direct naar inhoud van 3.4 Ecologie
Plan: Bestemmingsplan Emmen, Centrum-West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.200909054-0701

3.4 Ecologie

3.4.1 Normstelling en beleid

Natuurbeschermingswet

In de Natuurbeschermingswet zijn de gebiedsbeschermende bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. In deze wet zijn natuurgebieden beschermd die:

  • van Europees belang zijn (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • van nationaal belang zijn (Beschermde Natuurmonumenten);
  • van mondiaal belang zijn voor (water)vogels (Wetlands).

Spelregelkader EHS

In de Nota Ruimte (2006) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uit moeten gaan maken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS moet in 2018 gereed zijn. De nadere begrenzing van de EHS en de inrichting ervan is een taak van de provincie. Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee tenzij-beginsel'. Dit betekend dat ontwikkelingen niet mogelijk zijn, tenzij er zwaarwegende belangen zijn en het verlies van natuurwaarden wordt gecompenseerd.

Boscompensatieregeling

De Provincie Drenthe hanteert een boscompensatieregeling. Daarbij geldt dat alle bos dat gekapt wordt, moet worden gecompenseerd door de aanplant van nieuw bos. Afhankelijk van de leeftijd van het gekapte bos geldt een compensatiefactor.

Beschermde soorten

Sinds april 2002 regelt de Flora- en faunawet (Ffw) de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Met de inwerkingtreding van de Ffw is een belangrijk deel van de doorwerking van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn geregeld. In de wet is onder meer bepaald, dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden.

De Ffw heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) ontheffing te krijgen. Ontheffingen kunnen alleen worden verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid wordt voldaan. Aanvragen kunnen worden ingediend bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. De mogelijkheden voor ontheffing zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten. Er wordt een onderscheid gemaakt in drie verschillende categorieën:

  • tabel 1 betreft de zogenaamde algemene soorten waarbij ten aanzien van de meeste activiteiten een vrijstelling geldt;
  • in tabel 2 worden de overige soorten opgesomd waarvoor vrijstelling kan worden gegeven mits activiteiten worden uitgevoerd volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. In deze tabel vallen tevens alle vogelsoorten;
  • tabel 3 is van toepassing op de zwaar beschermde soorten. Het betreft soorten die zijn aangewezen op basis van bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn en overige zwaar beschermde soorten. Voor deze moet ontheffing worden aangevraagd. Een aanvraag voor ontheffing wordt onderworpen aan de zogenaamde 'uitgebreide toets'. Daarbij wordt gekeken of er sprake is van een bij de wet genoemd belang, of er alternatieven zijn en of het project geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding.
3.4.2 Toetsing ontwikkeling

In het kader van het MER is de ecologische situatie in het plangebied onderzocht. Hieronder volgt een overzicht van de conclusies uit het MER. Eerst wordt ingegaan op de gevolgen voor beschermde gebieden in de omgeving van het plangebied. Vervolgens worden de gevolgen voor beschermde flora en fauna beschreven aan de hand van de thema's vernietiging, verstoring, verdroging en vernatting.

Gebiedsbescherming

Het meest nabijgelegen gelegen beschermde natuurgebied ten opzichte van het plangebied is het Natura 2000-gebied Bargerveen. De afstand tot dit gebied is zodanig (minimaal 13 km) dat de ontwikkelingen in het plangebied niet van invloed zijn op dit gebied.

Het gebied aan de noordzijde van het plangebied - het terrein van Waterleiding Maatschappij Drenthe - maakt momenteel onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. De Provincie heeft echter aangegeven dat zij de EHS zal herbegrenzen ten behoeve van de beoogde ontwikkeling (zie de brief in bijlage 3). Daarmee heeft de ontwikkeling geen gevolgen voor de oppervlakte van de EHS. Onderstaand worden de effecten voor soorten binnen het gebied besproken.

