direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2014007-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

De provincie Drenthe, provincie Overijssel en Regio Twente werken samen met Arriva en ProRail aan de verbetering van de Vechtdallijnen. De Vechtdallijnen zijn de spoorverbindingen tussen Emmen, Zwolle en Almelo, figuur 1.1. trajectoverzicht. Men wil de verbeteringen bereiken door een andere dienstregeling te realiseren en snellere treinen met meer comfort voor de reizigers in te zetten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014007-B701_0001.png"

Figuur 1.1: Trajectoverzicht Vechtdallijnen

Belangrijk onderdeel van de verbeteringen is de frequentieverhoging op het traject Zwolle – Emmen. Om de frequentieverhoging te kunnen realiseren is de aanleg van een passeerspoor en 2e perron bij de halte Emmen-zuid noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid heeft als doel het verdubbelen van het spoor bij station Emmen- zuid en de bouw van een 2e perron. Door de verdubbeling van het spoor en de aanleg van een 2e perron kunnen treinen elkaar passeren bij het station Emmen- zuid.
Door deze passeermogelijkheid wordt in de spits een nieuwe kwartierdienstregeling mogelijk. Rondom het station zijn door de aanleg van het tweede perron aanpassingen aan de openbare ruimte direct aansluitend aan het station noodzakelijk, de toegankelijkheid van het bestaande perron wordt verbeterd, fietsstallingen worden verplaatst en een opgang naar het tweede perron wordt gecreëerd.
Streven is dat medio 2020 het uitgebreide station gereed is voor gebruik.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid ligt in het zuid-westen van Emmen nabij de kruising van de Nieuw- Amsterdamsestraat (N853) en het spoortraject Emmen-Zwolle. Ten oosten van het plangebied is de wijk Rietlanden gelegen, aan de noordzijde van het plangebied ligt de woonwijk Delftlanden gesitueerd. Ten noord-oosten van het plangebied is het bedrijventerrein Waanderveld en de woonwijk Bargeres gesitueerd, zie figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014007-B701_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014007-B701_0003.png"

Figuur 1-2: De ligging van het plangebied Emmen Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid   in de gemeente Emmen.

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid vervangt een 4-tal bestemmingsplannen deels dit zijn:

  • Bestemmingsplan de Rietlanden 07.119 vastgesteld door de gemeenteraad op 29-10-2009;
  • Bestemmingsplan buitengebied Emmen (84.250), vastgesteld door de gemeenteraad op 16-07-1987 en goedgekeurd op door Gedeputeerde Staten op 01-03-1988.
  • Bestemmingsplan Emmen Bedrijvenpark Waanderveld (94.118), vastgesteld door de gemeenteraad op 28-03-1996 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 08-10-1996.
  • Bestemmingsplan Buitengebied Emmen 2011, identificatie: NL.IMRO.0114.2009072-0710

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014007-B701_0004.png"

Figuur 1.3 geeft een overzicht, niet volledig, van de oude bestemmingsplannen in het plangebied.

Daarnaast is de realisatie van het huidige station Emmen- Zuid met een vrijstellingsprocedure mogelijk gemaakt. Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid zullen de genoemde bestemmingsplannen en de vrijstellingen, voor zover zij vallen binnen het plangebied, rechtskracht verliezen en door het bestemmingsplan Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid worden vervangen.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

Als gevolg vande zienswijzen heeft extra onderzoek tav de varianten plaatsgevonden:

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld Raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het voorliggende bestemmingsplan is het thema verkeer van toepassing. In de structuurvisie wordt ingezet op de optimalisering van het spoor naar Zwolle en Twente.

2.1.2 Verkeersbeleid

Het openbaar vervoer - zowel bus als trein - valt onder verantwoordelijkheid van de provincie, c.q. het OV-Bureau Groningen-Drenthe (voor de bus). De concessies voor de bus zijn uitbesteed aan Qbuzz en Arriva, en lopen af in december 2015. Arriva heeft eind 2012 de treindienst Emmen - Zwolle over genomen van de NS; deze concessie loopt tot 2027. De gemeente draagt als belangrijke gesprekspartner bij aan een goede openbaar vervoer-bereikbaarheid van de stad, de wijken en dorpen. Het beleid is erop gericht de betekenis van bus en trein in de totale mobiliteit te vergroten. Eén van de aandachtspunten de komende tijd zal zijn om de treinverbinding met Zwolle verder te optimaliseren. Daarbij wordt onder meer ingezet op gedeeltelijke verdubbeling van het spoor.
De capaciteitsuitbreiding spoorlijn Emmen - Zwolle is al sinds 2003 opgenomen in de verschillende bestuursprogramma's van de gemeente Emmen. In eerste instantie werd ingezet op een integrale verdubbeling, later op een capaciteitsuitbreiding sec. Tot en met 2012 was in de beleidsbegroting opgenomen om fasegewijs toe te werken naar een algehele verdubbeling van de spoorlijn. In de beleidsbegroting 2013 is dit omgezet in de doelstelling om de provincie Drenthe te ondersteunen bij haar inzet naar derden om de knelpunten op deze spoorlijn met voorrang op te lossen zodat zo spoedig mogelijk ook voor Emmen een 4 treinen per uur dienstregeling in de spits mogelijk wordt.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inwerking getreden op 20 augustus 2014. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

Kernkwaliteiten   Indicatoren  
Rust Stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Noaberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  

Met een deel van de kernkwaliteiten heeft de provincie speciale ambities. Inzet is de kernkwaliteiten te behouden en waar mogelijk te ontwikkelen. Tav voorliggend bestemmingsplan is met namen het aspect mobiliteit, veiligheid, leefbaarheid, oorspronkelijkheid van belang. Vanwege de provinciale ambities op het gebied van wonen, werken en recreëren moet de provincie veilig en goed te bereiken zijn. De samenhang en de betrouwbaarheid van (inter)regionale netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen over weg, spoor en water zijn van provinciaal belang, evenals de verknoping met de (inter)nationale netwerken. Gestreefd wordt naar een optimale en veilige bereikbaarheid. Het beleid zoals vastgelegd in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan blijft onveranderd van kracht. Prioriteit wordt gegeven aan:

  • het verbeteren van verbindingen, locaties of voorzieningen in het regionale netwerk (weg, spoor en water) die niet voldoen aan de normen voor bereikbaarheid en/of veiligheid;
  • het verbeteren van het openbaar vervoer per spoor en/of over de weg;
  • het vervolmaken van het fietsnetwerk voor woon-werkverkeer.

De aanpassing aan het station Emmen- zuid zoals die nu in voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt maken hier onderdeel van uit.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ruimtelijk beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectiever inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de Amvb Ruimte (Barro). Ook is een planmilieueffectrapport (plan-MER) opgesteld.

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.4 Conclusie

De conclusie van de in dit bestemmingsplan Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie en monumenten

3.1.1 Algemeen

De gemeente Emmen heeft archeologiebeleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie   Archeologische waarden   Oppervlakte   Diepte   Drainage  
Rijksmonument   Beschermd   -   -   Verbod  
Waarde - Archeologie 1   Zeer hoge archeologische waarde   0 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 2   (zeer) (hoge) archeologische waarde   100 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 3   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 4   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Toegestaan  

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.

Deze beleidskeuzes worden, indien nodig, vertaald in een dubbelbestemming.

3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met archeologische waarde 4, figuur 3.1 is een uitsnede uit de beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014007-B701_0005.png"

Figuur 3.1: Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied gelegen in waarde - archeologie 4:
Gebieden met hoge of middelhoge archeologische waarden

Gebieden gecategoriseerd als waarde- 4 zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake.
Algemeen aanvaard is een bouwvoordiepte van 30 cm. (30 cm. +10 cm. principe). De werkzaamheden die gaan plaatsvinden in het plangebied gaan verder dan een bouwvoordiepte van 30 cm., om die reden is een nader onderzoek van de omgeving noodzakelijk geacht.
In opdracht van ProRail heeft Archeodienst BV een bureauonderzoek uitgevoerd voor het project Station Emmen Zuid, Bijlage 3 Archeologisch bureauonderzoek. Naar aanleiding van dit onderzoek kan de gemeentelijke beleidskaart voor de gronden waarop dit plangebied van toepassing is met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting (Fig. 3.1) naar laag worden bijgesteld.

3.1.3 Conclusie

Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek acht Archeodienst BV een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Hierdoor wordt in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming Waarde-archeologie opgenomen.

3.2 Ecologie

3.2.1 Algemeen

De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Te allen tijde dient men de zorgplicht in acht te nemen. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moet worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

Voor alle tabel 1 soorten die in het plangebied voor kunnen komen geldt een algehele vrijstelling voor het overtreden van enkele verbodsbepalingen en wanneer sprake is van bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik of van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Omdat het bestemmingsplan voorziet in een verdubbeling van een spoor en de aanleg van een 2e perron in een gebied waar in het verleden veldspitsmuizen zijn waargenomen is het uitvoeren van een flora-fauna onderzoek noodzakelijk geacht.

