direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Kanaal A ZZ 28
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.Zaak65768-V701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Door Landbouwbedrijf Buijs is een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor de realisatie van drie vleeskuikenstallen, twee voersilo's en een werktuigenberging op het perceel Kanaal A ZZ 28 te Emmer-Compascuum. De aanvraag heeft betrekking op de onderdelen handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, het oprichten van een inrichting (milieu) en bouwen.

Het bestaande bouwvlak heeft een omvang van 1,9 hectare. De drie nieuwe vleeskuikenstallen en de nieuwe werktuigenberging worden binnen het bouwvlak gerealiseerd. Er is een plan voor landschappelijke inpassing opgesteld. Beide zijden van het bedrijfserf worden ingepast met streekeigen beplanting.

Ten behoeve van de aanvraag is een milieueffectrapportage (MER) opgesteld. In de opgestelde MER zijn de te verwachten milieugevolgen onderzocht en beschreven. In de vergunningaanvraag is het gewenste voorkeursalternatief zoals uitgewerkt in de MER opgenomen.

De aanvraag voor een omgevingsvergunning is geregistreerd onder zaaknummer 65768-2016. De bijbehorende verbeelding met de plancontour heeft het nummer NL.IMRO.0114.Zaak65768-V701.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak65768-V701_0001.png"

Afbeelding 1: Locatie plangebied in omgeving (rood omcirkeld weergegeven).

Hoofdstuk 2 Huidige situatie, planologische regeling en beleid

2.1 Ligging en huidige situatie

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de locatie Kanaal A ZZ 28 te Emmer-Compascuum. De betreffende percelen zijn kadastraal bekend als Gemeente Emmen, sectie AB, nummers 797 en 798.

Het perceel Kanaal A ZZ 28 is westelijk gelegen van Emmer-Erfscheidenveen (Emmer-Compascuum). Aan de noordzijde van Kanaal A NZ is de lintbebouwing van Emmer-Erfscheidenveen gelegen. De zuidzijde van Kanaal A ZZ is hoofdzakelijk agrarisch in gebruik afgewisseld met een enkele woning.

Op het bestaande bedrijfserf staat een bedrijfswoning, opslag / machineberging, berging, aardappelbewaarplaats en een vleeskuikenstal. De bedrijfsbebouwing is haaks gesiuteerd op Kanaal A.

Langs het kanaal is monumentale beplanting aanwezig. Het voorerf kenmerkt zich door de aanwezige erfbeplanting. Aan de westzijde van het erf ligt de bedrijfsbebouwing opener in het landschap. Aan de oostzijde wordt het erf afgeschermd met een houtwal. Aan deze zijde is een bestaande sloot haaks gelegen op Kanaal A die tezamen met de houtwal de kenmerkende verkavelingsstructuur benadrukt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak65768-V701_0002.png"

Afbeelding 2: Luchtfoto met bestaand bouwvlak Kanaal A ZZ 28 te Emmer-Compascuum. In rood indicatief weergegeven de uitbreiding met drie nieuwe vleeskuikenstallen binnen het bouwvlak en twee voersilo's aan de oostzijde van het erf bij de bestaande silo. Direct ten westen hiervan wordt binnen het bouwvlak de nieuwe werktuigenberging gerealiseerd. Hiertoe wordt de bestaande vleeskuikenstal gesloopt.

 

2.2 Planologische regeling

De locatie Kanaal A ZZ 28 te Emmer-Compascuum is in het bestemmingsplan Buitengebied Emmen bestemd als 'Agrarisch - Niet grondgebonden 1' (uitoefening van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf). Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het bestaande bouwvlak heeft een omvang van 1,9 hectare. De drie nieuwe stallen aan de achterzijde en de nieuwe werktuigenberging worden binnen het bouwvlak gerealiseerd.

Ten aanzien van het staloppervlak is ten hoogste de bestaande oppervlakte toegestaan. De bestaande staloppervlakte is circa 1.800 m2. De totale staloppervlakte in de nieuwe situatie bedraagt circa 6.800 m2.

Voor bedrijfsgebouwen geldt dat de bouwhoogte maximaal 12 meter mag bedragen en de goothoogte maximaal 4,5 meter. Voor een goothoogte van 5,5 meter kan afgeweken worden van de bouwregels uit het bestemmingsplan. De dakhelling mag niet minder dan 15 graden bedragen. De bouwhoogte van torensilo's mag maximaal 12 meter bedragen.

Wijzigingsbevoegdheid

Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Niet grondgebonden 1' is een wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van het staloppervlak naar maximaal 10.000 m2, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • 1. er wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
  • 2. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  • 3. de uitbreiding is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
  • 4. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
  • 5. er is geen sprake van een significante toename van depositie op Natura 2000 gebieden;
  • 6. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

Door de aanvrager is gekozen om het plan te realiseren met een omgevingsvergunning. Bij de beoordeling van de aanvraag zijn bovengenoemde aspecten getoetst en betrokken bij de afweging omtrent medewerking.

De aanvraag om een omgevingsvergunning is strijdig met het bestemmingsplan vanwege de staloppervlakte en de situering van de voersilo's buiten het bouwvlak. Volgens het geldende gemeentelijk- en provinciaal beleid kan er onder voorwaarden medewerking worden verleend aan de uitbreiding van een intensieve veehouderij. In de volgende hoofdstukken wordt hier nader op ingegaan.

2.3 Beleid

2.3.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

De Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. De structuurvisie is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid.

De koers voor de landbouw is gericht op een mogelijke schaalvergroting dat plaats dient te vinden binnen de structuur van het huidige landschap. In de structuurvisie wordt landbouw aangewezen als drager van het landschap. Het grondgebied van Emmen is daarbij onderverdeeld in 4 deelgebieden waarvoor een aantal koersen waar het gaat om landbouwontwikkeling is weergegeven. Het plangebied bevindt zich binnen deelgebied A dat een sterk agrarisch karakter kent: de Monden. Dit deelgebied ligt in het noordoosten van de gemeente Emmen waarbij het hoge aandeel akkerbouw en geringe stedelijke druk kenmerkend zijn. In deelgebied A wordt, afhankelijk van de kansen voor schaalvergroting, landbouw zo veel mogelijk gefaciliteerd. Dit kan betekenen dat de verkaveling of bouwblokken 'vergroot' worden.

2.3.2 Beleidsnotitie Verruiming bouwpercelen intensieve veehouderijen

Op 27 september 2007 is de beleidsnotitie 'Verruiming bouwpercelen intensieve veehouderijen' vastgesteld door de gemeenteraad. De concrete aanleiding voor deze beleidsnotitie werd gevormd door een toenemende vraag naar uitbreidingsmogelijkheden van intensieve veehouderijbedrijven.

In de beleidsnotitie is aangegeven dat ten aanzien van de eerdergenoemde gebiedsindeling uit de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef een grootschaliger landbouwstructuur beter past in de gebieden A en C, gezien de aard van het gebied en de geschetste ontwikkelingsrichting van de landbouwsector.

In de beleidsnotitie wordt voor ontwikkelingsmogelijkheden van intensieve veehouderijbedrijven nog uitgegaan van een zonering van het landelijk gebied uit het Provinciaal Omgevingsplan (POP II). Het plangebied waar deze ruimtelijke onderbouwing betrekking op heeft is gelegen binnen de POP zone 1 (linten). Binnen deze zone wordt voor bedrijven uitgegaan van bouwperceel van max. 2,5 ha. waarvan het staloppervlak max. 50% van het bouwperceel is (12.500 m2). Exacte uitbreidingsmogelijkheden worden concreet bepaald bij concrete verzoeken. Op dat moment kan dan de afweging worden gemaakt aan aspecten als lokale landschappelijke-, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden, de milieuwetgeving, het leefklimaat van de omgeving, natuurlijke waarden en de andere aanwezige functies in de omgeving.

In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op bovenstaande aspecten.

