direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw-Amsterdam, herbouw woningen Eikenlaan
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701

Toelichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0001.jpg"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De woningen aan de Eikenlaan nummers 16 tot en met 42 (even) in de kern Veenoord zijn zowel bouwtechnisch als functioneel verouderd. Derhalve heeft de eigenaar van de woningen, stichting Woonservice Drenthe, ervoor gekozen deze te amoveren ten behoeve van nieuwbouw. Op deze locatie zullen 10 eigentijdse en levensloopbestendige twee-onder-een-kapwoningen worden gerealiseerd. De aanvraag is genoteerd onder Zaak 61847. De bijbehorende verbeelding met de plancontour heeft het nummer NL.IMRO.0114.Zaak61847--V701.

1.2 Vigerend plan

De nieuwbouwlocatie is gelegen in het bestemmingsplan voor de dorpen Nieuw-Amsterdam en Veenoord (vastgesteld 22 december 2012). In dit bestemmingsplan heeft het projectgebied de bestemming Wonen - twee aaneen met een bouwvlak rondom het hoofdgebouw (de woning). De nieuwe te realiseren woningen passen niet binnen de huidige bouwvlakken. Ook is de maat-voering van de nieuwe woningen niet goed passend in de geldende regeling.

Derhalve is er voor gekozen een ruimtelijke onderbouwing (afwijking van het bestemmingsplan) ten behoeve van een omgevingsvergunning op te stellen (artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).

1.3 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk behandelt het beleid, waarna in hoofdstuk 3 de verschillende onderzoek aspecten aan de orde komen. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van het plan gegeven, en de hoofdstukken 5, 6 en 7 gaan over de juridische, economische en maatschappelijke aspecten.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie, beleid en planologische regeling

2.1 Ligging en huidige situatie

Het projectgebied omvat de percelen van Eikenlaan 16 tot en met 42 (even). De ligging van het gebied is weergegeven op de overzichtskaart voorin dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0002.jpg"

Luchtfoto met rood omkaderd het projectgebied (bron: Google earth)

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Al ver voor de veenontginningen was op de plaats waar later Nieuw Amster-dam- Veenoord zou ontstaan sprake menselijke activiteit. Rond 1688 is de strategisch militaire dijk, de Heeren- of Leidijk, van Den Hool via Veenoord, Den Oever, Foxel naar uiteindelijk Bourtange aangelegd. Deze dijk werd tevens gebruikt als weg. In 1850 werd deze verdedigingslinie officieel opgeheven. De huidige weg Herendijk ten noordoosten van het dorp is nog een restant van deze militaire dijk.

De kaart van 1850 geeft eveneens de Boerdijk weer. Deze liep vanaf de Hee-rendijk, even voor de kruising van de toenmalige gemeentegrens Sleen - Em-men, in noordwestelijke richting naar Erm. Over de Boerdijk liep in 1904 de stoomtram van Nieuw-Amsterdam naar Sleen.

De historische ontwikkeling van het landschap en het dorp is sterk beïnvloed door de markeverdeling van het veengebied en de wijze waarop de verschil-lende markes het veen hebben ontgonnen c.q. verkocht. Het huidige Nieuw-Amsterdam - Veenoord lag oorspronkelijk op het grensvlak van vier markes; de marke van Erm aan de westkant van het dorp, de marke van Dalen ten zuidwesten, de marke van Schoonebeek ten zuiden en de marke van Noord- en Zuid-Barge ten oosten en noordoosten van het dorp. Vooral de ontwikkelingen van de marke van Erm en van Noord- en Zuid-Barge zijn van belang.

De boeren van de marke van Erm hadden al voor 1850 hun gemeenschappelijke gronden verdeeld en de ontginning van het Ermerveen ten westen van het dorp stamt al uit de periode voor de grootschalige hoogveenontginningen. Het Ermerveen is door de boereneigenaren verdeeld in lange smalle percelen, waarbij het veen door de boeren zelf is ontgonnen. In het gebied waar later Veenoord zou ontstaan hebben de Ermerboeren het veen vanuit het noorden ontgonnen. Ten noorden van de latere Verlengde Hoogeveensche Vaart lagen madeveengronden, dit zijn (laag)veengronden in pleistocene beekdalen en behoren bodemkundig dus niet tot het veenkoloniale gebied. Voor turfwinning zijn deze gronden van matige kwaliteit.