Ten behoeve van de uitvoering van het plan is door het bureau Ekoza in eerste instantie een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd, Bijlage 6, waarna een nader onderzoek bijlage 7 Vervolg ecologisch onderzoek is uitgezet. Vervolgens is nog een 2e vervolg onderzoek bijlage8 2e vervolg onderzoek uitgevoerd.
Als gevolg van de onderzoeken is nu een projectplan opgesteld voor de ontheffingsaanvraag op grond van de flora en faunawet, in dit projectplan, Bijlage 9 Projectplan Veldspitsmuis, zijn mitigerende maatregelen ter bescherming van de veldspitsmuis opgenomen. De resultaten van de onderzoeken zijn samengevat weergegeven, de volledige onderzoeken zijn in de bijlagen opgenomen.

3.2.2 Natuurwaarden in het plangebied, Quickscan Flora en Fauna

Door het bureau Ekoza is een Quickscan uitgevoerd, bijlage 6. Begonnen is met een literatuurstudie, gevolgd door een veldonderzoek in de vorm van een quickscan in het plangebied. Tijdens het onderzoek is zowel (globaal) gekeken naar de daadwerkelijk aanwezige flora en fauna als naar de mogelijke waarden die het gebied herbergt in andere tijden van het jaar die tijdens een eenmalig bezoek niet kunnen worden vastgesteld. Aan de hand van de literatuurgegevens en het veldbezoek is een inschatting gemaakt van het voorkomen van beschermde natuurwaarden en de mogelijke invloed van de werkzaamheden op deze waarden. Uit de Quickscan bleek dat:
1. Ten aanzien van de gebiedsbescherming geen negatieve effecten, dan wel significant negatieve effecten te verwachten van het project op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is niet nodig. Het plangebied ligt niet binnen de EHS, waardoor de ingreep op basis van het EHS-beleid kan plaatsvinden.
2. Ten aanzien van alle mogelijk aanwezige soorten in het gebied het leefgebied van de veldspitsmuis aangetast kan worden met de ontwikkeling en nader onderzoek gewenst is.

3.2.3 Natuurwaarden in plangebied vervolg onderzoek

Nav de uitkomsten van de quickscan is nader onderzoek uitgevoerd, naar de aanwezige veldspitsmuizen in het plangebied. Bijlage 7 geeft dit onderzoek weer. Onderzocht is of de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet mogelijk worden overtreden, met de verdubbeling van het spoor en of een ontheffing noodzakelijk is en of daaruit voortvloeiende verplichtingen in de vorm van mitigatie of compensatie noodzakelijk zijn.

Geconcludeerd werd dat in het plangebied veldspitsmuizen aanwezig zijn. De muizen zijn aangetroffen aan de zuidoostzijde van het spoor aan zowel de noordoost- als zuidwestkant van het station / viaduct. In de uitgezette vallen aan de zuidoostzijde waren elke controleronde veldspitsmuizen aanwezig, variërend in aantal tussen 1 en 3 (het betrof 60 vallen). De aanleg van een nieuw spoor in de berm aan de oostkant zal veldspitsmuizen mogelijk doden/verstoren en het leefgebied van de veldspitsmuis vernietigen. Aanleg van het nieuwe perron op zich, wanneer geplaatst op het betonnen deel boven het viaduct zal geen vernietiging van het leefgebied tot gevolg hebben of doding /verstoring maar heeft wel een barrière-werking tot gevolg. Gelet op de vernietiging en verstoring van het leefgebied dient een ontheffing voor artikel 9 en 11 van de Flora- en faunawet, met een activiteitenplan te worden aangevraagd bij bevoegd gezag (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland).

3.2.4 Natuurwaarden in plangebied 2e vervolg onderzoek

Om een goed mitigatieplan te kunnen op stellen was het noodzakelijk om het onderzoek naar de veldspitsmuis uit te breiden. Om zo een compleet beeld van de aanwezige veldspitsmuis te krijgen. Uit de eerdere onderzoeken bleek nog niet of de veldspitsmuis via het viaduct/station zich over de Nieuw- Amsterdamsestraat verplaats (oversteekt) en hoe de soort in de omgeving voorkomt. Uit dit laatste onderzoek blijkt dat de veldspitsmuizen (en ook overige kleine zoogdieren) de verbinding van het spoor over de weg niet gebruiken als route om de weg over te steken, wel is gebleken dat de weg geen barriere is voor de muizen, gelet op de populatie muizen aan weerskanten van de weg.
Op basis van dit vervolgonderzoek is dan ook geconcludeerd dat in het gebied de veldspitsmuizen ruim vertegenwoordigd zijn.

3.2.5 Projectplan bescherming veldspitsmuis

Als gevolg van en met inachtneming van de gedane onderzoeken is een projectplan opgesteld ter bescherming van de veldspitsmuis. Dit projectplan wordt/ is voorgelegd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en er is verzocht om ontheffing voor het uitvoering van de werkzaamheden. In het projectplan zijn maatregelen opgenomen voorafgaande aan de werkzaamheden, in dit geval het aanleggen van een compensatiegebied en het verjagen van de muizen uit het huidige leefgebied. Hiermee wordt de functionele leefomgeving zo min mogelijk aangetast. Verder zal na aanleg het gebied gemonitoord worden. In Bijlage 9 Projectplan Veldspitsmuis wordt het volledige projectplan weergegeven in Bijlage 10 Ontheffing flora fauna en in Bijlage 12 Gewijzigde ontheffing flora en fauna opgnomen. De wijziging betrof de begrenzing van het projectgebied, zoals weergegeven in Bijlage 13 Gewijzigde tekening.

3.2.6 Conclusie natuurwaarden in het plangebied

Uit de gedane onderzoeken blijkt dat de veldspitsmuis in het plangebied voorkomt. Dit dier is een beschermde inheemse diersoort als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a, van de Flora- en faunawet en is ook opgenomen in bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn, dier- en plantensoorten van communautair belang die strikt moeten worden beschermd.
In de dagelijkse praktijk betekent dit dat hij vermeld staat in de zogenaamde Tabel 3. Bij de beoordeling van ontheffingsaanvragen voor deze soort geldt de uitgebreide toets. Hij wordt ook benoemd in Bijlage II van de Conventie van Bern. De veldspitsmuis staat als gevoelig vermeld op de Rode Lijst van Nederlandse Zoogdieren (2009). Omdat de ingreep tot verstoring en vernietiging van het leefgebied leidt is een ontheffing voor artikel 9 en 11 van de Flora- en faunawet, aangevraagd bij bevoegd gezag (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland).

Verder blijkt uit het onderzoek dat er geen negatieve effecten, dan wel significant negatieve effecten te verwachten van het project op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn. Een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is niet nodig. Het plangebied ligt niet binnen de EHS. De ingreep kan op basis van het EHS-beleid plaatsvinden. Ter compensatie en mitigerende maatregel is een gebied ingericht speciaal voor de veldspitsmuis dit gebied is in het bestemmingsplan aangegeven als Natuur- Compensatiegebied veldspitmuis.

3.3 Fysieke veiligheid

De Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.
In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen.Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

3.3.1 Fysieke veiligheidssituatie

Het plangebied is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een risicobron, maar is zelf onderdeel van een risicobron. Binnen het plangebied Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid is de volgende risicobronnen op het plangebied geïnventariseerd:

Soort   Risicobron   Adres   Wet-en rgelgeving  
Transport   Spoorlijn Zwolle - Emmen     Circulaire RNVGS, Basisnet spoor  
3.3.1.1 Risicobronnen binnen het plangebied

Binnen het plangebied kunnen, in beperkte mate, gevaarlijke stoffen via het spoor worden getransporteerd. Voor het transport van gevaarlijke stoffen o.a. via het spoor geldt de Wet Basisnet. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).