Van andere beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied is geen sprake. Zodoende staat het beleid voor gebiedsbescherming de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Vernietiging / vermeerdering leefgebied flora

Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit ingezaaide graslanden en akkers. In het plangebied komen enkele beschermde plantensoorten voor, welke door de voorgenomen activiteit zullen verdwijnen. Het gaat om de steenanjer, de wilde marjolein, het rapunzelklokje en het weideklokje (tabel 2 FFW) en grasklokje (tabel 1 FFW). Ook zullen een aantal Rode Lijstsoorten verdwijnen; deze soorten hebben echter geen beschermde status.

Ten behoeve van de voorgenomen activiteit wordt nieuwe bebouwing, infrastructuur, waterpartijen en groenelementen aangelegd. Hierbij gaan bestaande levensgemeenschappen verloren. Het nieuwe theater zal in het bosje ter hoogte van de entree verandering geven ten aanzien van schaduw en windwerking. De zuidwestelijke wind wordt in de toekomstige situatie afgevangen door het theater. De turbulentie en afbuigende windrichtingen rond het gebouw nemen echter toe. Het microklimaat in het bosje en de mate van bezonning van de bodemflora in het bosje zal hierdoor kunnen veranderen en mogelijk de vitaliteit van de bomen en bodemflora aantasten. In het Voorkeursalternatief (VKA) van het MER is als mitigerende maatregel opgenomen dat bij het ontwerp van het theater rekening gehouden zal worden met wind- en schaduwwerking.

Boscompensatie

De bomen in de bosstrook bij het gemeentehuis zullen niet gekapt worden. Ook ten behoeve van 'de wereld van ontmoeting' en de aanleg van het Dierenpark zullen zoals het nu lijkt geen bomen worden gekapt waarop de boscompensatieregeling van toepassing is. De gemeente is zich bewust van haar plicht om de boscompensatieregeling na te leven. Indien er bomen zullen worden gekapt die onder deze regeling vallen zal een ontheffing van de Boswet worden gevraagd.

Vernietiging / vermeerdering leefgebied fauna

Vogels

Voor de vogels die gebonden zijn aan het open karakter van de graslanden en akkers, raakt het gebied ongeschikt. Het uitloopgebied tussen de Schapenveenweg en het Oranjekanaal waar de teelt van voedergewassen (gras en takken) zal kunnen plaatsvinden behoudt, een functie voor enkele broedparen van vogels van open gebied.

Vanwege het verdwijnen van een groot aantal randen en het grasland- en akkergebied zal het leefgebied van weide- en akkervogels die vooral aan opgaande randen of kleine ruimtematen gebonden zijn, kleiner worden. Vanwege de mogelijke kap van de een aantal bossingels neemt het leefgebied van de vogels, die een relatie hebben met de bosstroken, af. Er zijn bij de veldbezoeken geen broedvogels aangetroffen.

Vleermuizen

Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen komen in het plangebied niet voor. Door het realiseren van de voorgenomen activiteit is het mogelijk dat het gebied deels ongeschikt wordt als vliegroute en/of foerageergebied van vleermuizen. Het leefgebied van vleermuizen bestaat uit een netwerk van vaste verblijfplaatsen in de randen buiten de begrenzing van het plangebied, en foerageergebied en vliegroutes die mogelijk in het plangebied liggen. De functionele relaties tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden zullen beschikbaar moeten blijven.

Het Schapenveentje betreft een (mogelijk) geschikt foerageergebied en de bossingels die raken aan dit veentje, zijn (mogelijk) geschikte vliegroutes. Door middel van aanvullende veldinventarisaties is echter vastgesteld dat het gaat om een ondergeschikt fourageergebied en ondergeschikte vliegroutes (zie bijlage 4). Zodoende gaan bij de uitvoering van het project geen vaste rust- of verblijfplaatsem of (relaties tussen) fourageergebieden verloren. Het uitvoeren van nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing van de Flora- en faunawet niet aan de orde.

Amfibieën

Biotoopverlies van amfibieën speelt niet of nauwelijks een rol. De gewone pad, bruine kikker, bastaard kikker, meerkikker en kleine watersalamander zijn algemene soorten (tabel 1 Flora- en faunawet) die een relatief klein leefgebied hebben.