Ten zuiden van de latere Verlengde Hoogeveensche Vaart was het veen van betere kwaliteit. De boeren van Erm hebben het Ermerveen vergraven door middel van natte vervening (baggeren), waarbij langgerekte veenputten, pet-gaten, ontstonden. Het uitgebaggerde veen werd te drogen gelegd op legak-kers, smalle stroken land tussen de petgaten. De gegraven gaten liepen vervolgens vol water, groeiden dicht met waterplanten waardoor opnieuw veenvorming kon plaatsvinden. Het Ermerveen is op deze wijze tot aan de grens met de marke van Dalen verveend. Al in 1910 was de vervening vrijwel voltooid. Na de vervening is een gedeelte bebost.

Hoewel niet meer zo smal als voorheen, is tot op de dag van vandaag de rela-tief smalle noordwest - zuidoost gerichte strookverkaveling nog zichtbaar. Door verdere bebossing is landschap in de loop van de vorige eeuw wat meer verdicht. Karakteristiek is ook het relatief grote aandeel van weidegronden, een landgebruik dat kenmerkend is voor (zeer) natte omstandigheden. Al met al is het landschap ten westen van het dorp relatief kleinschaliger dan het landschap van de hoogveenontginningen ten oosten van het dorp.

Hoewel het hoogveen van het Dalerveensche Veen ten zuidwesten van het dorp wel is afgegraven, is het nooit ontgonnen. Het gebied is nu een natuurgebied en maakt deel uit van de EHS.

Het veen ten noorden van de Herendijk, het Barger-Erfscheidenveen, is door de boeren van Noord- en Zuid-Barge al in 1840 in smalle stroken verdeeld. Dat gedeelte van het Barger-Erfscheidenveen dat op een zandrug lang (bodem-kaart; code Hn23 en Hn21) is verveend door middel smalle stroken zonder wijken. Het overige gedeelte van het Barger-Erfscheidenveen is na de aanleg van de Verlengde Hoogeveensche Vaart verveend door middel van een bloksysteem met wijken.

Na de aanleg van de hoger gelegen N37 in de periode 1975 - 1985 is het Barger-Erfscheidenveen in visueel opzicht afgeschermd en is er vanuit het dorp geen zicht meer op dit landschap.

Nadat in 1850 het Bourtanger veen als militaire verdedingslinie officieel werd opgeheven, konden de uitgestrekte venen die tot de marke van Noord- en Zuid-Barge behoorden worden ontgonnen.

In 1850 werd dan ook de Drentsche Kanaal Maatschappij opgericht. Deze had als doel het reeds bestaande deel van de Hoogeveensche Vaart te verbeteren en het kanaal te verlengen richting de zuidoost Drentse venen. Omdat de gronden binnen de marke van Erm al waren verdeeld kocht de Drentsche Ka-naal Maatschappij de benodigde grond voor de aanleg van het kanaal van de individuele eigenaren. Van de markegenoten van Noord- en Zuid-Barge werden twee stroken ten behoeve van de aanleg van het kanaal en een zijtak gekocht.

In 1857 werd begonnen met het verlengen van het kanaal en in 1860 werd de grens tussen de gemeentes Sleen en Emmen (is grens marke van Erm en de marke van Noord- en Zuid-Barge) bereikt. Het verlengen van het kanaal had tot gevolg dat kanaalgravers, ook wel polderjongens genoemd, zich vestigden in Veenoord (oord in het veen). Op de kaart van 1861 wordt Veenoord reeds genoemd.

In 1850 werd ook de Drentsche Landontginnings Maatschappij (DLM) opgericht door een groep van kapitaalkrachtige Amsterdammers. Op 28 juni 1851 kocht de DLM een strook veen van 2256 ha. van de markegenoten van Noord- en Zuid-Barge en noemden dit het Amsterdamsche Veld. De strook liep tot Duits-land. De zuidgrens was de grens met de (voormalige) gemeente Schoonebeek. Op de noordgrens van het Amsterdamsche Veld werd een scheidingsloot gegraven, de Amsterdamsche Raai. Op veel kaarten wordt deze weergegeven als de Noordersloot. Deze noordgrens begint op de zuidwestelijke weggrens van de Zwarteweg en loopt in het verlengde hiervan oostwaarts. Op de westkant van het Amsterdamsche Veld zou een nieuw dorp, Nieuw Amsterdam, worden gebouwd. In 1852 begon de DLM dan ook met de inrichting van het westelijke deel van hun bezit. Langs de grens met marke van Erm werd een zandweg aangelegd, de huidige Schooldijk, en in het verlengde daarvan de Dennenakkerweg tot aan de grens met de gemeente Dalen.