Ten aanzien van de transportrisico’s als gevolg van het vervoer over het spoor is door ingenieursbureau Movares onderzoek gedaan naar de externe veiligheid van het spoor en de gevolgen van de verdubbeling van het spoor bij het station Emmen zuid, bijlage14 Fysieke Veiligheid.
De spoorverbinding binnen het plangebied maakt deel uit van de transportroute 370 Coevorden/ Emmen. Door de spoorwijziging neemt het vervoer van gevaarlijke stoffen op het traject niet toe. In de toekomstige situatie is er bij station Emmen Zuid ten oosten van het bestaande spoor een passeerspoor aanwezig, inclusief een nieuw perron van 177 meter. De aansluiting van het wachtspoor zal aan noord- en zuidzijde met een nieuw (1:15) wissel plaatsvinden.
Bij de beoordeling van externe veiligheid aspecten als gevolg van de aanleg van een tweede spoor ter hoogte van station Emmen Zuid is gebruik gemaakt van de toegelaten transportaantallen voor gevaarlijke stoffen uit het Basisnet Spoor 2011. Volgens het Basisnet spoor 2011 is op dit traject het vervoersaandeel in het risicoplafond 500 ketelwagenequivalenten zeer brandbare vloeistoffen C3 (basisnettabellen Spoor, traject 370010, deel 19). Uit bijlage 4 van de circulaire blijkt dat de spoorlijn ter hoogte van het plangebied een plaatsgebonden risico heeft dat lager is dan 10-6 . De afstand van de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico bedraagt 0 m. Echter dit is voor vrije baan zonder wissels. Met een toeslag door de toekomstige aanwezigheid van 1:15 wissels zal de ongevalfrequentie toenemen. Wissels zullen daarmee leiden tot verhoging van de risico's, maar zeker niet zodanig dat de uitkomst van vuistregel 3 boven de waarde 1 zal uitkomen. Het plaatsgebonden risico levert daarom geen beperkingen op.

De hoogte van het groepsrisico en de toename ervan volgen uit een risicoberekening met het voorgeschreven rekenprogramma RBM II. Echter, in de circulaire is aangegeven dat in sommige gevallen de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico achterwege kan blijven. Hiervoor zijn vuistregels in de vorm van drempelwaarden voor vervoersaantallen opgesteld die de gebruiker een indicatie geven van de hoogte van het plaatsgebonden risico of het groepsrisico. Met de vuistregels kan worden ingeschat of de vervoersaantallen, bebouwingsafstanden en/of aanwezigheidsdichtheden te klein zijn om tot een overschrijding te kunnen leiden van grenswaarde of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico dan wel tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico.
Nadere beschouwing leert dat bij Emmen Zuid sprake is van een eenvoudige situatie. Bij de toepassing van de vuistregels zijn de aantallen die in de praktijk worden aangetroffen een referentie. In tabel 4 staat het vervoersaandeel van zeer brandbare vloeistof C3 aan het in Basisnet vastgelegde risicoplafond voor dit trajectdeel. Aangezien dit aantal slechts 500 bedraagt is het legitiem dit aantal te hanteren als referentiewaarde en invoerwaarde voor de vuistregels. Er zijn geen vuistregels met betrekking tot de vervoersstroom van gevaarlijke stoffen in de categorie C3. Het is echter zeker dat een berekening voor 500 ketelwagenequivalenten C3 voor het spoor mèt wissels bij Emmen Zuid leidt tot een uitermate laag GR (minder dan 0,0001 x de oriëntatiewaarde). Hiermee is dus geen sprake van overschrijding van 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico met als gevolg dat het groepsrisico niet verantwoord hoeft te worden.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan. De beoordeelde ontwikkeling is dus mogelijk.

3.3.1.2 Niet gesprongen explosieven

Het projectgebied is conform de conclusie uit het gebruikte vooronderzoek niet verdacht op de aanwezigheid van niet-gesprongen conventionele explosieven.

3.3.2 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de Veiligheidsregio Drenthe, brandweer, in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen. Voor de inrichting van het gebied zijn de volgende zaken van belang:

  • 1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Ten tijde van de bouw van het spoor Emmen Zuid is er reeds een bluswatervoorziening geëist. Door de uitbreiding van sec een "uitstapperron" aan de zuidzijde Is het niet noodzakelijk om de aanwezige bluswatervoorziening uit te breiden.
  • 2. Op grond van de Wet op de veiligheidsregio (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied buiten de dekking van het WAS-stelsel gelegen is. Bij nadere inrichting van het gebied dient ter dekking van het Waarschuwingsalarmeringsstelsel in overleg met de AOVér van de Gemeente Emmen onderzocht te worden of er alternatieven voorhanden zijn danwel dat er een Waspaal bij komt.
  • 3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het gebied voldoet aan deze vereisten.
    Ten behoeve van de ontvluchting van mensen vanaf het perron wordt een route geadviseerd van het station /spoor / perron af te realiseren dat aansluit op bijv. het fietspad. Dit zonodig in overleg met de VeiligheidsRegio Drenthe.
  • 4. Het dekkingsplan van de Veiligheidsregio Drenthe, vastgesteld in december 2013, geeft in het kort het volgende weer:Het brandverloop verloopt tegenwoordig zo snel dat 3 zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand. Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV - organisatie. De brandweer heeft als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van nietzelfredzaepersonen achter die scheiding. Gezien de opkomsttijd van de Wilhelmsweg van ca. 11 minuten iets minder is dan 15 minuten en een inzettijd van 5 minuten is de brandweer wel in staat een brandscheidin gvan 30 minuten te houden maar een brandscheiding van 20 minuten hoogstwaarschijnlijk niet.Treinstellen bezitten echter geen brandwerende scheiding en hier zal dus rekenin ggehouden dienen te worden met een uitbrandscenario.Wij adviseren u de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen. Denk hierbij aan de BlObiz factoren. Bouwkundige voorzieningen, Installatietechnische voorzieningen,Organisatorische voorzieningen, brandweeropkomsttijd, inventaris en de zelfredzaamheid van de aanwezigen.
  • 5. Indien het station tevens dient voor het opstellen van een treinstel met gevaarlijke stoffen, ook tijdens een incident/lekkage o.i.d., dient de situatie opnieuw beoordeelt te worden.

3.4 Milieu

De provincie Drenthe is samen met de provincie Overijssel opdrachtgever van de treinconcessie Vechtdallijnen (Zwolle - Emmen en Almelo - Mariënberg). Vanaf de decentralisatie van deze treindiensten zijn de provincies bezig om deze treindienst te verbeteren met als doel om meer reizigers in de trein te krijgen en de exploitatie rendabeler te maken.
Vanaf de start van de concessie Vechtdallijnen rijden in de spits extra treinen tussen Zwolle en Coevorden. Vanwege beperkingen in de infrastructuur was dit niet mogelijk tussen Coevorden en Emmen. Dit is echter wel een grote wens van de provincie Drenthe en de gemeente Emmen. Daarom is opdracht gegeven aan ProRail om onderzoek te doen naar de (on)mogelijkheden voor het doortrekken van de spitstreinen Zwolle - Coevorden naar Emmen en het optimaliseren van de huidige dienstregeling. Uit deze capaciteitsanalyse blijkt de aanleg van een passeermogelijkheid bij station Emmen Zuid noodzakelijk is voor de gewenste uitbreiding en dat deze passeermogelijkheid leidt tot een reistijdverkorting van Zwolle - Emmen van 4 minuten. Een bijkomend voordeel van deze versnelling is de betere aansluiting tussen trein en bus op station Emmen.
Na een eerste bijeenkomst met omwonenden, Bijlage 16, waarbij de omwonenden zijn geinformeerd over de aanstaande wijzigingen heeft, ProRail, op verzoek van omwonenden, in opdracht van de provincie Drenthe een variantenstudie gedaan Bijlage 18 Variantenstudie. Uit deze studie is een voorkeursalternatief gekomen. Dit voorkeursalternatief is het optimum tussen railverkeerstechnische eisen, inpassing in de exploitatie, impact op de omgeving (woningen, natuur en landschap), duurzaamheid en kosten. Uit onderzoeken naar de gevolgen van de gewenste uitbreiding blijkt de impact van de voorkeursvariant op de omgeving binnen de wettelijke normen te blijven en de kosten binnen het beschikbare budget te vallen. Er is gekeken naar mogelijkheden om de impact (trillingen en geluid) voor omwonenden te beperken door te kiezen voor een andere locatie van het tweede spoor en perron. Dit leidt echter tot een slechtere exploitatie van de treindienst of tot hogere investeringskosten. Op basis hiervan heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe een maatschappelijke afweging gemaakt tussen de voor- en nadelen van deze uitbreiding en besloten om te kiezen voor het voorkeursalternatief. In de volgende hoofdstukken worden de diverse onderzoeksresultaten samengevat weergegeven.