2.3.3 Ruimtelijke waardenkaart

De Ruimtelijke waardenkaart (RWK) is een eind september 2011 vastgestelde uitwerking van de Structuurvisie Emmen 2020. De Ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de gemeente Emmen. Het geeft een beschrijving van het ontstaan van het landschap en stelt de belangrijkste karakteristieken van het landschap vast, geeft de knelpunten aan met betrekking tot hedendaagse ruimtelijke ontwikkelingen en stelt een strategie op voor behoud, versterking en ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie. Het document biedt concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie en geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden.

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied
De RWK maakt een onderscheid in deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied 'Grootschalige veenontginningen' (het landschap van het veen). Dit is het landschap van de grote maten. Alles is hier groot en stoer. Het landschap wordt gevormd door open ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour aan de ruimte. Zij 'maken' de ruimten. Het is een open landschap; weids, maar geenszins kaal.

Naast de robuuste ruimten is de strikte regelmaat van het landschap kenmerkend. Het veenkoloniale landschap kent een uiterst regelmatige basisstructuur met een sterke ritmiek van kanalen, wijken en sloten.

Typerend voor het hoogveenontginningslandschap zijn de lange zichtlijnen. Hier kan men ver van zich afkijken. Hiermee vormen ze een heel ander soort landschap, met ook een heel ander soort beleving, dan bijvoorbeeld het esdorpenlandschap. Behoud en rekening houden met essentiële zichtlijnen, waaronder het zicht op de steilrand, is van belang.

De Ruimtelijke waardenkaart omvat een drietal kaarten.

  • 1. Ruimtelijke aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Lintdorp/veendorp
    • b. Kanaal
    • c. Monumentale kanaal- & laanbeplanting
  • 2. Visuele aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Robuuste ruimte hoogveen ontginning
  • 3. Elementen, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Geen
2.3.4 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Een welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de Welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden, grotendeels ook voor het buitengebied, geldt het welstandsniveau 'welstandsluw'.

De welstandscommissie heeft geadviseerd op de ingediende aanvraag en heeft deze akkoord bevonden.

2.3.5 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Drenthe

In 2014 is de geactualiseerde Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

De kernkwaliteiten van Drenthe zijn uitgewerkt naar meer concrete indicatoren:

Kernkwaliteiten   Indicatoren  
Rust Stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Noaberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  

Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van bedrijvigheid. Bedrijvigheid in Drenthe is van grote maatschappelijke en economische betekenis vanwege de werkgelegenheid en de vitaliteit van het platteland en de steden. De provincie acht bedrijvigheid van provinciaal belang en benoemt dit tot een kernwaarde.

Specifiek voor het landelijk gebied wil de provincie voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor landbouw, recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid. Het regionale economische vestigingsklimaat is van provinciaal belang.

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe is bovenstaande nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Visiekaart en doelstellingen
Het plangebied ligt binnen het gebied dat op de visiekaart is aangeduid als 'Landbouwgebied'. De provincie Drenthe biedt de landbouw maximale speelruimte in deze gebieden. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten. Ook mogen andere ontwikkelingen geen negatief effect hebben op de landbouw.

Daarnaast zijn de Veenkoloniën aangewezen als proefgebied voor de landbouw. Nieuwe ontwikkelingen op landbouwgebied kunnen als eerste hier worden geïntroduceerd. Het kan hierbij gaan om innovaties op het gebied van huisvesting, nieuwe teelten, efficiënt watergebruik, verduurzaming en duurzame energie.

Landbouw

Binnen het landbouwgebied zijn zogenoemde 'plus-gebieden' aangegeven. Het plangebied ligt binnen een dergelijk 'Landbouwgebied plus'. In deze gebieden heeft de landbouw nog verdere mogelijkheden, zoals schaalvergroting en meer geïndustrialiseerde vormen van landbouw. Ook zijn dit de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en het inplaatsen van agrarische bedrijven. De kernkwaliteiten (kaart 2a t/m 2f, Kernkwaliteiten) spelen in deze gebieden een ondergeschikte rol. Dit betekent dat bij de belangenafweging het belang van de landbouw zwaarder weegt dan dat van de kernkwaliteiten. Er vindt wel een afweging tussen beide plaats.

Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. Uitbreiding van het bouwvlak moet ruimtelijk worden ingepast. Hierbij moeten de kernkwaliteiten in acht worden genomen.

Uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen is volgens het provinciale beleid toegestaan. Het bouwvlak bij uitbreiding bedraagt 1,5 hectare. Bij winst voor milieu of dierenwelzijn en landschappelijke inpassing mag dit worden vergroot tot 2 hectare.

Kernkwaliteiten
Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de veenkoloniën. Behoud en versterking van de wijkenstructuur en openheid is als doel benoemd. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen.

Van provinciaal belang is de samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch kompas. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Veenkoloniën richt zich specifiek op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf.

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie Drenthe behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden onderscheiden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De hoge en het gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden wil de provincie Drenthe de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren.

Provinciale omgevingsverordening Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen wordt aan een intensieve veehouderij een bouwvlak toegestaan van maximaal 1,5 hectare. Bij winst voor het milieu en de landschappelijke inpassing berust op een landschappelijk inpassingsplan mag dit worden vergroot tot 2 hectare. Landschappelijke inpassing, erfbeplanting uitgezonderd, en sleuf- en mestsilo's alsmede mestplaten in het belang van de bedrijfsvoering kunnen ook buiten het bouwvlak worden gesitueerd wanneer dit een aantoonbaar wezenlijke verbetering van de ruimtelijke inpassing van een intensieve veehouderij betekent.

2.3.6 Rijksbeleid

Het ruimtelijke rijksbeleid heeft geen directe invloed op het plangebied.

2.3.7 Conclusie

Voor voorliggende ruimtelijke onderbouwing kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende gemeentelijke- en provinciale beleid, wanneer rekening wordt gehouden met bepaalde aspecten zoals de ruimtelijke, landschappelijke en milieutechnische inpassing. Hierop wordt nader ingegaan in de volgende hoofdstukken.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied ligt binnen het landschap van de grootschalige veenontginningen. Het wordt gerekend tot het gebied Emmer-Erfscheidenveen.

Zoals bij de meeste veenkoloniale ontginningen is met het afgraven van het veen, het egaliseren en geschikt maken van de dalgronden, de bodemkundige ondergrond niet meer aanwezig. Voordat het veen is ontgonnen heeft in het gebied de Emmerdijk gelegen. Met het afgraven van het veen is deze als lijn in het landschap niet meer herkenbaar.

Het dubbel kanaal systeem bij Emmer-Erfscheidenveen is in vergelijking met de andere gebieden met hetzelfde ontginningsysteem nog het meest gaaf aanwezig. De ontginningen van het gebied bij Emmer-Erfscheidenveen zijn een stuk jonger dan die van het dubbel kanaal bij Emmer-Compascuum. De kaart van 1910 laat goed zien dat het Kanaal B nog maar net voorbij het Verlengde Scholtenskanaal was gegraven en slechts een start was gemaakt met het graven van de wijken in het oostelijke gedeelte van het blok. Kanaal A en vrijwel alle wijken zijn wel ontworpen en staan ook wel op de topografische kaart maar zijn nog niet daadwerkelijk gegraven.