Op de hoek waar de grenzen samenkomen werd de 1e woning gebouwd. Ook werden nog twee zandwegen, de 3e en 4e weg, evenwijdig aan de gemeente-grenzen aangelegd. Vooral langs de 4e weg werden (een zevental) woningen gebouwd.

Nadat in 1851 het Amsterdamsche Veld door DLM was gekocht, werden ook de gronden van de Ermerboeren langs de gemeentegrens erg gewild bij vooral kleine investeerders. De twee lange stroken ten westen van de Schooldijk werden al snel in kleinere stukken verdeeld en verkocht. Ook werd de Middenweg en Nieuwe Weg (toen Dooddijk genaamd) aangelegd.

Niet alleen op de kaart van 1904 maar ook heden ten dage zijn deze stroken nog duidelijk herkenbaar. Vooral het huidige kavelpatroon ten zuiden van de Landschapsweg heeft nog dezelfde structuur uit de begintijd van het dorp. Het dorp gaat hier dan ook over in een kleinschalig landschap met lintbebouwing.

Na 1860, toen de Verlengde Hoogeveensche Vaart de gemeentegrens had bereikt, ontstonden in Veenoord langs het kanaal de eerste behuisde percelen die kwalitatief bestemd waren om wat langer mee te gaan.

Een volgende fase in de ontwikkeling van het dorp brak aan na het besluit op 28 mei 1861 van de markegenoten van Noord- en Zuid-Barge om het westelijke gedeelte van hun gronden, voorzover niet verkocht, te scheiden. Er werd een plan van veenaanleg gemaakt waarbij het gebied ten noorden van het Amsterdamsche Veld en ten westen van Strengdijk en Bladderwijk werd opgedeeld in 12 blokken en 358 percelen. De Drentsche Kanaal Maatschappij wist te bewerkstelligen dat het deel tussen de latere Zijtak en de Schooldijk, het zogenaamde 8e blok, in zijn geheel door haar kon worden gekocht. Hier kon dan een dorp, op een voor de Drentsche Kanaal Maatschappij (DKM) strategische plek, worden ontwikkeld. Dit dorp zou dan Bumaveen moeten gaan heten. Bumaveen omdat het dorp werd vernoemd naar de vrouw van de directeur van de DKM, Maria Louise Hora Buma. Ter bevordering van de veenexploitatie ging de DKM vervolgens over tot de verkoop van de gronden aan kleine verveners en zakenlieden.

In Veenoord, toen nog gemeente Sleen, had zich langs de Verlengde Hooge-veensche Vaart, de Boerdijk en Schooldijk al eerder bebouwing ontwikkeld. Aansluitend werd dit nu voortgezet in het 8e blok op Emmer grondgebied.

In 1862 was de aanleg van Zijtak voltooid. De Drentsche Landontginnings Maatschappij was voor de ontginning van het Amsterdamsche Veld feitelijk afhankelijk van de aanleg van Zijtak. Nadat Zijtak het Amsterdamsche Veld had bereikt heeft de DLM ook de inrichting van het gebied aangepast. De eerder aangelegde 3e en 4e weg werd vervangen door een andere ontsluitingsweg, de latere Vaartweg. De 7 woningen waren voor 1875 alweer gesloopt en de bebouwing ontwikkelde zich langs Zijtak.

Geleidelijk werd Bumaveen meer en meer naar, het eerder gestichte, Nieuw-Amsterdam genoemd en uiteindelijk is de naam verdwenen. In 1880 was Nieuw-Amsterdam uitgegroeid tot het grootste dorp van de gemeente Emmen. In 1883 verbleef Van Gogh twee maanden in Veenoord.

