direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, verbreding N34
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2016004-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

In het collegeakkoord (2015-2019) van de provincie Drenthe is een onderzoek opgenomen naar de verdubbeling van de N34 op het traject van Coevorden-Noord tot aan klaverblad N34-A37 en vanaf Emmen-West tot de aansluiting met de N381 (Frieslandroute). Een verdubbeling van deze trajecten verbetert de doorstroming, draagt bij aan het versterken van de regionale economie en bevordert de bereikbaarheid en verkeersveiligheid.

In april 2016 hebben Gedeputeerde Staten de plannen voor de verdubbeling van de N34 tussen Coevorden en Emmen vastgesteld.

De verdubbeling op het deel bij Emmen start na de aansluiting met de N391, de rondweg van Emmen. Voor deze aansluiting is reeds een bestemmingsplan in voorbereiding dat voorziet in een zogenaamde fly-over (project N391, Emmen-West). De verdubbeling zal hier van de westelijke zijde verlopen naar de oostelijke zijde, omdat er op het parkeerterrein aan de oostelijke zijde ruimte is om de verdubbeling aan te leggen. Dat geldt niet voor de westelijke zijde.

De aansluiting met de N381, de Frieslandroute, blijft ten dele in tact. Er wordt wel een nieuw viaduct gebouwd om de verdubbeling ook daadwerkelijk door te trekken tot en met de N381. De rotondes worden voorzien van bypasses waardoor de doorstroming op de relevante aansluitingen fors wordt verhoogd.

Om de verdubbeling op deze trajecten mogelijk te maken dienen de vigerende bestemmingsplannen te worden herzien.

Voorliggende bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 voorziet in de planologische juridische regeling voor de verdubbeling van het traject van de aansluiting met de N381 (Frieslandroute) tot de aansluiting met de N391 (Rondweg Emmen). De aansluiting met de N391 zelf valt buiten het plangebied. Hiervoor wordt een afzonderlijk (planologisch) traject doorlopen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 ligt in het noordwesten van de gemeente Emmen, ten westen van de kern Emmen. Het wordt aan de west- en oostzijde globaal begrensd door onbebouwde agrarische gronden. Aan de oostzijde bevindt verder het Noordbargerbos. Het plangebied wordt in het zuiden globaal begrensd door de aansluiting met de rondweg van Emmen (N391). De aansluiting met de N381 (Frieslandroute) vormt aan de noordzijde de globale begrenzing van het plangebied (zie figuren).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016004-B701_0001.png"

Figuur 1-1: De ligging en indicatieve begrenzing van het plangebied Emmen Buitengebied, verbreding N34 in de gemeente Emmen.

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 vervangt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' gedeeltelijk. Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 verliest het genoemde bestemmingsplan, voor zover dit valt binnen het plangebied, rechtskracht. Het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 vervangt daar het genoemde plan.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd voor het gehele traject van de aansluiting met de N381 (Frieslandroute) tot en met de aansluiting met de N391 (Rondweg Emmen). Zoals in paragraaf 1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan is aangegeven beslaat het plangebied uit voorliggend plan niet dit gehele traject. Het onderzoeksgebied is daarmee groter geweest dan het uiteindelijke plangebied.

Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Akoestisch onderzoek
  • Archeologisch bureauonderzoek
  • Flora en fauna quickscan
  • Notitie versterking natuurwaarden
  • Stikstofdepositieonderzoek
  • Risicoanalyse externe veiligheid en advies brandweer fysieke veiligheid
  • M.e.r. beoordeling
  • Bureauonderzoek bodem
  • Onderzoek luchtkwaliteit
  • Watertoets
  • Verkeerscapaciteits- en intensiteitenonderzoek
  • Notitie ontwerpuitgangspunten verdubbeling N34

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 zijn vooral de volgende thema's van belang:

Landschap

Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Duurzaamheid

Het benoemen van het uitgebreide kanalenstelsel en de beekdalen voor de berging van water. Specifiek betreft het hier de Sleenerstroom. Het herstel van de beekdalen combineert de verbetering van de waterkwaliteit met noodberging, alsmede versterking van het landschap.

Verkeer

Voor de externe bereikbaarheid wordt ingezet op verdubbeling van de N34 (Emmen-Zuid tot Emmen-centrum) en de N862 en optimalisering van het spoor naar Zwolle en Twente. Interne bereikbaarheid: opwaarderen van de Rondweg door de stroomfunctie te verbeteren en onderzoek doen naar de verbeteropties van de Hondsrugweg.

Veiligheid

Emmen wenst een gemeente te zijn waarin een ieder veilig woont. Hier tegenover staat dat Emmen dé industriestad van het Noorden is en in de toekomst een gemeente wil blijven waarin economie, bedrijvigheid en werkgelegenheid hoog in het vaandel staan. Buiten de zoekgebieden op de industrieterreinen Bargermeer, A37 en De Vierslagen mag geen nieuwvestiging BEVI inrichtingen plaatsvinden, dit met uitzondering van LPG-tankstations. Hiervoor wordt per locatie een beoordeling gemaakt in het kader van de daarvoor te voeren planologische procedure conform het BEVI.

Met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen wordt aangesloten op vigerende wet- en regelgeving. Binnen de gemeente zijn de A37, de N34, en een gedeelte van de N862 en Rondweg aangewezen als ‘gevaarlijke stoffenroute’. Een laatste aspect, tenslotte, zijn buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op een aantal plekken lopen er dwars door de gemeente een aantal hogedruk aardgasleidingen en leidingen van de NAM. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de ligging van deze leidingen en worden de voorgeschreven afstanden ten aanzien van externe veiligheid in acht genomen.

2.1.2 Verkeersbeleid

Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) (december 2013) gaat uit van de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën, stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen. Verder zet het GVVP in op een multimodale benadering van verkeer. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.

Met betrekking tot het plangebied zijn het vergroten van de capaciteit van de kruising van de N34 en de N381 en het ongelijkvloers maken van de kruising van de Rondweg en de N34 specifiek benoemd in het GVVP.

2.1.3 Ruimtelijke waardenkaart

De Ruimtelijke Waardenkaart (Bosch & Slabbers, 2008) belicht de aardkundige, archeologische, ecologische, hydrologische, cultuurhistorische en de landschappelijke waarden, evenals de monumenten van het buitengebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de in het onderliggenden waarden in de kernen ook aanbod. Daarnaast reikt de ruimtelijke waardenkaart concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap aan. Het rapport geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden. De gemeente ziet de ruimtelijke waardenkaart als een aanzet tot een nader te bepalen ontwikkelingskader. De ruimtelijke waardenkaart is een interne beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet “opnieuw” vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.”

Behoud

Het plangebied bevindt zich binnen het gebied dat als esdorpenlandschap is aangeduid. De strategie is hier gericht op het behoud van de markante steilrand, het vrije zicht op de steilrand vanuit het veld en het zicht vanaf de steilrand op het veenkoloniale landschap.

Versterking

Bij het versterken van de waarden ligt het accent bij de escomplexen op het versterken en herstel van de omzomende beplantingen, het ontwikkelen van een zorgvuldige overgang tussen bebouwing en es en het versterken van zichtbaarheid en beleefbaarheid.

De herkenbaarheid van de beekdalen wordt versterkt door het herstel van de structuur van houtwallen, die vanaf de hogere gronden het beekdal insteken, tot op het moment waarop sloten watervoerend worden. Herkenbaarheid wordt verder versterkt door het herstel van de beekloop, het weer laten meanderen van de beekloop waarbij de beek periodiek buiten de oevers treedt, vernatting van het beekdal en het behoud van het open, onbebouwde karakter.

De afleesbaarheid van de gelaagdheid van het landschap wordt onder andere versterkt door het herstel van de context van archeologische monumenten.

Bovenlokale wegen

Het landschap over Emmen wordt doorsneden door een netwerk aan bovenlokale wegen; de N391, de N 381, de N34, de N37 en de N862. Zij vormen een autonome toevoeging aan het landschap, een laag die als het ware over het historisch gegroeide landschap is gesuperponeerd. Soms wringt het tussen deze toegevoegde laag en het onderliggend landschap, zoals waar de N381 over de Emmeresch voert en deze als het ware in twee helften snijdt. Waar deze wegen elkaar kruisen, of waar meer lokale wegen op deze wegen aantakken, ontstaan knooppunten. Deze knooppunten vormen populaire vestigingslocaties voor bedrijven die willen profiteren van een optimale zichtbaarheid gekoppeld aan een snelle bereikbaarheid.

Veel mensen beleven het landschap van Emmen uitsluitend vanaf de snelweg. Het beeld dat zij vanaf de snelweg zien bepaalt voor hen het beeld dat ze van Emmen hebben. In die zin vormen snelwegen steeds meer de visitekaart waarmee gebieden zich kunnen presenteren en profileren. Daarmee wordt het steeds noodzakelijker een visie ten aanzien van de snelwegen in het landschap te ontwikkelen. Deze visie heeft betrekking op:

  • de relatie met het onderliggend landschap;
  • de vraag waar men 'vensters op het landschap' wil behouden en versterken;
  • de vraag welke knooppunten men wel wil ontwikkelen en welke niet;
  • de wijze waarop bedrijven zich aan de snelweg presenteren.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inwerking getreden op 20 augustus 2014.De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

Kernkwaliteiten   Indicatoren  
Rust Stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Noaberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  

Met een deel van de kernkwaliteiten heeft de provincie speciale ambities. Inzet is de kernkwaliteiten te behouden en waar mogelijk te ontwikkelen.Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van de bedrijvigheid. In het bijzonder wanneer sprake is van ontwikkelingen met positieve aspecten voor de werkgelegenheid en de vestiging van bedrijven. Deze aspecten vormen daarom de kernwaarde bedrijvigheid. Aspecten van de kernwaarde bedrijvigheid zijn vooral terug te vinden in het sociaaleconomische systeem en in het landbouwsysteem, maar ook bij natuur als het om de vrijetijdseconomie gaat. Kernkwaliteiten en kernwaarde wegen als uitgangspunt even zwaar. Voor het plangebied zijn de volgende kernkwaliteiten van belang:

Aardkundige waarden

Ter plaatse van het plangebied is ten aanzien van de kernkwaliteit ‘Aardkundige waarden’ sprake van een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden wil de provincie de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Van gemeenten wordt verwacht dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplannen plannen en initiatieven daar op beoordelen.

Natuur

Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich het Noordbargerbos. Dit gebied behoort tot het Netwerk Nieuwe Natuur, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De ambitie is hier gericht op het behoud van de bestaande waarden. Ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant aantasten zijn niet toegestaan.

Landschap

Het plangebied ligt op grond van de kernkwaliteit ‘Landschap’ in het landschapstype ‘esdorpenlandschap’ met aan de westzijde van het plangebied een beekdal als landschappelijke eenheid. Van provinciaal belang zijn de essen en de beekdalen. Het provinciaal beleid is hier gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting respectievelijk het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting. Daarnaast vormen de beeldalen een belangrijke verbinding voor de realisatie van de NNN (Bijlage 5 Beekdal N34).

De N34 zelf is aangewezen als wegpanorama. De provincie hecht waarde aan een zorgvuldige presentatie van Drenthe aan de hoofdinfrastructuur en wil de de karakteristieken van de landschapstypen en het contrast tussen stad en land, gezien vanaf de infrastructuur, zichtbaar houden. Het beleid is er op gericht dat de afwisseling tussen bebouwd en onbebouwd beleefbaar blijft.

Cultuurhistorie

Met betrekking tot de kernkwaliteit ‘Cultuurhistorie’ geldt ‘respecteren’ als sturingsniveau. Bij ontwikkelingen ligt de provinciale inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.

Het plangebied ligt in het deelgebied 'Mars en Westerstroom'. Bepalend voor dit deelgebied is het zichtbaar houden en verder versterken van de karakteristieke compacte structuren van het esdorpenlandschap, zoals die tot uitdrukking komt in een centrale positie van de dorpen ingeklemd tussen het beekdal en de essen. Daarom stuurt de provincie specifiek op:

  • Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen en esrandbosjes;
  • Het blijvend zichtbaar onderscheiden van de beekdalen door het grillige verloop en de kleinschaligheid te benadrukken.

Archeologie

Op grond van de kernkwaliteit 'Archeologie' geldt voor het zuidelijke deel van het plangebied een generiek beschermingsniveau. Voor dit niveau is het uitgangspunt dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en de nieuw ontdekte (behoudenswaardige) vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. Het noorden van het plangebied ligt in het beekdal van van de Sleenerstroom. Alle aanwezige beekdalen en beken in dit gebied zijn van provinciaal archeologisch belang. De archeologische verwachtingswaarde moet hier getoetst worden door onderzoek.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De provincie is verplicht vanuit de AMVB Ruimte een verordening voor erin opgesomde thema's te hanteren. De AMVB Ruimte bevat geen nieuw rijksbeleid, het is een 'beleidsneutrale' vertaling van de Nota Ruimte. Naast de vertaling van het rijks belang beschrijft de POV de provinciale belangen waarover de provincie duidelijkheid wil geven en of wil verankeren in op gemeentelijk niveau, middels overleg of anderszins.

