt ook rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van de klimaatverandering. Investeringen om effecten te voorkomen, kunnen goed worden gecombineerd met investeringen in natuur, zeker als het gaat om waterberging en bosaanplant. Andersom is het belangrijk om bij investeringen in behoud en versterking van natuurgebieden rekening te houden met verandering van klimaat. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de buffering van een gebied tegen de verwachte extremere weersomstandigheden.

3.1.3 Ruimtelijke waardenkaart

In het uitvoeringsprogramma behorende bij de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef is de Ruimtelijke waardenkaart opgenomen. In september 2011 is de Ruimtelijke waardenkaart vastgesteld door de gemeenteraad.

De Ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de gemeente Emmen. Het geeft een beschrijving van het ontstaan van het landschap en stelt de belangrijkste karakteristieken van het landschap vast, geeft de knelpunten aan met betrekking tot hedendaagse ruimtelijke ontwikkelingen en stelt een strategie op voor behoud, versterking en ontwikkeling van landschap in relatie tot cultuurhistorie. De Ruimtelijke waardenkaart biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie; de 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer binnen de gemeente. Het document biedt concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie en geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden.

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied

De RWK maakt een onderscheid in deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied “Grootschalige veenontginningen” (het landschap van het veen). Dit is het landschap van de grote maten. Alles is hier groot en stoer. Het landschap wordt gevormd door open ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour aan de ruimte. Zij 'maken' de ruimten. Het is een open landschap; weids, maar geenszins kaal.

Naast de robuuste ruimte als visueel aspect is de strikte regelmaat van het landschap van het veen kenmerkend. Het veenkoloniale landschap kent een uiterst regelmatige basisstructuur met een sterke ritmiek van kanalen, wijken en sloten. Het huidige plangebied kenmerkt zich door een strakke begrenzing als overgang naar het dorp Weiteveen en het Bargerveen. Verder is het voormalige smalspoor als begrenzing aangegeven als bijzonder element ten noorden van het plangebied.

3.1.4 Bestemmingsplan Buitengebied Emmen

Het bestemmingsplan Buitengebied Emmen heeft als uitgangspunt dat een vitaal platteland van groot belang is voor de ontwikkeling van het omvangrijke buitengebied van Emmen. Het bestemmingsplan kan in ruimtelijke zin ontwikkelingen ondersteunen, die het karakter en de leefbaarheid van het buitengebied versterken. Zo draagt een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan optimaal bij aan een vitale toekomst voor het platteland in Emmen.

Landbouw en landschap (inclusief natuur- en bosgebieden) bepalen het gezicht van het Emmense platteland. Ze worden daarom aangemerkt als 'basisfuncties'. Landbouw en landschap (inclusief cultuurhistorie en archeologie) zijn onlosmakelijk verbonden met het buitengebied en er (letterlijk) in geworteld. Bodem en water zijn de randvoorwaarden om de landbouw en het landschap goed te laten ontwikkelen en vanuit die rol ook essentieel. In het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de lagenbenadering die in de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef wordt gehanteerd. De onderste lagen van landschap, natuur en bodem zijn in de Structuurvisie bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden in de netwerk- en occupatie laag. Landschap is ook in de Structuurvisie de onderlegger voor het ruimtelijke, economische beleid.

Het bestemmingsplan kiest landschap als randvoorwaarde voor ontwikkelingsmogelijkheden van de aanwezige functies. Begrip en inzicht in de landschappelijke opbouw kan als inspiratiebron werken bij landschappelijke ingrepen. Het rapport “De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap", als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan, biedt een handvat voor het uitwerken van nieuwe ontwikkelingen. De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd en dat alles zodanig dat het landschap 'zijn verhaal' kan blijven vertellen.

Het plangebied wordt gerekend tot het landschap van de grootschalige veenontginningen. Het is een ‘enclave’ tussen het Bargerveen, Weiteveen en het kleinschaliger landschap van de randveenontginningen aan de zuidkant.

In het bestemmingsplan zijn de gronden van de bufferzone bestemd als ‘Agrarisch met waarden – Grootschalige Veenontginningen’. Daarnaast is voor de gronden de ‘milieuzone – hydrologisch aandachtsgebied’ van toepassing. De gronden binnen deze zone zijn mede bestemd voor de bescherming van de waterhuishouding van het natuurgebied Bargerveen. Inrichtingsmaatregelen in dit gebied mogen geen negatief effect hebben op de waterhuishouding van het natuurgebied. Anderzijds mogen inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de natuurwaarden ook geen nadelige invloed (vernatting) hebben op het aangrenzende landbouwgebied. Binnen de milieuzone geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor het wijzigen van het waterpeil, het aanleggen van drainage en/of het graven en/of dempen van sloten. Het bebossen van gronden en boomteelt of fruitteelt is, met het oog op eventuele verdrogingseffecten, gekoppeld aan een omgevingsvergunning.

Tot slot is voor het gebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ van toepassing (gebied met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde). Het zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden.

In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op bovengenoemde aspecten.

3.1.5 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden, grotendeels ook voor het buitengebied, geldt de zogenaamde beperkte welstand. De beperkte welstand is van toepassing op bouwwerken en gebouwen waarbij, vooral vanuit stedenbouwkundig oogpunt, de onderlinge samenhang van het gebouw met zijn omgeving, beschouwd vanaf de openbare weg en het openbaar groen, belangrijk is.

3.1.6 Verkeersbeleid

Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) (december 2013) gaat uit van de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën, stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen.

Verder zet het GVVP in op een multimodale benadering van verkeer. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.

Naast het GVVP is in 2010 de Parkeernota vastgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten van het parkeerbeleid en de parkeernormen opgenomen. Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen zijn parkeernormen vastgesteld conform de landelijke richtlijnen van het CROW. Verder wordt uitgegaan dat initiatiefnemers en ontwikkelaars zelf voor voldoende parkeerruimte zorgen. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

In 2014 is de geactualiseerde Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

De kernkwaliteiten van Drenthe zijn uitgewerkt naar meer concrete indicatoren:

Kernkwaliteiten   Indicatoren  
Rust Stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Noaberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  

Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van bedrijvigheid. Bedrijvigheid in Drenthe is van grote maatschappelijke en economische betekenis vanwege de werkgelegenheid en de vitaliteit van het platteland en de steden. De provincie acht bedrijvigheid van provinciaal belang en benoemt dit tot een kernwaarde. Aspecten van de kernwaarde bedrijvigheid zijn vooral terug te vinden in het sociaaleconomische systeem en in het landbouwsysteem, maar ook bij natuur als het om de vrijetijdseconomie gaat.

Specifiek voor het landelijk gebied wil de provincie voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor landbouw, recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid. Het regionale economische vestigingsklimaat is van provinciaal belang.

De landbouw moet in de provincie voldoende mogelijkheden hebben voor schaalvergroting en voor de productie van energie. Ook dit is een provinciaal belang.

Toerisme is een belangrijke economische pijler voor Drenthe. Drenthe moet aantrekkelijk blijven voor recreanten en toeristen. Van provinciaal belang is daarom het verbeteren en vernieuwen van het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en van de toeristisch-recreatieve infrastructuur.

Zowel de landbouw als de toeristisch/recreatieve sector speelt een belangrijke rol bij het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

Vanuit natuur en landschap zijn de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschapstypen van provinciaal belang.

Op veel plekken in de provincie komen verschillende gebruiksfuncties samen. Een goede verweving van deze functies is van provinciaal belang. Het gaat ons hierbij om het verbinden van stad en land, het verweven van landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie.

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe is bovenstaande nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Visiekaart en doelstellingen
Het plangebied ligt binnen het gebied dat op de visiekaart is aangeduid als "Robuust natuursysteem". De natuurgebieden en de tussenliggende verbindingen samen vormen de basis van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in Drenthe, de ruggengraat voor het Natuurnetwerk Nederland in Drenthe. Om de kwaliteit van de natuur en de biodiversiteit duurzaam te verbeteren, streeft de provincie naar een robuust natuurnetwerk waarbij ingezet wordt op:

  • vergroten van natuurgebieden;
  • verbinden van natuurgebieden;
  • verbeteren van de milieucondities.

Hoe de provincie in het ondersteunend netwerk de natuurwaarden beschermen en middelen inzetten, is uitgewerkt in de Natuurvisie.

Het streven is dat robuuste natuurnetwerk in staat is om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen.

Binnen het natuurnetwerk zijn de de Natura 2000-gebieden van internationaal belang. Hierop is Europese regelgeving van toepassing. Voor elk Natura 2000-gebied wordt een beheerplan opgesteld voor het behouden en ontwikkelen van de natuurwaarden. Het gedeelte van het natuurnetwerk waar de provincie verantwoordelijk voor is, is de begrensde EHS.

Kernkwaliteiten
Natuur

Het plangebied is op kaart kernkwaliteit natuur aangegeven als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen de EHS.

Ondersteunend aan de kernkwaliteit natuur waar het gaat om flora en fauna is de kernkwaliteit rust. In de provincie kan nog rust worden ervaren. In Drenthe zijn 12 gebieden aangewezen als stiltegebied. De stilte in deze gebieden is van provinciaal belang. Het Bargerveen is door de provincie aangewezen als stiltegebied.

Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de Veekoloniën. Behoud en versterking van de wijkenstructuur en openheid is als doel benoemd. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen.

Van provinciaal belang is de samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Ten zuiden van het plangebied gaat het landschap over naar dat van het Wegdorpenlandschap van de randveenontginning. Dit landschapstype liggen langs de randen van de Veenkoloniën en zijn ontstaan door het ontginnen van de randen van het toenmalige immense hoogveenpakket. Typisch is de ligging op de lichtglooiende rand van een hoogveenontginning en veelal een stroomdal.

Van provinciaal belang is de typisch langgerekte en slingerende ontsluitingsstructuur. Veelal is deze aan weerszijden beplant. Het is de hierop dwarsliggende, onregelmatige verkavelingsstructuur die de maat en schaal van de omliggende openheid bepaalt.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch kompas. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Het Amsterdamscheveld. De ambitie in dit gebied is het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf.

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie Drenthe behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden onderscheiden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De hoge en het gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een hoog beschermingsniveau. In deze gebieden staat de provincie Drenthe ontwikkelingen toe als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de aardkundige waarden vormt vertrekpunt in het planvormingsproces.

3.2.2 Beheerplan Natura 2000 Bargerveen

Op 4 juni 2013 is het hoogveenreservaat Bargerveen definitief als Natura 2000 gebied aangewezen. Daarmee heeft het reeds bestaande natuurgebied een bijzondere status gekregen binnen het Nederlandse natuurbeleid. De basis van de aanwijzing vormen de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, met instandhoudingsdoelen zowel op het gebied van vogels als op het gebied van bijzondere habitattypen. Voor dit soort gebieden moet binnen drie jaar na de aanwijzing een beheerplan worden gemaakt. Een beheerplan geldt voor zes jaar. Het doel van het Natura 2000 beheerplan is te garanderen dat de doelen waarvoor het gebied is aangewezen daadwerkelijk kunnen worden gehaald. Het beheerplan dient de doelen uit te werken, het bestaande beheer en ander gebruik te toetsen en zo nodig een pakket aanvullende maatregelen voor te leggen. Het biedt daarnaast duidelijkheid aan beheerders, gebruikers en belanghebbenden over welke activiteiten zonder significante negatieve gevolgen voor de natuur in en bij het Natura 2000-gebied kunnen blijven bestaan of kunnen worden ontwikkeld. Ook geeft het beheerplan aan welke activiteiten mogelijk wel negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen en (opnieuw) zullen moeten worden getoetst aan de Natuurbeschermingswet. Ten slotte biedt het de diverse bevoegde gezagen en burgers een handvat voor de vergunningverlening in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het beheerplan voor het Bargerveen is eind 2014 afgerond en opgeleverd aan het Ministerie van Economische Zaken, die het beheerplan formeel in procedure brengt. De maatregelen zoals beschreven in het inrichtingsplan Weiteveen staan in het beheerplan.