Een groot deel van de dorpsuitbreiding van Veenoord uit de jaren`50 van de vorige eeuw is op de gronden van een voormalig boomkwekerij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0003.jpg"

2.1.2 Bestaande ruimtelijke structuur en bebouwingskarakteristiek

Nieuw-Amsterdam/Veenoord wordt gerangschikt onder de kanaaldorpen der hoogveengebieden. De karakteristieken van Nieuw Amsterdam /Veenoord zijn;

  • een rechthoekig kavelpatroon;
  • openheid, overzicht;
  • kanalen;
  • beplante linten;
  • compactheid van het dorp;
  • groene ruimtes in het dorp;
  • herkenbaarheid van de historische linten;

Nieuw Amsterdam/Veenoord kent woonbuurten uit verschillende periodes. Deze zijn herkenbaar door de verschillen in beeld en opzet, die vaak typerend is voor een tijdsperiode.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0004.jpg"

Het plangebied valt, volgens de indeling uit het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam en Veenoord in de periode 1955-1965. Kenmerken voor de woonbuurten aan de westzijde van de Schooldijk en uit die periode is het rechthoekige stratenpatroon en de klassieke ordening van openbaar en privé.

De woningen uit de periode 1955-1965 bestaan hoofdzakelijk uit projectmatig gebouwde woningen en zijn grotendeels, net zoals de woningen in het projectgebied in het bezit van een woningcorporatie. Hierdoor is de architectonische eenheid met gemeenschappelijke kenmerken en de oorspronkelijke bouwvorm van hoofdgebouw met standaard aanbouw goed intact gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0005.jpg"

De woningen in het plangebied zijn twee-onder-een kap woningen en zijn één hoog met een zadeldak evenwijdig langs de staat. De gootlijn is -om de zolder als slaapverdieping te kunnen gebruiken- in verhouding tot de noklijn vrij hoog. De hoofdgebouwen zijn georiënteerd op de straat met een voordeur aan de (zij)straat en een informele achteringang vaak via de bijkeuken. De wonin-gen staan aan de noordzijde van de Eikenlaan in één doorlopende rooilijn evenwijdig aan de straat. Dit manifesteert zich het duidelijkst bij de kopgevels langs de zijstraten, de Kastanjelaan en de Middenweg. Deze gevels zijn niet als zodanig vorm gegeven en de zijgevels staan op veel straathoeken vóór de voorgevellijnen van de woningen in de zijstraten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0006.jpg"

Er zijn royale bermen en grasstroken tussen de voortuinen en de straat. Er is geen stoep; zo wordt de straat nadrukkelijk een verblijfsgebied. In de groen-stroken staan vaak de monumentale grote eiken, kastanjes en beukenbomen van de voormalige boomkwekerij. De bomenrij langs de Eikenlaan wordt gerekend tot de hoofdgroenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0008.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0009.jpg"

Veel woningen hebben geen harde erfafscheiding tussen de voortuin en de groenstrook. Mede hierdoor oogt het straatprofiel ruim en rustig. De buurt heeft een dorps, groen en sfeervol karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0010.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0011.jpg"

Er wordt momenteel geparkeerd tussen en achter de woningen; als de ruimte tussen de woningen te klein is parkeert men achter de woning. En er zijn openbare parkeervakken tegenover de woningen, aan de zuidzijde van de Eikenlaan.

2.2 Beleid en planologische regeling

2.2.1 Gemeentelijk beleid
2.2.1.1 Ruimtelijk/economisch beleid

Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef
De structuurvisie, door de raad vastgesteld op 24 september 2009, is een ruimtelijk raamwerk waarin de afstemming tussen functies, gebieden en plannen plaatsvindt. De belangrijkste uitgangspunten en ontwikkelingsprincipes voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen bestaan uit "kwaliteit voor kwantiteit" en "keuze voor een duurzame inrichting van de ruimte".

De Structuurvisie 2020 schetst de ruimtelijke structuur aan de hand van een aantal hoofdthema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Elementen uit de structuurvisie die van toepassing zijn op het projectgebied zijn de volgende aspecten:

Wonen

Vanuit de structuurvisie vindt aansluiting plaats op het bestaande bouwprogramma (zie ook woonplan).

Voorzieningen

Inzet op versterking van de centrumfunctie van Emmen en behoud bestaande ruimtelijke structuur niet-commerciële voorzieningen. Bij natuurlijke wijzi-gingsmomenten inzetten op versterking van de kwaliteit en efficiënte bunde-ling.