De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd: kernkwaliteiten, SER ladder en milieu- en leefomgeving. Elk van de drie elementen is terug te vinden in de bepalingen van de verordening. Waarbij deze elementen een rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend Drenthe). Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden.

Bij het opstellen van de cultuurhistorische hoofdstructuur beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas is gezocht naar een samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden. Aan de hand van deze structuren is de provincie opgedeeld in 10 deelgebieden. Emmen behoort tot deelgebied Emmen en haar Venen. De ambities behorende bij dit deelgebied richten zich op het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug. Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. De belangrijkste opgave voor de Hondsrug is het ontwikkelen van een integraal gebiedsperspectief om de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkplek en toeristische trekker te waarborgen voor de toekomst.

2.2.3 Provinciaal verkeers- en vervoersplan

In het Provinciaal verkeers- en vervoersplan Drenthe 2007-2020 (PVVP) vormt de mobiliteitsbehoefte van burgers, bedrijven en voorzieningen het uitgangspunt. In plaats van de infrastructuur, staat de reiziger centraal. Het beleid uit het PVVP is erop gericht om betrouwbare reistijden te bieden zonder het leefklimaat nadelig te beïnvloeden. Om te kunnen voorzien in de mobiliteitsbehoefte van deur tot deur zijn drie aspecten essentieel: samenwerking, maatwerk en innovatie.

Het PVVP bestaat uit twee delen. Het deel 'Kaders en ambities' beschrijft het provinciale mobiliteitsbeleid aan de hand van de thema's ruimtelijk-economische ontwikkeling, bereikbaarheid, veiligheid, leefomgeving, innovatie en samenwerking. De Uitvoeringsagendabeschrijft de uitwerking van het eerste deel naar concrete activiteiten.

Specifiek voor de N34 en de bereikbaarheid van Emmen zijn de volgende ambities opgenomen:

  • herinrichting tot 1*2 stroomweg, inclusief aansluitingen en ongelijkvloerse kruispunten;
  • verkenning verdubbeling N381 - Emmen Zuid (in relatie tot ontsluiting Emmen);
  • verkenning verdubbeling Holsloot - Coevorden (in relatie tot ontsluiting bedrijventerreinen Coevorden).

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ruimtelijk beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben een beperkte doorwerking doch geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.4 Conclusie

Het bestemmingsplan betreft de verdubbeling van de N34 tussen, globaal, N391 en N381. Een verdubbeling verbetert de doorstroming, draagt bij aan het versterken van de regionale economie en bevordert de bereikbaarheid en verkeersveiligheid.

Op grond van het gemeentelijke en provinciale beleid ligt het plangebied op de overgang van het esdorpenlandschap ten oosten van het plangebied naar het beekdal ten westen van het plangebied. De verdubbeling is gepland aan de oostzijde van het bestaande tracé. In dit gebied is momenteel reeds sprake van een verscheidenheid aan functies. Dit betreft ten eerste een tankstation met rustplaats en daarnaast boven- en ondergrondse infrastructuur als gasleidingen en een hoogspanningsleiding. Gezien de aard van het gebied,de functies die er nu reeds aanwezig zijn en de voorgenomen ingreep en inrichting is er geen sprake van een significante aantasting van de aanwezige kernkwaliteiten. Het aspect 'Archeologie' verdient daarbij wel nadere aandacht. Op dit aspect wordt ingegaan in paragraaf 3.1.

Concluderend kan gesteld worden dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met het beleid op de verschillende niveaus.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie en monumenten

3.1.1 Algemeen

De gemeente Emmen heeft archeologiebeleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport. Dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie   Archeologische waarden   Oppervlakte (horizontale onderzoeks-
vrijstelling)  
Diepte (verticale onderzoeks-
vrijstelling)  
Drainage  
Rijksmonument   Beschermd   -   -   Verbod  
Waarde - Archeologie 1   (Zeer) hoge archeologische waarde   0 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 2   (Hoge) archeologische waarde   100 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 3   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 4   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Toegestaan  

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.

Deze beleidskeuzes zijn vertaald in dubbelbestemmingen.

Per archeologische waarde en/of verwachting zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De mate van onderzoeksvrijstelling is afhankelijk van de aanwezige/bekende waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

Rijksmonumenten (beschermd) worden in principe niet binnen een gemeentelijk bestemmingsplan op de verbeelding getoond. Desondanks zijn deze objecten wel weergegeven, als Waarde- Archeologie 1. Dit omdat deze archeologische rijksmonumenten voor Emmen zeer belangrijke en in het oog springende objecten betreft, zoals grafheuvels en hunebedden. Bovendien heeft de gemeente een zone van 50m rondom het wettelijk beschermde gebied, bestempeld tot Waarde - Archeologie 2. Indien het principe van het niet tonen van beschermde terreinen wordt nageleefd, zou enkel de 50m zone (archeologische waarde) op de verbeelding getoond worden en niet het daar binnen gelegen wettelijk beschermde terrein.

3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied Buitengebied, verbreding N34 is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met archeologische Waarde 1, Waarde 2 en Waarde 4. Figuur 3.1 is een uitsnede uit de beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016004-B701_0002.png"

Figuur 3-1: Uitsnede archeologische beleidskaart

Gebieden gecategoriseerd als Waarde - Archeologie 1 en 2 zijn terreinen met als behoudenswaardig gekwalificeerde archeologische resten. Deze terreinen zijn door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de provincies samengesteld en op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Emmen heeft in totaal 96 AMK terreinen (waaronder de 37 beschermde monumenten), overwegend gelegen op de Hondsrug. Het uitgangspunt is om de aanwezige archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem te behouden.

Onder Waarde - Archeologie 1 zijn terreinen geschaard met een bekende archeologische waarde. Het betreft terreinen die door het Rijk en de provincie zijn gekwalificeerd als van (zeer) hoge archeologische waarde, onder andere grafheuvelcomplexen, nederzettingsterreinen en veenwegen. Met name de grafheuvels zijn door hun geringe omvang – meestal minder dan 100m2 - zeer kwetsbaar voor bodemingrepen. Voor Waarde - archeologie 1 is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 0 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld. Rondom terreinen en objecten met Waarde - Archeologie 1 en 2 is een zone van 50m bestempeld tot gebied van Waarde - Archeologie 2.

Onder Waarde - Archeologie 2 vallen terreinen van (hoge) archeologische waarde, door het Rijk en de provincie aangewezen. Hieronder vallen de historische kernen van Emmen, Noordbarge, Zuidbarge, Westenesch, Schoonebeek, Weerdinge en Roswinkel, de buffers van 50 meter rondom de AMK-terreinen,etc. Gelet op de omvang van deze sporen en structuren, hebben beperkte bodemingrepen een aanvaardbare invloed op het bodemarchief. Voor Waarde - archeologie 2 is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 100 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld.

Gebieden gecategoriseerd als Waarde - Archeologie 3 en 4 zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw, landschappelijke kenmerken en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Delen van dit landschap kunnen bovendien zijn afgedekt door esdekken. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden.

Voor gebieden aangeduid met Waarde - Archeologie 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De Waarde - Archeologie 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.

3.1.3 Archeologisch bureauonderzoek

In het kader van dit bestemmingsplan is een extra archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Op basis hiervan is een meer gedetailleerde verwachtingen- en advieskaart opgesteld (Bijlage 1 Archeologisch bureauonderzoek). De reeds bekende archeologische waarden zijn in deze kaart verwerkt. Op de kaart is een onderscheid gemaakt in zones met hoge, middelhoge en lage verwachting (afgegraven delen). Voor deze zones zijn adviezen opgesteld met betrekking tot vervolgonderzoek. De adviezen gelden daar waar de ingrepen ten behoeve van de wegverbreding gaan plaatsvinden, hiervoor is een zone met een breedte van 20 m vanaf de huidige N34 gesteld. Deze vervolgonderzoeken bestaan in eerste instantie uit booronderzoek (mogelijk gevolgd door proefsleuven), en begeleidingen. Indien na proefsleuvenonderzoek blijkt dat een behoudenswaardige vindplaats bedreigd wordt door de voorgenomen verbreding van de N34, is bescherming door middel van inpassing van die vindplaats het uitgangspunt. Indien deze optie niet mogelijk is, is behoud ex situ (opgraven) het uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016004-B701_0003.png"

Figuur 3-2: Archeologische verwachting- en advieskaart

Voor de bekende vindplaatsen en de onderscheiden verwachtingszones zijn bijbehorende adviezen opgesteld:

  • 1. Voor de vuursteenvindplaatsen (inclusief 50 m buffer) die door de N34 worden doorsneden (VP 4, 6 en 9), wordt aanbevolen om de 25 m boringen in een verspringend grid te zetten. Vuursteenvindplaatsen manifesteren zich met name door de aanwezigheid van een vondstlaag in de top van het dekzand. Het voorkomen van een podzolprofiel met een E-horizont, in de top van het dekzand, is een goede aanwijzing voor een intacte vondstlaag. Het booronderzoek richt zich in eerste instantie met name op de vraag of de vondstlaag nog intact aanwezig is. Indien de top van het dekzand verstoord is tot in de natuurlijke zandondergrond (C-horizont) dan is vervolg onderzoek niet nodig. Indien sprake is van een intacte vondstlaag dan wordt vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van proefsleuven.
  • 2. Indien het veentje (VnA) inderdaad wordt bedreigd door de verdubbeling van de N34, wordt aanbevolen om een waarderend onderzoek uit te voeren om te bepalen wat de aard (uitblazingsbekken, pingo-ruïne etc.) is. Hiertoe dienen gutsboringen in een kruisraai over de (centrale) depressie van het veentje te worden gezet. Indien in het veentje nog een organisch pakket aanwezig is kan vervolgonderzoek nodig zijn, dat inzicht geeft in de ouderdom en de archeologische en paleo-ecologische betekenis van het veentje.
  • 3. De veronderstelde voorde en brug bij de Klinkmolenbrug ligt op een knooppunt van wegen. Daarom is het praktisch niet uitvoerbaar om hier voorafgaand aan de ingrepen een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Daarom wordt voor deze locatie een archeologische begeleiding aanbevolen.
  • 4. Voor de beekdalen (die zijn opgenomen als zijnde van provinciaal belang), wordt een verkennend booronderzoek aanbevolen. Hierbij worden in het tracé van de nieuwe rijstrook om de 50 m gutsboringen gezet. Enerzijds heeft dit als doel om de aanwezigheid van zandige- of venige/humeuze beekdalafzettingen vast te stellen en daarmee de begrenzing van het beekdal te bepalen. Anderzijds kunnen de boorgegevens gebruikt worden om de verstoringsdiepte te bepalen. De boringen dienen (indien dit met de hand mogelijk is) tot 1 m in de zandige afzettingen te worden doorgezet om te bepalen of hier sprake is van dekzandafzettingen of ingespoelde lagen, waar nog humeuze afzettingen onder kunnen liggen. Indien zich onder de bouwvoor veen en/of humeuze lagen bevinden, dan zal de boring tot ca. 0,3 m in het onderliggende zandtraject worden doorgezet. Daar waar zich nog veen en/of humeuze lagen bevinden en de bodem niet dieper verstoord is dan de geplande bodemingrepen, wordt een archeologische begeleiding aanbevolen. Waar enkel zandige afzettingen (zonder veen en/of humeuze lagen) aanwezig zijn, en geen organisch materiaal meer wordt verwacht, wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen.
  • 5. Voor de gebieden met een hoge verwachting (dekzandkoppen en gebieden met hoge en middelhoge humuspodzolgronden) en met een middelhoge verwachting (lage zandkoppen, en de randen van de zandruggen, met lage humuspodzolen), wordt aanbevolen om een verkennend booronderzoek uit te voeren. Hierbij worden in het tracé van de nieuwe rijstrook om de 50 m gutsboringen gezet. Indien dit aanwijzingen oplevert voor archeologische vindplaatsen wordt vervolgonderzoek aanbevolen.
  • 6. Voor gebieden met een lage verwachting (afgegraven), die binnen het tracé van de nieuwe rijstrook liggen, wordt aanbevolen om deze vrij te geven.

3.2 Cultuurhistorie

3.2.1 Algemeen

De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. In paragraaf 2.2 is hier reeds nader op ingegaan. Voor zover sprake van cultuurhistorie is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Drenthe kent een voor Nederland uniek cultuurhistorisch landschap en telt veel archeologische en aardkundige waarden. De historische en prehistorische waarden van de provincie zijn zeer bepalend voor de identiteit en de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe. De provincie beschouwt ze daarom als grote betekenis en als 'drager' voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Door objecten en structuren boven- en ondergronds in samenhang te bekijken, winnen ze aan betekenis voor het woon-, werk- en leefomgeving.

Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Twee doelstellingen staan hierin centraal. Ten eerste wil de provincie de cultuurhistorie herkenbaar houden. Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken. Dit door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten. Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en tegelijkertijd het bieden van ruimte voor ontwikkelingen vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie Drenthe maakt hierbij onderscheid in drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen.