De kaart van 1935 geeft de toenmalige ontginningsactiviteiten goed weer. Het meest oostelijke gedeelte was inmiddels ontgonnen tot bouwland. In het midden en westen was de vervening nog in volle gang. Zelfs in 1955 was nog een klein deel van het gebied in ontginning. De wegenstructuur is nog goed herkenbaar, zij het dat de weg bij Kanaal B in belangrijkheid is afgenomen. Ook de karakteristieke paden c.q. weggetjes tussen Kanaal A en B zijn nog goed herkenbaar en in gebruik. Het zo karakteristieke contrast tussen het dichte lint met burgerbebouwing aan de voorafkant en de openheid aan de landkant is hier in vergelijking met bijvoorbeeld Emmer-Compascuum nog zeer gaaf aanwezig. Alleen het meest westelijke deel van Kanaal B heeft aan de voorafzijde geen dicht lint. Dit hangt wellicht samen met het late tijdstip waarop dit gebied is ontgonnen. Op de kruising met Kanaal E is in de periode 1975 – 1985 een buurtje tussen Kanaal A en B gebouwd, terwijl na 1985 hier ook een buurtje ten zuiden van Kanaal A en ten westen van de Middenweg is aangelegd. Evenals de wegen- en bebouwingstructuur is de water- en verkavelingstructuur nog zeer gaaf aanwezig. Dit geldt voor het regelmatige wijkenpatroon zowel ten noorden van Kanaal B als ten zuiden van Kanaal A. Ook beide kanalen zijn nog vrijwel geheel open, zij het dat er wel dammen in zijn aangelegd, en ze niet meer in gebruik zijn als vaarweg. De aansluiting op het Verlengde Scholtenskanaal en Runde is wel gedempt. Daar zijn eveneens verkeerstechnische ingrepen gedaan om de snelheid van het verkeer af te remmen. Het gebied is voornamelijk in gebruik als bouwland.

De cultuurhistorische beplantingstructuur, te weten bomenrij(en) aan de voorafzijde en geen bomen aan de landkant waar werd gewerkt, is recentelijk aangetast. Aan de landkant zijn namelijk in het kader van de Herinrichting Veenkoloniën recentelijk dubbele bomenrijen aangeplant. Met de groei van de bomen zal in de toekomst het contrast besloten vooraf en open landkant afnemen. Pas nadat de eiken voldoende hoogte hebben gekregen om er onderdoor te kunnen kijken zal weer volledig zicht zijn op het achterliggende open landschap. Al met al zijn de visuele karakteristieken (zichtlijnen, robuuste agrarische ruimte) bij Emmer-Erfscheidenveen zeer gaaf te noemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak65768-V701_0003.png"

Afbeelding 3: Kaartblad 1935 van de omgeving van het plangebied. Groen omlijnd indicatief de ligging van het plangebied.

3.2 Bouwplan

3.2.1 Gewenste bedrijfsopzet

Door Landbouwbedrijf Buijs is een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor de realisatie van drie vleeskuikenstallen, twee voersilo's en een werktuigenberging op het perceel Kanaal A ZZ 28 te Emmer-Compascuum. De aanvraag heeft betrekking op de onderdelen handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, het oprichten van een inrichting (milieu) en bouwen.

Landbouwbedrijf Buijs exploiteert een agrarisch bedrijf in de vorm van een grondgebonden akkerbouwbedrijf in combinatie met een pluimveebedrijf. De pluimveehouderij bestaat momenteel uit het houden van 40.000 vleeskuikens. In de gewenste bedrijfsopzet behoudt het grondgebonden akkerbouwbedrijf zijn omvang en deze zal in de toekomst verder worden ontwikkeld. De bestaande stal voor het houden van vleeskuikens wordt gesloopt en op het achtererf worden vervolgens drie nieuwe stallen voor het houden van vleeskuikens gerealiseerd. In deze stallen kunnen vervolgens (3 x 42.000 =) 126.000 vleeskuikens worden gehouden. Het betreffen drie nieuwe stallen die voldoen aan de geldende eisen op het gebied van dierenwelzijn en milieu. In de gewenste bedrijfssituatie worden er tevens twee extra voersilo's geplaatst naast de reeds bestaande silo. Ten behoeve van het akkerbouwbedrijf wordt in de gewenste situatie een nieuwe opslagloods voor aardappelen en een werktuigenberging / loods (met inpandige centrale voerkeuken + verwarming voor de kuikenstallen) gerealiseerd. De werktuigenberging / loods (met inpandige centrale voerkeuken + verwarming voor de kuikenstallen) is onderdeel van de aanvraag.

In de opgestelde milieueffectrapportage (MER) (Bijlage 4) is de gewenste bedrijfsopzet nader uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak65768-V701_0004.png"

Afbeelding 4: Situatieschets gewenste situatie.

3.2.2 Bouwplan

Op het bestaande bedrijfserf staat een bedrijfswoning, opslag / machineberging, berging, aardappelbewaarplaats en een vleeskuikenstal.

De bestaande staloppervlakte is circa 1.800 m2. De totale staloppervlakte in de nieuwe situatie bedraagt circa 6.800 m2.

De bestaande bedrijfsbebouwing is haaks gesitueerd op Kanaal A. De drie nieuwe stallen aan de achterzijde worden aansluitend en achter de bestaande bedrijfsbebouwing gerealiseerd. De bestaande vleekuikenstal wordt hiertoe gesloopt. De nieuwe stallen worden compact bij de bestaande bedrijfsgebouwen gerealiseerd. De situering van de drie nieuwe stallen is binnen het bouwvlak. De achterzijde van de drie nieuwe stallen is op circa 270 meter afstand van de woningen aan het Kanaal A. De nokrichting sluit aan bij de bestaande bedrijfsbebouwing. De dakhelling van de nieuwe stallen is 15 graden, de goothoogte is 2,9 meter en de bouwhoogte is 6,25 meter. De stallen hebben afzonderlijk een lengte van 95,4 meter en een breedte van 23,4 meter. Het bouwplan voldoet aan de bouwregels uit het bestemmingsplan zoals deze gelden voor niet grondgebonden agrarische bedrijven. Door daarbij gebruik te maken van dezelfde dakhellingen ontstaat stedenbouwkundig een rustig beeld. Het bouwplan is ruimtelijk inpasbaar. De welstandscommissie heeft tevens geadviseerd op de ingediende aanvraag en heeft deze akkoord bevonden.

In de gewenste bedrijfssituatie worden er tevens twee extra voersilo's geplaatst naast de reeds bestaande silo. De bouwhoogte sluit aan bij de bestaande silo. De binnen het bouwvlak te realiseren werktuigenberging / loods (met inpandige centrale voerkeuken + verwarming voor de kuikenstallen) sluit qua nokrichting en dakhelling aan bij de stallen. De goothoogte is 5,5 meter en de bouwhoogte is 8,5 meter. Voor een goothoogte van 5,5 meter kan afgeweken worden van de bouwregels uit het bestemmingsplan. De noodzaak voor een hogere goot dan 4,5 meter is gelegen in het rijdend materieel, ten behoeve van de akkerbouw, dat vraagt om deze goothoogte. Aan de oostzijde is het bestaande bedrijfserf ter hoogte van de werktuigenberging / loods reeds landschappelijk ingepast. Ten behoeve van de inpassing van het bouwplan in het landschap en de omgeving is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het bedrijfserf wordt landschappelijk ingepast, zoals in 3.2.3 Landschappelijke inpassing is weergegeven.

Het bouwplan en de inrichtingstekening (milieu) zijn opgenomen als Bijlage 1 en Bijlage 2.

3.2.3 Landschappelijke inpassing

Langs het kanaal is monumentale beplanting aanwezig. Het voorerf kenmerkt zich door de aanwezige erfbeplanting. Aan de westzijde van het erf ligt de bedrijfsbebouwing opener in het landschap. Aan de oostzijde wordt het erf afgeschermd met een houtwal. Aan deze zijde is een bestaande sloot haaks gelegen op Kanaal A die tezamen met de houtwal de kenmerkende verkavelingsstructuur benadrukt.

Het bestaande bouwvlak heeft al een omvang van 1,9 hectare. Er is nadrukkelijk niet voorzien in de vergroting van het bouwlak. De bestaande staloppervlakte voor intensieve veehouderij bedraagt ca. 1800 m2. In het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsmogelijkheid opgenomen om de staloppervlakte voor intensieve veehouderij te vergroten naar maximaal 10.000 m2. De totale staloppervlakte in de nieuwe situatie bedraagt niet meer dan ca. 6800 m2. De maximale bouwmogelijkheid voor intensieve veehouderij wordt dus niet benut.