Veiligheid

In de structuurvisie is opgenomen dat Bevi-inrichtingen zich uitsluitend mogen vestigen op de industrieterreinen Bargermeer, A37 en Vierslagen. Buiten deze gebieden mag geen nieuwvestiging BEVI inrichtingen plaatsvinden. Met uitzon-dering van LPG-tankstations, deze vormen een uitzondering in die zin dat hier-voor per locatie een beoordeling zal worden gemaakt in het kader van de daarvoor te voeren planologische procedure conform het BEVI. In het volgende hoofdstuk wordt in de fysieke veiligheidsparagraaf nader ingegaan op dit beleid.

2.2.1.2 Verkeersbeleid

Emmen wil in het toekomstig verkeer- en vervoerbeleid duidelijker en zicht-baarder aansluiten bij de nationale- en provinciale doelstellingen. Voor de planperiode van het nieuwe GVVP (2012-2020) formuleerde de gemeente de volgende doelstellingen:

  • een betere balans vinden in het gebruik van de verschillende vervoer-modaliteiten (´modal split´) door het aandeel van fiets en openbaar vervoer te vergroten
  • faciliteren van mensen die hun reis 'slim' plannen door gebruik te ma-ken van het meest geschikt vervoermiddel
  • hanteren van het stand-still beginsel voor parkeren in het centrum van Emmen
  • de binnenstad voetgangersvriendelijker, toegankelijker en veiliger ma-ken, waardoor het voor bewoners en bezoekers aantrekkelijker wordt om daar langer te verblijven
  • het aantal ernstige verkeerslachtoffers terugbrengen met 50%.

De centrale visie in het nieuwe Emmense verkeer en vervoerplan is om meer evenwicht tussen de vervoerwijzekeuze aan te brengen. De gemeente gaat de uitdaging aan om te werken aan een goede balans voor de inbreng en beteke-nis die de modaliteiten auto, openbaar vervoer en fiets vervullen voor de ge-bruikers in het verkeer- en vervoerbeleid in de komende jaren.

Het Emmense GVVP draagt de titel 'Oog voor mobiliteit'. Samen met de part-ners in de gemeente en de medeoverheden zet de gemeente zich in om de ambities en doelstellingen te realiseren. Het credo 'niet met de auto alleen' raakt allen: een bewuste vervoerwijzekeuze moet de mentaliteit worden. Het is mede een gemeentelijke verantwoordelijkheid dat 'anders reizen' (met het openbaar vervoer en de fiets) ook daadwerkelijk een realistisch alternatief wordt.

Het GVVP is gebiedsgericht uitgewerkt. Voor het centrumgebied van de kern Nieuw-Amsterdam is een aantal maatregelen opgesteld die een plaats hebben gekregen in het uitvoeringsplan, die overigens geen invloed hebben op het projectgebied. Voor het projectgebied zijn geen specifieke maatregelen voor-gesteld.

2.2.1.3 Woonbeleid

De woonvisie 'Thuis in Emmen Woonvisie 2012 - 2017' vervangt de 'Actualisatie Woonplan Emmen 2020'. Dit plan was erop gericht de beleidsmatig gewenste groei naar 120.000 inwoners te faciliteren. Het woonplan was dan ook vooral een bouwprogramma. Sinds de vaststelling van de 'Actualisatie Woonplan Emmen 2020' in 2007 is niet alleen de woningmarkt veranderd, maar zijn ook de scenario's voor groei van bevolking en huishoudens gewijzigd. Het beleidskader uit 2007 voldoet daarom niet meer.

Heroriëntatie

De gemeente heeft in samenspraak met de corporaties (Lefier, Domesta, Woonservice) deze nieuwe woonvisie opgesteld. Dit is gedaan in een verande-rend speelveld. Demografische ontwikkelingen en de economische crisis dwin-gen tot een andere kijk op de leefomgeving. De financiële armslag is beperkter geworden, zowel voor de gemeente als voor de corporaties en de commerciële partijen op de woningmarkt. Er moeten scherpe keuzes worden gemaakt en een heroriëntatie op taken. Dit betekent ook een grotere verantwoordelijkheid voor bewoners, dus meer ruimte en zeggenschap. Voor het wonen, leidt de heroriëntatie tot de keuze om primair in te zetten op de meest kwetsbare groepen op de woningmarkt. De gemeente zet in op meer samenspraak met bewoners over de kwaliteit van wonen en leven in wijk en dorp. Deze samenspraak moet ook leiden tot meer samen doen. Wanneer bewoners actief participeren in de kwaliteitsverbetering van wijk en dorp wordt een duurzamer resultaat bereikt, omdat mensen zich meer verbinden. Emmen Revisited is het Emmense voertuig waarmee gemeente, corporaties en bewoners concreet vorm geven aan deze samenspraak en samenwerking.