3.2.2.1 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Het programma bevat generieke brongerichte maatregelen en gebiedsgerichte maatregelen in en nabij Natura 2000-gebieden. De maatregelen beschreven in het inrichtingsplan Weiteveen zijn grotendeels als gebiedsgerichte maatregelen in de PAS opgenomen. Met de inwerkingtreding van de PAS zijn aan deze PAS-maatregelen een wettelijk verplicht karakter toegekend. De PAS verbindt maatregelen voor depositiereductie van stikstof en ecologisch herstel met het creëren van ruimte voor nieuwe economische activiteiten.

Uitvoering van de inrichtingsmaatregelen voor Weiteveen is een wettelijke plicht voor de betrokken overheden en worden ook als zodanig beschouwd in het inrichtingsplan.

3.2.2.2 Natuurmonitoring

Het Natura 2000 Beheerplan Bargerveen bevat een uitgebreid overzicht van de activiteiten die de komende jaren uitgevoerd worden op het gebied van monitoring. Deze monitoring is er op gericht om informatie te verzamelen voor de evaluatie van de maatregelen en van de ontwikkelingen ten aanzien van de instandhoudingsdoelen in de eerste beheerplanperiode. Gekeken zal worden naar de oppervlakte en kwaliteit van de habitattypen, de aanwezige en verspreiding van soorten, de ontwikkeling van broedvogels en niet broedvogels, de uitvoering van maatregelen, het gebruik en beheer en de hydrologische situatie.

3.2.3 Natuurvisie 2040

De provincie Drenthe heeft in haar in 2014 vastgestelde Natuurvisie: gastvrije Natuur, aangegeven dat zij de afronding van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) voor de komende jaren als prioriteit ziet. Het Bargerveen maakt als Natura 2000 gebied onderdeel uit van dit NNN. De provincie zet waar mogelijk middelen in om de milieu omstandigheden van het NNN zodanig te optimaliseren, dat er een goed functionerend samenhangend natuurnetwerk ontstaat. Het inrichtingsplan Weiteveen geeft hier invulling aan.

Daarnaast wil de provincie dat de natuur in Drenthe benut en beleefd kan worden. De provincie vindt een goede wandel- en fietsinfrastructuur in en bij natuur van belang. De provincie ziet mogelijkheden om andere ruimtelijke en economische functies te combineren met natuur, waarbij in elk geval gedacht wordt aan recreatie. Dit kan niet overal en altijd, maar dit zal per gebied bekeken worden in goede samenspraak met ondernemers, bewoners en natuurorganisaties. Rondom de bufferzone Weiteveen wordt gezocht naar een goede balans tussen natuur en een bijdrage aan economische ontwikkeling.

3.2.4 Cultuurhistorisch Kompas

Het Cultuurhistorisch Kompas (2009) benoemt het Bargerveen en het Amsterdamscheveld als toonbeelden van de verschillende stadia van de machinale veenontginning in Drenthe. Deze kwaliteit wordt echter nauwelijks herkend en erkend. Bovendien heeft natuurbescherming en natuurontwikkeling een hoge prioriteit in het Bargerveen. Dit kan in dat geval ten koste gaan van de cultuurhistorische sporen in het gebied.

Om de herkenbaarheid van de stadia van de veenontginning rond het Amsterdamscheveld te waarborgen, wil de provincie Drenthe vanuit de cultuurhistorie voorwaarden verbinden aan ontwikkelingen en actief meedenken in planprocessen. De ambitie richt zich op:

  • Het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Opgave

Het gebied rond het Amsterdamscheveld en het Bargerveen kent een terugloop in economische activiteit. De belangrijkste opgave voor het gebied is het zoeken naar nieuwe economische dragers. Deze nieuwe functies kunnen een nieuwe ruimtelijke drager voor het gebied vormen, waarbij het Amsterdamscheveld en Bargerveen verbijzonderingen zijn en een meerwaarde vormen voor de directe omgeving.

3.2.5 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft.

Voor gronden die door de provincie Drenthe zijn aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur geldt dat een ruimtelijk plan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur significant aantasten. De toelichting van het ruimtelijk plan beschrijft:

a. de wezenlijke kenmerken en waarden van het desbetreffende deel van de Ecologische Hoofdstructuur, zoals aangegeven in het Natuurbeheerplan;

b. hoe de wezenlijke kenmerken en waarden worden beschermd; en

c. hoe negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden worden voorkomen.

Natuurbeheerplan Drenthe 2016

In het Natuurbeheerplan Drenthe 2016 is voor het plangebied de ambititetype 'Nog om te vormen landbouwgrond naar natuur (inrichting)' van toepassing. Het dorpsbos van Weiteveen ten zuiden en westen van het plangebied is op de beheertypenkaart aangegeven als 'Droog bos met productie'.

Conclusie

De huidige twee schaapskooien aan de Verlengde Noordersloot in het Bargerveen (nu ook gesitueerd binnen Ecologische Hoofdstructuur) worden verplaatst, omdat ze in een (inmiddels) te nat gebied staan en te klein zijn. In het drogere gedeelte van de Laars wordt ruimte gemaakt voor een nieuwe schaapskooi met bijbehorende voorzieningen. Deze dragen bij aan de recreatieve mogelijkheden en economische ontwikkeling van het dorp Weiteveen en directe omgeving en regio. De nieuwe schaapskooi zal op een duurzame wijze worden gebouwd en bedrijfseconomisch gezien optimaal ingericht. De schaapskooi krijgt tevens een educatieve functie over het beheer van het Bargerveen.

Het Bargerveen wordt al jaren begraasd met schapen en koeien; de laatste jaren gaat het om ongeveer 1500 schapen en 170-200 koeien. In combinatie met andere beheermaatregelen, zoals het verwijderen van opslag en branden van vergraste vegetaties, leidt begrazing tot een sterke omvorming van Pijpenstrootje en Berk naar heide en hoogveen en een open hoogveenlandschap.

De maatregel van de drukbegrazing is al op kleine schaal uitgevoerd in het Meerstalblok en heeft daar geleid tot omvorming van de vergraste vochtige heide in veenmosrijk herstellend hoogveen. Om de nadelen van vermesting tegen te gaan zijn de schapen ’s nachts opgevangen in een schaapskooi en werden de dieren niet bijgevoerd. De mest werd zo grotendeels opgevangen in de schaapskooi. Dit heeft geleid tot een spectaculaire groei van hoogveen-veenmos (Sphagnum magellanicum) en wrattig veenmos (Sphagnum papillosum), twee karakteristieke hoogveensooorten. De groei van de veenmossen is mede te verklaren door de afname van nutriënten door het afvangen van mest in de schaapskooi/potstal. Hierdoor verbeteren de groeiomstandigheden voor veenmossen aanzienlijk. Extra voordeel is dat door de afname van nutriënten de belangrijke bultvormende veenmossen sneller groeien en daarbij zelf ook weer veenmossen vastleggen in het nieuw gevormde veenpakket en de verrijkte toplaag afdekken met een nieuwe voedselarmere veenlaag dat tevens gaat werken als vocht vasthoudende deken, de zogenaamde acrotelm (bron: gebiedsanalyse Bargerveen voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)).

Met de realisatie van de bufferzone van Weiteveen wordt invulling gegeven aan de ambitietype 'Nog om vormen landbouwgrond naar natuur (inrichting)'. Geconcludeerd wordt dat de realisatie van de bufferzone en schaapskooi met bijbehorende recreatieve voorzieningen niet in strijd zijn met het provinciale beleid.

3.3 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Met de structuurvisie kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de Amvb Ruimte (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening: Barro). Het Barro stelt eisen aan een bestemmingsplan daar waar het gaat om gebieden van nationaal belang. In de regels van het Barro is aangegeven hoe met deze belangen bij nieuw op te stellen bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. Het Barro heeft op deze punt dus rechtstreekse werking. Daarnaast voorziet het Barro in provinciaal medebewind. Dit houdt in dat een provincie verplicht wordt tot het opnemen van zaken in de provinciale omgevingsverordening. Zo worden de provincies verplicht de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geometrisch vast te leggen. Bij provinciale verordening worden de wezenlijke kenmerken en waarden van EHS-gebieden aangewezen en worden regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen. Zie hiervoor ook paragraaf 3.2.5.

3.4 Conclusie

Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Voor dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende provinciale- en gemeentelijke beleid, wanneer rekening wordt gehouden met bepaalde aspecten zoals ruimtelijke, landschappelijke en milieutechnische inpassing, waaronder ook specifiek toetsing aan de Natuurbeschermingswet en Flora- en faunawet aan de orde is. In de volgende hoofdstukken worden de ruimtelijke- en landschappelijke inpassing van het plan en de milieubeoordeling met bijbehorende onderzoeken beschreven.

 

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Doelen

Het hoofddoel van het plan is het realiseren van een hydrologische bufferzone aan de west kant van het Bargerveen, zodat er zo min mogelijk water weg zijgt uit het Bargerveen en de natuur in het Bargerveen zich goed kan ontwikkelen. De aanleg en inrichting van de bufferzone biedt mogelijkheden om ook andere doelen te realiseren:

  • Zonering van recreatief gebruik van het Bargerveen.
  • Zoveel mogelijk oplossen van de bestaande wateroverlast in de kom van Weiteveen en voorkomen van ontstaan van nieuwe wateroverlast.
  • Bijdragen aan de recreatieve mogelijkheden en economische ontwikkeling van het dorp Weiteveen en directe omgeving door een verbinding te maken tussen het dorp en de schaapskooi locatie en het Bargerveen.
  • Mogelijkheden creëren voor bewonersparticipatie bij onderhoud en beheer.
  • Bijdrage leveren aan de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied.

Deze doelen zijn uitgewerkt naar maatregelen, die op de plankaart van het inrichtingsplan zijn weergegeven. De maatregelen vormen grotendeels een uitwerking van de maatregelen, zoals opgenomen in het Natura2000 beheerplan Bargerveen. Hierna worden de verschillende onderdelen van het plan toegelicht.

4.2 Maatregelen voor de natuur

4.2.1 Bufferzone

Voor de aanleg en inrichting van de bufferzone is ca. 35 ha landbouwgrond aangekocht die onderdeel gaat uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Dit gebied, de Laars van Griendtsveen, wordt conform het Natura 2000-beheerplan ingericht ten behoeve van de natuur met een nieuwe schaapskooi en sluit aan bij het hoogveenlandschap van het Bargerveen.

Het gebied gaat als een hydrologische buffer fungeren, door de waterloop die nu de grens vormt tussen het Bargerveen en de Laars te dempen en duikers te verwijderen. De bufferzone wordt aan de noordoostkant ingericht als een nat en laag gelegen gebied, dat tegen het Bargerveen aanligt. Dit gebied beslaat ongeveer een derde van het totaal. Er komt een slenk voor de afvoer van water uit het aangrenzend deel van het Bargerveen. Deze slenk volgt de natuurlijk aanwezige laagten zoveel mogelijk en in de laagten worden poelen aangelegd. De zwarte grond/ bouwvoor wordt ter plekke afgegraven tot maximaal 30 cm. De bodem van de slenk bestaat uit veen en/of zand.

Tussen de slenk en het hoger gelegen westelijk gebied komt een leemrug, waarover een wandelpad wordt aangelegd. De rest van het gebied is minder nat en wordt ten behoeve van het natuurbeheer ingericht als weidegrond voor de schapen en runderen met een open karakter en vegetaties die horen bij het hoogveenlandschap. Lagere natte plekken worden opgehoogd met het materiaal dat uit de slenk is gehaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015013-B701_0007.png"

Figuur 7: Impressie bufferzone vanaf de westkant van het plangebied (vanuit het dorpsbosje)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015013-B701_0008.png"

Figuur 8: Dwarsdoorsnede als impressie van inrichting van de bufferzone

4.2.2 Beplanting

De bestaande singel, die nu een fysieke scheiding vormt tussen het Bargerveen en de bufferzone, verdwijnt grotendeels. Er ontstaat een open verbinding met het hoogveenlandschap, waardoor de weidsheid van het landschap vanaf de schaapskooi en bijbehorende gebouwen ervaren kan worden.