3.2.2 Cultuurhistorische waarden in het plangebied

In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische of aardkundige waarden die door het bestemmingsplan significant worden aangetast. In de toetsing aan het gemeentelijke (paragraaf 2.1) en het provinciale (paragraaf 2.2) beleid is reeds ingegaan op de cultuurhistorische en aardkundige waarden.

3.3 Ecologie

3.3.1 Wettelijk kader

Natuurbescherming in Nederland kent drie sporen:

  • 1. Soortbescherming door de Flora- en faunawet
  • 2. Gebiedsbescherming door de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten)
  • 3. Planologische bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) vanuit de Wet ruimtelijke ordening

Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen van invloed zijn op door de Flora- en faunawet beschermde soorten. Het is noodzakelijk om voorafgaand aan de uitvoering van het plan de mogelijke effecten te onderzoeken. Voor dit plan is daarom een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd (Bijlage 3 Quickscan flora en fauna).

Natuurbeschermingswet 1998

Het dichtstbijzijnde gebied wat is beschermd via de Natuurbeschermingswet 1998, is het Natura 2000-gebied Mantingerzand. De tussengelegen afstand is ruim 13 km. Vanwege de grote tussengelegen afstand zal er geen direct effect zijn van het plan op deze natuurgebieden. Er kan echter wel sprake zijn van externe werking ten gevolge van stikstofdepositie. Wanneer verkeerstoename optreedt ten gevolge van het project (ook op omliggende wegen), zal daardoor ook de emissie van stikstof toenemen wat vervolgens over grote afstand kan neerslaan in de genoemde natuurgebieden. Deze effectbeoordeling wordt in een ander onderzoek gedaan, en maakt dus geen deel uit van de quickscan.

Uit het afzonderlijke onderzoek naar stikstofdepositie (Bijlage 6 Onderzoek stikstofdepositie)blijkt dat als gevolg van de plannen, de stikstofdepositie in Natura2000-gebied ‘Drouwenerzand’ met 0,04 mol/ha/jr toeneemt. Voor geen van de Natura2000-gebieden in de omgeving is sprake van een stikstofdepositie die groter is dan 0,05 mol/ha/jr. De stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.

Natuurnetwerk Nederland

Het dichtstbijzijnde deel van het Natuurnetwerk Nederland ligt net ten oosten van het tracé (Noorbargerbos). De provincie Drenthe hanteert geen externe werking (effecten over afstand) op het Natuurnetwerk Nederland. Daarom is er niet getoetst aan het Natuurnetwerk Nederland.

Flora- en faunawet

De bescherming van inheemse dier- en plantensoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet (hierna Ffw). De wet maakt onderscheid in vier categorieen beschermde soorten namelijk:

Tabel 1-soorten:

De meest algemene, niet bedreigde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig gebruik of bestendig beheer en onderhoud. Deze soorten worden in de quickscan niet specifiek benoemd.

Tabel 2-soorten:

Beschermde soorten. Hiervoor geldt een vrijstelling bij bestendig gebruik of bestendig beheer en onderhoud wanneer wordt gehandeld volgens een geaccordeerde en door de initiatiefnemer onderschreven gedragscode.

Tabel 3-soorten: 

Strikt beschermde soorten bestaande uit de Habitatrichtlijnsoorten en een selectie van bedreigde soorten.

De vierde categorie betreft de soortgroep vogels. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen en de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd. Tevens zijn rust- en verblijfplaatsen en de functionele omgeving van een aantal vogelsoorten jaarrond beschermd. Vogelsoorten met een jaarrond beschermde verblijfplaats zijn te verdelen in vijf categorieen: de nesten van vogelsoorten van categorie 1 tot en met 4 zijn in alle gevallen jaarrond beschermd, terwijl de nesten van categorie 5-soorten dat in principe alleen tijdens de broedperiode zijn. Bij de laatste categorie geldt echter dat wanneer 'zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden' dat rechtvaardigen, ook de nesten van categorie 5 soorten jaarrond beschermd kunnen zijn.

3.3.2 Effectbeschrijving Flora- en faunawet

De vraag of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Flora- en faunawet.

Het onderzoeksgebied ligt 250 meter aan weerszijden van de huidige wegas. Ter plaatse van de kruising N34 - N381 is een onderzoeksgebied van 500 meter vanaf de huidige wegas aangehouden in verband met een mogelijke ruimere reconstructie.

Het onderzoeksgebied bestaat voor het merendeel uit agrarisch gebied. Langs het gehele tracé zijn ontwateringssloten aanwezig. De sloten zijn intensief beheerd en hebben vrij steile oevers. Langs het tracé ligt een aantal bijzondere aandachtsgebieden vanuit de ecologie. De ligging van deze aandachtsgebieden is weergegeven in de volgende figuur. Het gaat om de volgende gebieden:

  • 1. Kruispunt N34 - N391
  • 2. Bosje hectometerpaal (hm) 60.4
  • 3. Parkeerhaven oost
  • 4. Parkeerhaven west
  • 5. Noordbargerbos
  • 6. Watergang hm 62
  • 7. Kruising N34 - Slenerweg
  • 8. Kruising N34 - N381

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016004-B701_0004.png"

Figuur 3-3: Ecologische aandachtsgebieden

Op basis van verschillende bronnen (onder andere verspreidingsgegevens en luchtfoto's) is bekeken welke beschermde soorten in of in de omgeving van het plangebied voorkomen. Vervolgens is tijdens het veldbezoek gecontroleerd of de locatie voldoet aan de eisen die deze soorten aan hun leefomgeving stellen. Dit heeft geresulteerd in een overzicht van de soorten die daadwerkelijk in of nabij de planlocatie verwacht worden. De volgende figuur geeft weer in welke aandachtsgebieden mogelijk zwaarder beschermde soorten voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016004-B701_0005.png"

Figuur 3-4: Mogelijk aanwezige soorten

De Flora- en faunawet gaat uit van een voorzorgsbeginsel wat inhoudt dat voorafgaand aan een ruimtelijke ontwikkeling een negatief effect op zwaarder beschermde soorten met zekerheid moet zijn uitgesloten door de initiatiefnemer.

Ruimtelijke uitvoerbaarheid

Het plan is ruimtelijk uitvoerbaar vanuit de Flora- en faunawet als uit nader onderzoek blijkt dat effecten zijn uit te sluiten, of wanneer er een ontheffing is verkregen. Voor het verkrijgen van een ontheffing is nader onderzoek en een mitigatieplan noodzakelijk. Wanneer het gaat om effecten op tabel 2-soorten, zoals de kleine modderkruiper, kan worden volstaan met het werken volgens een geldende gedragscode. Dergelijke stappen vinden pas plaats wanneer het plan in projectfase is. Tijdens de planfase moet worden toegelicht of, en op welke manier, er zicht is op het zo nodig verkrijgen van een ontheffing. Hoe dit wordt gedaan, is afhankelijk van de betreffende soort en het type werkzaamheden.

Type werkzaamheden

Werkzaamheden zoals grondverzet, kap van bomen, sloop van bouwwerken en het dempen van sloten kunnen leiden tot schade aan eventueel aanwezige zwaarder beschermde soorten. Wanneer er werkzaamheden binnen de aandachtsgebieden plaatsvinden, moet nader onderzocht worden of de werkzaamheden een effect hebben op de in figuur 3.3 genoemde soortgroepen. Buiten de aandachtsgebieden geldt dat wanneer watergangen (deels) gedempt worden, eerst nader onderzoek naar de aanwezigheid van de kleine modderkruiper (vis) nodig is.

Zicht op ontheffing

Voorafgaand aan de uitvoer van werkzaamheden die mogelijk van invloed zijn op beschermde soorten, is het noodzakelijk om te onderzoeken of deze soorten hier ook daadwerkelijk aanwezig zijn. Alleen voor algemeen voorkomende broedvogels is dit op basis van deze quickscan al met zekerheid te stellen.

Indien soorten worden geschaad dient een ontheffing van de Ffw of (per 1 januari 2017) Wnb voor deze soorten te worden aangevraagd. De Ffw en Wnb bieden de mogelijkheid voor ontheffingen, mits voldaan wordt aan voorwaarden. In onderstaande opsomming worden deze voorwaarden vermeld, en wordt beknopt beschreven hoe hiervan sprake is bij het voornemen:

  • Er moet sprake zijn van een wettelijk belang: het voornemen betreft een "ruimtelijke ingreep", die onder de Ffw en Wnb vermeld staat als "wettelijk belang". Voor onder andere vogels met jaarrond beschermde nestlocatie en vleermuizen moet sprake zijn van een geldig belang uit de Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn om ontheffing te kunnen krijgen. Het belang "Volksgezondheid of openbare veiligheid (belang d)" zou hiervoor in aanmerking kunnen komen mits voldoende beargumenteerd wordt aangetoond dat het project de openbare (verkeers)veiligheid ten goede komt.
  • Alternatievenafweging: er dient aangetoond te worden dat er geen, voor de betreffende soorten, beter alternatief is voor uitvoering van de werkzaamheden.
  • Mitigerende maatregelen:
    • 1. Bij een ontheffingsaanvraag hoort een voldoende uitgewerkt mitigatieplan. Het is raadzaam om dit af te stemmen met een ter zake kundig ecoloog.
    • 2. De volgende figuur (figuur 3.4) geeft weer aan wat voor mitigerende maatregelen gedacht kan worden.
    • 3. Periodisering: door te werken buiten kwetsbare perioden van de relevante soorten (zoals de voortplantingsperiode), wordt verstoring tot een minimum beperkt.
    • 4. Aanbieden alternatief leefgebied: in de omgeving is voldoende alternatief leefgebied voor alle soorten aanwezig. Bovendien wordt ernaar gestreefd bij de verbreding van de weg de kwaliteit van leefgebied te verbeteren (zie een na laatste bullet).
  • Op basis van bovenstaande randvoorwaarden is het redelijkerwijs aannemelijk dat een eventuele ontheffing van de Ffw of Wnb verkregen zal worden. Het voorkomen van Ffw- of Wnb-soorten in het plangebied vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016004-B701_0006.png"

Figuur 3-5: Mogelijke mitigerende maatregelen

3.4 Fysieke veiligheid

3.4.1 Algemeen

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes (wegen, spoor en buisleidingen). Op beide categorieën is verschillende wet-en regelgeving van toepassing. Het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Door de RUD is daarom een risicoanalyse uitgevoerd (Bijlage 8 Risicoanalyse externe veiligheid) en aan de brandweer is advies gevraagd (Bijlage 7 Advies brandweer) omtrent de fysieke veiligheid. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kern begrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. In Nederland is gekozen om als wettelijke norm de kans van één op één miljoen te hanteren. Binnen de 10-6/jaar- contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar- contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groeprisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016004-B701_0007.png"

Figuur 3-6: Uitgangspunten plaatsgebonden risicocontour, invloedsgebied en groepsrisicografiek

Verantwoordingsplicht

De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten als de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Onderstaande figuur geeft een overzicht van onderdelen die in een verantwoording naar voren komen. In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016004-B701_0008.png"

Figuur 3-7: Verplichte en onmisbare onderdelen verantwoordingsplicht groepsrisico

3.4.2 Beleid
3.4.2.1 Wettelijk beleidskader

Om de externe veiligheidsrisico's te beheersen heeft de rijksoverheid een aantal nota's, circulaires en besluiten opgesteld die leidend zijn voor externe veiligheidstaken van de provincie en gemeenten. Het gaat daarbij om wet- en regelgeving waarin risiconormen zijn gesteld voor respectievelijk inrichtingen, transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Het rijksbeleid staat niet op zichzelf.

Risicobedrijven

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Daarnaast stelt het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO 2015) eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Het Bevi verplicht gemeenten en provincies rekening te houden met de externe veiligheid als ze een milieuvergunning verlenen of een bestemmingsplan maken.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Ten aanzien van transportrisico's het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) per april 2015 vastgesteld. Het Bevt is vergelijkbaar met het Bevi en bevat risiconormen voor transportroutes. Bepaald is dat het plaatsgebonden risico en het groepsrisico (weg, water en spoor) moeten worden berekend met het rekenpakket RBM II.

Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen

Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt plaats via het spoor, over de weg en het water. Er bestaat geen plafond voor de omvang en samenstelling van dit vervoer. Theoretisch kan het vervoer ongelimiteerd toenemen, met dan eveneens ongelimiteerde gevolgen voor de ruimtelijke ordening. Met het Basisnet wordt een plafond vastgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en worden randvoorwaarden aan de ruimtelijke ordening gesteld.

Bij de invoering van het Basisnet wordt een maximum opgelegd aan de PR-6. Deze PR 10-6 kan daarmee niet meer ongelimiteerd groeien. De PR-max vormt de grens van de gebruiksruimte voor vervoer en tevens de grens van de veiligheidszone. Een veiligheidszone is een zone langs de spoorbaan of (rijksweg) waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn hier alleen in uitzonderingsgevallen toegestaan. De veiligheidszone wordt gemeten vanaf het hart van de spoorbundel of het midden van de weg.