Veranderend speelveld corporaties

Ook de corporaties staan voor een heroverweging. Naast de economische situatie spelen een aantal politieke keuzes op rijksniveau hierbij een rol. De rijksoverheid verwacht dat corporaties focussen op Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB) en vraagt een extra bijdrage aan de betaalbaarheid van het wonen door een financiële heffing voor de huurtoeslag. Ook het voorgenomen kooprecht voor huurders heeft grote impact op het toekomstige functioneren van de corporaties. Los hiervan leidt de ontspanning op de woningmarkt tot een groter waarderisico en daarmee minder investeringsruimte. Allemaal redenen voor corporaties, ook Lefier, Domesta en Woonservice, om zich te heroriënteren op hun maatschappelijke opgave. Verhuur van woningen voor kwetsbare groepen staat voorop.

Kwaliteit van wonen en leven

De gemeente verschuift het beleid van denken in groei van bevolking en wo-ningproductie naar beleid gericht op een goede woon- en leefkwaliteit voor alle inwoners van de dorpen en wijken van Emmen. Als kwaliteit wordt gebo-den aan Emmense inwoners, is dit ook aantrekkelijk voor anderen. Voorop staan de inwoners, die zich thuis voelen in de gemeente Emmen, nu en in de toekomst.

Prioriteiten

De gemeente kiest voor een duidelijke prioriteitstelling in het woonbeleid. De gemeente heeft het woonbeleid langs vier thema's uitgewerkt. Hierbinnen ligt de focus op:

  • zorg voor voldoende en goede woningen voor de doelgroepen van be-leid;
  • herstructurering in relatie tot bevolkingskrimp en vergrijzing;
  • zorg voor voldoende zorg geschikte woningen voor senioren;
  • duurzaamheidsmaatregelen (in het bijzonder energiebesparende maat-regelen).

Dit houdt niet in dat andere onderwerpen niet van betekenis zijn voor het wonen en de woningmarkt in Emmen. Het geeft wel aan waar de gemeente de energie en inzet met nadruk op richt.

Woningbouwprogramma - uitgangspunten

  • De gemeente gaat uit van de ontwikkeling van het aantal inwoners van minimaal 107.000 tot maximaal 112.000 inwoners. Hiermee samenhan-gend varieert het jaarlijks woningbouwprogramma tussen 100 en 300 toe te voegen woningen. Het aantal nieuw te bouwen woningen kan hoger zijn als gevolg van herstructurering. De komende jaren lijkt toevoeging van gemiddeld 100 woningen per jaar het meest realistisch.
  • De gemeente wil het op de markt brengen van woningen op al ontwik-kelde uitleglocaties zo goed mogelijk regisseren door te faseren en/of meer te differentiëren om overaanbod te voorkomen. Dit kan betekenen dat de gemeente gaat herprogrammeren. Wanneer de gemeente dit doet wil ze komen tot de ontwikkeling van ruimtelijke clusters om (1) een betere omgevings- en woonkwaliteit voor de nieuwe bewoners te realiseren en (2) sturingsmogelijkheden te houden om in te spelen op veranderende marktomstandigheden.
  • Vanwege de focus op lage inkomens benoemt de gemeente in het wo-ningbouwprogramma voor deze doelgroepen een programma voor her-structurering en nieuwbouw. Het gewenste programma in de sociale sector is niet afhankelijk van de mate van groei van Emmen. Voor de vrije sector geeft de gemeente kaders aan voor de maximaal gewenste toevoeging per segment, zodat er geen verdringing plaats vindt tussen plannen. Dit maximum programma daalt met een mindere productie. De gemeente hanteert een algemene strategie bij de uitvoering van nieuwe woningbouwinitiatieven:
  • Herstructureringsprojecten hebben prioriteit.
  • Woningbouwprojecten bij wijk- en of dorpscentra moeten bijdragen aan het versterken van dit centrum.
  • De gemeente ondersteunt geen nieuwe initiatieven tenzij het gaat om niet concurrerende planvorming en het leveren van een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit door transformatie.
  • Voor vrijkomende schoollocaties is invulling met woningbouw geen au-tomatisme.
  • De gemeente bekijkt nieuwe initiatieven en nieuw te ontwikkelen loca-ties/gebieden in samenhang en niet individueel.