4.2.3 Hydrologische maatregelen

Om het Bargerveen voldoende nat te kunnen houden worden diverse hydrologische maatregelen uitgevoerd. Ook dragen deze maatregelen bij aan het duurzaam vastleggen van koolstofdioxide (CO2-fixatie). De maatregelen zijn op de plankaart van het inrichtingsplan aangegeven en worden hieronder beschreven. Daarnaast wordt een aantal maatregelen getroffen om de bestaande wateroverlast in Weiteveen zoveel mogelijk op te lossen en om te voorkomen dat de hydrologische maatregelen voor het Bargerveen wateroverlast veroorzaken op plekken waar dat niet gewenst is. Deze worden in paragraaf 4.7 beschreven.

De hydrologische onderzoeken zijn toegevoegd als:

Bijlage 1 Inventarisatierapport Grondwateronderzoek Weiteveen (Wareco);

Bijlage 2 Rapport Afweging maatregelen Weiteveen (Wareco);

Bijlage 3 Rapport Uitwerking GGOR maatregelen Weiteveen (Grontmij);

Bijlage 4 Rapport Keileemonderzoek buffers Weiteveen (Wareco);

Bijlage 5 Notitie Weiteveen Kwalitatieve analyse grondwatereffecten;

Bijlage 6 Rapport "Weiteveen, MIPWA modelberekeningen (Grontmij);

Bijlage 7 Aanvullend memo grondwateronderzoek Weiteveen.

4.2.3.1 Leemruggen

Er worden leemruggen aangelegd tussen het dorp Weiteveen en het Bargerveen (oost-west) en in het Bargerveen zelf daar waar een sterk hoogteverschil is tussen percelen door turfwinning (noordzuid). Dit betreft in totaal ca. 9 km leemruggen.

De leemruggen ten zuiden van de Zuidersloot zijn bedoeld om het water binnen deze leemruggen vast te houden ten behoeve van het Bargerveen en om verdroging en inklinking van het veen tegen te gaan. Hiervoor wordt separaat een planologische procedure doorlopen. Deze maatregelen kunnen binnen de geldende bestemming mogelijk worden gemaakt via het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan (reguliere Wabo-procedure).

In de bufferzone zelf (wel onderdeel van het plangebied van dit bestemmingsplan) komt een leemrug aan de westkant van de slenk, om ook hier het water vast te houden in het natte deel van het gebied.

De leemrug wordt aan de bovenkant circa 5 meter breed en loopt aan beide kanten flauw af tot een totale breedte van circa 20 meter. Om de leemrug waterdicht te krijgen, moet deze aansluiten op de leemlaag in de bodem, die gemiddeld circa 2 meter diep ligt. De leemruggen steken gemiddeld 30 tot 50 centimeter boven het maaiveld uit. De onderstaande figuren geven een impressie van de hoogte van de leemruggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015013-B701_0009.png"

Figuur 9: Fotomontage impressie leemruggen (richting vanaf de Kerkenweg)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015013-B701_0010.png"

Figuur 10: Fotomontage impressie leemruggen (richting vanaf de Zuidersloot)

Daarnaast komt op een aantal plekken leemruggen met zowel leem als zand. Deze leemruggen zijn vanwege de samenstelling deels doorlatend en hebben een beperkte waterkerende functie. Hier wordt naast zand leem gebruikt om de doorgraven leemlaag in de ondergrond te herstellen. Deze leemruggen volgen het maaiveld en steken ook gemiddeld 30 tot 50 cm boven het maaiveld uit.

4.2.3.2 Dempen van sloten en aanleggen van nieuwe sloten

De waterhuishouding wordt aangepast om het water in het Bargerveen zo goed mogelijk vast te houden en om wateroverlast in het dorp te voorkomen en te verminderen. De bestaande sloot, die nu als scheiding dient tussen het Bargerveen en de Laars, wordt gedempt. Het water uit het Bargerveen dat nu via deze sloot in zuidoostelijke richting wordt afgevoerd, wordt in het vervolg via de slenk afgevoerd. Daarvoor wordt ten noordwesten van de bufferzone een aantal duikers aangelegd. Langs de slenk wordt ruimte gereserveerd om zo nodig een extra leiding aan te leggen voor wateraanvoer naar de zuidelijke buffer.

De slenk verlaat de Laars en kruist vervolgens de Zuidersloot. Het water wordt met een duiker onder de weg doorgeleid naar het zuidelijk gelegen gebied voor wateraanvoer naar de zuidelijke bufferzone. Er wordt alvast een tweede duiker aangelegd voor de mogelijk nog aan te leggen wateraanvoerleiding (voor het landbouwgebied ten zuiden van het Bargerveen). Van de twee duikers die aangelegd worden is minimaal één faunapasserbaar. Ten noorden van de Zuidersloot komt een stuw om het peilverschil met de slenk aan de zuidkant van de weg te overbruggen. De bermsloten van de Zuidersloot worden afgekoppeld van de afvoerleiding van het Bargerveen en verbonden met de te verbeteren sloot aan de westkant van de Laars. Waterafvoer vanuit het Bargerveen gaat hoofdzakelijk via de aan te leggen slenk naar het zuiden en deels om het dorp heen naar het westen. Beide maatregelen geven een verbetering van de huidige situatie.

De bestaande sloot aan de westkant van de Laars, die langs het dorpsbos loopt, wordt vergroot. Deze sloot zorgt er voor dat er geen (extra) water over de keileem richting het dorp afstroomt en dat de grondwaterstand in dit deel van het plangebied voldoende laag blijft. Dat is nodig om het gebied te kunnen benutten voor het weiden van schapen en om te voorkomen dat drassige gronden tot muggenoverlast in het dorp leiden. Aan de noordoostelijke rand van Weiteveen bij de Korhoenlaan, Heidestraat en Veltmanlaan komt een drain voor het voorkomen van te hoge grondwaterstanden en voor het afkoppelen van hemelwater (HWA) van 32 woningen die grenzen aan het plangebied. Deze drain wordt aangesloten op de te vergroten sloot aan de westkant van de Laars. Deze sloot watert in het vervolg af in noordwestelijke richting en sluit daar aan op nieuw en te verbeteren watergangen ter hoogte van de ijsbaan. Deze watergang komt uit op het Dommerschkanaal.

Op de verbeelding van het bestemmingsplan is deze nieuwe afwateringssloot specifiek bestemd als 'Water'.

4.3 Schaapskooi

Het Bargerveen wordt al jaren begraasd met schapen en koeien; de laatste jaren gaat het om ongeveer 1500 schapen en 170-200 koeien. In combinatie met andere beheermaatregelen, zoals het verwijderen van opslag en branden van vergraste vegetaties, leidt begrazing tot een sterke omvorming van Pijpenstrootje en Berk naar heide en hoogveen en een open hoogveenlandschap. De maatregel van de drukbegrazing is al op kleine schaal uitgevoerd in het Meerstalblok en heeft daar geleid tot omvorming van de vergraste vochtige heide in veenmosrijk herstellend hoogveen. Om de nadelen van vermesting tegen te gaan zijn de schapen ’s nachts opgevangen in een schaapskooi en werden de dieren niet bijgevoerd. De mest werd zo grotendeels opgevangen in de schaapskooi. Dit heeft geleid tot een spectaculaire groei van hoogveen-veenmos (Sphagnum magellanicum) en wrattig veenmos (Sphagnum papillosum), twee karakteristieke hoogveensooorten. De groei van de veenmossen is mede te verklaren door de afname van nutriënten door het afvangen van mest in de schaapskooi/potstal. Hierdoor verbeteren de groeiomstandigheden voor veenmossen aanzienlijk. Extra voordeel is dat door de afname van nutriënten de belangrijke bultvormende veenmossen sneller groeien en daarbij zelf ook weer veenmossen vastleggen in het nieuw gevormde veenpakket en de verrijkte toplaag afdekken met een nieuwe voedselarmere veenlaag dat tevens gaat werken als vocht vasthoudende deken, de zogenaamde acrotelm (bron: gebiedsanalyse Bargerveen voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)).

Op grond van het beheerplan moeten de huidige twee schaapskooien aan de Verlengde Noordersloot in het Bargerveen worden verplaatst, omdat ze in een (inmiddels) te nat gebied staan en te klein zijn. In het drogere gedeelte van de Laars is ruimte gemaakt voor een nieuwe schaapskooi met bijbehorende voorzieningen. De nieuwe schaapskooi wordt met een schapendrift, een wat hoger liggende verbinding door het natte deel, verbonden met het Bargerveen. Bij de kruising met de slenk komt een duiker. De schapendrift sluit aan op de natuurlijke hoogte in de noordoostelijk hoek van het plangebied. De schaapskooi met bijbehorende voorzieningen zullen naar verwachting een economische impuls geven voor Weiteveen en omgeving.

In het plangebied komt de nieuwe schaapskooi met een potstalsysteem, een runderstal, kapschuur, een bedrijfswoning, een opslag voor foliebalen en ruimte voor een mestplaat.

Naast deze bedrijfsmatige gebouwen wordt in de noordwesthoek een informatieruimte, vergaderruimte, uitkijk- en horecapunt met een terras gerealiseerd. Tussen het horecapunt met informatievoorziening en het bedrijfsmatige erf is een multifunctioneel veld voor evenementen en activiteiten. Tevens wordt een deel ingericht als kleine dierenweide die vanaf het horecapunt met informatievoorziening te zien is. De wandel- en fietspaden takken aan op het erf ter plaatse van het horecapunt met informatievoorziening. Het horecapunt met informatievoorziening is het knooppunt van alle routes en is toegankelijk voor minder validen. Vanaf deze plek is rondom uitzicht en is het vertrek en de aankomst van de schaapskudde te zien. De rest van het terrein wordt ingericht als grasland, waar vee tijdelijk kan worden gestald. Dit gebied wordt omrasterd.

Het horecapunt met informatievoorziening vormt ruimtelijk één geheel met de nieuwe schaapskooi. De toekomstig eigenaar Staatsbosbeheer is verantwoordelijk voor eigendom en beheer van alle gebouwen en aanverwante terreinrichting.

Onderstaande tabel geeft de grootte van de gebouwen aan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015013-B701_0011.png"

Voor de gebouwen wordt, zoveel als financieel mogelijk is, gebruik gemaakt van duurzame en onderhoudsarme materialen, lokale materialen en technieken. Gestreefd wordt naar een energieneutraal concept, waarbij ook zonnepanelen worden toegepast. De landschappelijke inpassing, met gebouwen deels in de grond, draagt bij aan een duurzame klimaatbeheersing. Zomers heeft dit een koelende werking door de dikke wanden en in de winter halen grote glazen puien bij de woning de warmte naar binnen.

In een haalbaarheidsstudie is onderzocht op welke wijze deze gebouwen en voorzieningen het beste kunnen worden gesitueerd en hoe zij landschappelijk goed kunnen worden ingepast. Daarbij is gelet op de locatie zelf en de relatie met de omgeving. Gekozen is voor het zogenoemde Plaggenhutmodel, om een duidelijke link met de historie van het veengebied te leggen. De plaggenhut is een kenmerkend bouwtype, dat bestaat uit een ophoging/heuvel in het landschap waar een woning in is ondergebracht. De schaapskooi en bijhorende gebouwen worden in een heuvel in het landschap geplaatst. De gebouwen op het erf zijn vormgegeven als een familie van gebouwen. Alle gebouwen zijn deels geïntegreerd in het landschap en bedekt met aarde of groene daken. Vanaf een afstand is de schaapskooi te ervaren als een groen ensemble van gebouwen. Door Daad architecten is het ontwerp voor de nieuwe schaapskooi nader uitgewerkt. Deze is toegevoegd als Bijlage 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015013-B701_0012.png"

Figuur 11: Impressie schaapskooi en gebouwen in het landschap

In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan dat de schaapskooi een bezoekersaantal van 12.500 per jaar kan genereren. Mochten er in de toekomst meer bezoekers gegenereerd worden dan nu verwacht, dan dienen mogelijk aanvullende maatregelen getroffen te worden voor bijvoorbeeld parkeervoorzieningen. In het huidige ontwerp is reeds ruimte gereserveerd voor deze eventuele uitbreiding. Monitotingsgegevens vormen de input om te bezien waar 5 jaar na inrichting omgegaan kan worden met een eventuele groei van bezoekersaantallen.