De drie nieuwe vleeskuikenstallen en de werktuigenberging worden gerealiseerd binnen het bestaande bouwvlak. Er is ook voorzien in de bouw van twee nieuwe torensilo's. De twee nieuwe silo's worden direct achter de bestaande torensilo geplaatst. Deze silo is al in 2009 vergund. De locatie is gekozen vanwege bedrijfseconomische overwegingen. De oppervlakte van de torensilo's bedraagt in totaal ca. 400 m2 en worden aan de voorzijde voorzien van beplanting. Het bebouwingsvlak in totaal is dus niet groter dan 2 hectare.

De bebouwing wordt gerealiseerd binnen de verkavelings- en wijkenstructuur. Beide worden gerespecteerd. Vanwege de aanwezigheid van een kavelpad is de landschappelijke inpassing aan de westzijde niet direct tegen de stal geplaatst maar juist aan de westzijde van het kavelpad. Handhaving van dit pad is om bedrijfslogistieke redenen noodzakelijk.

Aan de oostzijde wordt de bestaande beplantingsstrook verlengd. Ten behoeve van de hemelwaterberging is voorzien in een verbreding van de bestaande kavelsloot. Het waterschap kan hiermee instemmen.

Voor de landschappelijke inpassing wordt streekeigen beplanting toegepast, bestaande uit soorten als zomereik, ruwe berk, lijsterbes, sporkehout, veldesdoorn, hazelaar, hondsroos en meidoorn.

In Bijlage 3 is het plan voor landschappelijke inpassing en hemelwaterberging opgenomen.

Er is sprake van een wezenlijke verbetering van de ruimtelijke inpassing. De gekozen landschappelijke inpassing doet recht aan de verkavelings- en wijkenstructuur. Met de inpassing wordt de overgang van bebouwing op het erf naar het open landschap, de omgeving en woningen verzacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak65768-V701_0005.png"

Afbeelding 5: Landschappelijke inpassing en hemelwateropvangplan.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling

4.1 Archeologie

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in een ruimtelijk plan vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden.

Volgens de gemeentelijke beleidsadvieskaart Archeologie (vastgesteld op 30 mei 2013) is de locatie gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachting. Dit zijn gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen klein wordt geacht. Deze gebieden zijn vrijgesteld voor archeologisch onderzoek. Er hoeft derhalve geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

4.2 Milieu

4.2.1 Besluit m.e.r.

In het Besluit milieueffectrapportage (hierna Besluit m.e.r.) is in onderdeel C van de bijlage onder categorie 14 opgenomen wanneer voor de activiteit het fokken, mesten of houden van dieren een plicht tot het opstellen van een milieueffectrapport geldt. Dit is het geval bij het oprichten en/of uitbreiden en/of wijzigen van een installatie met meer dan 85.000 dierplaatsen voor mesthoenders.

Ten behoeve van de milieueffectrapportage (MER) is een notitie over de Reikwijdte en Detailniveau opgesteld. Deze notitie is toegevoegd als bijlage bij de MER.

Op 28 juli 2016 heeft aanvrager de MER en de aanvraag ingediend.

De commissie voor de milieueffectrapportage heeft op 9 november 2016 het toetsingsadvies over de MER gegeven. Dit toetsingsadvies is toegevoegd als bijlage bij de MER.

Vervolgens is de definitieve MER opgesteld. Deze is toegevoegd als Bijlage 4. De bijlagen van de MER zijn toegevoegd als compleet document in Bijlage 5.

In de opgestelde MER zijn de te verwachten milieugevolgen onderzocht en beschreven. In de vergunningaanvraag is het gewenste voorkeursalternatief zoals uitgewerkt in de MER opgenomen. De resultaten met betrekking tot de verschillende milieu-aspecten zijn in dit hoofdstuk nader beschreven.

4.2.2 Activiteitenbesluit milieubeheer

De inrichting moet in de gevraagde bedrijfsopzet worden aangemerkt als een type C-inrichting. De algemene regels zoals genoemd in hoofdstuk 2 van het Activiteitenbesluit zijn in deze situatie voor een belangrijk deel van toepassing.

De volgende onderdelen van hoofdstuk 3 van het Besluit en de daarbij behorende bepalingen van de Regeling zijn met de inwerkingtreding van het gewijzigde Activiteitenbesluit onder meer van toepassing op landbouwinrichtingen:

  • Afdeling 3.1. Afvalwaterbeheer;
  • Afdeling 3.2. Installaties;
  • Paragraaf 3.3.2. Het uitwendig wassen en stallen van motorvoertuigen, werktuigen of spoorvoertuigen;
  • Afdeling 3.4 opslaan van stoffen;

paragraaf 3.4.5. Opslaan van agrarische bedrijfsstoffen;

paragraaf 3.4.6. Opslaan van drijfmest;

  • Afdeling 3.5. Agrarische activiteiten;

paragraaf 3.5.8. Houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven.

De voorschriften van de bij het Activiteitenbesluit behorende Regeling zijn eveneens van toepassing voor zover dit uit de activiteiten voortvloeit. Gezien de rechtstreekse werking van het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Regeling kunnen in de vergunning geen voorschriften worden opgenomen die betrekking hebben op daarin geregelde activiteiten en aspecten, tenzij het Activiteitenbesluit of de bijbehorende Regeling de mogelijkheid biedt tot het stellen van maatwerkvoorschriften.

De vergunningaanvraag geldt als de op grond van het Activiteitenbesluit benodigde melding voor deze activiteit. De betreffende voorschriften van het Activiteitenbesluit gelden van rechtswege. Dit houdt in dat er geen voorafgaande beschikking van het bevoegd gezag voor nodig is. Er dient aan de voorschriften te worden voldaan ongeacht hetgeen verder in deze vergunning is opgenomen. De betreffende voorschriften kunnen worden geraadpleegd via de internetsite http://aim.vrom.nl.

4.2.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (hierna Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor deze vergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

De Wgv is gebaseerd op een geurverspreidingsmodel, zoals deze in beginsel ook bij industriële bedrijven wordt toegepast. Het tijdstip van inwerkingtreding van de nieuwe wet is vastgesteld bij Koninklijk besluit van 12 december 2006.

Op 18 december 2006 is de Regeling geurhinder en veehouderij gepubliceerd, laatstelijk gewijzigd per 11 april 2017. Het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning, waarmee de verspreiding van de geurhinder in de omgeving van een veehouderij moet worden berekend, maakt onderdeel uit van de Wgv.

In de huidige vergunde situatie is ter hoogte van een aantal woningen reeds sprake van een overbelaste geursituatie. Voor bestaande overbelaste geurhindersituaties kent de Wet geurhinder en veehouderij een regeling. Deze regeling wordt aangeduid als de zogenaamde 50-procentregeling. Er is onderzoek gedaan naar de geurbelasting middels een verspreidingsberekening (zie Bijlage 5 Bijlagen milieueffectrapportage (MER)). Uit deze berekening blijkt dat voldaan wordt aan het toetsingskader van de Wet geurhinder en veehouderij. Op pagina 51 en 52 van de MER (Bijlage 4) is de huidige vergunde situatie en de nieuwe situatie op de woningen weergegeven.

4.2.4 Ammoniak
4.2.4.1 Wet ammoniak en veehouderij

De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is op 8 mei 2002 in werking getreden. De bijbehorende Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) is eveneens op 8 mei 2002 in werking getreden, laatstelijk gewijzigd per 12 april 2017.

De Wav maakt voor wat betreft de gevolgen van de ammoniakemissie uit veehouderijen onderscheid tussen bedrijven binnen 250 meter van een kwetsbaar gebied en bedrijven daarbuiten. Binnen de zone van 250 meter rondom een kwetsbaar gebied geldt een vestiging- en uitbreidingsverbod en een emissieplafond. Buiten de zone van 250 meter rondom een kwetsbaar gebied worden geen eisen aan het niveau van de ammoniakemissie en depositie gesteld. Op grond van het bepaalde in artikel 2, tweede lid van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) moeten gedeputeerde staten van Drenthe (GS) bij besluit vaststellen welke gebieden in de provincie deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze vaststelling van de grenzen van de EHS moet plaatsvinden om kwetsbare gebieden te kunnen aanduiden.