3.4.1 Vormvrije m.e.r.

In het Besluit m.e.r. bijlage C en D staat een opsomming van activiteiten waarvoor een milieueffectrapportage dan wel een m.e.r.-beoordeling voor noodzakelijk is. Indien de activiteit (kolom 1) de genoemde drempelwaarde (kolom 2) overschrijdt, geldt voor de in kolom 3 en/of 4 genoemde plannen en/of besluiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Op basis van de genoemde C- en D-lijst zijn de maatregelen (de aanleg van een nieuw spoor over een lengte van ca.600 meter) die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet (rechtstreeks) m.e.r-plichtig, dan wel m.e.r.beoordelingsplichtig. Immers er wordt niet aan de drempelwaarden van categorie C 2 (m.e.r.-plicht) dan wel D 2.2 (m.e.r.-beoordelingsplicht) voldaan. Echter de drempelwaarden in kolom 2 van (onder meer) onderdeel D 2.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn indicatief. Ingevolge artikel 2 lid 5 van het Besluit m.e.r. dient het bevoegd gezag daarom ook voor onder de drempelwaarde blijvende activiteiten zich ervan te vergewissen of op grond van de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III van de m.e.r.-richtlijn de activiteit mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben waardoor een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Uit de verschillende deelonderzoeken naar onder meer bodem, geluid, trillingen, ecologie, water en luchtkwaliteit (zie paragrafen in hoofdstuk 3) blijkt dat er geen belangrijke nadelige milieueffecten zijn te verwachten als gevolg van dit project. Op basis van de C- en D-lijst en op basis van de aard en omvang van het project, de plaats van het project en de potentiële effecten die worden verwacht, is het doorlopen van de m.e.r.-procedure en het opstellen van een MER voor de besluitvorming om die reden niet nodig. Ook een eventuele plan-m.e.r.-plicht, vanwege Natura2000-gebieden is vanwege de afstand van het projectgebied en de aard van de ingreep, niet aan de orde. Voor dit project is daarom geen m.e.r.-procedure doorlopen.

3.4.2 Bodem

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Visie op bodemkwaliteit 2012 (bodemvisie).Op locaties waar zeker of mogelijk sprake is van bodemverontreiniging, is de Wet bodembescherming van toepassing.
Om de bodemkwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld.bij het landelijke meldpunt hiervan ( www.meldpuntbodemkwaliteit.nl). Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer van de gemeente opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.
Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging. Indien het noodzakelijk is dat er grond afgevoerd moet worden van de locatie en elders binnen de gemeente Emmen toegepast wordt zal er een melding grondverzet gedaan moeten worden. Voor meer informatie, zie grondverzet op de gemeentelijke website.

Bij de eerste aanleg van het station in 2004 zijn in het verleden bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit de onderzoeksgegevens van deze onderzoeken blijkt dat ter plaatse van de huidige onderzoekslocatie is in 2004 in het kader van Balans een onderzoek verricht op de percelen V 701, V 703 en W 6568. Hierbij zijn in de bovengrond plaatselijk licht verhoogde gehalten aan minerale olie, PAK en EOX aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan chroom en nikkel aangetoond.De verzamelde informatie geeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op de onderzoekslocatie. Echter, gelet op de ouderdom van de uitgevoerde onderzoeken uit 2004 heeft een actualisatie van de gegevens plaatsgevonden.

3.4.2.1 Algemeen beeld bodemkwaliteit plangebied

Bureau Antea, projectnummer 245053-30, 8 oktober 2014) heeft ter plaatse van Station Emmen-Zuid een nieuw onderzoek uitgevoerd Bijlage 11 Bodemonderzoek. Hieruit blijkt dat aan de Zuid-oostzijde in de bovengrond maximaal licht verhoogde gehalten aan PCB zijn aangetoond. In de ondergrond zijn geen van de onderzochte parameters in een verhoogd gehalte aangetoond. Op basis van de indicatieve toetsing van de analyseresultaten aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de boven- en de ondergrond aan de achtergrondwaarde en is deze grond als 'Altijd toepasbaar' geclassificeerd.
In het grondwater zijn maximaal matig verhoogde concentraties aan nikkel aangetoond.
Uit het waterbodemonderzoek blijkt dat de te dempen sloten niet watervoerend zijn. De zwak tot matig humeuze bovengrond is beoordeeld als vrij toepasbaar in oppervlakte water. De bovengrond is verspreidbaar op het aangrenzend perceel en in zoet oppervlaktewater. Voor toepassen op landbodem en als ontvangende bodem voldoet de bovengrond aan de kwaliteitsklasse altijd toepasbaar. De matig tot sterk siltige onderliggende vaste bodem is beoordeeld als vrij toepasbaar in oppervlakte water. De onderliggende vaste bodem is verspreidbaar op het aangrenzend perceel en in zoet oppervlakte-water. Voor toepassen op landbodem en als ontvangende bodem voldoet de onderliggende bodem aan de kwaliteitsklasse altijd toepasbaar.

Aan de Noord-westzijde van het spoor is in de bovengrond geen van de onderzochte parameters in een verhoogd gehalte aangetoond. In de ondergrond zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan PCB aangetoond. Op basis van de indicatieve toetsing van de analyseresultaten aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de boven- en de ondergrond aan de achtergrondwaarde en is deze grond als 'Altijd toepasbaar' geclassificeerd.
Tijdens het onderhavig onderzoek zijn maximaal matig verhoogde concentraties aan nikkel en licht verhoogde concentraties aan zink en barium aangetoond.

De vooraf opgestelde hypothese ‘onverdachte locatie’ wordt verworpen, vanwege de licht verhoogde gehalten in grond en licht tot matig verhoogde concentraties in het grondwater. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde. Aandachtspunt hierbij zijn de matig verhoogde concentraties aan nikkel in het grondwater. Zowel in de boven- als in ondergrond is geen nikkel aangetoond. Daarnaast is er ook geen (historisch) aanwijsbare bron wat de matig verhoogde concentratie aan nikkel kan verklaren. Derhalve is het waarschijnlijk dat de verhoogde concentraties aan nikkel worden veroorzaakt door het zogenaamde plaatsingseffect. Op het moment van de bemonstering was het verstoorde evenwicht als gevolg van de plaatsing van de peilbuizen mogelijk nog niet voldoende hersteld. Vooralsnog vormen de resultaten daarom geen milieuhygiënische belemmering voor de uitbreiding van het station Emmen-Zuid.

3.4.2.2 Conclusie

De onderzochte locaties zijn onderverdeeld in deellocaties. Hieronder worden per deellocatie de analyseresultaten beschreven met de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit.

Grond  
Monsternummers   Traject (m-mv)   > Achtergrondwaarde   Indicatieve toetsing Bbk  
Deellocatie 1. zuidoost zijde        
MM01   0,00-0,70   -   "altijd toepasbaar"  
MM02   0,00-0,50   PCB   "altijd toepasbaar"  
MM03   0,30-1,60   -   "altijd toepasbaar"  
Grondwater        
Deellocatie 2. noordwest zijde        
016-3   0,50-1,00   -   "altijd toepasbaar"  
MM04   1,10-2,00   PCB   "altijd toepasbaar"  
Grondwater     > Streefwaarde < interventiewaarde    
009-1-1   3,00-4,00   Nikkel (>T)    
016-1-1   3,20-4,20   Zink, Barium, Nikkel    
Waterbodem  
Spoorsloot 1   Traject (km)   >Achtergrondwaarde   Indicatieve toetsing Bbk op toepassen landbodem  
WBMM01 BG-1   69,810-70,010   -   "altijd toepasbaar"  
WBMM02 OB-1   69,810-70,010   -   "altijd toepasbaar"  
Spoorsloot 2        
WBMM03 BG-1   70,080-70,280   -   "altijd toepasbaar"  
WBMM04 OG-1   70,080-70,280   -   "altijd toepasbaar"  

De vrijkomende grond ter plaatse welke onder "altijd toepasbaar" valt voldoet na indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit aan de achtergrondwaarde en zijn vrij toepasbaar binnen de gemeente Emmen.

3.4.3 Geluid

Voor het plangebied Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid geldt dat het plangebied gelegen is binnen de invloedsfeer van :

  • 1. De NieuwAmsterdamse weg
  • 2. spoorlijn Emmen- Zwolle;

Deze geluidsbronnen hebben effect op uitbreidingsplannen bij woningen of nieuwbouwplannen. Omdat het bestemmingsplan gaat om een wijziging van het spoor is onderzocht welke gevolgen de wijzigingen van het spoor op de aanwezige geluidsgevoelige objecten heeft. Omdat het het wegverkeer niet wijzigt ten opzichte van de huidige situatie is dit niet onderzocht.

3.4.3.1 Geluid vanwege spoorverkeer

Op 1 juli 2012 zijn de geluidregels voor de meeste spoorwegen gewijzigd. Voor de hoofdspoorwegen zijn in de Wet milieubeheer nieuwe regels opgenomen zoals de invoering van geluidproductieplafonds. Ook is de sanering van bestaande knelpunten opnieuw geregeld. De geluidproductieplafonds zijn opgenomen in het geluidregister. Het geluidregister wordt beheerd door de Minister van Infrastructuur en Milieu.
Het geluidregister is een instrument dat wordt gebruikt om de maximaal toegestane geluidproductie van hoofdspoorwegen te beheren. Het geluidregister presenteert niet de geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige objecten in een bepaald jaar, maar laat de maximale geluidproductie op vaste referentiepunten langs hoofdspoorwegen zien. De maximale geluidproductie op een referentiepunt is het geluidproductieplafond (gpp). Het jaarlijkse nalevingsverslag gpp's van de beheerder van de infrastructuur wordt met de bevindingen van de Minister van Infrastructuur en Milieu gepubliceerd. Dit verslag is bedoeld om te toetsen of de geluidproductie in een bepaald jaar op de referentiepunten voldoet aan de wettelijk vastgestelde geluidproductieplafonds. In het nalevingsverslag staan geen geluidcontouren en het geeft daarom geen inzicht in de geluidbelasting van de directe woonomgeving. Als iets veranderd in de geluidssituatie op het spoor, doordat er bijvoorbeeld meer treinen gaan rijden, mag deze verandering niet leiden tot overschrijding van de vastgelegde geluidproductieplafonds. Mocht een ontwikkeling toch leiden tot een overschrijding van de gpp's dan moeten er maatregelen worden genomen om weer aan de productieplafonds te kunnen voldoen. Een geluidsscherm is een voorbeeld van zo'n maatregel.