Daarnaast kan voor bepaalde infra met veel vervoer van zeer brandbare vloeistoffen een plasbrandaandachtsgebied (PAG) worden vastgesteld. Een PAG is een gebied tot 30 meter aan weerszijden van de spoorbaan (en erboven) en 30 meter gemeten vanaf de rechterrand van de rijstrook van de (rijks)weg waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Plasbranden kunnen ontstaan wanneer brandbare vloeistoffen ten gevolge van een ongeluk of calamiteit kunnen weglekken uit een tankwagen/wagon en tot ontbranding kunnen komen. Naast de bijzondere verantwoordingsplicht gelden in een PAG voor nieuwe bebouwing aanvullende bouwkundige voorschriften. Een PAG geldt uitsluitend voor nieuwe situaties. Voor de vervoerszijde heeft het PAG geen betekenis.

De Nota vervoer gevaarlijke stoffen bevat nieuw beleid dat erop is gericht de belangen van vervoer, ruimtelijke ordening en veiligheid meer met elkaar in evenwicht te brengen. De Wet vervoer gevaarlijke stoffen bepaalt dat provincies en gemeenten routes kunnen aanwijzen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Gevaarlijke stoffen mogen dan alleen over de aangewezen routes vervoerd worden. Vervoerders van routeplichtige stoffen kunnen in een gemeente met een routebesluit alleen na verkregen ontheffing afwijken van de vastgestelde route voor gevaarlijke stoffen.

Hogedrukaardgastransportleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)1 en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Voor de uitvoering van het Bevb dient rekening te worden gehouden met de grens-en richtwaarde van het plaatsgebonden risico en dient het groepsrisico te worden verantwoord. In de regeling is bepaald dat het plaatsgebonden risico en het groepsrisico moeten worden berekend met het rekenpakket CAROLA.

Bovengrondse hoogspanningsleidingen

Bovengrondse hoogspanningsleidingen vallen niet onder de reikwijdte van het externe veiligheidsbeleid. De aanwezigheid van een vorm van zonering langs bovengrondse hoogspanningslijnen en de ruimtelijke implicaties, die dit heeft, heeft er toe geleid om dit item toch in een aantal gemeentelijke beleidsvisies op te nemen. Gemeente Emmen heeft dit item niet in zijn beleid vastgelegd.

Bij nieuwe ruimtelijke plannen rondom hoogspanningsleidingen wordt op basis van sommige gemeentelijke Beleidsvisie externe veiligheid thans voor gevoelige bestemmingen (woningen, crèches en kinderopvangplaatsen) in beginsel de indicatieve zone gehanteerd en voor niet gevoelige bestemmingen (zoals bedrijfs-gebouwen) in principe de belemmerende strook. De indicatieve zone voor een hoogspanningslijn (110 kV-lijn) kan bijvoorbeeld 50 meter zijn. Indien bij nieuwe plannen voor gevoelige bestemmingen overlap met de indicatieve zone optreedt, dan laat de gemeente, in overleg met de netbeheerder, de zogenaamde specifieke zone bepalen. Uiteindelijk wordt dan geadviseerd om geen nieuwe gevoelige bestem-mingen binnen de specifieke zone (0,4 µT zone) toe te staan.

In bestemmingsplannen worden überhaupt geen nieuwe, gevoelige bestemmingen toegelaten en daarmee ook niet binnen de indicatieve zone. De bestaande gevoelige bestemmingen zijn eerder gerealiseerd waardoor sprake is van een bestaande functie en bestaande bebouwing.

3.4.2.2 Gemeentelijk beleid

De beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen is vastgesteld op 25 april 2013. In deze nota staat het volgende verwoord.Het bepalen van het tracé en de aanleg van infrastructuur voor het transport van gevaarlijke stoffen is de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. De verant-woordelijkheid van de gemeente zijn de ontwikkelingen die langs deze tracés plaatsvinden.

3.4.3 Risico-inventarisatie
3.4.3.1 Hogedrukaardgastransportleiding

Door en parallel (op enige afstand van de N34) aan het plangebied lopen een aantal hogedruk aardgastransportleidingen. Ten gevolge van de verdubbeling van de N34 zijn geen risicoberekeningen nodig. De initiatiefnemer voor het project voor de verdubbeling van de N34 dient wel contact op te nemen met de betreffende leidingbeheerders (NAM en Gasunie in dit geval). Dat is verplicht gezien de (graaf)werkzaamheden voor de verdubbeling van de N34 in de nabijheid van hogedruk aardgastansportleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016004-B701_0009.png"

Figuur 3-8: Ligging kruisende gasleidingen en hoogspanningsleiding

3.4.3.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Wegvervoer N34

De kern van deze risicoanalyse is de verdubbeling van de N34 (een zogenaamde stroomweg).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N34 vormt de risicobron voor de verdubbeling van de N34 in het onderzoeksgebied. Het aantal transporten en de aard van de gevaarlijke stoffen zijn van invloed op de externe veiligheidsrisico's.

De vervoerintensiteiten waarbij rekening moet worden gehouden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn opgenomen in het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. De N34 is niet opgenomen in het voornoemde Basisnet en is eigenlijk niet relevant voor onderhavig plan met betrekking tot externe veiligheidsberekeningen. Van de N34 kan dan ook verondersteld worden dat deze geen risico's naar de omgeving kan vormen. Maar om toch een risicobeeld te krijgen wat verdubbeling van de N34 tot gevolg kan hebben qua externe veiligheid (implicaties) op zijn omgeving wordt een risicoberekening gemaakt van de huidige situatie met een ruim aantal transporten (basis vormt een telling uit 2007 van Rijkswaterstaat). Daarnaast wordt een risicoberekening gemaakt van de toekomstige situatie (verdubbeling van de N34) en 2x zo hoog (worst case benadering) aantal transporten aan gevaarlijke stoffen.

Trajectgegevens

Het deel van de N34 is als provinciale weg in RBM II berekend en de volgende parameters zijn gehanteerd:

  • Wegtype: Buiten de bebouwde kom;
  • Wegbreedte N34 is 10 meter (bestaande situatie) en 20 meter (nieuwe situatie);
  • Er is geen onderscheid gemaakt in weghelften;
  • Bij de bepaling van de wegbreedte zijn de op- en afritten buiten beschouwing gebleven, daar de externe veiligheid altijd bepaald wordt voor de doorgaande route.
  • Ongevalsfrequentie: de standaardongevalsfrequentie (3,6 x 10-7) voor de N34 is gehanteerd.
  • Weerstation: het dichtstbijzijnde weerstation is Eelde.

Vervoerscijfers

De vervoercijfers aan gevaarlijke stoffen zijn gebaseerd op tellingen van Rijkswater-staat in 2007 en worden dus gehanteerd voor de risicoberekening voor de huidige situatie (vervoersintensiteit 250). Voor de toekomstige situatie (verdubbeling N34) wordt een worst case scenario aangehouden wat inhoudt dat vervoersintensiteit wordt verdubbeld (vervoersintensiteit 250). GF3 (licht ontvlambare gassen) is maatgevend voor de bepaling van het risico.

Bevolking

In de Handreiking Verantwoordingsplicht groepsrisico staat het invloedsgebied uitgelegd waarbinnen groepen personen slachtoffer kunnen worden. In deze handreiking wordt aangegeven tot welke afstand bevolking invloed kan hebben op het resultaat van het GR. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitgrens. Voor de N34 wordt een invloedsgebied van ca. 350 meter gehanteerd. Met behulp van het rekenprogramma de BAG Populatorservice wordt de bevolking met de daarbij behorende bebouwing gegenereerd die vervolgens in het rekenprogramma RBM II wordt ingevoerd. In de uitvoer van RBM II ziet men de gegenereerde bevolking terug in gekleurde blokjes waarvan de kleur een bevolkingsdichtheid representeert.

Risicoberekeningmethodiek

Voor het bepalen van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) wordt gebruik gemaakt van de rekeningprogramma RBM II, versie 2.3. Deze rekenmethode is door het toenmalige ministerie van Verkeer en Waterstaat, nu het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, aangewezen als de standaard voor risicoberekeningen betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. De kenmerken van de infrastructuur, het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de aanwezigheid van mensen in de omgeving bepalen mede de uitkomsten. De infrastructuur wordt gemodelleerd door middel van het invoeren van o.a. de type weg, de wegbreedte, ongevalsfrequentie en de ligging van de weg. De wegbreedte wordt gedefinieerd van wegrand tot wegrand.

Spoor

Op ruime afstand (>1km) van het plangebied loopt een spoorlijn Emmen-Coevorden waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het invloedsgebied van het spoortraject ligt ver weg van het plangebied en een risicoberekening van het groepsrisico dient niet te worden uitgevoerd.

3.4.3.3 Risicovolle inrichtingen

Binnen het plangebied ligt aan de westzijde van de N34 een risicovol object namelijk een LPG-tankstation "Gulf Rijksweg N34" waarmee rekening dient te worden gehouden bij de verdubbeling van de N34 en verder liggen nabij en buiten het plangebied geen risicovolle objecten waarmee rekening dient te worden gehouden qua externe veiligheid. De verdubbeling vindt plaats aan de oostzijde van de N34 en dus verder af van het LPG-tankstation en vormt de verdubbeling van de N34 dus geen knelpunt qua externe veiligheid (EV).

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat ter plekke aan de overkant van de N34 het tankstation (Amigo Emmen) is gesitueerd en de kans bestaat dat het onbemande tankstation (geen LPG en dus geen EV-item) op onderdelen qua locatie richting het oosten moet worden verplaatst.

3.4.3.4 Hoogspanningsleidingen

Langs de oostzijde van de N34 loopt parallel aan de N34 een combilijn hoog-spanningsleiding van 380 kV-110 kV die in beheer is van Tennet. De afstand tussen de hoogspanningsleiding en N34 varieert tussen de 50 en 130 meter. De indicatieve zone bedraagt 125 meter aan weerszijden uit het hart van de hoogspanningsleiding en ligt grotendeels over het plangebied. Ten gevolge van de verdubbeling van de N34 zijn geen risicoberekeningen nodig en mogelijk. De verdubbeling van de N34 richting de hoogspanningsleiding vormt dus geen implicaties voor de ruimtelijke planvorming.

Volledigheidshalve dient vermeld te worden dat de mogelijkheid bestaat dat eventueel ondergrondse brandstofreservoir(s) van het onbemande tankstation Aigo Emmen ten gevolge van de verdubbeling van de N34 verplaatst moet worden richting de hoogspanningsleiding. Hoogspanningsleidingen kunnen van invloed zijn op de integriteit van ondergrondse tanks door afgifte van elektromagnetische straling. Ook afhankelijk van de grondsoort waarin die tanks liggen moeten deze eventueel geaard worden (kathodische bescherming). Dus afstemming met de beheerder van de hoogspanningsleiding is gewenst.

3.4.4 Conclusies

Wegvervoer N34

Conform het Besluit externe veiligheid transport is een risicoberekening gemaakt voor de N34 met het rekenprogramma RBM II versie 2.3. In onderstaande figuur is het het gegenereerde PR en GR van het rekenprogramma RBM II met betrekking tot de N34 te zien. Dat geldt voor zowel de huidige en toekomstige situatie. De blauwe lijn stelt de 10-7 risicocontour voor en de groene lijn stelt de 10-8 risicocontour (vergelijkbaar met het invloedsgebied) voor. Af te lezen valt dat het groepsrisico over het betreffende N34 traject laag is. Daarnaast is in de omgeving gekleurde blokjes variërend van wit tot donkerrood met de daarbij behorende bevolkingsdichtheden te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016004-B701_0010.png"

Figuur 3-9: Bevolkingsgegevens en risicocontouren

Persoonsgebonden risico (PR)

Voor zowel de huidige als de toekomstige situatie is geen 10-6 risicocontour aanwezig.

Groepsrisico (GR)

Voor zowel de huidige als de toekomstige situatie is het groepsrisico nihil (nul). De groepsrisicocurve is zelf niet zichtbaar in de fN-curve. Daarbij wel de aantekening dat voor de nieuwe situatie een worst case scenario is gebruikt door verdubbeling van het aantal vervoerseenheden aan gevaarlijke stoffen. Er is dus sprake van een acceptabele situatie qua hoogte groepsrisico.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Conform het Besluit externe veiligheid transport dient in ieder geval aandacht te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico GR. Het betreft in dit geval verdubbeling van een tracé. De resultaten dienen voor de beoordeling van de M.e.r.-beoordeling en bestemmingsplanprocedure. Doordat het groepsrisico niet zichtbaar is in de fN-curve in zowel de huidige als toekomstige situatie is verantwoording van het groepsrisico eigenlijk niet nodig.

Risico's

In zowel de bestaande en toekomstige situatie is het groepsrisico nihil.

Milieu maatregelen ter beperking van het groepsrisico

Omdat het groepsrisico nihil is en nihil blijft zijn geen milieumaatregelen noodzakelijk.

Maatregelen voor zelfredzaamheid en hulpverlening

De Veiligheidsregio Drenthe zal nog worden benaderd om eventueel advies.