Op 10 november 2010 hebben de provinciale Staten van Drenthe definitief besloten tot het aanwijzen van de zeer kwetsbare gebieden op grond van artikel 2 van de Wav. Het besluit heeft op grond van de Wav de goedkeuring nodig van de minister of staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het goedkeuringsbesluit is op 2 maart 2011 genomen door de staatssecretaris. Vanaf de dag na publicatie (Provinciaal staatsblad, 30 maart 2011) heeft het besluit rechtskracht.

Het bedrijf ligt op meer dan 250 meter van een kwetsbaar gebied. De aanvraag is daarom in overeenstemming met de Wav.

In paragraaf 4.3 is nader ingegaan op de onderdelen gebiedsbescherming (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en soortenbescherming (flora en fauna).

4.2.4.2 Directe ammoniakschade

Onder deze schade wordt verstaan de directe opname van ammoniak afkomstig uit dierenverblijven door planten en bomen. Dergelijke schade wordt beoordeeld op basis van de Wet milieubeheer. Van directe schade is, volgens het IPO-rapport R-254, Stallucht en planten van 1981, vooral sprake bij bedrijfsmatige teelt van coniferen en fruitbomen dichtbij varkens- of kippenstallen. In de directe omgeving van de inrichting worden geen gevoelige gewassen geteeld en zal er van directe ammoniakschade vanuit de inrichting geen sprake zijn.

4.2.4.3 Het BBT-beginsel en het Besluit emissiearme huisvesting

In de integrale herziening van het Besluit emissiearme huisvesting zoals gepubliceerd op 1 juli 2015 zijn maximale emissiewaarden opgenomen waaraan de huisvesting van dieren moet voldoen. Het herziene Besluit is op 1 augustus 2015 inwerking getreden. Het Besluit is laatstelijk gewijzigd op 1 januari 2017.

Met het Besluit emissiearme huisvesting wordt invulling gegeven aan het algemene emissiebeleid voor heel Nederland. Het Besluit emissiearme huisvesting bepaalt dat dierenverblijven, waar emissiearme huisvestingssystemen voor beschikbaar zijn, emissiearm moeten zijn uitgevoerd. Hiertoe bevat het besluit zogenaamde maximale emissiewaarden. Op grond van het besluit mogen alleen nog huisvestingssystemen met een emissiefactor die lager is dan of gelijk is aan de maximale emissiewaarde, toegepast worden.

Onderhavige aanvraag heeft uitsluitend betrekking op het houden van vleeskuikens. Alle drie nieuw te bouwen stallen worden emissiearm uitgevoerd. Alle nieuwe stallen worden uitgevoerd met stalsysteem BWL 2010.13V5 bestaande uit een luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag in combinatie met een warmtewisselaar. De ammoniakemissiefactor voor dit stalsysteem bedraagt 0,021 kg NH3/dierplaats/jr.

Als stofreducerende maatregel met 31% reductie van de uitstoot van fijnstof (PM10) wordt daarbij als additionele techniek BWL 2011.02V2 toegepast. De emissiefactor voor dit systeem bedraagt 0,015 gram fijnstof (PM10)/dierplaats/jr.

De maximale emissiegrenswaarden volgens het Besluit Huisvesting bedragen voor de gevraagde bedrijfsopzet thans resp. 0,035 kg NH3 en 0,016 gram fijnstof (PM10). Aan deze gestelde emissiegrenswaarden kan worden voldaan.

De uitvoering van deze stallen voldoet daarmee aan de eis van het toepassen van de BBT.

4.2.4.4 Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij

De Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing, zoals vastgesteld op 25 juni 2007 door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, geeft een generieke invulling aan artikel 3, lid 3 van de Wav. Rekening houdend met de technische kenmerken en de geografische ligging van de inrichting en de plaatselijke milieuomstandigheden kan het nodig zijn om een strengere emissiewaarde dan de maximale emissiewaarde volgens het Besluit huisvesting op te nemen in de omgevingsvergunning. Ten aanzien van de uitbreiding van een IPPC-veehouderij geldt de volgende beleidslijn:

Bij uitbreiding kan worden volstaan met toepassing van BBT zolang de emissie niet meer bedraagt dan 5.000 kg NH3 per jaar. Bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie na uitbreiding bij toepassing van BBT meer dan 5.000 kg dan dient boven het meerdere een extra reductie ten opzichte van BBT te worden gerealiseerd. De hoogte daarvan hangt af van de uitgangssituatie (de mate waarin BBT de ammoniakemissie reduceert) en de beschikbaarheid van verdergaande technieken in de betreffende diercategorie. Bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie na uitbreiding met toepassing van BBT (tot 5.000 kg) en verdergaande technieken dan BBT (vanaf 5.000 kg) daarna nog meer dan 10.000 kg, dan dient boven het meerdere een reductie van circa 85% te worden gerealiseerd.

De aanvraag betreft een toename van 86.000 vleeskuikens en een bedrijfsomvang van 126.000 vleeskuikens met een totale emissie van 2.646 kg NH3.

Aan de Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij wordt voldaan.

4.2.5 Bodem

Voor de beoordeling van de bodemaspecten is aansluiting gezocht bij de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). Ondermeer de opslag van mest en dieselolie zijn activiteiten in onderhavige aanvraag, die bedreigend kunnen zijn voor de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Uitgangspunt van het nationale bodembeleid is dat bodemrisico's van bedrijfsmatige activiteiten door doelmatige maatregelen en voorzieningen zoveel mogelijk tot een verwaarloosbaar risico beperkt moeten worden. Gelet op het van toepassing zijn van Afdeling 2.4 Bodem van het Activiteitenbesluit in combinatie met de voorschriften die voor verschillende activiteiten rechtstreeks van toepassing zijn, zijn ten aanzien van het aspect Bodem geen voorschriften aan de vergunning verbonden.

4.2.6 Verkeer

Het bedrijf is gelegen aan Kanaal A. Dit is de doorgaande weg tussen Emmer-Compascuum en Emmen. De weg is ingericht voor de ontsluiting van landbouwverkeer. De maximum snelheid ter plaatse is 50 km/h. Aan de noordzijde van de weg is een vrijliggend fiets- en voetpad gelegen voor langzaam verkeer. Het bedrijf is ontsloten via de zuidkant van Kanaal A. Landbouwverkeer en langzaam verkeer kruisen elkaar niet. In het akoestisch onderzoek is aangegeven met welke verkeersintensiteiten is gerekend (paragraaf 4.2.7). Gezien de huidige bedrijfsvoering leidt de uitbreiding niet tot een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen.

4.2.7 Geluid
4.2.7.1 Toetsingskader directe hinder

De geluidsbelasting als gevolg van de inrichting (directe hinder) is getoetst aan de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998)', verder te noemen de 'Handreiking'. De Handreiking is opgesteld als hulpmiddel bij het voorkomen en beperken van hinder door industrielawaai.

Omdat de gemeente Emmen nog geen beleid ten aanzien van industrielawaai heeft vastgesteld is bij het opstellen van de geluidsgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau aansluiting gezocht bij hoofdstuk 4 van de Handreiking. In hoofdstuk 4 worden geen grenswaarden gegeven voor het maximale geluidsniveau. In paragraaf 3.2 van de Handreiking worden grenswaarden gegeven voor maximale geluidsniveaus.