4.3.1 Ontsluiting en parkeervoorziening

Het gebied wordt voor auto’s, bussen en landbouwverkeer ontsloten met een nieuwe weg, die vanaf de Ambachtsweg, parallel aan de nieuw te graven sloot doorgetrokken wordt richting de nieuwe parkeerplaats aan de rand van het gebied. Dit is een verharde weg van 5 meter breed, parallel aan de nieuw te graven waterafvoerleiding voor het dorp Weiteveen. Daarvoor wordt circa 1 hectare van het bestaande bos gekapt. Deze weg kan ook dienen als een nieuwe ontsluiting voor de Veltmanstichting, waardoor de bestaande ontsluiting kan komen te vervallen. Ook is de begraafplaats bereikbaar via deze weg.

De parkeerplaats biedt ruimte voor 30 plaatsen en wordt landschappelijke ingepast. Het wordt een semi-verharde parkeerplaats die ook ingezet kan worden voor de begraafplaats. Het aantal parkeerplekken is gebaseerd op een bezoekersaantal van 12.500. Mochten er meer bezoekers gegenereerd worden dan nu verwacht, dan zal Staatsbosbeheer extra verharde parkeerplaatsen aanleggen. In het huidige ontwerp is reeds ruimte gereserveerd voor deze eventuele uitbreiding. Tijdens piekmomenten is er reeds gelegenheid om op een met kunststof versterkt grasland te parkeren. Op piekmomenten zal er mogelijk ook gebruik kunnen worden gemaakt van de parkeervoorzieningen van het Veenloopcentrum.

De vormgeving van de parkeerplaats bij de schaapskooi is opgenomen als onderdeel van het ontwerp van de schaapskooi.

4.4 Landschappelijke inpassing

Met de ontwikkeling van de bufferzone en de schaapskooi met drift wordt er in feite een nieuwe laag aan het landschap toegevoegd. Daarbij is er naar gestreefd om de bestaande stadia van ontginning - ontstaansgeschiedenis van de plek - zichtbaar te laten blijven. Voorop staat dat het ruimtelijk kader van de Laars - de strakke lijnen van de veenontginning - zichtbaar en leesbaar blijven. Zij vormen immers de context waarbinnen de Laars is ontstaan. Ook de Laars blijft als ruimtelijke eenheid zichtbaar.

De bufferzone blijft dus ruimtelijk ondergeschikt aan de strakke lijnen van het gebied. De slenk die zorgt voor waterafvoer krijgt een kronkelend karakter en volgt zoveel mogelijk het lage tracé in het landschap. Daarmee sluit de slenk aan op de morfologie van het gebied. De hogere leemrug die als kering dient volgt eveneens dit kronkelend verloop.

De schaapskooi en de schapendrift worden ingezet als schakel tussen de Laars - het dorp - en het Bargerveen. De schaapskooi wordt gebouwd op de bestaande hogere zandkop in de Laars. Bijzondere architectuur van de gebouwen - als samenhangend ensemble - zorgen voor een blikvanger in de ruimte. De schapendrift vormt als het ware een loper - een nieuwe laag - tot het Bargerveen. Deze zone volgt in grote lijnen de hogere delen van het gebied en contrasteert daarmee - in ligging en in verschijningsvorm - met de lagere zone van de slenk. Daardoor wordt de schakel met het Bargerveen ruimtelijk tastbaar.

De bossingels op randen van het Bargerveen worden verwijderd, waardoor er vanaf de schaapskooi ruim zicht op het veen is. De overgang veen - bufferzone behoudt zijn strakke grens. Aan de noordzijde komt door het kappen van de bossingel de oude spoordijk weer meer in het zicht en versterkt de rechtlijnigheid van dit ontginningsstadium.

De rand van Weiteveen blijft zich als een scherpe bosrand manifesteren. Daarmee volgt deze rand de scherpe rechtlijnige begrenzing met de Laars. De overgang met het dorp vindt plaats via een nieuw te vormen verbinding. De parkeerplaats wordt landschappelijk ingepast en is niet erg zichtbaar. Grondwallen en beplanting worden aangebracht om de parkeerplaats zo veel mogelijk aan het zicht te onttrekken. De verbinding tussen het Veenloopcentrum en schaapskooi wordt als belevingsroute ingericht.

4.5 Recreatieve ontwikkeling

Het Bargerveen als geheel trekt ruim 80.00-100.000 bezoekers per jaar. Dit zijn over het algemeen wandelaars en fietsers die van de natuur, het landschap en de cultuurhistorie komen genieten. Ondernemers en vrijwilligers (o.a. vanuit het Veenloopcentrum) in Weiteveen spelen hier op in door recreatief- toeristische voorzieningen te ontwikkelen en bezoekers zo goed mogelijk van informatie te voorzien. Daarmee krijgt de regio een economische impuls. Er zijn mogelijkheden om met name uit Duitsland meer bezoekers te trekken door de wandel- en fietsinfrastructuur te verbeteren en de promotie meer op Duitsland te richten.

Uit toeristisch onderzoek blijkt dat het niet echt makkelijk is om veel (nieuwe) recreanten naar Zuidoost Drenthe te trekken. Het is een dunbevolkt gebied en niet altijd goed te bereiken. Noodzakelijk voor een ontwikkeling van de Laars is het beter bereikbaar maken van de locatie vanuit zowel het dorp als vanuit het Bargerveen. Om op deze locatie een sterke recreatieve trekker mogelijk te maken is het essentieel aan te takken op een goed ontsloten netwerk van fiets- en wandelpaden.

De schaapskooi en aanverwante activiteiten kunnen een grote rol spelen bij het verhogen van de bezoekersaantallen. Bezoekers worden getrokken door de aanwezigheid van dieren, informatie, evenementen en excursies, uitzichtpunt met basisvoorzieningen, zoals toilet en bankjes en een horecapunt.

Hieraan wordt tegemoet gekomen door de schaapskooi uit te rusten met een recreatieve plus. Dit heeft vorm gekregen in de uitwerking zoals in paragraaf 4.3 beschreven.

In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan dat de schaapskooi een bezoekersaantal van 12.500 per jaar kan genereren. Mochten er in de toekomst meer bezoekers gegenereerd worden dan nu verwacht, dan dienen mogelijk aanvullende maatregelen getroffen te worden voor bijvoorbeeld parkeervoorzieningen. In het huidige ontwerp is reeds ruimte gereserveerd voor deze eventuele uitbreiding. Monitotingsgegevens vormen de input om te bezien waar 5 jaar na inrichting omgegaan kan worden met een eventuele groei van bezoekersaantallen.

Vanaf de parkeergelegenheid bij het Veenloopcentrum in het dorp komt een wandel- en fietsroute naar de schaapskooi. De route loopt vanaf het Veenloopcentrum door het dorp door de bosrand naar de schaapskooi. De nieuwe paden moeten aansluiten op het knooppunten netwerk.

De inwoners van het dorp Weiteveen hebben voorstellen gedaan voor het versterken van bestaande routestructuren en deze zijn in het plan opgenomen. De fietsroute vanuit het dorp wordt langs de schaapskooi doorgetrokken naar het noorden. Over de leemrug bij de slenk komt een wandelpad, dat in het noorden aansluit op de bestaande wandelroute over de oude spoorbaan. In het zuiden wordt aangesloten op een nieuw aan te leggen wandelpad richting de Kerkenweg. Over de slenk ten zuiden van de Zuidersloot komt een brug voor wandelaars. Daarmee wordt in totaal voor circa 2,4 km aan ontbrekende schakels in het dorpsommetje van het Veenloopcentrum gerealiseerd en kan er een rondje worden gelopen.

4.6 Afstemming op landbouw

Uit de hydrologisch onderzoeken blijkt dat er geen merkbare effecten voor het landbouwgebied worden verwacht: het ligt op grotere afstand en door het ontbreken van keileem wordt invloed snel weggenomen door de aanwezige wijken. De te verbeteren en nieuw aan te leggen sloot aan de noordkant van Weiteveen zal zorgen voor een verbeterde afwatering voor de landbouw, mede omdat hier de lage delen van de percelen liggen.

4.7 Maatregelen voor bewoners en gebouwen

4.7.1 Wateroverlast

In de huidige situatie ervaart een aantal inwoners van Weiteveen wateroverlast, vanwege plaatselijk hoge grondwaterstanden in de bebouwing en door afstromend oppervlaktewater vanaf de randen van het Bargerveen naar de aangrenzende woningen. Door de Bestuurscommissie is toegezegd dat de wateroverlast niet mag toenemen door de te nemen inrichtingsmaatregelen voor het Bargerveen en dat geprobeerd wordt om ook de bestaande wateroverlast zoveel mogelijk terug te dringen. Dit is ook vastgelegd in het GGOR-besluit, dat betrekking heeft op het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem, zoals dat door het waterschap ingesteld moet worden. Dit heeft geleid tot een aantal concrete maatregelen, zoals hierna beschreven en op de plankaart van het inrichtingsplan aangegeven. Deze maatregelen dragen ook bij aan vermindering van muggenoverlast in het dorp.

Afwatering langs Zuidersloot

Door het aanleggen van leemruggen wordt het water in het natuurgebied, ten zuiden en ten noorden van de Zuidersloot, vastgehouden. Afstroming van water vanuit de natuur naar de bebouwing zal hierdoor verminderen. Omdat de bermsloten langs de Zuidersloot nu nog verbonden zijn met de bestaande afvoerwatergang van Bargerveen, kan dit voor wateroverlast in het dorp zorgen. Door de nieuwe slenk vervalt de huidige afvoerwatergang en dus ook deze verbinding. De bermsloot aan de noordkant van de Zuidersloot watert in het vervolg af via de te vergroten sloot westelijk van de Laars, in noordelijke en daarna in westelijke richting. Daarmee wordt de wateroverlast in het dorp verminderd. Hiervoor wordt deels een nieuwe sloot gegraven, die parallel aan de nieuwe ontsluitingsweg wordt aangelegd.

Kerkenweg

Voor de afwatering van neerslag en grondwater van het bebouwingslint langs de Kerkenweg wordt door de gemeente een regenwaterriool aangelegd. Daarop kan de afvoer van dakgoten en de al dan niet aanwezige drainage rond de woningen en/of greppels voor de afwatering van de tuinen worden aangesloten. De ontwatering van de huispercelen zelf is een zaak van de bewoners.

Het regenwaterriool voert in zuidelijke richting af en komt uit in een te vergroten sloot parallel aan de Kerkenweg. Door deze afvoer zal de bestaande wateroverlast in dit deel van Weiteveen afnemen.

Door het aanleggen van leemruggen wordt het water in het natuurgebied, ten zuiden van de Zuidersloot vastgehouden. Afstroming van water vanuit de natuur naar de bebouwing richting Kerkenweg zal hierdoor verminderen.

Het aanleggen van het regenwaterriool en de maatregelen rondom de Kerkenweg is geen onderdeel van dit bestemmingsplan. Dit project wordt separaat uitgevoerd.

Wateroverlast kern Weiteveen

In de kom van Weiteveen ervaren bewoners wateroverlast. Aan de noordoostelijke rand van Weiteveen, bij de Veltmanlaan, Heidestraat en Korhoenlaan komt een drain voor het voorkomen van te hoge grondwaterstanden en voor het afkoppelen van hemelwater (HWA) van 32 woningen die grenzen aan het plangebied. Dit water wordt in de richting van de te vergroten sloot langs de bufferzone afgevoerd. Om de drain aan te kunnen leggen moet een strook van 600 meter lang en acht meter breed aan bos worden verwijderd. Ook de sloot aan de noordkant van Weiteveen zorgt ervoor dat het water bij hoge grondwaterstanden makkelijker weg kan. Mochten er nog meer woningen voor het hemelwater afgekoppeld worden van het riool, dan kan deze sloot daarvoor gebruikt worden.

Het aanleggen van de drain is tevens geen onderdeel van dit bestemmingsplan. De geldende bestemming biedt de mogelijkheid om de drain aan te leggen.