3.5 Milieu

3.5.1 M.e.r.-beoordeling
3.5.1.1 Wettelijk kader

De verdubbeling van het wegvak past niet binnen de vigerende bestemmingsplannen van de gemeente Emmen. Om de verdubbeling mogelijk te maken zal dus een besluit moeten worden genomen zoals aangeduid in kolom 4 van bijlage D van het Besluit m.e.r. Naar verwachting zal dit besluit bestaan uit het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan. De gemeente Emmen geldt hierbij als het bevoegde gezag.

De lengte van het aan te passen wegvak ligt met circa 3 kilometer beneden de in onderdeel D (categorie 1.1) in het Besluit m.e.r. aangeduide drempelwaarde van 5 kilometer. Dit bekent dat de wijze waarop de m.e.r.-beoordeling plaats vindt vormvrij is. In dit geval is ervoor gekozen de m.e.r.-beoordeling een integraal onderdeel te laten zijn van het ontwerp bestemmingsplan dat ten behoeve van de wegvakaanpassingen is gemaakt (Bijlage 9 M.e.r.-beoordeling).

Ten behoeve van de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling wordt ingegaan op de mogelijke negatieve gevolgen van de voorgenomen aanpassingen van het wegvak voor het milieu. Meer specifiek wordt aandacht besteed aan de in bijlage III bij de EU-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria:

  • 1. Kenmerken van de projecten
  • 2. Locatie van de projecten
  • 3. Soort en kenmerken van het potentiële effect
3.5.1.2 Kenmerken van het project

Omvang en ontwerp van het project

De autoweg N34 wordt over een totale lengte van 3,6 kilometer gewijzigd. Onderstaand volgt een
korte beschrijving van de belangrijkste projectonderdelen:

  • De ongelijkvloerse kruising met de lokale weg De Hullen wordt aangepast en aan de oostzijde voorzien van twee extra rijkstroken.
  • De ongelijkvloerse kruising met de provinciale weg N381 Emmen-Drachten (1) wordt aangepast en aan de oostzijde voorzien van twee extra rijstroken. De verkeersafwikkeling op de aansluiting zal worden verbeterd door het aanleggen van bypasses.
  • Het bestaande viaduct over de lokale weg Brinkmade wordt aangepast en aan de oostzijde voorzien van twee extra rijstroken.
  • Langs het traject liggen twee tankstations met verzorgingsplaats. Het westelijke is een bemand tankstation (Gulf) en blijft ongemoeid. Het oostelijke is een onbemand tankstation (Amigo). Aangezien de verdubbeling hier aan de oostzijde zal plaats vinden, zal hier op eigen terrein een edeeltelijke herinrichting gaan plaats vinden. Hierbij blijven zowel tankstation als rustplaatsen gehandhaafd.
  • Bij het knooppunt Emmen-West (N391) wordt de verdubbeling zodanig uitgevoerd dat aan de westzijde kan worden aangesloten.
  • Het knooppunt Emmen-West zelf valt buiten de scope van dit project. Het ligt in de bedoeling dat dit knooppunt binnenkort als ongelijkvloerse kruising zal zijn vorm gegeven. Hiervoor is een separate planprocedure opgestart.

In Nederland zijn wegbeheerders verplicht om een eenduidig verkeersbeleid te voeren volgens de Planwet Verkeer en Vervoer. De Provincie Drenthe heeft haar beleid ten aanzien van de bij haar in beheer zijnde wegen vastgesteld in het Provinciaal Verkeer en Vervoers Plan (PVVP). In het PVVP staat dat de N34 een stroomweg is en onderdeel is van de hoofdinfrastructuur. De functie van deze weg bepaalt de verschijningsvorm van de weg en de maximumsnelheid (100 kilometer per uur). Afwijkingen zijn niet toegestaan, tenzij hiervoor vastgelegde zwaarwegende motieven zijn.

Direct ten zuiden van het te verdubbelen wegvak ligt in de N34 reeds een traject van enkele kilometers bestaande uit vier rijstroken (Emmen-West tot Holsloot). Het hier toegepaste wegprofiel zal eveneens worden doorgevoerd in het nieuw te verdubbelen wegvak.

Cumulatie met andere projecten

Naast het in onderhavige notitie beschouwde wegvak vindt planvoorbereiding plaats voor het aanpassen en verdubbelen van nog twee in de directe nabijheid gesitueerde wegvakken:

  • 1. De nieuwe aansluiting met de N391 ter hoogte van Emmen West is in uitvoering. De beoordeling van potentiële milieu-effecten van onderhavig project vindt plaats op basis van de nieuwe situatie.
  • 2. Dit wegvak ligt enkele kilometers zuidelijker, namelijk tussen het klaverblad Holsloot en de aansluiting Coevorden Noord. Het eventueel cumulatief optreden van milieueffecten ten gevolge van beide wegvakaanpassingen samen wordt in onderhavige notitie meegenomen.

Eventuele cumulatieve effecten worden onderzocht door beide voornemens mee te nemen in hetonderzoeken van verkeersintensiteiten en – dientengevolge – de effecten van deze nieuwe intensiteiten op geluid, luchtkwaliteit en stikstofdeposities in natuurgebieden. Tevens is bij het onderdeel landschap oog voor de samenhang met de andere projecten.

Voorts wordt in de gemeente Emmen een planprocedure doorlopen voor een “Structuurvisie Windenergie Emmen 2020”. In de ontwerp structuurvisie, die vanaf 26 juni 2015 ter inzage heeft gelegen, vormen de landbouwgronden ten westen van het projectgebied een van de zeven zoekgebieden voor grootschalige windenergie. Of dit zoekgebied in de toekomst daadwerkelijk als zodanig benut gaat worden en in welke mate valt nu nog niet te voorzien. De voornemens zijn daarmee onvoldoende concreet om hier rekening te kunnen houden met eventuele cumulatieve effecten.

Gebruik van natuurlijke hulpbronnen

Er is sprake van een beperkt ruimtebeslag naast de huidige N34. De huidige, voornamelijk agrarische, productie-/natuurwaarde zal verdwijnen. Voor de aanleg van de rijbanen c.q. verbreding van de rijbaan is grondverzet nodig. Waar mogelijk wordt vrijkomende grond hergebruikt of toegepast elders op het werk. Onderdeel van de projectambitie is om bij de wegaanleg zo veel mogelijk gebruik te maken van duurzame (circulaire) en milieuvriendelijke grondstoffen.

Geconcludeerd mag worden dat de ontwikkeling van de voorziene activiteiten niet tot bijzondere beslaglegging op natuurlijke hulpbronnen leidt.

Productie van afvalstoffen

Tijdens de aanleg of bij het gebruik van de weg vindt er geen productie van stoffen plaats die leidt tot gevaarlijke of milieubelastende situaties. Onderdeel van de projectambitie is om bij de wegaanleg zo veel mogelijk gebruik te maken van duurzame (circulaire) en milieuvriendelijke grondstoffen.

Verontreiniging, hinder en risico’s voor de menselijke gezondheid

Bij de aanleg en het gebruik van de weg zijn voornamelijk de aspecten verkeer, geluid, lichthinder en luchtkwaliteit van belang. Deze aspecten worden elders in Hoofdstuk 3 van deze toelichting nader beschreven.

Risico van zware ongevallen en/of rampen

De beoogde aanpassingen aan en rond de N34 zorgen niet voor een toename van de risico’s voor de omgeving. Verbetering van de verkeersveiligheid is juist een van de primaire doelstellingen van het project. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.4 van deze toelichting.

3.5.1.3 Locatie van het project

Bestaand en goedgekeurd landgebruik

Het plangebied waarover de verdubbeling plaats vindt volledig plaats op grondgebied dat is bestemd voor agrarisch landgebruik dan wel reeds is bestemd als weg (nl. de huidige N34).

Natuurlijke hulpbronnen

Bodem en land

Er is sprake van een beperkt ruimtebeslag naast de huidige N34. De natuurlijke hulpbronnen bodem en land ter plekke zijn vernieuwbaar (agrarisch gebied). De relatieve rijkdom is vergelijkbaar met de omgeving.

Robuuste watersystemen

Het aan te passen wegvak ligt in zijn geheel direct tegen het beekdal van de Sleenerstroom aan. Beekdalen spelen in de provincie Drenthe een belangrijke rol in het robuuster maken van het watersysteem om extreme omstandigheden op te kunnen vangen. Water verzamelt zich van nature in de beekdalen. De provincie wil niet langer dit water overal zo snel mogelijk kunnen afvoeren. In de provinciale Beekdalenvisie 2030 wordt ingezet op een verhoogde dynamiek (hoge en lage waterstanden) in de beekdalen.

Waterwinning

Het aan te passen wegvak doorsnijdt het grondwaterbeschermingsgebied voor het waterwingebied Noordbargeres. Voor de grondwaterbeschermingsgebieden gaat de provincie uit van een risicogerichte benadering, waarbij maatwerk per gebied wordt toegepast. Een en ander is uitgewerkt in gebiedsdossiers per waterwingebied. Hierin is informatie verzameld die van belang is voor de waterkwaliteit op de plaats van de winning. Op basis hiervan zijn maatregelen ontwikkeld die gericht zijn op preventie en risicobeheersing.

Biodiversiteit

Teneinde zicht te krijgen op het mogelijk voorkomen van beschermde flora/fauna is ten behoeve van dit project een quickscan verricht. Zie daarvoor paragraaf 3.3 Ecologie.

Aardkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden

Voor wat betreft het behoud van aardkundige, landschappelijk en cultuurhistorische waarden wordt verwezen naar paragraaf 2.2 Provinciaal beleid en paragraaf 3.2 Cultuurhistorie.

Archeologische waarden

Zie paragraaf 3.1 Archeologie en monumenten.

3.5.1.4 Soort en kenmerken potentiële effect

Verkeer

Verkeersintensiteit

De te verwachten consequenties van de verdubbeling van beide wegvakken op de gebruiksintensiteit zijn berekend door bureau Goudappel Coffeng.

Voor wat betreft dit aspect wordt verwezen naar paragraaf 4.1.1 Aanleiding en achtergrond.

Verkeersveiligheid

De projecten omvatten diverse maatregelen om de verkeersveiligheid te verbeteren.

Voor wat betreft dit aspect wordt verwezen naar paragraaf 4.2 Projectkader en ontwerpuitgangspunten.

Geluid en licht

Geluid

Bij de wijziging van een weg dient op grond van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Dit is gedaan door de RUD Drenthe. In dit onderzoek is een inventarisatie gemaakt van het wegverkeerslawaai in de toekomstige situatie. Voor woningen en scholen is de geluidsbelasting op de gevels berekend.

De provincie heeft in het “Actieplan EU-richtlijn Omgevingslawaai” voor de provinciale wegen met een verkeersintensiteit van meer dan drie miljoen verkeersbewegingen per jaar een “plandrempelambitie” vastgesteld van 63 dB. Op termijn zal ook het nieuwe Rijksbeleid (SWUNG-2) een plek krijgen in het provinciale beleid.

Uit het onderzoek blijkt dat binnen het onderzoeksgebied één woning is gelegen. Op deze woning is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Er hoeft daarom geen hogere waarde te worden vastgesteld en er hoeven ook geen geluidreducerende maatregelen te worden getroffen.

Licht

Het verlichtingsplan dat als onderdeel van de wegvakaanpassing wordt gemaakt is gebaseerd op de beleidsnota “Openbare verlichting, provinciale wegen Drenthe”. Dit betekent dat wordt gekozen voor een zo beperkt mogelijk aantal lichtpunten en het tot een minimum beperken van “strooilicht” door aandachtige selectie van juiste armaturen en spiegeloptiek.

Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit is afhankelijke van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen, waarbij een belangrijke bron van luchtverontreiniging het wegverkeer is. De invloed van de plannen op de luchtkwaliteit is door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe beoordeeld.

De toetsing levert de volgende conclusies:

  • zowel de gemiddelden als de maxima van de voor de verschillende scenario’s berekende concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof langs de weg, voldoen ruimschoots aan de geldende luchtkwaliteitsnormen;
  • ten opzichte van de bestaande situatie nemen, voor zowel de autonome ontwikkeling als het geplande voornemen, ondanks het toenemend wegverkeer, de concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof aanmerkelijk af. De verklaring hiervoor is een wagenpark dat aan steeds strengere emissie-eisen moet voldoen;
  • de concentraties in stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof zijn in de geplande situatie nauwelijks hoger dan de concentraties ten gevolge van de autonome ontwikkeling door een beperkte toename van het wegverkeer.

De eindconclusie is dan ook dat uit oogpunt van luchtkwaliteit er geen belemmering bestaat om het geplande voornemen uit te voeren. Er bestaat geen aanleiding om de gevolgen van het voornemen voor de luchtkwaliteit nader te onderzoeken.

Externe veiligheid

Om eventuele risico’s inzichtelijk te maken heeft de RUD Drenthe het voornemen getoetst. Naar aanleiding van deze toetsing wordt geconcludeerd:

  • Plaatsgebonden risico: Voor zowel de huidige als de toekomstige situatie is geen 10-6 risicocontour aanwezig. Er zijn geen knelpunten qua externe veiligheid.
  • Groepsrisico: Voor zowel de huidige als de toekomstige is de risicosituatie nihil (nul). De groepsrisicocurve is niet zichtbaar in de fN-curve. Er is hiermee sprake van een acceptabele situatie.