Bij het stellen van de geluidsvoorschriften kan worden gekozen uit drie omgevingstypen: 1. Landelijke omgeving, 2. Rustige woonwijk, weinig verkeer, 3. Woonwijk in de stad. Ter plaatse van de woningen aan het Kanaal A Noordzijde, dat een relatief drukke weg betreft, komt de aard van de omgeving het best overeen met “Rustige woonwijk, weinig verkeer”. De richtwaarde voor dit omgevingstype bedraagt 45, 40 en 35 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Voor de zij- en achtergevels van de woningen aan het Kanaal A Zuidzijde is sprake van een “Landelijke omgeving”. De richtwaarde voor dit omgevingstype bedraagt 40, 35 en 30 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Als grenswaarde voor de maximale geluidsniveaus (LAmax) geldt 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Op deze waarden is in de dag- en nachtperiode nog een ontheffingsmogelijkheid waarbij de grenswaarden, goed gemotiveerd, met ten hoogste 5 dB mogen worden overschreden.

4.2.7.2 Toetsingskader indirecte hinder

In het kader van de milieutoets dient aandacht te worden besteed aan het aspect van indirecte hinder ten gevolge van de inrichting. Als voorbeelden van dergelijke hinder kunnen worden genoemd: overlast welke gepaard gaat met het aan- en afrijden van gemotoriseerd verkeer.

De indirecte hinder als gevolg van het wegverkeer van en naar de inrichting wordt getoetst aan de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996. De circulaire is bedoeld als een handreiking voor het bevoegd gezag voor de wijze waarop met dit aspect in het kader van de milieutoets kan worden omgegaan. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 50 dB(A) etmaalwaarde en de maximale grenswaarde 65 dB(A).

4.2.7.3 Milieugevolgen directe hinder

De inrichting Landbouwbedrijf Buijs VOF is gelegen aan de Kanaal A ZZ 28 in Emmer-Compascuum, gemeente Emmen. Bij de vergunningaanvraag is een akoestisch rapport toegevoegd (zie Bijlage 5 Bijlagen milieueffectrapportage (MER)). Het betreft het akoestisch onderzoek van Het GeluidBuro met kenmerk 7881 LB - 28 WO 001 18-05-2017 versie 1.3 van 18 mei 2017. In het rapport is de geluidsbelasting vanwege de inrichting op de omliggende woningen van derden en een aantal referentiepunten vastgesteld.

In het akoestisch onderzoek zijn één representatieve bedrijfssituatie, twee regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie en drie incidentele bedrijfssituaties beschouwd.

Uit de rekenresultaten blijkt dat tijdens de representatieve bedrijfssituatie het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) op de woningen aan het Kanaal A Noordzijde ten hoogste 41, 36 en 33 dB(A) bedraagt. Op de woningen aan de het Kanaal A Zuidzijde bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) ten hoogste 34, 26 en 25 dB(A). Aan de richtwaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening wordt daarmee voldaan.

Om aan bovengenoemde geluidsbelasting te voldoen is recentelijk de geluidsemissie vanwege de bestaande ventilator, voor de beluchting van graan, in het kader van Best Beschikbare Technieken (BBT), door de toepassing van een geluidsdemper verlaagd naar 87 dB(A). Bij de nieuw te plaatsen graansilo's dient een ventilator geplaatst te worden met ten hoogste een vergelijkbaar bronvermogen van 87 dB(A) (hiermee is in de berekeningen rekening gehouden).

De regelmatige afwijkende bedrijfssituaties (“aanvoer van vleeskuikens” en “afvoer van vetgemeste vleeskuikens”) vinden op niet meer dan 52 dagen per jaar plaats en hebben uitsluitend betrekking op de dagperiode. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat tijdens de regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie, het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de omliggende woningen, in de dagperiode met ten hoogste 1 dB(A) toeneemt. Met deze marginale toename wordt voldaan aan de richtwaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.

Voor incidentele bedrijfssituaties, dat wil zeggen situaties die slechts een beperkt aantal dagen per jaar optreden, kunnen op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening ruimere grenswaarden worden gesteld.

De incidentele bedrijfssituaties betreffen:

  • “afvoer van aardappelen” vindt 2 dagen per jaar plaats (alleen dagperiode);
  • “aanvoer van aardappelen en pootgoed” vindt respectievelijk 6 en 2 dagen per jaar plaats (in zowel dag- en avondperiode);
  • “aanvoer van tarwe” vindt 2 dagen per jaar plaats (alleen dagperiode).

Uit de rekenresultaten blijkt dat alleen tijdens incidentele bedrijfssituatie van de “aanvoer van aardappelen en pootgoed”, voor wat betreft het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, de richtwaarde in de avondperiode op drie woningen wordt overschreden. De overschrijding, van ten hoogste 3 dB(A), is te wijten aan transportbewegingen met tractoren. Vanwege het beperkte aantal avonden (6 + 2 stuks) per jaar en het feit dat geluidsreducerende maatregelen niet realistisch zijn, wordt de overschrijding aanvaardbaar geacht.

Tijdens de bedrijfssituaties worden de waarden voor het maximale geluidsniveau ('piekgeluidsniveau') (LAmax) veroorzaakt door hoofdzakelijk tractoren en andere landbouwvoertuigen. Voor de maximale geluidsniveaus wordt in alle onderzochte bedrijfssituatie, met uitzondering van de nachtperiode tijdens de representatieve bedrijfssituatie, voldaan aan de grenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

De maximaal toelaatbare grenswaarde van 60 dB(A) voor de nachtperiode wordt, conform de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, met ten hoogste 5 dB tijdens de representatieve bedrijfssituatie overschreden.

Op grond van de Handreiking kunnen zich ontheffingsmogelijkheden op de grenswaarde van de maximale geluidsniveaus voordoen. Deze dienen wel goed te worden gemotiveerd. Voor de nachtperiode kunnen maximale geluidsniveaus tot 65 dB(A) worden vergund. Voor landbouwbedrijf Buijs betekent dit:

  • Er is sprake van een feitelijk bestaande, reeds vergunde en noodzakelijke activiteiten. Alle redelijkerwijs mogelijke technische en organisatorische maatregelen zijn/worden getroffen;
  • De bedrijfssituatie waarin de maximale geluidsniveaus tot 65 dB(A) voorkomen zijn in de vergunning duidelijk beschreven;
  • De maatgevende woningen (Kanaal A NZ 53, 54 en 55) zijn goed onderhouden. Op grond van het bouwbesluit moet de gevelwering van een woning minimaal 20 dB bedragen. Uit praktijkervaring blijkt dat deze, redelijk goed onderhouden woningen, zeker aan deze eis zullen voldoen. Met andere woorden: de gevelwering van de woningen zal zeker (minimaal) 20 dB bedragen en hiermee wordt voldaan aan de binnenwaarde van 45 dB(A).
4.2.7.4 Milieugevolgen ten gevolge van indirecte hinder

In het bij deze vergunning gevoegde akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer naar en van de inrichting bepaald. De optredende indirecte hinder voldoet, met uitzondering van de incidentele bedrijfssituatie ten tijde van de “afvoer van aardappelen” in de dagperiode en de “aanvoer van aardappelen en pootgoed” in de avondperiode, in alle onderzochte bedrijfssituaties aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

Tijdens de incidentele bedrijfssituatie “afvoer van aardappelen” (2 dagen per jaar) in de dagperiode bedraagt het equivalente geluidsniveau (LAeq) 52 dB(A) en tijdens de “aanvoer van aardappelen en pootgoed” in de avondperiode (6+2 dagen per jaar) bedraagt het equivalente geluidsniveau (LAeq) 51 dB(A). Hiermee wordt ruim voldaan aan de maximale grenswaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde. De verkeersbewegingen zijn inherent aan de bedrijfsvoering, vinden in totaal 10 dagen per jaar plaats en geluidsreducerende maatregelen zijn niet realistisch. Gelet op het bovenstaande wordt dit acceptabel geacht.

4.2.7.5 Opgenomen voorschriften

Om geluidshinder ten gevolge van de inrichting te voorkomen dan wel te beperken zijn geluidsvoorschriften in de vergunning opgenomen. De in de geluidsvoorschriften opgenomen geluidsnormen zijn gebaseerd op het akoestisch onderzoek, opgesteld door Het GeluidBuro met kenmerk 7881 LB - 28 WO 001 18-05-2017 versie 1.3 van 18 mei 2017.

Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is als ondergrens aansluiting gezocht bij de richtwaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Voor de maximale geluidsniveaus is de grenswaarde van 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode gehanteerd, met uitzondering voor de drie woningen welke hieraan niet voldoen. Voor de indirecte hinder zijn alleen voorschriften voor de incidentele bedrijfssituaties, waarbij de richtwaarde wordt overschreden, opgenomen.

4.2.8 Luchtkwaliteit
4.2.8.1 Uitstoot van fijn stof (PM10 en PM2,5)

Voor de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit is per 15 november 2007 hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer gewijzigd. De wijze van berekening van de concentraties luchtverontreinigende stoffen is vastgelegd in de 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007', welke inwerking is getreden op 8 november 2007. De Regeling is laatstelijk gewijzigd op 31 december 2016. Voor de veehouderij zijn thans voor een aantal diersoorten en stalsystemen emissiefactoren beschikbaar. Deze zijn gekoppeld aan de diercodes zoals vermeld in de Regeling ammoniak en veehouderij. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen zoals bedoeld in artikel 4.9 en 5.2 van deze wet. Voor veehouderijen is vooral de emissie van fijn stof (PM10) relevant. Voor zwevende deeltjes (PM10) zijn in paragraaf 4 van deze bijlage de volgende normen opgenomen; een jaargemiddelde achtergrondconcentratie van maximaal 40 ug per m3 en een 24-uursconcentratie van 50 ug per m3 welke maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden. Voor de fractie PM2,5 geldt een jaargemiddelde grenswaarde van 25 ug per m3.

Uit de grootschalige concentratiekaart van het Milieu en natuurplanbureau (MNP) uitgave 2016 blijkt, dat de achtergrondconcentratie van fijn stof in de directe omgeving van het bedrijf circa 15 ug per m3 bedraagt.

In bijlage 5 van de herziene Regeling Luchtkwaliteit 2007 zoals deze op 21 november 2012 is gepubliceerd, wordt een correctiefactor vermeld voor zeezout. Voor de gemeente Emmen bedraagt deze 2 ug per m3 voor het jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10). De correctiefactor voor de 24-uurgemiddelde waarde, omvat voor de provincie Drenthe 2 dagen.

4.2.8.2 Besluit NIBM (Niet in betekenende mate bijdragen)

Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht, dan hoeft een project niet langer meer getoetst te worden.

Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) komen overeen met 1,2 ug/m3 fijn stof. Deze grenswaarde wordt overschreden.

In de gevraagde bedrijfsopzet bedraagt de fijnstofbelasting in de omgeving 1.890.000 gram per jaar. De fijnstofbelasting conform de huidige vergunningsituatie is 880.000 gram per jaar. De fijnstofbelasting neemt toe met 1.010.000 gram per jaar.

Voor PM2,5 zijn nog geen emissiefactoren voor landbouwhuisdieren vastgesteld. Daarom kan geen berekening gemaakt worden van de bijdrage aan PM2,5 . Infomil schrijft hierover op haar website: “De nieuwe grenswaarde voor PM2,5 gaat niet voor problemen zorgen in de agrarische sector. Veehouderijen zijn geen belangrijke bron van PM2,5 uitstoot. Als de luchtkwaliteit aan de PM10 voldoet, dan geldt dit ook voor de PM2,5 -norm. Daarbij ligt de achtergrondconcentratie voor PM2,5 ruimschoots onder de grenswaarde”.

Bij de aanvraag zijn de resultaten gevoegd van een verspreidingsberekening voor zwevende deeltjes. De berekening is gemaakt met het rekenmodel ISL3a. De berekening is toegevoegd als bijlage bij de MER (zie Bijlage 5 Bijlagen milieueffectrapportage (MER)).

De fijnstofconcentratie vanuit de achtergrondconcentratie en vanuit de pluimveestallen is bepaald ten opzichte van de te beschermen objecten. Dit zijn de nabijgelegen woningen. Uit de opgestelde berekeningen blijkt dat de gestelde normen met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit niet worden overschreden.

4.3 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming (Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van natuurgebieden.

4.3.1 Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening.

Met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland is de Wet ammoniak en veehouderij relevant. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.2.4.

4.3.2 Vergunning Natuurbeschermingswet

In de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw), die tot 1 januari 2017 van kracht was, was opgenomen dat deze wet aanhaakte bij de Wabo wanneer een activiteit plaatsvond in of om een Natura 2000-gebied en/of beschermde natuurmonument en deze activiteit de kwaliteit van de habitats en de habitats van soorten verslechterde. Wanneer het aanhaken van toepassing was, moest het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning de aanvraag doorsturen naar het bevoegd gezag voor de Natuurbeschermingswet (Gedeputeerde Staten van de provincie) met het verzoek om een verklaring van geen bedenkingen (v.v.g.b.) af te geven. De aanvrager van de omgevingsvergunning was zelf verantwoordelijk om vooraf na te gaan of een activiteit invloed heeft op Natura 2000-gebieden en/of beschermde natuurmonumenten.

Het vragen van een v.v.g.b. was niet nodig (aanhaken was niet van toepassing) wanneer al toestemming op basis van de Nbw was verkregen (Nbw-vergunning is verleend) of gevraagd op het tijdstip waarop de aanvraag voor een omgevingsvergunning was aangevraagd. Voor de gewenste bedrijfsomvang van 126.000 vleeskuikens met een bijbehorende emissie van 4410 kg NH3 is op 12 januari 2015 door de provincie Drenthe reeds een Nb-wetvergunning verleend (zie Bijlage 5 Bijlagen milieueffectrapportage (MER)). Om deze reden is er geen sprake van aanhaken.

In de gevraagde bedrijfsopzet wordt een ammoniakemissie veroorzaakt van 2646 kg NH3. Deze afname wordt veroorzaakt door de inzet van een stalsysteem met een lagere ammoniakemissiefactor (0,021 i.p.v. 0,035 kg NH3 /dierpl./jr.).

Bij de aanvraag is een uitdraai van een Aerius-berekening gevoegd, gedateerd 17 januari 2017 (zie Bijlage 5 Bijlagen milieueffectrapportage (MER)). Uit deze berekening blijkt dat de voorgenomen bedrijfsopzet ten opzichte van de vergunde situatie op alle omliggende Natura 2000 gebieden leidt tot een afname van de veroorzaakte ammoniakdepositie.

De aanvraag is derhalve niet in strijd met de uitgangspunten van de Programmatische Aanpak Stikstof en de Wet natuurbescherming.

4.3.3 Soortenbescherming

Natuurbank Overijssel is gevraagd om te onderzoeken of de voorgenomen activiteit in overeenstemming is met de Flora- en Faunawet (Ff-wet) (per 1 januari 2017 Wet natuurbescherming). Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Deze is toegevoegd als bijlage bij de MER (zie Bijlage 5 Bijlagen milieueffectrapportage (MER)). De quickscan is beoordeeld en akkoord bevonden.

Er is in het onderzoeksgebied gekeken naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, rust- en voortplantingslocaties die door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten vernield of verstoord worden. Ook is gekeken of de voorgenomen activiteit een negatief effect op beschermd natuurgebied heeft.

De voorgenomen activiteit wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor het verstoren, doden en verwonden van soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet geldt een algemene vrijstelling. Deze vrijstelling geldt ook voor soorten van tabel 2 van de Ff-wet, mits er gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Een gedragscode geeft aan hoe zorgvuldig met beschermde dier- en plantensoorten omgegaan dient te worden. Voor het verstoren van soorten uit tabel 3, evenals het verstoren van bezette- en jaarrond beschermde vogelnesten dient een ontheffing aangevraagd te worden.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vleermuis-, vogel-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten. Vleermuizen en amfibieën benutten het plangebied alleen als foerageergebied; zij bezetten er geen rust- of voortplantingslocaties en worden door uitvoering van de voorgenomen activiteit niet verstoord, verwond of gedood. De voorgenomen activiteit heeft geen wettelijke consequenties voor deze soorten.