Het aanleggen van een tweede spoor, inclusief tweede perron en wijzigingen aan treinenloop, spoorgebruik, soort materieel en wijzigingen van de rijsnelheid hebben akoestische consequenties. Om deze gevolgen in beeld te brengen is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Onderzoeksbureau Movares heeft dit geluidsonderzoek opgesteld, (C60-MME-KA-1400059_(10429) / Proj.nr. RA001429 / Versie 2.0 / 22 mei 2015) naar het effect van de wijziging op de geluidbelasting en op de referentiepunten uit het geluidregister, Bijlage 5 Akoestisch onderzoek.

3.4.3.2 Akoestisch onderzoek

De spoorverdubbeling vindt plaats tussen Nieuw Amsterdam en Emmen, bij station Emmen- Zuid tussen km. 69.673 en km. 70.273. Het projectgebied is gekozen tot 100 meter buiten de locaties waar de spoorverdubbelling plaatsvindt. In de omgeving van station Emmen- zuid ligt ten zuidoosten een AZC en ten noordwesten een woonwijk Rietlanden.
Voor dit onderzoek is men uitgegaan van het geluidregister en zijn rekenmodellen opgesteld.
Voor geluid gelden de wettelijke regels uit hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer (Wm). De Wm stelt eisen aan de geluidproductie van de spoorweg in de vorm van geluidproductieplafonds (GPP's). De beheerder (ProRail) moet deze GPP's naleven en daarover elk jaar rapporteren. Als niet aan de geluidproductieplafonds kan worden voldaan, bijvoorbeeld door uitvoering van een project, stelt de wet eisen aan de geluidsbelasting die optreedt op woningen en andere geluidsgevoelige objecten.

Als de situatie na uitvoering van het project niet binnen de GPP's past, bijvoorbeeld omdat groei van het treinverkeer wordt verwacht, kan de beheerder ervoor kiezen om maatregelen te treffen aan de bron, zodat de GPP's nageleefd kunnen worden. Als de beheerder daar niet voor kiest, of als na het treffen van deze bronmaatregelen nog niet voldaan kan worden aan de GPP's, is een wijziging van een of meerdere GPP's mogelijk.

3.4.3.3 Conclusie

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat geen overschrijdingen van de GPP's zullen optreden na uitvoering van het project Emmen-Zuid. De geluidruimte is meer dan 8 dB ter hoogte van het station. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de lagere snelheid van de stoppende reizigerstreinen, de inzet van stiller materieel en de afschermende werking van de perrons aan beide zijden van het spoor in vergelijking met de situatie in het geluidregister. Doordat in de toekomstige situatie wordt voldaan aan de vastgestelde geluidproductieplafonds kan het project doorgang vinden.

3.4.4 Trillingen

De uitbreiding van de sporen leidt ertoe dat een deel van de treinen dichterbij de woningen aan de zuidoostzijde van het trace komt te rijden. Daarnaast worden wissels gerealiseerd om de overloop van een naar twee sporen mogelijk te maken. Deze wijzigingen kunnen, samen met de toename van het aantal treinen, leiden tot een toename in trillingshinder in gebouwen in de onmiddellijke nabijheid van het spoor. Om de trillingshinder in de huidige en toekomstige situatie vast te stellen is een trillingsonderzoek uitgevoerd.

3.4.4.1 Trilling in plangebied

Movares heeft een trillingsonderzoek uitgevoerd, Bijlage 15 Trillingsonderzoek. In dit trillingsonderzoek is de trillingssituatie bepaald voor de referentie- (2014) en plansituatie (in het jaar 2018, na realisatie van het extra spoor bij Emmen-Zuid) voor gebouwen in de omgeving van station Emmen- Zuid. Uit het onderzoek volgt dat het project tot een mogelijke overschrijding van de SBR B-richtlijn (trillingshinder voor personen in gebouwen) leidt in vier woningen aan de Sierduif en de Tortelduif, maar nergens tot een voelbare toename in trillingshinder, omdat de toename overal kleiner is dan 30 procent.

Gezien deze overschrijdingen van het beoordelingskader is een onderzoek naar maatregelen uitgevoerd. Op basis van de hoge kosten van maatregelen en de relatief grote afstand tussen de woningen, is het aantal doelmatige (kosteneffectieve) maatregelen beperkt. Alleen het aanpassen van het spoorontwerp, het verdiepen van de spoorsloot en het aanpassen van de ongunstige overdrachtskarakteristieken van de woningen zijn mogelijk doelmatige maatregelen.
Het aanpassen van het spoorontwerp, bijvoorbeeld door het verplaatsen van de wissels, leidt niet tot een reductie in aantal woningen waar het beoordelingskader wordt overschreden en is daarmee niet kosteneffectief.
Het verdiepen van de spoorsloot tot een diepte van 7.3 meter leidt wel tot een reductie in aantal woningen waar het beoordelingskader wordt overschreden, maar de kosten van deze maatregel zijn aanzienlijk hoger dan € 47.000 per woning . Bovendien leidt deze maatregel tot een sterke reductie van de oppervlakte van het park en zijn er risico's ten aanzien van de taludstabiliteit, gezien de grote diepte van de sloot.
Uit de metingen blijkt ook dat vrijwel alle onderzochte woningen ongunstige gebouweigenschappen kennen, waardoor de trillingen van goederentreinen fors worden versterkt. Door het aanpassen van de gebouweigenschappen kan de trillingssterkte worden gereduceerd tot onder de streefwaarden uit de SBR-B richtlijn voor gebouwen met meer dan een bouwlaag. De kosten van aanpassingen aan de woningen bedragen naar schatting ca. € 30.000 tot € 60.000 per gebouw. De verwachting is dat met dergelijke maatregelen de trillingssterkte in drie van de vier woningen kan worden gereduceerd tot onder de streefwaarden uit de SBR B-richtlijn. Voor Sierduif 15 vormen constructieve aanpassingen geen afdoende oplossing, dit gebouw heeft slechts één bouwlaag. Nadeel van deze constructieve aanpassingen is de grote impact ervan op de bewoners. Tijdens een 2e bewoners bijeenkomstBijlage 17zijn bewoners over het onderzoek geinformeerd.

3.4.4.2 Conclusie

Uit onderzoek volgt dat maatregelen aan het spoor of tussen het spoor en de woningen niet doelmatig en onvoldoende effectief zijn. Alleen maatregelen in of aan de woningen kunnen de trillingssterkte reduceren tot onder de streefwaarden uit de SBR B-richtlijn wanneer rekening wordt gehouden met de doelmatigheid van maatregelen.

3.4.5 Lucht

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de huidige situatie (peiljaar 2010) bedraagt de luchtconcentratie fijn stof 20-25 µg/m3. De luchtconcentratie stikstofdioxide bedraagt 20-25 µg/m3. De toekomstscenario’s laten een afname van deze stoffen zien. De concentraties zijn ruim beneden de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide uit de Wet milieubeheer, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, bijlage 2. De uitbreiding van het spoor leidt niet/nauwelijks tot een wijziging van de luchtkwaliteit. Er zijn geen belemmeringen voor de planvorming en er is geen onderscheidend vermogen tussen de alternatieven. In nabijheid van het station Emmen-zuid ligt ten zuidoosten een AZC en ten noordwesten een woonwijk Rietlanden. De ontwikkeling heeft geen geen nadelige gevolgen voor de omgeving.

3.4.5.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied

Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet/ nauwelijks veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.5 Waterparagraaf

3.5.1 Nationaal bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten tussen het Rijk, de provincies, de Unie van Waterschappen, het interprovinciaal overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Met dit akkoord hebben de overheden vastgelegd op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdpad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken en uitvoeren.Het vertrekpunt voor het NBW-actueel is dat als Nederland leeft met water, het water ook meer ruimte moet krijgen. Nederland zal dus moeten investeren in de waterhuishouding. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten worden ingezet om de wateropgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe de partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen.
Specifiek betekent dat voor regionale watersystemen dat in 2015 de wateroverlast uit oppervlaktewater door de waterschappen is aangepakt met een adequaat maatregelenpakket, uitgaande van het principe vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast is voor de waterkwaliteit het NBW-doel om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde te hebben en daarna op orde te houden.