Bodem

Bij de inventarisatie door de RUD zijn 17 locaties in het onderzoeksgebied naar voren gekomen die potentieel verdacht zijn. Op een groot deel van deze locaties is al bodemonderzoek verricht, op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van bodemverontreinigingen waarbij de concentraties van verontreinigende stoffen de interventiewaarden overschrijden.

Conclusie is dat op basis van de inventarisatie van de locaties met mogelijke bodemverontreiniging, er geen belemmeringen aanwezig zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Water

Waterkwaliteit

De N34 geldt in het provinciale drinkwaterbeleid als een "lijnbron" die de kwaliteit van de winning potentieel negatief kan beïnvloeden. Met het oog op de bescherming van de grondwaterkwaliteit zullen de regels uit de Provinciale Omgevingsverordening uit m.n. de artikelen 7.11 en 7.14 worden opgenomen als specifieke eis in een aanbesteding. Ook zal bij de voorbereiding en uitvoering van de werkzaamheden rekening worden gehouden met het maatregelenpakket uit het gebiedsdossier en het uitvoeringsprogramma van het grondwaterbeschermingsgebied Valtherbos/Noordbargeres.

Geconcludeerd wordt dat negatieve effecten op de waterkwaliteit niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, maar dat deze goed zijn te mitigeren (zie eveneens Bijlage 9 M.e.r.-beoordeling). Het vaststellen van de meest passende mitigatieoplossingen zal onderdeel vormen van de verdere projectvoorbereiding.

Waterkwantiteit

De voorgenomen werkzaamheden zorgen voor een toename van het verhard oppervlak. Hierdoor vermindert de mogelijkheid voor regenwater om te infiltreren in het grondwater. Dit betreffen echter kleine effecten, waarmee bij de nadere uitwerking van de technische details rekening wordt gehouden. Hierdoor is er geen sprake van nadelige effecten.

Hiernaast wordt in het kader van de watertoets gekeken naar de eventueel uit te voeren watercompensatie die verplicht is door een toename van het verhard oppervlak. In overleg met het waterschap zijn inmiddels afspraken gemaakt over compensatiemaatregelen, waardoor de waterhuishoudkundige doelstellingen geborgd zijn.

Ecologie

Natura 2000

In verband met de relatief grote afstand (>12 kilometer) van het projectgebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden, zijn effecten van het project op de instandhoudingsdoelen uit de beheerplannen uit te sluiten. Dit geldt ook voor eventuele negatieve effecten door toegenomen stikstofdeposities in de Natura 2000 gebieden ten gevolgde van veranderde verkeersintensiteiten. Uit de berekeningen blijkt dat voor geen van de Natura 2000-gebieden in de omgeving sprake is van een stikstofdepositie die groter is dan 0,05 mol/ha/jr. De stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.

Flora & fauna

Geconcludeerd wordt dat – om significante negatieve effecten uit te kunnen sluiten – voor een aantal aandachtsgebieden nader onderzoek naar het voorkomen van specifieke soorten nodig is.

Wanneer het gaat om effecten op tabel 2-soorten, zoals de kleine modderkruiper, kan worden volstaan met het werken volgens een geldende gedragscode. Dergelijke stappen vinden pas plaats wanneer het plan in projectfase is. Tijdens de planfase moet worden toegelicht of, en op welke manier, er zicht is op het zo nodig verkrijgen van een ontheffing. Hoe dit wordt gedaan, is afhankelijk van de betreffende soort en het type werkzaamheden.

Aardkundige waarden

Met het oog op het zo veel mogelijk in situ behouden van aanwezige aardkundige waarden wordt bij de voorbereiding en uitvoering van de werkzaamheden rekening gehouden met de volgende aandachtspunten:

  • Vergraven, doorsnijden en diepe grondbewerking tasten de vorm, de typische vocht- en bodemgradiënt, het reliëf en de bodem aan. Ter voorkoming hiervan wordt het grondverzet tot het minimum beperkt. Dit betekent onder meer dat, waar mogelijk, vrijkomende grond wordt hergebruikt of toegepast elders op het werk.
  • Peilverlaging leidt tot oxidatie en verlies van veen.
  • Bij het ontwerp van de weg wordt rekening gehouden met de dicht aan het maaiveld liggende keileemlaag.

Negatieve effecten op aardkundige waarden worden daarmee tot een minimum beperkt.

Archeologie

Uit de archeologische bureaustudie komt naar voren dat in het plangebied meerdere archeologische waarden verwacht kunnen worden. Voor deze zones zijn adviezen opgesteld met betrekking tot vervolgonderzoek.

De voorgestelde vervolgonderzoeken zullen ruim voor de uitvoering van de werkzaamheden worden uitgevoerd. De voorgestelde archeologische begeleidingen zullen plaats vinden gedurende de relevante werkzaamheden.

Mits deze werkwijze wordt aangehouden, kan nu reeds worden geconcludeerd dat er geen archeologische waarden in het geding zijn als gevolg van het project.

Landschap en cultuurhistorie

In het ontwerp van de weg zitten diverse ingrediënten die bijdragen aan de beleefbaarheid van de in en om het wegtracé aanwezige aardkundige en cultuurhistorische waarden en de zichtbaarheid van de karakteristieken van het esdorpenlandschap vanaf de weg. In die zin kan gesteld worden dat de voorgenomen wegaanpassingen positief gaan bijdragen aan landschap en cultuurhistorie.

3.5.1.5 Conclusie

Na toetsing van de criteria uit bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt voor de verdubbeling en aanpassing van de N34 tussen de aansluiting Emmen-West en de aansluiting met de Frieslandroute het volgende geconcludeerd:

De kenmerken van de verdubbeling en verbreding in relatie tot het plangebied leiden niet tot belangrijke nadelen voor het milieu. De invloed van de plannen is gering te noemen. Het project heeft geen effecten van betekenis ten aanzien van geluid, lichthinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, water, ecologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, archeologie of natuur. De aangegeven mogelijk negatieve effecten zijn te mitigeren, compenseren of anderszins op te lossen. Voor een aantal milieuaspecten is bij feitelijke uitvoering van de werkzaamheden aandacht nodig om de verdubbeling en andere wegaanpassingen op een voor de ruimtelijke ordening en milieu verantwoorde manier uit te voeren. Bij de aanbesteding van het werk of werken (afhankelijk van de wens om in delen op te knippen) zal bovendien extra aandacht worden gevraagd voor de minst bezwarende uitvoeringswijze.

Op grond van het ontbreken van belangrijke nadelige effecten voor het milieu, al dan niet na het treffen van passende maatregelen, is de conclusie gerechtvaardigd dat het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure en daarmee het opstellen van een MER niet nodig is. Voor de verschillende onderzoeken wordt verwezen naar de bijlagen bij deze toelichting.

3.5.2 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bedrijfsfuncties of gevoelige functies mogelijk. Het aspect bedrijven milieuzonering is in zoverre niet relevant voor dit bestemmingsplan.

3.5.3 Bodem

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld.bij het landelijke meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.

Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

3.5.3.1 Bodemonderzoek

Door de RUD Drenthe zijn de locaties met mogelijke bodemverontreiniging ter plaatse van de geplande verdubbeling van de N34 geinventariseerd (Bijlage 10 Bureauonderzoek bodem). Daarbij is gebruik gemaakt van de Bodeminformatiekaart van de provincie Drenthe en is voor een aantal locaties aanvullende informatie opgevraagd bij de gemeenten Emmen en Coevorden en de provincie Drenthe.

Bij de inventarisatie zijn verschillende locaties in het onderzoeksgebied naar voren gekomen die potentieel verdacht zijn voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Op een deel van deze locaties is al bodemonderzoek verricht, op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van bodemverontreinigingen waarbij de concentraties van verontreinigende stoffen de interventiewaarden overschrijden.

Voor de overige locaties moet voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden ten behoeve van de verbreding van de N34 aanvullend onderzoek worden gedaan om vast te stellen of saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn. Dit betreft echter locaties die zich binnen het onderzoeksgebied, maar buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan bevinden

Daarnaast wordt voor de volgende locaties binnen het plangebied geadviseerd om bodemonderzoek uit te voeren voorafgaand aan de werkzaamheden aan de N34:

  • N34 Rijksweg, oost, Emmen, (tankstation); er zijn bij de gemeente Emmen geen onderzoeksresultaten bekend waaruit blijkt dat verontreiniging aanwezig is op de locatie. Aangezien er echter bodembedreigende activiteiten worden verricht op de locatie, wordt geadviseerd een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te verrichten. Dan is tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden bekend in welke kwaliteit grond er wordt gewerkt;
  • Rijksweg N34 wz, Emmen, (tankstation); er zijn bij de gemeente Emmen geen onderzoeksresultaten bekend waaruit blijkt dat verontreiniging aanwezig is op de locatie. Aangezien er echter bodembedreigende activiteiten worden verricht op de locatie, wordt geadviseerd een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te verrichten. Dan is tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden bekend in welke kwaliteit grond er wordt gewerkt.

Buiten deze verdachte locaties worden op basis van de beschikbare informatie geen verontreinigingen van betekenis, dat wil zeggen boven de tussenwaarde, verwacht binnen het werkgebied van de N34.

Besluit bodemkwaliteit

Bij de uitvoering van het project 'Verdubbeling N34' zal op grote schaal grond worden verzet. Bij het toepassen van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden zal een grondstromenplan worden opgesteld waarin wordt aangegeven welke grondstromen er zullen plaatsvinden (herkomstlocatie, toepassingslocatie, hoeveelheden) en hoe daarbij wordt voldaan aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit.

Conclusie

Op basis van de inventarisatie van de locaties met mogelijke bodemverontreiniging zijn er geen belemmeringen aanwezig voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.5.4 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

De akoestische gevolgen van de wijzigingen aan de N34 binnen de gemeente Emmen is onderzocht (Bijlage 2 Akoestisch onderzoek). De onderzoeksresultaten zijn getoetst aan de wettelijk eisen.

Binnen het onderzoeksgebied is één woning gelegen. Op deze woning is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Er hoeft daarom geen hogere waarde te worden vastgesteld en er hoeven ook geen geluidreducerende maatregelen te worden getroffen.

3.5.5 Lucht

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De Wet luchtkwaliteit geeft aan dat de invloed van de verdubbeling en overige aanpassingen op de luchtkwaliteit moet worden beoordeeld. Er zijn luchtkwaliteitseisen vastgesteld zoals grenswaarden, richtwaarden en drempels. De invloed van de plannen op de luchtkwaliteit is door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe beoordeeld.

3.5.5.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied

Met behulp van het model Geomilieu-Stacks is door de RUD Drenthe bepaald (Bijlage 11 Onderzoek luchtkwaliteit)wat de gevolgen van de verdubbeling zijn voor de luchtkwaliteit. Voor de bestaande situatie (2019), de autonome ontwikkeling (2030) en het geplande voornemen (2030) is berekend wat de concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) langs de weg zijn ten gevolge van het wegverkeer. Deze berekende concentraties zijn getoetst aan de geldende luchtkwaliteitsnormen. Cumulatieve effecten met de voorgenomen verdubbelingen op de bij Emmen West aantakkende N391 en het wegvak in de N34 tussen Holsloot en Coevorden Noord zijn in de berekeningen meegenomen.

De toetsing levert de volgende conclusies:

  • zowel de gemiddelden als de maxima van de voor de verschillende scenario’s berekende concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof langs de weg, voldoen ruimschoots aan de geldende luchtkwaliteitsnormen;
  • ten opzichte van de bestaande situatie nemen, voor zowel de autonome ontwikkeling als het geplande voornemen, ondanks het toenemend wegverkeer, de concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof aanmerkelijk af. De verklaring hiervoor is een wagenpark dat aan steeds strengere emissie-eisen moet voldoen;
  • de concentraties in stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof zijn in de geplande situatie nauwelijks hoger dan de concentraties ten gevolge van de autonome ontwikkeling door een beperkte toename van het wegverkeer.

De eindconclusie is dan ook dat uit oogpunt van luchtkwaliteit er geen belemmering bestaat om het geplande voornemen uit te voeren. Er bestaat geen aanleiding om de gevolgen van het voornemen voor de luchtkwaliteit nader te onderzoeken.

3.6 Waterparagraaf

3.6.1 Nationaal bestuursakkoord Water

In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten tussen het Rijk, de provincies, de Unie van Waterschappen, het interprovinciaal overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Met dit akkoord hebben de overheden vastgelegd op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdpad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken.

In 2007 is het NBW geactualiseerd. Nieuwe klimaatscenario's, stedelijke wateropgaven, ruimtelijke doorvertaling, financiering en uitvoering vragen nadere afspraken. Bovendien is het accent in de loop van de jaren verschoven van planvorming naar uitvoering.

Het vertrekpunt voor het NBW-actueel is dat als Nederland leeft met water, het water ook meer ruimte moet krijgen. Nederland zal dus moeten investeren in de waterhuishouding. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten worden ingezet om de wateropgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe de partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.