Alle in het gebied voorkomende grondgebonden zoogdiersoorten die een vaste rust- of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, staan vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘verstoren, doden en verwonden’ als gevolg van handelingen die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. De voorgenomen activiteit heeft geen wettelijke consequenties voor deze soorten.

Vermoedelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels in het plangebied. Van deze soorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het rooien van beplanting, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.

Conclusie

Met inachtneming van de bescherming van bezette vogelnesten, heeft de voorgenomen activiteit geen wettelijke consequenties in het kader van de Wet natuurbescherming (voorheen Flora- en faunawet) voor wat betreft soortenbescherming. Er is geen nader onderzoek nodig en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden.

4.4 Fysieke veiligheid

4.4.1 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico’s die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen.

Binnen en nabij het plangebied zijn geen bedrijven, transportroutes en buisleidingen gelegen waarbij rekening moet worden gehouden met het aspect externe veiligheid op het voorgenomen bouwplan.

Binnen de inrichting is uitsluitend een werkvoorraad reinigings- en diergeneesmiddelen aanwezig. Voor de opslag van kleine hoeveelheden bestrijdingsmiddelen tot 400 kilogram, geldt de zorgplicht uit de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Volgens gegevens uit de aanvraag wordt de opslag van bestrijdingsmiddelen niet groter dan 400 kg. Er zijn derhalve geen nadere voorschriften opgenomen voor de opslag van gevaarlijke stoffen.

4.4.2 Brandveiligheid

Voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2012 en de brandbeveiligingsverordening (hierna BBV). In het besluit zijn onder andere voorschriften opgenomen over de aanwezigheid, de controle en het onderhoud van mobiele brandblustoestellen.

Ten aanzien van de opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen is in het Bouwbesluit een algemene functionele eis opgenomen, die inhoudt dat die opslag zodanig moet geschieden dat geen onveilige situatie ontstaat voor percelen, die zijn gelegen naast het perceel waar de opslag plaatsvindt. Dit besluit is rechtstreeks van toepassing en daarom zijn ook geen voorschriften opgenomen in deze vergunning.

In de omgevingsvergunning worden, voor zover aan de orde, alleen voorschriften gesteld voor zover het gaat om de opslag van gevaarlijke stoffen die bij brand ook milieugevaarlijk zijn. Dit is in dit geval echter niet aangevraagd. De rest van de brandveiligheidsaspecten wordt geregeld in bovengenoemde regelgeving. Er zijn geen extra voorschriften opgenomen ten aanzien van het veiligheidsaspect omdat dit voldoende wordt geregeld via het Arbeidsomstandighedenbesluit.

4.5 Waterparagraaf

4.5.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed. Voorkomen moet worden dat wateroverlast ontstaat in gebouwen.

In het kader van de ontwikkelingen van dit plan dient overleg gevoerd te worden met waterschap Hunze en Aa's. De wijze waarop de aanvrager het waterschap informeert over ruimtelijke plannen en om advies vraagt, hangt sterk af van de aard van het plan. In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

4.5.2 Watertoets

De watertoets is aangevraagd bij het waterschap Hunze en Aa's. Op basis van deze toets is de normale procedure doorlopen. De watertoets is toegevoegd als Bijlage 6. Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang om het waterschap te blijven betrekken en rekening te houden met de in dit document aangegeven adviezen.

4.5.3 Waterhuishouding

Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het plan toe. De toename qua oppervlakte is ca. 8400 m2.

Bij de aanleg van de nieuwe stallen dient het vloerpeil voldoende hoog te zijn om bij extreme wateroverlast boven het waterpeil van de komvormige laagte te blijven. Drooglegging voldoet in de huidige situatie.

Hemelwater

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is erop gericht het hemelwater af te koppelen van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Als regel wordt genomen dat 10% van het te verharden oppervlak moet worden ingericht voor hemelwaterberging.

Er is een plan gemaakt ten behoeve van de landschappelijke inpassing en hemelwaterberging. Deze is opgenomen als Bijlage 3. Niet-verontreinigd hemelwater wordt afgevoerd naar de bestaande sloot aan de oostzijde van het bedrijfserf. Deze bestaande afgedamde kavelsloot wordt verbreed voor een extra bergingscapaciteit van 840 m3. Deze waterberging wordt voorzien van een overloop naar een bestaande sloot. De opvang voor hemelwater kan alleen functioneren als deze binnen korte tijd ook weer beschikbaar is voor opvang hemelwater.

In de voorwaarden van de omgevingsvergunning is opgenomen dat de hemelwaterberging zoals aangegeven op het plan voor de landschappelijke inpassing en hemelwateropvang wordt uitgevoerd.

Afvalwater

Afvalwater van huishoudelijke aard wordt geloosd op de openbare riolering. Afvalwater vrijkomend bij het gebruik van een was- en reinigingsplaats voor machines en werktuigen wordt via een Phytobac-filter gereinigd en geschikt gemaakt voor hergebruik in combinatie van verdamping. Afvalwater vrijkomend bij het inwendig spoelen van apparatuur voor het toedienen van bestrijdingsmiddelen wordt gelijkmatig verspreid over het perceel waarop de bestrijdingsmiddelen zijn toegepast.

Bedrijfsafvalwater vrijkomend bij het reinigen van de stallen wordt apart opgevangen. Dit mesthoudend afvalwater wordt verspreid over de landbouwgronden conform het Besluit gebruik dierlijke meststoffen.

In artikel 2.1a van het Activiteitenbesluit wordt aangegeven dat de voorschriften voor lozingen (Afdeling 2.2 van het Activiteitenbesluit) ook van toepassing zijn op type C inrichtingen voor zover het betrekking heeft op activiteiten binnen de inrichting die in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit worden genoemd. De voorschriften voor de agrarische activiteiten, zoals genoemd in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit, zijn toereikend om voldoende bescherming voor het milieu te kunnen bieden. Maatwerk door het stellen van specifieke voorschriften wordt vooralsnog niet noodzakelijk geacht.

Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (LOTV)

Op 23 mei 2007 is het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij in werking getreden. Het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (LOTV) is gebaseerd op de Waterwet en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Het besluit is van toepassing op het lozen ten gevolge van agrarische activiteiten in oppervlaktewater. Uit de aanvraag blijkt dat er hemelwater afkomstig van de daken en verhard terrein op het oppervlaktewater worden geloosd. Er wordt een waterberging gerealiseerd in de vorm van een afgedamde sloot voor de opvang van overtollig regenwater. Deze waterberging wordt voorzien van een overloop naar een bestaande sloot. Het niet-verontreinigde hemelwater wordt in de waterberging deels geïnfiltreerd in de bodem. Tevens wordt een deel via de overloop geloosd op het oppervlaktewater.

Het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij is per 1 januari 2013 eveneens geïntegreerd in het Activiteitenbesluit. De betreffende voorschriften van het Activiteitenbesluit met betrekking tot het onderdeel Lozingen gelden van rechtswege. Dit houdt in dat er geen voorafgaande beschikking van het bevoegd gezag voor nodig is. Het bedrijf dient aan de voorschriften te voldoen ongeacht wat verder in deze vergunning is opgenomen.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Op de gevraagde omgevingsvergunning is de uitgebreide procedure van toepassing.

De terinzagelegging van het ontwerpbesluit is op 13 juli 2017 gepubliceerd in de krant Emmen.nu en in de Staatscourant. De publicatietekst van het ontwerp is toegevoegd als Bijlage 7. Met ingang van 14 juli 2017 heeft het ontwerpbesluit zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn is 1 zienswijze ingekomen. In de Nota van beantwoording zienswijzen (Bijlage 8) wordt op de zienswijze ingegaan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De planonwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.