3.5.2 Lokaal bestuursakkoord Water

In samenwerking met de waterschappen Vechtstromen en Hunze en AA's heeft de gemeenten de Structuurvisie 'Emmen,Water' opgesteld. Het doel van deze structuurvisie met bijbehorend uitvoeringsprogramma is dat naar de toekomst toe ruimte beschikbaar blijft en ingericht kan worden voor water, om:

  • knelpunten en wateroverlast binnen het bebouwd gebied van de gemeente Emmen op te lossen;
  • het afwentelprobleem naar lagergelegen gemeenten op te lossen;
  • bij nieuwe plannen 'snipperblauw' te voorkomen;
  • juridische afspraken te kunnen maken met initiatiefnemers van projecten die hun wateropgaven buiten het eigen plangebied maar binnen de kaders van de structuurvisie willen oplossen


Alle maatregelen en projecten op het gebied van de stedelijke wateropgave zijn gericht op het bieden van voldoende bescherming tegen wateroverlast de komende decennia. Waar water de ruimte krijgt, worden kosten gemaakt en kan financiële schade ontstaan voor mensen, bedrijven en instellingen. De gemeente betaalt maatregelen die nodig zijn voor riolering en grondwater in het stedelijk gebied. De waterschappen staan aan de lat voor de bestaande wateropgave oppervlaktewater. Nieuwe opgaven oppervlaktewater worden door de kostenveroorzaker (de initiatiefnemer van een plan waarbij het verhard oppervlak toeneemt) betaald: hij is verplicht de toename van verhard oppervlak te compenseren in waterberging.

3.5.3 Waterbeheerplan 2010- 2015

De waterschappen Rijn - Oost (Groot Salland, Reest en Wieden, Vechtstromen en Rijn en IJssel) hebben een deels gelijk Waterbeheerplan opgesteld. De opdracht van de waterschappen in Rijn - Oost is te zorgen voor voldoende schoon water en voor veilig wonen en werken. Met het oog op het veranderende klimaat is het verder ontwikkelen van de veiligheid in het watersysteem een belangrijke opgave voor de waterschappen. In stedelijke en landelijke gebieden wordt het water steeds meer ruimte gegeven, waarbij zoveel mogelijk kansen worden benut om wateropgaven te combineren met plannen en initiatieven voor landbouw, natuur en recreatie. Daarbij wordt flexibel omgegaan met de eventuele planning zodat er maximaal maatschappelijk rendement komt. Veel projecten zullen in hoge mate interactief met burgers en maatschappelijke organisaties worden uitgevoerd.Als onderdeel van het waterbeheerplan is een uitvoeringsparagraaf opgesteld. De nodige maatregelen zullen gefaseerd worden uitgevoerd, waarbij de aan de Kaderrichtlijn Water gerelateerde maatregelen bijzondere aandacht vragen, omdat hieraan een resultaatsverplichting is gekoppeld. Voor andere maatregelen, bijvoorbeeld in het kader van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) geldt een inspanningsverplichting. In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid is ingericht.

3.5.4 Gebiedsspecifieke kenmerken

Bestemmingsplan Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid ligt in het stroomgebied Rijn- Oost en valt onder het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen en in het waterplan van de gemeente Emmen. In het plangebied komt geen open water vooor. De meeste gronden zijn nu agrarisch in gebruik. De spoorlijn doorsnijdt deze agrarische gronden. Langs het talud van het spoor ligt een spoorsloot. Door voldoende lage grondwaterstanden en de aanwezigheid van een zandige ondergrond is geen sprake van grondwateroverlast in de omgeving van het station.

Op 2 kilometer afstand van het plangebied, ter hoogte van het Noordbargerbos, ligt het door de provincie aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. Tevens ligt het plangebied op de grens van de invloedssfeer van het beekdalsysteem van de Sleenerstroom. Dicht rondom de Sleenerstroom komen de lager gelegen vochtige grasen hooilanden voor. Richting het plangebied, in oostelijk richting, liggen de hoger gelegen dekzandgronden. Voor beide locaties zijn geen nadelige effecten van het voorgenomen initiatief te verwachten. Er zijn daarom geen beperkende eisen aan het grondgebruik gesteld.

Bij de aanleg van het station zijn infiltratievoorzieningen gerealiseerd door middel van voldoende brede groenstroken/bermen langs de parkeerplaats en wegen. Tijdens hevige neerslag kan hemelwater versneld en in grotere hoeveelheden worden afgevoerd via de groenstroken en de bermen, waarna het langzaam kan infiltreren naar de ondergrond.

3.5.5 Waterhuishouding
3.5.5.1 Riolering

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd.

Bij de ontwikkeling van het station is rekening gehouden met het afkoppelen van hemelwater van dakvlakken en verhardingen. In het kader van WB21 betekent dit dat de neerslag die op daken en bestrating valt, niet naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie wordt afgevoerd, maar in de bodem wordt geïnfiltreerd. Het station zal bestaan uit 2 perrons met bijhorende voorzieningen. Toiletten zijn aangesloten op een bestaand rioolsysteem (DWA).

Het rioolstelsel voldoet aan de eisen. Er zijn geen hydraulische knelpunten bekend.

3.5.6 Wateradvies waterschap

Het waterschap is op de hoogte gesteld van de ontwikkeling rondom het station Emmen-zuid. Het plan is digitaal voorgelegd aan het waterschap. Dit digitale overleg is positief afgerond. Voor een volledige weergave van de watertoets wordt verwezen naar de watertoest die als bijlage 4 Watertoets aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

3.5.7 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv. wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt gemengd met andere waterstromen. Denk bijvoorbeeld aan het mengen met huishoudelijk afvalwater in het gemengde rioolstelsel. Bij nieuwe ontwikkelingen moet daarom worden onderzocht of het regenwater gescheiden kan worden afgevoerd. Water is belangrijk voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:

  • alleen water wordt aangelegd op plaatsen waar dit op natuurlijke wijze kan;
  • water verbonden is met de rest van het watersysteem;
  • er voldoende oeverbegroeiing is;
  • afstromend regenwater schoon is en blijft;
  • lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.

Daarbij is het belangrijk dat telkens bij een nieuw initiatief wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn om ruimte voor water te realiseren binnen het stedelijke gebied of dat buiten het plangebied betere oplossingen zijn. Zodat de totale afwenteling langzamerhand kleiner wordt en de kwaliteit van het oppervlaktewater verbeterd. Voor voorliggende ontwikkeling bij station Emmen- Zuid is het niet nodig en ongewenst om compenserende waterberging aan te leggen.

Hoofdstuk 4 Beschrijving ontwikkeling

4.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in het zuidwesten van Emmen op de gradiënt van de Drentse Hondsrug. De locatie is gelegen op de overgang van het stedelijke gebied naar het landelijke gebied. De Nieuw-Amsterdamsestraat kan gezien worden als een duidelijke scheiding tussen de gebieden die gelegen zijn ten westen en ten oosten van deze weg. In de directe omgeving van het plangebied is dan ook een contrast te herkennen tussen het open westelijk gebied, bestaande uit landbouwgronden en de situering van een asielzoekerscentrum en ten noordwesten de 1e fase van de woonwijk Delftllanden en het stedelijk gebied in de vorm van de woonwijk Rietlanden en het bedrijventerrein Waanderveld, ten noord-oosten van het plangebied.

Het station is gelegen deels ten westen van en deels op het viaduct over de Nieuw-Amsterdamsestraat, aan de noordkant van het spoor. De vroegere spoorwegovergang is hier vervangen door een ongelijkvloerse kruising, waarbij de Nieuw-Amsterdamsestraat verdiept en deels vierstrooks (2x2 rijstroken) is aangelegd. Naast het spoorviaduct is een fiets-voetbrug aangelegd, naar het aan de westzijde gelegen stationsplein. Daar bevinden zich tevens een parkeerterrein (P+R) en een busstation. Bij de aanleg is rekening gehouden met de mogelijkheid van een spoorverdubbeling in de toekomst, met een extra perron aan de zuidkant van het spoor.