Het NBW heeft tot doel om het watersysteem op orde te brengen en daarna op orde te houden, zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen.

Specifiek betekent dat voor regionale watersystemen dat de wateroverlast uit oppervlaktewater door de waterschappen wordt aangepakt met een adequaat maatregelenpakket, uitgaande van het principe vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast is voor de waterkwaliteit het NBW-doel om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde te hebben en daarna op orde te houden.

3.6.2 Lokaal bestuursakkoord Water

De uitgangspunten van het Nationaal bestuursakkoord Water zijn door het Waterschap Vechtstromen en de gemeente Emmen bekrachtigd in het Lokaal bestuursakkoord Water. In dit akkoord is vastgelegd op welke wijze de wateropgave van het Waterschap Vechtstromen zal worden opgelost en worden verdeeld over de gemeenten.

De wateropgave voor het Waterschap Vechtstromen is bepaald op 12.000.000 m3 water. Ongeveer 1.000.000 m3 van deze opgave is de stedelijke wateropgave, voor het overige deel moeten bergingsmogelijkheden worden gevonden in het landelijk gebied. Er is gekozen om de waterberging in het landelijk gebied op vier manieren vorm te geven:

  • Vasthouden in sloten en kanalen; door het verbreden en minder diep maken van sloten wordt water minder snel afgevoerd.
  • Vasthouden in lagergelegen gebieden; doordat deze gebieden van nature natter zijn, lenen deze gebieden zich beter voor natuur dan landbouw. Dergelijke gebieden kunnen worden ingezet om water vast te houden.
  • Vasthouden in beekdalen; de tegenwoordig veelvuldig gekanaliseerde beeklopen krijgen hun natuurlijke, meanderende verloop terug in een bredere bedding, zodat meer water kan worden vastgehouden in het beekdal.
  • Noodberging; omdat het verbeterde watersysteem niet op alle noodsituaties in kan spelen, wordt ruimte gereserveerd voor noodberging, die wordt benut om te hoge waterpeilen te laten zakken.
3.6.3 Waterbeheerplan 2016- 2021

De waterschappen Rijn-Oost (Drents Overijsselse Delta, Rijn en IJssel en Vechtstromen) hebben een deels gelijk Waterbeheerplan opgesteld. De opdracht van de waterschappen in Rijn - Oost is te zorgen voor voldoende schoon water en voor veilig wonen en werken.

Met het oog op het veranderende klimaat is het verder ontwikkelen van de veiligheid in het watersysteem een belangrijke opgave voor de waterschappen. In stedelijke en landelijke gebieden wordt het water steeds meer ruimte gegeven, waarbij zoveel mogelijk kansen worden benut om wateropgaven te combineren met plannen en initiatieven voor landbouw, natuur en recreatie.

Daarbij wordt flexibel omgegaan met de eventuele planning zodat er maximaal maatschappelijk rendement komt. Veel projecten zullen in hoge mate interactief met burgers en maatschappelijke organisaties worden uitgevoerd.

Als onderdeel van het waterbeheerplan is een uitvoeringsparagraaf opgesteld. De nodige maatregelen zullen gefaseerd worden uitgevoerd, waarbij de aan de Kaderrichtlijn Water gerelateerde maatregelen bijzondere aandacht vragen, omdat hieraan een resultaatsverplichting is gekoppeld. Voor het Schoonebeekerdiep betekenen deze maatregelen in ieder geval de aanleg en onderhoud van natuurvriendelijke oevers.

Voor andere maatregelen, bijvoorbeeld in het kader van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) geldt een inspanningsverplichting. Het Schoonebeekerdiep is vanuit de WB21-maatregelen aangemerkt als waterbergingsgebied voor 800.000 m3.

3.6.4 Watertoets en overleg waterschap

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan heeft het het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen. Gezien de aard en omvang van het plangebied is hiervoor niet enkel de standaard watertoets (Bijlage 12 Watertoets) uitgevoerd, maar heeft er ook overleg en afstemming plaatsgevonden met het waterschap.

Tijdens het overleg met het waterschap op 26 april 2016 zijn er afspraken gemaakt over de manier waarop omgegaan wordt waterberging en waterkwaliteit. Als gevolg van de verdubbeling van de N34 wordt in het plangebied een toename van het verharde oppervlakte voorzien van circa 22.841 m2. Aangezien er meer dan 1500 m2 aan toename verharding bijkomt in het landelijk gebied dient 10% van deze 22.841 m2 in m3 te worden gecompenseerd. De nieuw te realiseren bermsloot zal voor een groot deel voorzien in deze berging. Momenteel voert de provincie berekeningen uit om na te gaan hoeveel bergingscapaciteit er gerealiseerd kan worden en in hoeverre daarmee voorzien kan worden in de benodigde berging. Mocht blijken dat nog sprake is van een restopgave dan zal in samenwerking met het waterschap bepaald worden hoe deze restopgave elders geborgd kan worden. Deze zal naar verwachting gerealiseerd gaan worden in projecten waar het waterschap zelf actief is in het herinrichten van de beekdalgebieden van het Loodiep, Drostendiep en de Slenerstroom. Zo wordt naast het feit dat er wordt voorzien in een adequate waterberging ook een maatschappelijke bijdrage geleverd in het verder optimaliseren van de genoemde beekdalsystemen. Op de figuur 3-9 zijn deze beekdalsystemen weergegeven. Het streven daarbij is om verlies aan agrarisch areaal te minimaliseren. Het waterschap en de provincie zullen hiertoe een inspanningsverplichting met elkaar aangaan.

Naast een nadere afstemming over de bergingsopgave zullen er nog nader aandacht zijn voor de waterkwaliteit. Het autoverkeer produceert milieubelastende stoffen door verbranding van brandstoffen en door slijtage van de voertuigen en van het wegdek. Ook door corrosie van het wegmeubilair wordt milieuverontreiniging veroorzaakt. Door het afspoelen van het wegdek met regenwater (run-off) komen verontreinigingen in de berm en het grond- en oppervlaktewater terecht.

Afstromend wegwater is een emissieprobleem, dat samen met verwaaiing optreedt. Daarom is het belangrijk dat de problematiek integraal wordt aangepakt. Maatregelen aan de bron (zoals schonere voertuigen, alternatieve materialen voor wegmeubilair en een ontwerp, beheer en onderhoud gericht op terugdringing van het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor wegen en bermen) zijn hierbij van groot belang.

Het daadwerkelijk invullen van bronmaatregelen zal echter nog veel tijd en inspanning vragen. In afwachting hiervan kan de emissie als gevolg van afstromend wegwater en verwaaiing met de in het rapport geformuleerde voorstellen aanzienlijk worden beperkt. Bij de verdere uitvoering en beheer van de verdubbelde N34 zal met deze voorstellen zoveel als mogelijk is rekening worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016004-B701_0011.png"

Figuur 3-9: ligging beekdalsystemen

3.6.5 Waterhuishouding

In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen. Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in:

  • criteria die betrekking hebben op de locatiekeuze;
  • criteria die betrekking hebben op de inrichting van een ruimtelijk plan.

Hieronder wordt een overzicht gegeven van de thema's die, voor zover van toepassing, in de waterparagraaf moeten worden meegenomen:

  • Veiligheid - Waarborgen veiligheidsniveau
  • Wateroverlast - Voorkomen en/of reduceren van wateroverlast. Vergroten veerkracht watersysteem
  • Verwerking hemelwater - Vasthouden, bergen, afvoeren
  • Riolering - Voorkomen van het ontstaan van afvalwater. Afvalwater afvoeren naar de rwzi
  • Watervoorziening - Afstemmen op de toegekende functie
  • Volksgezondheid - Minimaliseren risico op watergerelateerde ziekten en plagen
  • Bodemdaling (veengebieden) - Tegengaan bodemdaling en reductie functiegeschiktheid
  • Grondwateroverlast - Het tegengaan van grondwateroverlast
  • Oppervlaktewaterkwaliteit - Behoud/realisatie goede waterkwaliteit voor mens en natuur en afstemming KRW
  • Grondwaterkwaliteit - Behoud/realisatie goede waterkwaliteit voor mens en natuur
  • Verdroging - Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden
  • Natte natuur - Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur

Voornoemde thema's hebben niet alleen betrekking op het plangebied, maar ook op de omgeving van het plangebied.

Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een deelstroomgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die niet ruimtelijk relevant zijn, kunnen in het proces van de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld worden. Dit houdt in dat als iets met een specifiek instrument geregeld kan worden, het niet met een ruimtelijk plan geregeld mag worden. Belangrijke regelstellende instrumenten zijn, de Keur van het waterschap, Activiteitenbesluit, peilbesluit, gemeentelijke verordening etc.

Uitgangspunten waterschap Vechtstromen

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels. Deze dienen voor het plangebied specifiek uitgewerkt te worden.

Algemeen

Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.

Bij het stedenbouwkundig plan is water duidelijk het ordenend principe voor het plan. Water vormt daarmee een belangrijk aspect.

Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.

Afvalwater

Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

Hemelwater

De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.

De maximale hoeveelheid te lozen water wordt genormeerd in l/s/ha. bij een maatgevende neerslaghoeveelheid in mm per tijdseenheid. Binnen het beheergebied van waterschap Vechtstromen is de geldende normering per regio verschillend vastgesteld.

Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem. Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen. Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd. Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.

Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelgoot - straatgoot - wadi. Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft. Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal. In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.

Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de RWZI wordt geminimaliseerd.

Grondwater

Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.

Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.

Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Oppervlaktewater

Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen leidend.

Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

Waterkwaliteit

De N34 geldt in het provinciale drinkwaterbeleid als een "lijnbron" die de kwaliteit van de winning potentieel negatief kan beïnvloeden. Met het oog op de bescherming van de grondwaterkwaliteit zullen de regels uit de Provinciale Omgevingsverordening uit m.n. de artikelen 7.11 en 7.14 worden opgenomen als specifieke eis in een aanbesteding. Ook zal bij de voorbereiding en uitvoering van de werkzaamheden rekening worden gehouden met het maatregelenpakket uit het gebiedsdossier en het uitvoeringsprogramma van het grondwaterbeschermingsgebied Valtherbos/Noordbargeres.

Geconcludeerd wordt dat negatieve effecten op de waterkwaliteit niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, maar dat deze goed zijn te mitigeren. Het vaststellen van de meest passende mitigatieoplossingen zal onderdeel vormen van de verdere projectvoorbereiding.

Waterkwantiteit

De voorgenomen werkzaamheden zorgen voor een toename van het verhard oppervlak. Hierdoor vermindert de mogelijkheid voor regenwater om te infiltreren in het grondwater. Dit betreffen echter kleine effecten, waarmee bij de nadere uitwerking van de technische details rekening wordt gehouden. Hierdoor is er geen sprake van nadelige effecten.

Hoofdstuk 4 Beschrijving ontwikkeling

4.1 Projectbeschrijving

4.1.1 Aanleiding en achtergrond

De N34 is een belangrijke schakel in het regionale wegennet van zuidoost-Drenthe. De route van de weg, die grotendeels over de Hondsrug loopt, verbindt al eeuwenlang Overijssel met Groningen en ontsluit voor een groot deel het oosten en zuiden van Drenthe. De nationale verkeersstromen lopen tegenwoordig via de A37, A28 en de A31 in Duitsland. In het gebied hier tussen ligt de N34 en vervult hier een belangrijke functie. De N34 is van groot belang voor de bereikbaarheid van de regio zuidoost-Drenthe en in het bijzonder enkele grote plaatsen als Emmen en Coevorden.

Om de huidige situatie verkeerskundig inzichtelijk te maken en om toekomstig beleid te bepalen, is er een 'Capaciteits- en intensiteitenonderzoek N34' (Bijlage 13 Verkeerscapaciteit- en intensiteitenonderzoek) gestart, naar de verschillende verkeersstromen en de verkeersveiligheid op de N34. Ruwe data laat zien dat er nog steeds een toename is van het aantal voertuigen (in tegenstelling tot vele andere provinciale wegen), die gebruik maken van het traject tussen de aansluiting met de N382 (aansluiting Coevorden Noord) en de aansluiting met de N381 (Frieslandroute - Emmen Centrum). De intensiteiten op dit traject lopen tegen de maximale capaciteit aan.

Om de kwetsbare zuidoosthoek van Drenthe, die te maken krijgt met krimp en welke zich kenmerkt door een enigszins eenzijdige en kwetsbare arbeidsmarkt, toekomstbestendig te maken en de bereikbaarheid en verkeersveiligheid te waarborgen, is het van belang om de infrastructuur goed op orde te hebben. In navolging van de opwaardering van de N391 (N366 in het Groningse deel) en de knoop N34-N391 bij Emmen-West, zou een verdubbeling op bovengenoemde wegvakken van de N34 hier in belangrijke mate aan kunnen bijdragen.