4.7.2 Muggen en dazen

Van andere vernattingsprojecten is bekend dat dit kan leiden tot een toename van overlast van muggen en dazen. Bij het ontwerp van de inrichting is hier al zo veel mogelijk op geanticipeerd door het treffen van maatregelen, die het onaantrekkelijk maken voor muggen om zich te verplaatsen via de zogeheten muggenmigratiezones (MMZ). Het gaat om de volgende maatregelen:

  • In de zone langs de slenk worden poelen aangelegd om daarmee de natuurlijke vijanden van de muggen een plek te geven en predatie plaats kan vinden. De poelen worden zo aangelegd dat zij in verbinding staan met de slenk.
  • De bomenrijen ten noorden en oosten van de Laars worden gekapt. Daarmee neemt de openheid (en dus winddynamiek) toe en wordt muggenoverlast tegen gegaan. Kleine bosjes in het natte gebied op afstand van bebouwing moeten muggen in het gebied houden.
  • De bomenrij aan de noordzijde weg Zuidersloot wordt deels gekapt, zodat de openheid toe neemt en de kans op muggenoverlast afneemt. De overblijvende bomen blijven aantrekkelijk als vliegroute voor vleermuizen, die op muggen jagen.
  • De nieuwe hemelwaterafvoer van 32 woningen krijgt een ondergronds leiding en beplanting verdwijnt (zie paragraaf 4.7.1). Er is meer openheid en minder modder, waardoor het onaantrekkelijker wordt voor muggen. Mogelijk biedt dit een extra route voor vleermuizen wat van positieve invloed is op de muggenoverlast.
  • Bij het onderhoud van het bos tussen de buffer en het dorp wordt door de gemeente gericht gewerkt aan maatregelen om muggenoverlast te verminderen. Te denken valt aan meer open stukken in het bos. Hiervoor wordt een geïntegreerd onderhoudsplan opgesteld ten behoeve van duurzaam beheer op de langere termijn.

Verder is het van belang dat bewoners zelf ook maatregelen nemen. Uit andere gebieden blijkt dat door het schoonhouden van dakgoten en regentonnen de overlast vermindert.

4.7.2.1 Monitoring

Om te onderzoeken of de muggenoverlast gaat toenemen door de inrichting van de bufferzone is er een monitoringsprogramma opgezet. Dit programma start met een nulmeting en vervolgt met een aantal metingen om de ontwikkelingen van de muggen te volgen. Er worden zowel in het natuurgebied, het dorp als de omgeving waar de inrichtingsmaatregelen zijn gepland, muggenvallen en dazenvallen geplaatst. De muggenvallen worden drie keer per jaar (eind mei/begin juni, midden/eind juli, eind augustus) gemeten en de dazenvallen worden het hele seizoen tot midden september elke week geteld. Met deze metingen is in 2015 gestart. In het tweede jaar en in het vierde jaar na de afronding van de inrichting worden deze metingen herhaald. De uitkomsten worden door de Bestuurscommissie gedeeld met de streek.

De rapportages zijn opgenomen als Bijlage 9 en Bijlage 10.

4.8 Beheer en onderhoud

Het plangebied van de Laars en ten zuiden van de Zuidersloot komt in eigendom van Staatsbosbeheer en zij heeft de verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud van het gebied. Staatsbosbeheer is verantwoordelijk voor eigendom en beheer van de schaapskooi, alle verwante gebouwen en de terreininrichting.

De gemeente heeft de te verdiepen sloot aan de westkant van het plangebied in beheer en onderhoud en draagt dit samen met de nieuw te graven sloot over aan het waterschap Vechtstromen. De drain en de overige sloten langs de Zuidersloot en omgeving en in de kom van Weiteveen komen in eigendom, beheer en onderhoud van de gemeente.

Hoofdstuk 5 Onderzoeken en milieubeoordeling

De mogelijke effecten van maatregelen zijn in diverse studies onderzocht. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste resultaten uit dit onderzoek gepresenteerd voor de aspecten geur, lucht, bodem, geluid, natuur, landschap, archeologie, landschap en water. Het hoofdstuk sluit af met informatie over de wijze waarop de effecten na aanleg zullen worden gevolgd, zodat zo nodig kan worden bijgestuurd. Voor meer informatie wordt verwezen naar de onderliggende rapporten.

5.1 Archeologie

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in ruimtelijke plannen vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een ruimtelijke plan rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden.

Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" deels de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" (middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde). Voor bodemingrepen groter dan 1000 m2 dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Door bureau RAAP is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd.

Uit het onderzoek blijkt dat in het deel van het onderzoeksgebied, dat in gebruik is als akker, de bodem veelal diep gewoeld is, waardoor de top van het dekzand is verstoord. Langs de randen van de akker en buiten de akker is de top van het dekzand meestal nog intact. Daarom is de archeologische verwachting voor het verstoorde deel bijgesteld naar laag. In het onderzoek zijn geen aanwijzingen voor een archeologische vindplaats aangetroffen. Ook van de verwachte boerderijplaatsen uit de 18e/ 19e eeuw zijn geen resten teruggevonden. Op de plekken waar sprake is van een onverstoorde bodem is vervolgonderzoek uitgevoerd. Uit dit vervolgonderzoek zijn geen beperkingen naar voren gekomen. De conclusie is dat er vanuit archeologie geen beperkingen zijn om de maatregelen uit te voeren.

Het complete archeologisch vooronderzoek en vervolgonderzoek zijn toegevoegd als Bijlage 11 en Bijlage 12.

5.2 Natuur

In 2014 is voor het Natura 2000 gebied Bargerveen een analyse gemaakt van de maatregelen die nodig zijn om de afgesproken internationaal beschermde soorten in stand te houden en tot verdere ontwikkeling te brengen. Het gaat daarbij om de habitattypen heischrale graslanden, herstellende hoogvenen en actieve hoogvenen en bepaalde vogels en broedvogels. Het is nodig om verdroging tegen te gaan door het creëren van voldoende hoge en stabiele waterstanden in een groot gebied en om het verminderen van de stikstofdepositie. De realisatie van de bufferzone bij Weiteveen in combinatie met het uitplaatsen van de schaapskooi is onderdeel van de te nemen maatregelen, die zowel bijdragen aan een verbeterde hydrologische situatie als ruimte biedt voor het uitplaatsen van de schaapskooi. Door de hydrologische maatregelen, zoals beschreven in Hoofdstuk 4, wordt de waterstand in natte periodes in een zone in de rand van het Bargerveen met ongeveer 0,5-1 meter verhoogd. In het dorp daalt de grondwaterstand en neemt de wateroverlast door afstromende grondwater af (zie ook paragraaf 4.7.1). De verminderde nutriëntenbelasting door het uitplaatsen van de schaapskooi en het benutten van het potstalsysteem levert een positieve bijdrage aan het verminderen van de nutriënten belasting en heeft een belangrijke bijdrage aan het verschralingsbeheer.

5.2.1 Natuurbeschermingswet

Het beheerplan Bargerveen beschrijft de instandhoudingsdoelen voor de heischrale graslanden (habitattype H6230) , herstellende hoogvenen (habitattype H7120) en actieve hoogvenen (habitattype H7110A) en voor de vogels Kleine Zwaan, Toendrarietgans, Geoorde Fuut, Blauwe Kiekendief, Porseleinhoen, Watersnip, Velduil, Nachtzwaluw, Blauwborst, Paapje, Roodborsttapuit en Grauwe klauwier. Voor deze groepen is nagegaan in de voortoets voor de Natuurbeschermingswet (Bijlage 13) in hoeverre de aanleg en inrichting van de bufferzone en bijbehorende maatregelen de instandhoudingsdoelen schaden dan wel ondersteunen. Daarbij zijn de effecten van oppervlakteverlies, verandering in de waterhuishouding, verandering leefgebieden, verstoring tijdens de aanlegfase en tijdens de gebruiksfase en verzuring en vermesting in beeld gebracht. Uit dit onderzoek komen de volgende conclusies:

  • Oppervlakteverlies van heischrale graslanden treedt niet op en oppervlakteverlies van herstellende hoogvenen ten gunste van actieve hoogvenen is toegestaan.
  • De verandering in de waterhuishouding leidt niet tot negatieve effecten voor heischrale graslanden en is positief voor herstellende hoogvenen.
  • Negatieve effecten op kwalificerende broedvogels door verstoring tijdens de aanlegfase zijn niet aan de orde omdat de maatregelen in het Natura 2000-gebied buiten het broedseizoen plaatsvinden. Maatregelen ter hoogte van de Laars zijn zodanig dat effecten op kwalificerende broedvogels van het Natura 2000-gebied kunnen worden uitgesloten.
  • Effecten door verstoring tijdens de gebruiksfase zijn zo gepositioneerd en geconcentreerd dat negatieve effecten op kwalificerende broedvogels van het Natura 2000-gebied kunnen worden uitgesloten.
  • De hydrologische maatregelen, waaronder de aanleg van de slenk, hebben een positief effect op het broedbiotoop van de betreffende broedvogels die broeden in het plangebied. Voor de blauwe kiekendief zijn de effecten neutraal.
  • Negatieve effecten door verzuring en vermesting tijdens de aanleg- en de gebruiksfase zijn uitgesloten.

De provincie Drenthe is als bevoegd gezag akkoord met de voortoets. De Natuurbeschermingswet staat uitvoering van het plan niet in de weg.

Voor de aanleg en het gebruik van de leemruggen is eveneens in het kader van de natuurbeschermingswet een aparte voortoets gedaan met dezelfde opzet als voor de overige maatregelen. In aanvulling op de bovenstaande conclusies komt daar uit naar voren:

  • Verstoring is niet aan de orde omdat de maatregelen plaatsvinden buiten het broedseizoen. Voor niet-broedvogels heeft het plangebied geen functie.
  • De maatregelen hebben een positief effect op het broedbiotoop van de betreffende broedvogels die broeden in het plangebied. Voor de blauwe kiekendief zijn de effecten neutraal.

5.2.2 Flora- en faunawet

Naast de instandhouding van de habitattypen, vraagt de Flora- en Faunawet om aandacht voor beschermde soorten. Omdat uit een eerder onderzoek bleek dat schade aan beschermde soorten in het plangebied niet uitgesloten kon worden, is in het kader van een ontheffingsaanvraag ook nader onderzoek gedaan naar de omvang van deze schade en de maatregelen om deze schade te beperken of te voorkomen. In dit onderzoek is gekeken naar voorkomende beschermde soorten en de effecten van de maatregelen op deze soorten zowel tijdens de aanleg als het gebruik (Bijlage 14). Daaruit is naar voren gekomen dat voor de beschermde planten het Heideblauwtje, de Veldspitsmuis en de aanwezige reptielen, de maatregelen een positief effect hebben op de gunstige staat van instandhouding.

Daarnaast zijn er ook negatieve effecten te verwachten. In onderstaande tabel is aangegeven voor welke soorten er mogelijk negatieve effecten zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015013-B701_0013.png"

Tabel: Beschermde soorten op grond van de Flora- en Faunawet, waarvoor mogelijk effecten te verwachten zijn.

Voor een belangrijk deel zijn er maatregelen te treffen om er voor te zorgen dat deze effecten niet optreden en er dus binnen de wettelijke vereisten van de Flora- en Fauna wet kan worden gewerkt. De meest essentiele maatregel daarbij is om werkzaamheden te verrichten buiten de broed-, paar- of bloeiperiode en/of te werken conform een ecologisch protocol. Deze maatregelen zijn in de ontheffing opgenomen.

Voor een beperkt deel van de aanwezige beschermde soorten is het echter niet mogelijk om schade te voorkomen.Voor deze soorten is ontheffing van de Flora- en Faunawet aangevraagd. Het betreft de soorten die in onderstaande tabel zijn weergegeven. Er dient voor de betreffende soorten een ontheffing aangevraagd te worden voor (tijdelijke) aantasting van leefgebied (art. 11) en aantasting van groeiplaatsen in het geval van planten (art. 8). Hoewel uiterst zorgvuldig te werk wordt gegaan kan niet worden gegarandeerd dat er onverhoopt een enkele beschermde individu omkomt. Daarom wordt ook een ontheffing aangevraagd op grond van artikel 9. Door de realisatie van de maatregelen neemt op middellange termijn de gunstige staat van instandhouding voor betreffende soorten toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015013-B701_0014.png"

Tabel: Beschermde soorten op grond van de Flora- en Faunawet, waarvoor ontheffing van de Flora- en Faunawet is aangevraagd.