De bouw van het station is in maart 2010 van start gegaan. De oorspronkelijke planning was dat het station in december 2010 zou worden geopend, omdat de bereikbaarheid van het station eind 2010 nog onvoldoende was, is de ingebruikname uitgesteld tot op 3 april 2011. Op dezelfde datum is het station Emmen Bargeres opgeheven. In september 2011 werd het station onderscheiden met een Brunel Award, een internationale prijs voor spoorwegarchitectuur. Hierbij werd de eerste prijs gewonnen, in de categorie Rail Stations (oftewel, treinstations).
afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014007-B701_0006.png" Figuur 4.1: Stationsplein met station

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014007-B701_0007.png"

Figuur 4.2: Station en perron over viaduct

Het plangebied wordt direct ontsloten door de Nieuw-Amsterdamsestraat en de Wilhemsweg. De Nieuw-Amsterdamsestraat vormt samen met het spoortraject Emmen-Zwolle de hoofdstructuur en een belangrijke fysieke doorkruising van gebied rondom het plangebied. In het buitengebied nabij het plangebied zijn diverse kleine ontsluitingswegen te vinden die tussen de verschillende weilanden door lopen. Ten noorden van de projectlocatie is op ca. 500m van het plangebied de N391 te vinden, deze weg loopt vanuit het noorden door Emmen en loopt in de westelijke richting over in de N34. Ten zuiden van de projectlocatie is op ca. 1,5km de N37 gelegen, deze provinciale weg loopt tussen Emmen en Nieuw-Amsterdam in de richting van knooppunt Holsloot en loopt van daaruit door in de A37.

4.2 Toekomstige situatie

Voorliggend bestemmingsplan maakt de verdubbeling aan de zuidzijde van het bestaande enkelsporige tracé en realisatie van een tweede perron juridisch mogelijk. De aanpassingen aan het station en het spoor zijn noodzakelijk voor de uitvoering van de dienstregeling 2020, zodat in de spits de huidige kwartiersdiensten tussen Zwolle en Coevorden ook richting Emmen kunnen worden uitgevoerd. De nu aanwezige infrastructuur en kunstwerken zijn bij de aanleg van het station Emmen- Zuid reeds voorbereid op een verdubbeling het perron en spoor. Om die reden hoeven de bestaande infrastructuur en kunstwerken beperkt te worden aangepast.
De aanpassing aan het spoor, het verdubbelen van het spoor aan de zuidzijde van het station, en het perron maakt dat er een passeermogelijkheid ontstaat ter hoogte van Emmen- Zuid. Tevens wordt aan de overzijde van het huidige perron een tweede perron aangelegd. Ten behoeve van het tweede perron dient een toegang naar het perron te worden gerealiseerd. Deze toegang zal middels een hellingbaan vanaf de Nieuw- Amsterdamsestraat worden gerealiseerd.

Door het plaatsen van de wissel wordt aan de zijde van de wijk de Rietlanden een deel van het spoor verdubbeld.

Het gevolg van de spoorverdubbeling is dat een deel van het spoorrails vanaf Sierduif 13 , langs de Tortelduif tot en met het station ca. 4,5 meter dichter op de woningen komt te liggen, figuur 4.2a en b.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014007-B701_0008.png"

Figuur 4.2a:Planbegrenzing met ondergrond luchtfoto: oude en nieuwe situatie. De verandering van het bestemmingsplan ten opzichte van de huidige situatie zit in de breedte van het spoortalud en de spoorsloot, een onderhouds-/inspectiepad en het hekwerk.

Het realiseren van een tweede spoor is al volgens het onderliggende bestemmingsplan Emmen, bedrijvenpark Waanderveld en Buitengebied mogelijk. Alleen het perron en voorplein, talud, de spoorsloot en het inspectiepad zijn niet binnen deze bestemmingsplannen te realiseren. Dit komt doordat volgens ontwerpvoorschriften, voor aanleg van dit stuk spoorrails, de afstand tussen hart bestaand (midden rood geblokte lijn) op hart nieuw (midden blauw geblokte lijn) 4,5 meter is, figuur 4.2a en4.2b. Hierdoor is ruimte nodig is voor het verbreden van het talud, het verleggen van de spoorsloot/greppel, een onderhouds-/inspectiepad en het hekwerk. Dit heeft tot gevolg dat de spoorsloot op ca. 8 meter van de kavelgrenzen van de woningen komt te liggen en het spoortalud op circa 14 meter van de kavelgrens. Door het verbrede talud en bijbehorende andere voorzieningen (sloot , onderhoudspad, hekwerk) kan niet binnen het geldende bestemmingsplan gebleven worden. Figuur 4,2a en 4,2b geeft de planbegrenzing van de oude en nieuwe situatie weer.

De zwarte lijn doorbroken met stip is de nieuwe plangrens en de rode doorgetrokken lijn de oud plangrens. Uit de afbeelding valt te lezen dat tussen Tortelduif 44 en Tortelduif 37 de plangrens ca. 7 meter verplaatst in het nu nog openbaar groen en tussen Sierduif 15 en Sierduif 11 deze afstand snel afneemt van ca. 5 meter tot de oude plangrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014007-B701_0009.png"

Figuur 4.2b: Planbegrenzing met topografische ondergrond: oude en nieuwe situatie. De verandering van het bestemmingsplan ten opzichte van de huidige situatie zit in de breedte van het spoortalud en de spoorsloot, een onderhouds-/inspectie pad en het hekwerk.

4.2.1 Uitvoering
4.2.1.1 spoor en perron

Het nieuwe perron zal een keerwandperron zijn. De diepte van de grondroerende werkzaamheden bedraagt 1.20m tot 1.50m. Het gebied waarbinnen de werkzaamheden worden uitgevoerd ligt tussen spoorvak KM 69.550 en 70.450. Tussen KM 69.62 tot 70.34 komt een passeerspoor. Langs dit spoor komt tussen KM 69.9 tot 70.08 het tweede perron te liggen, recht tegenover het huidige (eerste) perron. Het nieuwe spoor komt (hart-hart) 4 meter 50 centimeter oostelijk van het huidige spoor te liggen en daarnaast nog een perron, figuur 4.3 geeft gebied van werkzaamheden weer. afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014007-B701_0010.png"

Figuur 4.3: Werkzaamheden vinden plaats tussen kilometer 69.550 en 70.450

Het huidige talud waarop het spoor gelegen is moet voor de verdubbeling verbreed worden. Tevens komt er een nieuw hekwerk langs een deel van het verbrede talud. Daarnaast krijgen de bovenleidingportalen een andere plek. Bestaand groen zal verwijderd worden, echter nieuw groen komt hiervoor in de realisatiefase voor in de plaats. Zodat het spoor voor omwonenden weer groen wordt ingepast.

De zwarte lijn doorbroken met stip is de nieuwe plangrens en de rode doorgetrokken lijn de oud plangrens. Uit de afbeelding valt te lezen dat tussen Tortelduif 44 en Tortelduif 37 de plangrens ca. 7 meter verplaatst in het nu nog openbaar groen en tussen Sierduif 15 en Sierduif 11 deze afstand snel afneemt van ca. 5 meter tot de bestaande plangrens.

4.2.1.2 Stationsomgeving station Emmen-Zuid

Bij de aanleg van het station Emmen- Zuid heeft het stationsplein gelegen voor het station een indicatieve inrichting gekregen. De ruimte direct grenzende aan de toegang tot perron 1 heeft een verblijfsklimaat, waarbij de invulling van het plein wordt gevormd door fietsenstallingen, zowel in de open lucht als afgedekt en afgesloten, het busstation/ haltering, taxistandplaats een hellingbaan en trap als toegang tot het perron en grenzend aan het stationsplein het parkeerterrein met ruimte voor circa 75 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaats is in zowel westelijke als noordelijke richting uit te breiden. Tevens is in eerste aanleg reeds ruimte gereserveerd voor de aanleg van een lift die van uit het voetpad van de tunnelbak uitkomt op het perron.

Nu begonnen wordt met de aanleg van het tweede perron en de daarvoor noodzakelijke verdubbeling van het perron zal de inrichting van het huidige voorplein ook aangepast worden. De lift om toegang te verkrijgen tot het perron en het voetpad in de tunnelbak zal worden aangelegd. Hiervoor moeten de aanwezige fietsenstallingen verplaatst worden naar een andere plek op het voorplein. Tevens zal vanaf de tunnelbak in de Nieuw- Amsterdamsestraat naar het tweede perron een hellingbaan worden aangelegd zodat ook het nieuwe perron toegankelijk wordt. Aan deze zijde wordt geen verblijfsklimaat gerealiseerd. Dit betekent dat het stallen van fietsen, parkeren van auto's, ophalen en wegbrengen, op het huidige voorplein zal blijven plaats vinden.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels en verbeelding

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Het doel van dit bestemmingsplan is het regelen en vastleggen van de bestaande situatie en het mogelijk, maken van een nieuw perron en de verdubbeling van spoor. Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker. Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" van het ministerie van VROM.

5.2 Inventarisatie

De inventarisatie van het plangebied heeft op verschillende manieren plaatsgevonden. Begonnen is met het bekijken en vergelijken van de vigerende bestemmingsplannen met de meest recente topografische ondergrond en luchtfoto. Hierbij is gelet op veranderingen van de topografische ondergrond en luchtfoto ten op zichten van het vigerende bestemmingsplan. Daarna is het gebied ter plaatse geïnventariseerd en opmerkelijke en sterk afwijkende zaken zijn vervolgens nader onderzocht. Op basis van al deze gegevens zijn bestemmingen toegekend en zijn de verbeelding en de regels opgesteld.