De redenen om te komen tot een verdubbeling op de N34 van de genoemde wegvakken, zijn de volgende:

  • Het optimaliseren van de route heeft een positief effect op de regionale economie. Het vrachtverkeer van en naar de verschillende bedrijventerreinen in de regio, waaronder het grootste bedrijventerrein van Noord-Nederland (Emmen), profiteren van een goede ontsluiting via de N34. Ook voor de verdere ontwikkeling van Dryport Emmen Coevorden is een goede bereikbaarheid, vanuit en naar de regio, een voorwaarde.
  • Het is van belang dat de regio aantrekkelijk blijft als toekomstige vestigingsplaats voor bedrijven. De N34 is de enige stroomweg in het gebied die de regio verbindt met de nationale stroomwegen. Verkeersinfrastructuur is een harde voorwaarde voor economisch ontwikkeling.
  • De verwachte krimp in het gebied zorgt er enerzijds voor dat de mobiliteit in de regio afneemt. Anderzijds neemt de mobiliteit juist toe op de stroomwegen, omdat voorzieningen zich steeds meer concentreren en daardoor de afstanden tot die voorzieningen vergroot worden. Daarom wordt een goede verbinding tussen stad en regio, vanuit economisch en maatschappelijk perspectief, steeds belangrijker. De bereikbaarheid van steden en voorzieningen is sterk bepalend voor de leefbaarheid van de regio.
  • De voorgestane verdubbeling leidt tot een verbeterde verkeersveiligheid. Vanwege een fysieke scheiding van rijbanen, zullen er minder verkeersslachtoffers vallen.
  • De verdubbeling van de wegvakken valt binnen het 'Duurzaam Veilig' concept. Uitgangspunt van dit concept is dat de vormgeving van de weg zo goed mogelijk overeen dient te komen met de functie van de weg. Een gevolg van dit beleid is dat gemeentes hun wegen met succes aan het afwaarderen zijn, waardoor het verkeer zich meer via de stroomwegen afwikkelt. Waarschijnlijk is dit één van de redenen waarom de intensiteiten op de N34 nog steeds toenemen. Het is dan wel zaak om de doorstroming en verkeersveiligheid op de stroomwegen te garanderen, om te voorkomen dat men toch de binnenwegen gaat nemen.
4.1.2 Reikwijdte

Het noordelijke gedeelte wordt in zuidelijke richting begrensd door de aansluiting met de rondweg van Emmen (N391). Deze aansluiting wordt in het kader van het bereikbaarheidspakket RSP aangepakt en valt buiten het plangebied van het huidige bestemmingsplan. In noordelijke richting wordt dit gedeelte begrensd met de aansluiting N381 (Frieslandroute). Hoe deze aansluiting vormgegeven gaat worden, moet nog verder worden onderzocht.

De weg wordt verbreed aan de zijde die verkeerskundig, kostentechnisch, geluidstechnisch en landschappelijk het meest effectief is. Maatregelen ten aanzien van flora en fauna worden ook meegenomen in het project mits noodzakelijk. Wenselijke maatregelen zijn ook bespreekbaar, maar zullen in beginsel niet vanuit dit project gefinancierd worden. Nader onderzoek moet dit uitwijzen. Benodigde geluidstechnische maatregelen worden bepaald op basis van de wettelijke grondslag vastgelegd in de Wet geluidhinder. Deze kunnen zich eventueel buiten de grenzen van de scope bevinden (geluidswal/scherm).

4.2 Projectkader en ontwerpuitgangspunten

In Nederland zijn alle wegbeheerders verplicht om een eenduidig verkeersbeleid te voeren volgens de Planwet Verkeer en Vervoer. Zodoende heeft de provincie Drenthe haar beleid vastgesteld in het Provinciaal Verkeer en Vervoers plan (2007) (PVVP) en in de provinciale omgevingsvisie (2014). In dit beleid staat dat de N34 een stroomweg is en onderdeel is van de hoofdinfrastructuur. De functie van deze weg bepaalt de verschijningsvorm van de weg en de maximum snelheid. De verkeerskundige uitgangspunten voor verkeersveiligheid en doorstroming van verkeer zijn daarom leidend. Afwijkingen zijn niet toegestaan, tenzij hiervoor vastgelegde zwaarwegende motieven zijn.

Uit het vastgestelde beleid zijn vervolgens randvoorwaarden benoemd. Daarnaast zijn er nog specifieke zaken die van belang zijn en waaraan de diverse varianten getoetst zijn (Bijlage 14 Notitie ontwerpuitgangspunten).

  • De N34 en aansluitingen dienen minimaal te voldoen aan de gestelde landelijke richtlijnen. Ontwerpen die de snelheid in verkeersafwikkeling niet doen toenemen, zijn niet toegestaan.
  • De weginrichting moet voldoen aan de gestelde ontwerpvoorwaarden behorende bij een 100 km/uur stroomweg.
  • De uitvoering van het project moet gestart zijn voor februari 2019 en in 2020 afgerond zijn.
  • Het ontwerp dient te passen in het Drentse landschap. Hierbij ontstaat mogelijk een spanningsveld met de wens om zo weinig mogelijk oppervlakte aan grond (landbouw of natuur) te onttrekken, benodigd voor het project. Grote overhoeken dien hierbij voorkomen te worden.
  • Het verplaatsen of aanpassen van hoogspanningsmasten in het onderzoeksgebied is niet mogelijk gezien het budget.
  • Het verleggen van hogedrukgasleidingen in het onderzoeksgebied is niet wenselijk gezien het budget.
  • Bij vaststelling van de potentiele locaties van windmolens dient rekening gehouden te worden met een wegtracé aan beide zijden van de N34, aangezien uit verdere studie nog moet blijken aan welke zijde de N34 wordt verdubbeld.
  • Er worden geen aansluitingen opgeheven op de N34 (behoudens de Ermerweg, maar dat is een ander project).
  • De huidige ongelijkvloerse oversteken blijven gehandhaafd, tenzij uit studie of bewonersconsultatie blijkt dat het wenselijk is dat deze worden opgeheven op grond van sluipverkeer, kosteneffectiviteit of bundeling van het verkeer op het hoofdwegennet. In uitzonderlijke gevallen kan zelfs geluid een overweging spelen.
  • De (boeren-)onderdoorgang ten noorden van de Frieslandroute is ook onderdeel van het project. Bekeken wordt hoe vaak deze doorgang gebruikt wordt. Uit kostenoverwegingen kan besloten worden om deze doorgang op te heffen of om hem om te leggen.
  • In het vastgestelde investeringsprogramma is een reservering gedaan van € 20.000.000,--. Dit is inclusief een (gedeeltelijke) aanpassing van de aansluiting met de N381. Uit het 'Capaciteits- en Intensiteitenonderzoek N34' moet blijken wat hiervoor de beste oplossing is.
  • De twee tankstations langs de N34 blijven gehandhaafd inclusief de halteplaatsen. Aanpassingen zijn echter wel noodzakelijk.
  • Er wordt onderzocht wat de kansen en mogelijkheden zijn wat betreft innovatie en duurzaamheid binnen de kaders van dit project. Toepasbaarheid, kosten en opbrengsten zullen in beeld worden gebracht en een afweging zal gemaakt worden gedurende het proces.
  • Kansen en mogelijkheden betreffende een integrale ontwikkeling van het plangebied worden nader onderzocht en waar mogelijk meegenomen in het project.
  • De ruimte voor de verdubbeling van de N34 wordt gezocht aan de oostzijde van de bestaande weg.
  • Het nieuwe viaduct over de N381 is geschikt voor drie rijstroken, voorbereid voor een ombouw tot knooppunt in de toekomst.
  • Het oostelijke tankstation wordt verschoven.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid. Het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 dient rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.

In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Culthuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 5.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

Artikel Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen

De twee tankstations in het plangebied zijn bestemd als 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen'. Op de locatie aan westzijde van de N34 is de verkoop van LPG toegestaan. Dit is op de verbeelding aangegeven. De gebouwen en overkappingen ten behoeve van het tankstation dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Andere bouwwerken, zoals beprijzingsborden, zijn binnen deze bestemming ook buiten het bouwvlak toegestaan. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het bouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat maximaal 10% van de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak is toegestaan. In de algemene wijzigingsregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van het tankstation. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de realisatie van een tankstation. Dit nieuwe tankstation is uitsluitend toegestaan binnen het in de verbeelding aangegeven zoekgebied 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' en onder de voorwaarde dat de bestemming van het huidige tankstation dat gesloopt zal worden wordt gewijzigd in de bestemming Verkeer - Auto(snel)weg.

Artikel Verkeer - Auto(snel)weg

Onder de verkeersbestemming zijn de openbare wegen in het buitengebied gebracht. De autoweg N34 heeft de bestemming 'Verkeer - Auto(snel)weg' gekregen. Het zijn daarbij wegen waar de doorgaande verkeersfunctie voorop staat. Duikers en dammen vallen ook onder deze bestemming, evenals bermsloten, bermen, beplanting, en bijbehorende groenvoorzieningen. In de planregels is het aantal rijstroken gelimiteerd op maximaal 2 keer 2 rijstroken.

5.3.3 Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.
Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden beperkingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Het plangebied Buitengebied, verbreding N34 kent de volgende dubbelbestemmingen:

Artikel Leiding - Gas

In het plangebied ligt een buisleiding ten behoeve van gasvoorzieningen. De bestemming Leiding - Gas is opgenomen vanwege de gasleiding die het plangebied ligt. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt dus zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming.

Artikel Leiding - Hoogspanningsverbinding 1

Parallel aan de N34 ligt een een hoogspanningsverbinding van 380 kV. De dubbelbestemming is opgenomen ten behoeve van deze leiding. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt dus zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming.

Artikel Waarde- Archeologie 4

Om de (mogelijke) archeologische waarden in het plangebied te beschermen is de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4 op de verbeelding opgenomen. Voor de gronden die zijn gelegen binnen deze dubbelbestemming geldt dat de adviezen uit het Archeologisch bureauonderzoek dienen te worden opgevolgd bij het bouwen van bouwwerken en het uitvoeren van bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 centimeter. Voor deze activiteiten geldt dat overeenkomstig het Archeologisch bureauonderzoek nader onderzoek moet worden verricht dan wel dat de activiteiten begeleid dienen te worden door een archeologisch deskundige. Indien archeologisch onderzoek wordt geadviseerd mag de activiteit uitsluitend plaatsvindenin indien uit dit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad dan wel schade door de activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt.

Voor de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4 geldt dat bestemmingen een wijzigingsbevoegdheid kennen, waarin overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro Burgemeester en Wethouders de dubbelbestemming kunnen laten vervallen.

5.3.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In artikel 9 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel Algemene aanduidingsregels

Aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen zijn aanduidingen toegevoegd aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen. Deze aanduidingen zijn vanuit het milieu- of waterbeleid een extra aanduiding aan gronden geven. Deze aanduidingen werken naast de onderliggende enkelbestemmingen door op de gronden die zijn aangeduid. De aanduidingen zijn opgenomen ter bescherming van functies die niet direct zichtbaar zijn in het gebied, maar wel van invloed zijn op de inrichting van de omgeving.

Luchtvaartverkeerzone 

Deze aanduiding ligt over het noordwesten van het plangebied. Deze zone betreft een laagvliegroute een militaire laagvliegroute voor straalvliegtuigen. Onder de laagvliegroute geldt een maximum bouwhoogte tot 40 meter.

Veiligheidszone - lpg

Deze aanduiding ligt rond de installaties van het tankstation aan de westzijde van de N34. Binnen de aanduiding zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van van de realisatie en het gebruik van beperkt kwetsbare- en kwetsbare objecten.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte. De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

5.3.5 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 13 Overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 14 slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34".

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid

6.1 Inspraak

De provincie is in 2015 gestart met de voorbereidingen voor de verdubbeling. Grondeigenaren, plaatselijke belangen en omwonenden zijn vroegtijdig bij de plannen betrokken. In januari en april 2016 zijn daarnaast inloopbijeenkomsten gehouden waar de eerste schetsen zijn gepresenteerd.

Daarnaast is gesproken met de gemeentelijke Erkende Overlegpartners, te weten Plaatselijk Belang Westenesch en Wijkvereniging Delftlanden. Met direct omwonenden in De Hullen hebben zogenaamde keukentafelgesprekken plaatsgevonden.

6.2 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro

Bij het ontwerp van het tracé en bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan heeft direct overleg plaatsgevonden met het Waterschap Velt en Vecht, Tennet en De Veiligheidsregio Drenthe.

Gezien dit proces en de reeds geboden mogelijkheden om op het plan te reageren, wordt de voorontwerpfase van het bestemmingsplan overgeslagen. Het bestemmingsplan wordt meteen als ontwerp ter inzage gelegd.

6.3 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 3 juni 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn ontvangen binnen de wettelijke termijn, en zijn dus ontvankelijk. De beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in de "Nota van zienswijzen bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34", bijlage 15. In het raadsvoorstel zijn de aanpassingen duidelijk aangegeven.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd. De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De verdubbeling van de N34 valt niet onder de definitie van een bouwplan. De capaciteitsuitbreiding van de N34 is opgenomen in het provinciale investeringsprogramma voor verkeer en vervoer. De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende niet nodig, aangezien het kostenverhaal nu anderszins verzekerd is.