Overige soorten

Overige beschermde soorten komen in de omgeving van het plangebied niet voor.

Verstoring

Vogels

De aanleg van het belevenspark geeft licht-, geluid- en visuele verstoring voor de aanwezige fauna. Deze verstoringen kunnen zowel tijdens de bouwfase (tijdelijk) als tijdens de gebruiksfase (permanent en in principe onomkeerbaar) plaatsvinden. Er zijn echter geen broedvogels aangetroffen.

Vleermuizen

Vleermuizen zijn verstoringsgevoelig voor licht; dit kan zowel tijdens de bouwfase als tijdens de gebruiksfase optreden. Door een toename van verlichting in het gebied, met name bij verlichting die omhoog schijnt, wordt het gebied minder aantrekkelijk als foerageergebied voor verschillende soorten vleermuizen. Vleermuissoorten als gewone dwergvleermuis en laatvlieger zijn soorten die foerageren in en om stedelijk gebied. Deze soorten zijn minder gevoelig voor verlichting van vliegroutes en foerageergebied.

Algemeen

Bovengenoemde effecten zijn in sterke mate te beperken door lichtarmaturen toe te passen die niet naar boven schijnen en in de omgeving weinig licht verstrooien.

Realisatie van het dierenpark en theater heeft een beperkt effect op de verkeersintensiteiten rond het plangebied. De toename van geluidsverstoring op vogels en overige fauna vanwege toenemend verkeer, veroorzaakt door het belevenspark, zal om deze reden geen rol spelen. Naar verwachting zal de geluidsverstoring vanwege het dierenpark wel toenemen. Het effect van deze verstoring op de omgeving is gering omdat het belevenspark omgeven wordt door een brede groenzone. De toenemende geluidsverstoring van het theater zal zich concentreren op een punt waar de geluidsbelasting in de huidige situatie (net achter de Hondsrugweg) al hoog is. Ook wandelende mensen kunnen een toename van verstoring veroorzaken. Het effect van deze toename is echter gering.

Verdroging / vernatting

Het Schapenveen direct ten noorden van het plangebied wordt gevoed door regenwater en vanuit het grondwater boven de keileem (een schijngrondwaterspiegel). De toevoer van ondiep grondwater boven de keileem naar het Schapenveen kan verminderen wanneer net buiten deze kom obstakels in de grond komen zoals afgesloten oppervlaktewaterpartijen. Hiermee kan een effect optreden op het watermilieu van het veentje en daarmee op de relaties tussen vegetaties en het freatisch grondwater. De bovenste bodemlaag aan de westkant van het gebied zal echter niet vergraven of onderbroken worden, waardoor dit risico niet aanwezig is. Daarnaast komen er geen vegetaties voor die gebonden zijn aan het grondwater.

3.4.3 Conclusie en uitgangspunten bestemmingsplan

Gebiedsbescherming

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling geen gevolgen heeft voor gebieden met een beschermde status.

Het eventuele verdwijnen van bos kan worden gecompenseerd binnen het plangebied, conform de boscompensatieregeling van de provincie Drenthe. Voor bos tussen de 0 en de 30 jaar geldt een compensatiefactor van 1,5 (150%).

Soortenbescherming

Uit het onderzoek blijkt dat verschillende beschermde soorten en hun leefgebied in de omgeving van het plangebied zullen worden aangetast. Voor de meeste van deze soorten geldt een algemene vrijstelling (tabel 1 Ffw). Bij een aantal soorten geldt een vrijstelling mits werkzaamheden worden uitgevoerd volgens een vastgelegde gedragscode (tabel 2 Ffw). Daarbij geldt ten aanzien van beschermde broedvogels het volgende: verstoring wordt voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) te laten plaatsvinden.

Op grond van nader onderzoek ten aanzien van het leefgebied van vleermuizen is aangetoond dat de realisatie van het belevenspark niet leidt tot aantasting van (belangrijke) rust- of verblijfsplaatsen, fourageergebieden en aanvliegroutes.

Ten aanzien van het aspect soortenbescherming wordt het bestemmingsplan uitvoerbaar geacht.