5.3 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart. Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.4 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel, die is meestal vastgelegd door middel van de aanduiding 'gevellijn'. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Indien op de verbeelding de fysieke gevellijn ontbreekt betekend dat niet dat een gebouw zomaar ergens geplaatst kan worden, dan dient rekening gehouden te worden in de omgeving aanwezige doorgetrokken denkbeeldige lijn, welke behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden. Daarnaast is op de verbeelding per bestemmingsplan vaak de maximale bouw- en/of goothoogte aangegeven. Waar het wenselijk is om het huidige bebouwingsbeeld in stand te houden zijn tevens aanduidingen opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken of de kapvorm van daken.

Flexibiliteit

Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerking treden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Culthuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 5.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.4.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.4.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

In hoofdstuk Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

5.4.2.1 Bedrijf-Nutsvoorzieningen

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

De voor 'Bedrijf-Nutsvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen ten behoeve van de distributie van elektriciteit. Vanwege de omvang van deze installaties is het perceel met bebouwing geregeld met de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen'. De maximale bouwhoogte is vastgelegd op de bestaande bouwhoogtes. Kleinere bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn meegenomen binnen de bestemmingen.

5.4.2.2 Groen

Artikel 4 Groen

De op de verbeelding voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorziening, (erf)toegangswegen, fietsstroken, voetpaden, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Binnen de bestemming groen zijn geen bouwmogelijkheden voor gebouwen opgenomen. Het is niet mogelijk om parkeergelegenheden in het groen te realiseren. 

5.4.2.3 Natuur- Compensatiegebied veldspitsmuis

Artikel 5 Natuur- Compensatiegebied Veldspitsmuis

Uit de gedane onderzoeken blijkt dat de veldspitsmuis in het plangebied voorkomt. Dit dier is een beschermde inheemse diersoort als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a, van de Flora- en faunawet en is ook opgenomen in bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn, dier- en plantensoorten van communautair belang die strikt moeten worden beschermd. Ter compensatie van het leefgebied dat door de aanleg van de verdubbeling wordt vernield wordt als mitigerende maatregel een gebied ingericht speciaal voor de veldspitsmuis. Dit gebied is in het bestemmingsplan aangegeven als Natuur- Compensatiegebied veldspitsmuis. Dit gebied wordt beplant met voor de veldspitsmuis noodzakelijke planten, grassen, kruiden, bossages etc.. In het gebied mag verder niet gebouwd worden en is ook geen recreatiegebied. Wel mag een speciaal maaipad worden aangelegd zodat de beplantingen kan worden onderhouden. Aan het maaien zitten gebruiksvereisten. Dit vanwege de speciale vereisten die de veldspitsmuis stelt aan de aanwezige begroeiing. Hierdoor mag het gras niet korter dan 20cm, het gras mag niet gemaaid in de winter en in het groeiseizoen ( maart tot en met 30 september).

5.4.2.4 Verkeer

De bestemming verkeer bestaat uit 4 soorten.

Artikel 6 Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten voor hoofdzakelijk het doorgaande verkeer in dit geval is de 2x2 Nieuw-Amsterdamsestraat. Binnen deze bestemmingen zijn ook, voor zover aanwezig, waterhuishoudkundige voorzieningen, de bermen, bermsloten en bermbeplanting opgenomen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Wel is het mogelijk dat andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht, het bestaande fiets-en voetgangersovergang is met een functieaanduiding opgenomen.

Artikel 7 Verkeer - Openbaarvervoerstation

De gronden met deze bestemming worden naast het verkeer- spoorverkeer gebruikt als station ten behoeve van het openbaar vervoer. Op deze gronden mag een stationsgebouw worden opgericht, het perron worden aangelegd, met wachtruimtes, abri's bankjes, etc en bij behorende voorzieningen ten behoeve van het station. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen dat de taluds en spoorsloten weer groen worden ingepland.

Artikel 8 Verkeer - Spoorverkeer

De spoorlijn welke door het plangebied loopt is geregeld onder de bestemming Verkeer-Spoorverkeer. Gebouwen en/of bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen alleen binnen deze bestemming worden gebouwd. Hierbij valt ondermeer te denken aan geluidswerende voorzieningen, hekwerken ter afscherming van het spoor, seinpalen, hoogspanningsmasten, signaleringsborden en transformatoren. Tevens valt onder deze bestemming de spoorsloten en bermen. Deze maken wezenlijk deel uit van het spoor.Tevens is in de regels een bepaling opgenomen dat de taluds en spoorsloten weer groen worden ingepland.

Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor straten en wegen ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende erven en percelen, toegangswegen en inritconstructies. Binnen deze bestemming is het aanleggen van hellingbanen voet- en fietspaden, straten, erven en pleinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen eveneens mogelijk. Gebouwen mogen uitsluitend ten dienste van de bestemming worden opgericht. In dit geval mag binnen het bouwvlak een liftgebouw worden gerealiseerd om vanaf de tunnel op het maaiveld te komen zodat ook voor minder validen het perron bereikbaar is. Tevens is het oprichten van andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals bijvoorbeeld fietsenstallingen, abri's, bushaltes standplaatsen en of opstappunt.

5.4.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

In artikel Artikel 11 Algemene bouwregels zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels  

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 13 algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

5.4.4 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 14 overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 15 slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid".

5.5 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.
Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen

6.1.1 Overleg

Het college heeft het bestemmingsplan Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.
Er zijn geen reacties ingekomen op dit vooroverleg.

6.1.2 Inloopbijeenkomst

Het college heeft het bestemmingsplan Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid vrijgegeven voor het houden van een inloopbijeenkomst.

Op 19 januari 2015 heeft een informatiebijeenkomst plaatsgevonden, voor aanwonende. Tijdens deze avond is informatie over het project gepresenteerd ( bijlage verslag avond) . Een tweede bijeenkomst voor genodigden ( aanwonenden aan het spoor en Erkende overleg Partners (eop) is op 18 mei 2015 gehouden. Tijdens deze bijeenkomst is uitleg gegeven over het uitgevoerde trillingsonderzoek en de consequenties.
Tot slot is op 24 augustus 2015 een inloopbijeenkomst gehouden. Tijdens deze bijeenkomst kon een ieder zich laten informeren over het ontwerpbestemmingsplan. Diverse geïnteresseerden hebben het bestemmingsplan bekeken.

Nav de zienswijzen is gedputeerd dhr. H. Brink donderdag 4 februari 2016 op bezoek geweest bij buurtbewoners. De buurt heeft tijdens dit bezoek aangegeven niet blij te zijn met de voorgestelde oplossing. Men wil graag de overlast niet in hun achtertuin. Een van de bewoners is bij InvraPlus geweest (opsteller second opinion) , en stelt nav dat bezoek voor om het gehele station zuidelijker te plaatsen. Gedeputeerde heeft op basis van dit gesprek besloten om deze variant verder uit te laten zoeken. Daarnaast heeft hij bij de bewoners wel aangegeven dat na onderzoek de bestemmingsplanprocedure wel verder zal moeten gaan.

Dinsdag 25 oktober 2016 heeft nogmaals een gesprek met bewoners plaatsgevonden. In dit laatste overleg is door de gedeputeerde aangegeven dat gelet op de uitkomsten van de onderzoeken door wordt gegaan met het project.

6.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Tegen het bestemmingsplan Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid zijn 18 zienswijzen ingediend, waarvan 1 namens 61 bewoners uit de wijk de Rietlanden.Verder zijn in een aantal gevallen de zienswijzen later aangevuld met een 2e of 3e brief. De zienswijzen zijn allen binnen de wettelijke termijn van zes weken ingediend en daarmee allen ontvankelijk. De beantwoording van de zienswijzen zoals vastgesteld tijdens de raadsvergadering zijn opgenomen in Bijlage 1 Nota van Beantworoding.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het voorliggende bestemmingsplan Emmen, Delftlanden station Emmen-zuid maakt een verdubbeling van het spoor ter hoogte van station Emmen- zuid en het realiseren van een extra perron mogelijk.
De werkzaamheden in het kader van het bestemmingsplan zijn onderdeel van de werkzaamheden die noodzakelijk zijn om de capaciteit uit te breiden van de spoorweg Emmen-Zwolle. Hiervoor heeft de provincie Drenthe middelen beschikbaar vanuit het Regionaal Specifiek Pakket (RSP), deelprogramma 'Verbetering van de spoorlijn Zwolle – Emmen'.
De kosten van het project 'Uitbreiding Emmen Zuid' zijn door ProRail geraamd op € 10,2 miljoen. Deze kosten worden volledig gedekt uit de RSP-ZZL middelen. Dit zijn deels middelen van het Rijk welke ter compensatie van het niet doorgaan van de Zuiderzeelijn aan het Noorden zijn beschikt en deels de regionale cofinanciering.

De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden middels een overeeenkomst verhaald bij aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd, waardoor vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.