5.3 Milieu

5.3.1 Besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

In voorliggend bestemmingsplan komen activiteit(en) voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r..Vanwege deze activiteit(en) dient met een vormvrije m.e.r. -beoordeling beoordeeld te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De conclusie van de beoordeling van de activiteit(en) in voorliggend bestemmingsplan is dat de activiteit(en) geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er geen sprake is van bijzondere milieuomstandigheden die een noodzaak zouden kunnen vormen tot het uitvoeren van een milieueffectrapport. Er kan worden voldaan aan de geldende milieunormering.

5.3.2 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (hierna Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

Op grond van de Wgv geldt op grond van artikel 3, voor geurgevoelige objecten buiten een concentratiegebied, gelegen binnen de bebouwde kom, een geurbelastingsnorm van maximaal 2,0 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten een concentratiegebied, gelegen buiten de bebouwde kom, dient een norm van maximaal 8,0 odour units per kubieke meter lucht te worden gehanteerd.

Door Arcadis is onderzocht of de schaapskooi tot overschrijding van de normen voor geurhinder zal leiden die gelden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij en de bijbehorende regeling. De geurbelasting wordt onder meer bepaald door de geuremissie, de hoogte en omvang van het emissiepunt, de snelheid waarmee de lucht wordt afgevoerd en de ligging van de stal en het emissiepunt ten opzichte van de geurgevoelige objecten.

Voor de berekening van de geurbelasting van de schaapskooi is uitgegaan van het huidige ontwerp van de gebouwen en een bezetting van 1000 schapen en 110 runderen. De mestplaat is meegenomen in de berekening.

De geurbelasting moet berekend worden met het verspreidingsmodel “V-Stacks-vergunning’ en wordt uitgedrukt in odour units European in een volume-eenheid lucht (ouE/m3). De geurbelasting is berekend als het 98-percentiel van de concentratie (98% van de zich voordoende geurbelasting). Voor de koestal is deze berekening niet gemaakt, omdat voor koeien alleen een afstandseis geldt: er moet minimaal 100 meter tussen de geurgevoelige objecten en de koestal worden aangehouden. In het plan wordt hier ruimschoots aan voldaan; de kortste afstand tot aan de geurgevoelige objecten (huizen Korhoenlaan) bedraagt meer dan 200 meter.

Uit onderstaande tabel blijkt dat de geurbelasting van de schapen, de mestplaat en van een bestaand bedrijf, maximaal 1,8 ouE/m3 lucht is en dus onder de wettelijke norm van 2,0 ouE/m3 lucht uit de Wet geurhinder en veehouderij ligt. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering in de planvorming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015013-B701_0015.png"

Tabel: Uitkomsten berekening cumulatieve geurbelasting voor geurgevoelige objecten, inclusief mestplaat.

Het complete onderzoek is toegevoegd als Bijlage 15.

5.3.3 Bodem

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.

Er is door Econsultancy verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar mogelijk bodemverontreinigingen in het plangebied. In het plangebied zijn geen verdachte locaties aangetroffen, maar de toegangsweg vanuit Weiteveen, bestaande uit een half verharding is bij verkennend onderzoek als verdacht aangemerkt. Mochten er bij nader onderzoek in het kader van de aanleg daadwerkelijk verontreinigingen worden aangetroffen, dan worden deze conform de wettelijke vereisten op grond van de Wet bodembescherming opgeruimd.

Het complete onderzoek is toegevoegd als Bijlage 16.

Er wordt binnen het project gewerkt met een gesloten grondbalans. Dit betekent dat daar waar de bodem afgegraven wordt, het vrijgekomen materiaal weer in het gebied wordt verwerkt. Zo wordt de grond die vrijkomt bij het graven van de slenk gebruikt om laagtes in het hoger gelegen deel op te vullen. Dit geldt niet voor de leem. De leem voor de leemruggen is extern aangevoerd. Het is AP 04 gekeurd, hetgeen wil zeggen dat het voldoet aan de vereisten voor het inzetten van grond dat afkomstig is uit een ander gebied. De leem ligt opgeslagen in het depot aan de H.A.Stheemanstraat en wordt tijdens de aanleg naar de bestemde plek vervoerd.

5.3.4 Geluid
5.3.4.1 Inleiding

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Door Arcadis is akoestisch onderzoek uitgevoerd Bijlage 17. De conclusies uit het onderzoek zijn als volgt:

5.3.4.2 Bouwlawaai

Vanwege het inrichtingsplan voor de bufferzone zijn de werkzaamheden onderzocht en getoetst aan het Bouwbesluit 2012. Uit Tabel 4 van het onderzoek blijkt dat voor de bouwwerkzaamheden in de dagperiode een maximaal niveau wordt berekend van 52 dB(A) op de gevel van de woning aan de Zuidersloot 136. Met voornoemd niveau wordt ruimschoots voldaan aan de eisen gesteld in paragraaf 8.3 van het bouwbesluit. Voor alle onderzochte woningen wordt voldaan aan de dagwaarde van 60 dB(A). Voor wat betreft het aspect geluidshinder gelden dan ook geen bezwaren vanuit het Bouwbesluit 2012 tegen de bouwactiviteiten in het kader van de realisatie van de bufferzone.

5.3.4.3 Nieuwe dienstwoning, weg, parkeerterrein

Ook vanwege de realisatie van de nieuwe dienstwoningen en de nieuwe weg wordt voldaan aan de gestelde eisen. De nieuwe woning ligt niet binnen de onderzoekszone van een gezoneerd wegvak, de nieuwe weg wordt bestemd als toegangsweg tot de schaapskooi en zal niet gezoneerd worden. Voor de volledigheid is de geluidsbelasting vanwege de nieuwe weg op 10 meter uit de wegrand inzichtelijk gemaakt. Aangetoond is dat er voldaan wordt aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB, de maximale geluidsbelasting van de nieuwe weg bedraagt 40 dB.

Voor wat betreft het te realiseren parkeerterrein is aangesloten op de VNG richtlijn Bedrijven en milieuzonering. Hierin is aangegeven dat er minimaal 50 meter afstand aangehouden moet worden tot inrichtingen met overige graasdieren. De afstand van het parkeerterrein behorend bij de schaapskooi tot aan de dichtstbijzijnde woningen bedraagt 150 meter. Hiermee is voldoende aangetoond dat er geen onacceptabele geluidsniveaus te verwachten zijn vanwege het parkeerterrein.

5.3.4.4 Verkeersaantrekkende werking (effect plan)

Het effect van het plan op de verkeersbewegingen is inzichtelijk gemaakt door een vergelijking te maken tussen de toekomstig autonome situatie en de toekomstige situatie inclusief plan. Hieruit is gebleken dat de geluidsbelasting met maximaal 0,7 dB ten opzichte van de autonome situatie kan toenemen. Tevens is gebleken dat de geluidsbelasting overal op de onderzochte punten (op 10 meter uit de wegrand) voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Hiermee is voldoende aangetoond dat er vanwege de verkeersaantrekkende werking van het Inrichtingsplan Weiteveen geen ontoelaatbare geluidsbelastingen zullen optreden. Tevens is aangetoond dat er geen sprake is van een relevante verslechtering van de geluidsbelastingen door de verkeerstoenames.

5.3.4.5 Overige bronnen inrichting

Alleen de maatgevende geluidsoverlast is inzichtelijk gemaakt. Deze zal optreden tijdens de bouwfase. De afstand tussen de bestaande woningen en de inrichting is dermate dat ruim aan de gestelde richtafstanden uit de VNG richtlijn wordt voldaan. De aan te houden grootste afstand bedraagt voor een inrichting met ‘overige graasdieren’ 50 meter tot aan woningen. In de VNG richtlijn is daarbij rekening gehouden met alle activiteiten die horen bij een dergelijke inrichting, zoals dierengeluiden, aan- en afvoer mest, aan- en afvoer dieren, aan- en afvoer voer, onderhoud (bijv. grasmaaien etc.) van het terrein en alle andere voorkomende activiteiten en evenementen.

Daarnaast zal er horeca/terras worden gerealiseerd bij de schaapskooi. Men mag verwachten dat horeca/terras geen standaard activiteit is bij een inrichting met ‘overige graasdieren’. Derhalve is voor deze activiteit de afstand aangehouden zoals in de VNG richtlijn vermeld bij een inrichting als ‘kampeerterreinen, vakantiecentra ed.’, aangezien het aannemelijk is dat de activiteiten die bij een dergelijke inrichting te verwachten zijn enigszins in de buurt komen van de voorgenomen activiteiten. Daarnaast kan ook geconcludeerd worden dat de activiteiten die bij de schaapskooi plaats gaan vinden niet van eenzelfde schaalniveau zullen zijn als de activiteiten bij een kampeerterrein en vakantiecentra. De genoemde grootste afstand bij kampeerterreinen en vakantiecentra zal ruimschoots dekkend zijn voor de afwijkende activiteiten (horeca/terras, schaapsscheerdagen etc.) die bij onderliggende inrichting plaats gaan vinden. Hiervoor geldt eveneens een grootste afstand van 50 meter aan te houden tussen de inrichting en woningen. Zoals reeds hierboven geconcludeerd wordt hier ruimschoots aan voldaan.

5.3.4.6 Conclusie

Uit het onderzoek is gebleken dat er voor de verschillende aspecten voldaan wordt aan de gestelde eisen uit de geldende wettelijke kaders. Vanuit het aspect geluid gelden er dan ook geen bezwaren tegen realisatie van het plan.

5.3.5 Lucht

De schaapskooi en het verkeer kunnen van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Voor beide aspecten is in het luchtkwaliteitsonderzoek gekeken naar de toename van stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. Onderzocht is welke toename in concentraties van deze drie parameters te verwachten valt bij een groot aantal toetspunten langs de weg en in de omgeving van de schaapskooi. Vervolgens is bekeken of een eventuele toename toelaatbaar is. Op grond van het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen’ (luchtkwaliteitseisen) is een toename door een project toelaatbaar als de 3 % grens (zijnde 3 % van 40 ug/m3 voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof of stikstofdioxide) niet wordt overschreden.

Het onderzoek heeft aangetoond dat het project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de concentratie fijn stof (PM10) en stikstofdioxide. De maximaal berekende bijdrages op toetspunten bedragen voor stikstofdioxide en fijn stof respectievelijk 0,10 en 0,12 ug/m3. Voor zeer fijn stof is de toename maximaal 0,01 ug/m3. De toenames blijven ruim onder de 3% grens. Luchtkwaliteit vormt dus geen belemmering voor het plan.

Het complete onderzoek is toegevoegd als Bijlage 18.

5.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico’s die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen.

Getoetst is aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen. Door de Veiligheidsregio Drenthe is advies gegeven op het plan.

Binnen en nabij het plangebied zijn geen bedrijven, transportroutes en buisleidingen gelegen waarbij rekening moet worden gehouden met het aspect externe veiligheid.

De bereikbaarheid van het plangebied is goed en ligt binnen de opkomsttijd van de kazerne in Klazienaveen. Dt betekent dat de brandweer binnen 15 minuten aanwezig is bij een calamiteit.

Geadviseerd wordt om tussen de schaapskooi en de stal minimaal 5 meter vrije ruimte aan te houden om brandoverslag te voorkomen. Hiermee is in het ontwerp rekening gehouden. Bij de verdere uitwerking van het ontwerp zal voor het overige nog rekening moeten worden gehouden met de aanwezigheid van een bluswatervoorziening en de bereikbaarheid van brandweervoertuigen ter plaatse.

Het complete advies van de Veiligheidsregio Drenthe is toegevoegd als Bijlage 19.

Voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2012 en de brandbeveiligingsverordening (hierna BBV). In het besluit zijn onder andere voorschriften opgenomen over de aanwezigheid, de controle en het onderhoud van mobiele brandblustoestellen.

Ten aanzien van de opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen is in het Bouwbesluit een algemene functionele eis opgenomen, die inhoudt dat die opslag zodanig moet geschieden dat geen onveilige situatie ontstaat voor percelen, die zijn gelegen naast het perceel waar de opslag plaatsvindt. Dit besluit is rechtstreeks van toepassing bij de aanvraag om een omgevingsvergunning.

In een omgevingsvergunning worden alleen voorschriften gesteld voor zover het gaat om de opslag van gevaarlijke stoffen die bij brand ook milieugevaarlijk zijn. De rest van de brandveiligheidsaspecten wordt geregeld in bovengenoemde regelgeving. Ten aanzien van het veiligheidsaspect wordt dit geregeld via het Arbeidsomstandighedenbesluit.

5.5 Waterparagraaf

5.5.1 Inleiding

Op grond van artikel 12 uit het besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Vechtstromen kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Daarbij toetst het waterschap het plan aan het voorkeursbeleid dat is geformuleerd.

In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

5.5.2 Watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. De watertoets is uitgevoerd in overleg met waterschap Vechtstromen. Het opgestelde inrichtingsplan is in nauwe samenspraak met waterschap Vechstromen tot stand gekomen.

Ten behoeve van de keuzes die gemaakt zijn in het plan zijn diverse hydrologische onderzoeken uitgevoerd.

5.5.3 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied
5.5.3.1 Inleiding

Het Natura 2000 gebied Bargerveen is een hoogveenreservaat waar gestreefd wordt naar behoud en herstel van het aanwezige hoogveen. Daarvoor moet de waterhuishouding op orde zijn en verschralingsbeheer worden toegepast.

In de afgelopen jaren zijn al diverse hydrologische maatregelen en beheermaatregelen succesvol uitgevoerd. Het gebied ontwikkelt zich goed. Er zijn echter nog meer maatregelen nodig om het water in het Bargerveen zo lang mogelijk vast te kunnen houden. Daarom worden er rondom het Bargerveen hydrologische bufferzones aangelegd. De bufferzone bij Weiteveen is daar één van. De aanleg van deze bufferzone maakt het mogelijk om ook een aantal andere maatregelen uit te voeren. Zo worden maatregelen als verschralingsbeheer genomen, waterhuishoudkundige maatregelen om bestaande wateroverlast te verminderen en maatregelen voor de versterking van de recreatief-toeristische ontwikkeling van de regio.

De uitvoer van hydrologische maatregelen rondom Weiteveen dragen bij aan het voldoende nat houden van het Bargerveen. Ook dragen deze maatregelen bij aan het duurzaam vastleggen van koolstofdioxide (CO2-fixatie). De maatregelen zijn op de plankaart van het inrichtingsplan aangegeven en worden hieronder nader beschreven. Daarnaast wordt een aantal maatregelen getroffen om de bestaande wateroverlast in Weiteveen zoveel mogelijk op te lossen en om te voorkomen dat de hydrologische maatregelen voor het Bargerveen wateroverlast veroorzaken op plekken waar dat niet gewenst is.

5.5.3.2 Hydrologische maatregelen

Leemruggen

Er worden leemruggen aangelegd tussen het dorp Weiteveen en het Bargerveen (oost-west) en in het Bargerveen zelf daar waar een sterk hoogteverschil is tussen percelen door turfwinning (noordzuid). Dit betreft in totaal ca. 9 km leemruggen.

De leemruggen ten zuiden van de Zuidersloot zijn bedoeld om het water binnen deze leemruggen vast te houden ten behoeve van het Bargerveen en om verdroging en inklinking van het veen tegen te gaan. Hiervoor wordt separaat een planologische procedure doorlopen. Deze maatregelen kunnen binnen de geldende bestemming mogelijk worden gemaakt via het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan (reguliere Wabo-procedure).

In de bufferzone zelf (wel onderdeel van het plangebied van dit bestemmingsplan) komt een leemrug aan de westkant van de slenk, om ook hier het water vast te houden in het natte deel van het gebied.

De leemrug wordt aan de bovenkant circa 5 meter breed en loopt aan beide kanten flauw af tot een totale breedte van circa 20 meter. Om de leemrug waterdicht te krijgen, moet deze aansluiten op de leemlaag in de bodem, die gemiddeld circa 2 meter diep ligt. De leemruggen steken gemiddeld 30 tot 50 centimeter boven het maaiveld uit.

Dempen van sloten en aanleggen van nieuwe sloten

De waterhuishouding wordt aangepast om het water in het Bargerveen zo goed mogelijk vast te houden en om wateroverlast in het dorp te voorkomen en te verminderen. De bestaande sloot, die nu als scheiding dient tussen het Bargerveen en de Laars, wordt gedempt. Het water uit het Bargerveen dat nu via deze sloot in zuidoostelijke richting wordt afgevoerd, wordt in het vervolg via de slenk afgevoerd. Daarvoor wordt ten noordwesten van de bufferzone een aantal duikers aangelegd. Langs de slenk wordt ruimte gereserveerd om zo nodig een extra leiding aan te leggen voor wateraanvoer naar de zuidelijke buffer.

De slenk verlaat de Laars en kruist vervolgens de Zuidersloot. Het water wordt met een duiker onder de weg doorgeleid naar het zuidelijk gelegen gebied voor wateraanvoer naar de zuidelijke bufferzone. Er wordt alvast een tweede duiker aangelegd voor de mogelijk nog aan te leggen wateraanvoerleiding (voor het landbouwgebied ten zuiden van het Bargerveen). Van de twee duikers die aangelegd worden is minimaal één faunapasserbaar. Ten noorden van de Zuidersloot komt een stuw om het peilverschil met de slenk aan de zuidkant van de weg te overbruggen. De bermsloten van de Zuidersloot worden afgekoppeld van de afvoerleiding van het Bargerveen en verbonden met de te verbeteren sloot aan de westkant van de Laars. Waterafvoer vanuit het Bargerveen gaat hoofdzakelijk via de aan te leggen slenk naar het zuiden en deels om het dorp heen naar het westen. Beide maatregelen geven een verbetering van de huidige situatie.

De bestaande sloot aan de westkant van de Laars, die langs het dorpsbos loopt, wordt vergroot. Deze sloot zorgt er voor dat er geen (extra) water over de keileem richting het dorp afstroomt en dat de grondwaterstand in dit deel van het plangebied voldoende laag blijft. Dat is nodig om het gebied te kunnen benutten voor het weiden van schapen en om te voorkomen dat drassige gronden tot muggenoverlast in het dorp leiden. Aan de noordoostelijke rand van Weiteveen bij de Korhoenlaan, Heidestraat en Veltmanlaan komt een drain voor het voorkomen van te hoge grondwaterstanden en voor het afkoppelen van hemelwater (HWA) van 32 woningen die grenzen aan het plangebied. Deze drain wordt aangesloten op de te vergroten sloot aan de westkant van de Laars. Deze sloot watert in het vervolg af in noordwestelijke richting en sluit daar aan op nieuw en te verbeteren watergangen ter hoogte van de ijsbaan. Deze watergang komt uit op het Dommerschkanaal.

Op de verbeelding van het bestemmingsplan is deze nieuwe afwateringssloot specifiek bestemd als 'Water'.

5.5.3.3 Wateroverlast

In de huidige situatie ervaart een aantal inwoners van Weiteveen wateroverlast, vanwege plaatselijk hoge grondwaterstanden in de bebouwing en door afstromend oppervlaktewater vanaf de randen van het Bargerveen naar de aangrenzende woningen. Door de Bestuurscommissie is toegezegd dat de wateroverlast niet mag toenemen door de te nemen inrichtingsmaatregelen voor het Bargerveen en dat geprobeerd wordt om ook de bestaande wateroverlast zoveel mogelijk terug te dringen. Dit is ook vastgelegd in het GGOR-besluit, dat betrekking heeft op het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem, zoals dat door het waterschap ingesteld moet worden. Dit heeft geleid tot een aantal concrete maatregelen, zoals hierna beschreven en op de plankaart van het inrichtingsplan aangegeven. Deze maatregelen dragen ook bij aan vermindering van muggenoverlast in het dorp.

Afwatering langs Zuidersloot

Door het aanleggen van leemruggen wordt het water in het natuurgebied, ten zuiden en ten noorden van de Zuidersloot, vastgehouden. Afstroming van water vanuit de natuur naar de bebouwing zal hierdoor verminderen. Omdat de bermsloten langs de Zuidersloot nu nog verbonden zijn met de bestaande afvoerwatergang van Bargerveen, kan dit voor wateroverlast in het dorp zorgen. Door de nieuwe slenk vervalt de huidige afvoerwatergang en dus ook deze verbinding. De bermsloot aan de noordkant van de Zuidersloot watert in het vervolg af via de te vergroten sloot westelijk van de Laars, in noordelijke en daarna in westelijke richting. Daarmee wordt de wateroverlast in het dorp verminderd. Hiervoor wordt deels een nieuwe sloot gegraven, die parallel aan de nieuwe ontsluitingsweg wordt aangelegd.

Kerkenweg

Voor de afwatering van neerslag en grondwater van het bebouwingslint langs de Kerkenweg wordt door de gemeente een regenwaterriool aangelegd. Daarop kan de afvoer van dakgoten en de al dan niet aanwezige drainage rond de woningen en/of greppels voor de afwatering van de tuinen worden aangesloten. De ontwatering van de huispercelen zelf is een zaak van de bewoners.

Het regenwaterriool voert in zuidelijke richting af en komt uit in een te vergroten sloot parallel aan de Kerkenweg. Door deze afvoer zal de bestaande wateroverlast in dit deel van Weiteveen afnemen.

Door het aanleggen van leemruggen wordt het water in het natuurgebied, ten zuiden van de Zuidersloot vastgehouden. Afstroming van water vanuit de natuur naar de bebouwing richting Kerkenweg zal hierdoor verminderen.

Het aanleggen van het regenwaterriool en de maatregelen rondom de Kerkenweg is geen onderdeel van dit bestemmingsplan. Dit project wordt separaat uitgevoerd.

Wateroverlast kern Weiteveen

In de kom van Weiteveen ervaren bewoners wateroverlast. Aan de noordoostelijke rand van Weiteveen, bij de Veltmanlaan, Heidestraat en Korhoenlaan komt een drain voor het voorkomen van te hoge grondwaterstanden en voor het afkoppelen van hemelwater (HWA) van 32 woningen die grenzen aan het plangebied. Dit water wordt in de richting van de te vergroten sloot langs de bufferzone afgevoerd. Om de drain aan te kunnen leggen moet een strook van 600 meter lang en acht meter breed aan bos worden verwijderd. Ook de sloot aan de noordkant van Weiteveen zorgt ervoor dat het water bij hoge grondwaterstanden makkelijker weg kan. Mochten er nog meer woningen voor het hemelwater afgekoppeld worden van het riool, dan kan deze sloot daarvoor gebruikt worden.

Het aanleggen van de drain is tevens geen onderdeel van dit bestemmingsplan. De geldende bestemming biedt de mogelijkheid om de drain aan te leggen.

5.5.3.4 Grondwater

De beschreven maatregelen zijn tot stand gekomen op basis van een groot aantal hydrologische onderzoeken. In het ontwikkeltraject is een aantal alternatieven onderzocht voor de drain bij de Veltmanlaan, Heidestraat en Korhoenlaan en besproken met de bewoners. Een sloot achter de woningen werd als niet gewenst aangegeven vanwege muggenoverlast en veiligheid. De overwegingen zijn beschreven in een aanvullend memo grondwateronderzoek Weiteveen (Bijlage 7).

Gezocht is naar een combinatie van maatregelen waarbij de verdroging van het Bargerveen afneemt en waarbij voorkomen wordt dat de wateroverlast in Weiteveen toeneemt. Met de nu gekozen maatregelen wordt ook een deel van de bestaande wateroverlast weggenomen. Onderstaande figuur geeft de berekende grondwatereffecten van deze maatregelen in een natte periode.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015013-B701_0016.png"

Figuur 12: Effectmaatregelen op de stijghoofte van het grondwater boven de keileem en onder het veen

Uit het kaartje blijkt dat de stijghoogten in het Bargerveen toenemen, terwijl in het dorp in natte omstandigheden per saldo een daling van de grondwaterstand berekend is van één of meer decimeters. In de kom van Weiteveen zal met name in de nattere periodes in vergelijking tot de huidige situatie er minder wateroverlast optreden. Door onder meer de aanleg van de HWA/drain en de nieuwe sloot zal eventueel op het veen stagnerend water oppervlakkig worden afgevoerd. Overigens heeft de aan te leggen sloot onder drogere weersomstandigheden hoegenaamd geen invloed op de grondwaterstand: het grondwater bevindt zich dan beneden de slootbodem. Buiten de natte periodes zal de grondwaterstand per saldo dan ook verhoogd worden door de vernatting van het Bargerveen. Dit is gunstig omdat daarmee de oxidatie en klink van het veen in het dorp worden afgeremd. Deze processen zijn namelijk één van de oorzaken van de wateroverlast in de dorpskom.

5.5.3.5 Effecten op begraafplaats

De gemiddeld hoogste grondwaterstand bij het kerkhof zal niet veranderen. De stijghoogte in de natte situatie verandert niet, ook al zal het gemiddeld onder het veen iets stijgen (5-10 cm). Indien de grondwaterstand in de huidige situatie voldoet, zal deze in de toekomst ook voldoen. Voor de peilbuis ter plaatse is de GHG 0,50 meter onder maaiveld. Het kerkhof ligt 0,75-1,0 meter hoger dan de omgeving. De benodigde ontwateringsdiepte is gewaarborgd. Naast de nieuwe en te dempen waterslopen is er nog een sloot die tussen het landbouwperceel en de begraafplaats loopt. Deze blijft gewoon in stand.

5.5.3.6 Afstemming op landbouw

Uit de hydrologisch onderzoeken blijkt dat er geen merkbare effecten voor het landbouwgebied worden verwacht: het ligt op grotere afstand en door het ontbreken van keileem wordt invloed snel weggenomen door de aanwezige wijken. De te verbeteren en nieuw aan te leggen sloot aan de noordkant van Weiteveen zal zorgen voor een verbeterde afwatering voor de landbouw, mede omdat hier de lage delen van de percelen liggen.

5.5.3.7 Afvalwater

Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche) wordt door middel van een nieuw aan te leggen drukriolering aangesloten op de bestaande gescheiden riolering bij de Ambachtsweg.

Het bedrijfsafvalwater van de schaapskooi mag niet worden geloosd op de riolering. Hiervoor wordt een voorziening getroffen door het bedrijf.

5.5.3.8 Hemelwater

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is erop gericht het hemelwater af te koppelen van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Als regel wordt genomen dat 10% van het te verharden oppervlak moet worden ingericht voor hemelwaterberging.

In het plan wordt hemelwater vertraagd afgevoerd en/of geïnfiltreerd. Zo wordt in het ontwerp van de schaapskooi hiermee rekening gehouden door middel van het gebruik van sedumdaken en daarnaast wordt in het plan voorzien in de aanleg van oppervlaktewater.

Voorts adviseert het waterschap, om wateroverlast in gebouwen te voorkomen, om voor een vloerpeil te kiezen dat tenminste 30 centimeter boven maaiveld ligt.

5.5.3.9 Oppervlaktewater

Vermeden dient te worden dat hemelwater in aanraking komt met materialen die milieu belastende stoffen uitlogen. Om verontreiniging te voorkomen dient derhalve bij de bouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen.

Op 23 mei 2007 is het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij in werking getreden. Het Lozingenbesluit open teelt en veehouderijen (LOTV) is gebaseerd op de Waterwet en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Het besluit is van toepassing op het lozen ten gevolge van agrarische activiteiten in oppervlaktewater. In het Activiteitenbesluit is een lozingsverbod opgenomen van verontreinigd hemelwater dat rechtstreeks afstroomt van het verharde erf naar het oppervlaktewater (=erfafspoelwater).

Het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij is per 1 januari 2013 eveneens geïntegreerd in het Activiteitenbesluit. De betreffende voorschriften van het Activiteitenbesluit met betrekking tot het onderdeel Lozingen gelden van rechtswege. Dit houdt in dat er geen voorafgaande beschikking van het bevoegd gezag voor nodig is. Het bedrijf dient aan de voorschriften te voldoen.

5.5.4 Watervergunning

Voor een aantal activiteiten die te maken hebben met de waterhuishouding, zoals het dempen en of aanleggen van sloten, stuwen en bruggen wordt aan waterschap Vechtstromen een vergunning op grond van de Waterwet aangevraagd. Het concept besluit wordt ter inzage gelegd. Tegen het besluit zelf kan beroep worden aangetekend.

5.5.5 Monitoring

Mochten de bewoners in de toekomst grotere wateroverlastproblemen ervaren dan op dit moment wordt voorzien, dan is in de eerste plaats – op basis van de Waterwet – het waterschap Vechtstromen als “Waterloket” het aanspreekpunt voor zowel grond- als oppervlaktewaterproblemen. In 2011 zijn gemeente en waterschap begonnen met het inrichten van een meetnet met peilbuizen om enerzijds de bestaande wateroverlast beter in beeld te krijgen en anderzijds om de nul situatie met betrekking tot de komende inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Op latere momenten is het aantal peilbuizen nog uitgebreid o.a. naar aanleiding van gesprekken met bewoners in 2012 en vanwege het in 2014 uitgevoerde keileemonderzoek.

De bedoeling is dat de grondwaterstandmetingen tot minimaal 5 jaar na uitvoering doorgaan, zodat de uiteindelijke effecten van het inrichtingsplan kunnen worden vastgesteld. Mocht blijken dat het plan Weiteveen daaraan in belangrijke mate bijdraagt, dan zijn partijen gezamenlijk verantwoordelijk voor vervolgonderzoek en maatregelen. Wanneer de nadelige gevolgen van het plan Weiteveen groter blijken dan voorzien, dan nemen de betrokken partijen het initiatief om te komen tot een oplossing.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de planregels en verbeelding

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden voor het plangebied. Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In de planregels wordt bepaald welke doeleinden binnen de bestemmingen zijn toegelaten. Tevens worden regels gesteld ten aanzien van het bouwen op en het gebruiken van de betreffende gronden en opstallen. Bouwaanvragen worden aan deze planregels (in combinatie met de verbeelding) getoetst.

De planregels zijn systematisch ingedeeld in 4 hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels bestaande uit de begripsbepalingen en de wijze van meten. De bestemmingsregels staan in hoofdstuk 2 en maken een onderscheid in zogenaamde enkel- en dubbelbestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor alle bestemmingen. Het betreffen algemene planregels ten aanzien van bouwen, aanduidingen, afwijkingen en wijzigingen. Het laatste hoofdstuk bestaat uit de overgang- en slotregels.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

Met bouwregels in bestemmingen worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing, bouwhoogtes en dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.

In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitregelingen opgenomen:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eisen mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Culthuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur: Beoordelingscriteria afwijkingen en nadere eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

6.3.2.1 Natuur - Veengebieden en Beekdalen

Artikel 3 Natuur - Veengebieden en Beekdalen

Met de bestemming "Natuur - Veengebieden en Beekdalen" is aangesloten bij de geldende bestemming voor het Bargerveen zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen". De aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, versterking en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden in samenhang met de waterhuishouding. Binnen de bestemming is extensief recreatief medegebruik toegestaan.

De planregels maakt de realisatie van de schapen- en rundveehouderij ten dienste van de bestemming mogelijk. Hiervoor is een passende aanduiding op de verbeelding toegevoegd. Gebouwd dient te worden binnen het bouwvlak waarbij bouwregels gelden voor dakhelling, bouw- en goothoogte. De realisatie van het horecapunt met informatievoorziening en vergaderruimte is tevens specifiek aangeduid op de verbeelding. De parkeervoorziening is tot slot ook nader aangeduid op de verbeelding.

6.3.2.2 Verkeer - Weg

Artikel 4 Verkeer - Weg

De voor "Verkeer - Weg" aangewezen gronden zijn bestemd voor de ontsluitingsweg van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn ook waterhuishoudingkundige voorzieningen, bermen, bermsloten en bermbeplanting opgenomen.

Binnen de bestemming is het fietspad specifiek aangeduid als "fietspad". Ter plaatse van de aanduiding worden de gronden uitsluitend gebruikt als fietspad.

Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Wel is het mogelijk dat andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht.

6.3.2.3 Water

Artikel 5 Water

De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor de in het plangebied voorkomende waterlopen, watergangen, waterberging en waterpartijen, met daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, oevers en groenvoorzieningen. Dit water heeft naast een belevingsfunctie een belangrijke waterhuishoudkundige functie. De bestemming is mede gericht op het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Wel is het mogelijk om andere bouwwerken zoals bruggen, dammen en of duikers aan te leggen, echter deze mogen de waterhuishouding niet belemmeren.

6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is opgenomen dat onder een strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen, het gebruik van gronden en bouwwerken, indien de in het inrichtingsplan aangegeven maatregelen ten behoeve van de inrichting van het plangebied niet zijn gerealiseerd.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

De gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor de bescherming van de waterhuishouding van het natuurgebied Bargerveen. Hiervoor is de gebiedsaanduiding "milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied" op het gebied van toepassing. Inrichtingsmaatregelen in dit gebied mogen geen negatief effect hebben op de waterhuishouding van het natuurgebied. Anderzijds mogen inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de natuurwaarden ook geen nadelige invloed (vernatting) hebben op het aangrenzende landbouwgebied. Binnen de milieuzone geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor het wijzigen van het waterpeil, het aanleggen van drainage en/of het graven en/of dempen van sloten. Tevens is, met het oog op verdroging, het bebossen van gronden en boomteelt of fruitteelt gekoppeld aan een omgevingsvergunning. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijzigen of verwijderen van de gebiedsaanduiding van de verbeelding indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, regelgeving of vergunningverlening aanleiding toe bestaat.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

6.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 12 Overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 13 Slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, bufferzone Weiteveen".

6.4 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor zowel gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld voor bestemmingsplannen. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Hierbij maakt de gemeente Emmen gebruik van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, daadwerkelijk wordt aangepakt. Voor wat betreft bestemmingsplannen wordt opgetreden in situaties met een uitstralend effect, een groot risico, of met belangrijke planologische consequenties. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld illegaal bouwen, bouwen buiten bouwvlak, bouwen of in gebruik hebben van een gebouw in strijd met de bestemming.

De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke betrokkenheid

7.1 Voorbereiding

Het ontwerpbestemmingsplan is in goede samenspraak met waterschap Vechtstromen, Staatsbosbeheer, Dorpsbelangen Weiteveen en de provincie Drenthe tot stand gekomen. Daarnaast hebben veel bewoners van Weiteveen en omgeving meegedacht over het inrichtingsplan tijdens diverse inloopdagen, infoavonden en werksessies.

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners (provincie, waterschap). De reacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 20 november 2015 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Emmen, bufferzone Weiteveen zijn geen zienswijzen ingediend. De provincie Drenthe heeft gereageerd in te kunnen stemmen met het plan (Bijlage 21).

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Over de uitvoer van maatregelen voor het inrichtingsplan zijn afspraken gemaakt wat betreft kostenverdeling. De uitvoering van maatregelen die met onderhavig bestemmingsplan ruimtelijk mogelijk worden gemaakt zijn begroot binnen het project. De provincie heeft opdracht verstrekt aan de Bestuurscommissie Bargerveen om de maatregelen uit te voeren. De genoemde maatregelen zijn begroot en worden financieel gedekt door bijdragen van meerdere partijen. De kosten worden opgebracht door bijdragen uit Interreg V (Europa), Icoon (Rijk), PAS (Rijk), Vitaal platteland (provincie Drenthe) en de gemeente Emmen.

Ook zijn afspraken gemaakt over toekomstige grondeigendommen. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over boscompensatie vanwege de toekomstige ontsluiting van het plangebied.