Conclusie

Uit het bovenstaande blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling van Woonservice goed passend is in de visie en de strategie van de gemeentelijke woonvisie.

2.2.1.4 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zoge-naamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastge-stelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota "Koers op kwaliteit" vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden geldt de zogenaamde basis welstand. Alleen voor gevels die te zien zijn vanaf de openbare weg of het openbaar gebied is een welstandstoets nodig. Voor winkelcentra, het centrum van Emmen, monumenten, bijzondere gebouwen en locaties geldt uitgebreide welstand. Het plangebied ligt in het basis welstandsgebied.

2.2.1.5 Dorpsprogramma

Begin 2010 is gestart met het opstellen van een dorpsprogramma voor Nieuw-Amsterdam-Veenoord. Een van de in het kader van dit project relevante the-ma's in dit programma is wonen. Aandachtspunten rond dit thema zijn: hoe inspelen op de vergrijzing van de bevolking en de daarmee samenhangende, andere woningvraag; vernieuwing van de oudere delen van de huurvoorraad (verbetering; sloop & nieuwbouw); de woningbouwopgave in het kader van de vaarverbinding Erica-Ter Apel; de toekomst van woon- en zorgcentrum Olders-heem. Dit komt voorzover relevant voor dit project in de volgende hoofdstuk-ken nader aan de orde.

2.2.1.6 Bestemmingsplan

De nieuwbouwlocatie is gelegen in het bestemmingsplan voor de dorpen Nieuw-Amsterdam en Veenoord (vastgesteld 22 december 2012). In dit bestemmingsplan heeft het projectgebied de bestemming Wonen - twee aaneen met een bouwvlak rondom het hoofdgebouw (de woning). De nieuwe te realiseren woningen passen niet binnen de huidige bouwvlakken. Ook is de maatvoering van de nieuwe woningen niet goed passend in de geldende regeling.

Derhalve is er voor gekozen een ruimtelijke onderbouwing (afwijking van het bestemmingsplan) ten behoeve van een omgevingsvergunning op te stellen (artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).

2.2.2 Provinciaal beleid
2.2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Tijdens de vergadering van Provinciale Staten op 2 juni 2010 is het nieuwe omgevingsbeleid voor de komende tien jaar vastgesteld. Het omgevingsbeleid is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Ver-keer en Vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht. Deze zijn:

  • het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naober-schap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • het behouden en versterken van de biodiversiteit door het realiseren van de Ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veilig-heid;
  • het streven naar voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vesti-gingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelij-ke werklocaties en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied voor landbouw, re-creatie en toerisme en bedrijvigheid;
  • het ontwikkelen van een adequate strategie voor krimpgebieden, met aandacht voor wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en arbeid;
  • het maken van bovenlokale afspraken over aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag;
  • het streven naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische of gebiedskenmerken waardoor de stedelijke centra ge-differentieerd blijven;
  • het ontwikkelen en behouden van robuuste stedelijke netwerken, waar-door de steden samenhangen, samenwerken en complementair zijn;
  • de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water;
  • het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieopwekking en -distributie en tevens het besparen van energie, het zorgvuldige gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO2, groen gas en aardgas en de energie-infrastructuur;
  • het creëren van voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit in samenhang met het creëren van betrouwbaarheid van (in-ter)regionale netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen door de lucht en over weg, spoor en water evenals de verknoping met de (inter)nationale netwerken;
  • de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapsty-pen en de diversiteit in landschaptypen;
  • het verbinden van stad en land door het verweven van de gebruiksfunc-ties, landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie;
  • sport- en cultuurparticipatie en de infrastructuur die hiervoor nodig is.

Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verant-woordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over het gemeentelijke ruimtelijke plan indien er sprake is van een provinciaal belang. Gezien het bovenstaande verwacht de gemeente dat er in dit project geen sprake is van een provinciaal beleid.

De juridische vertaling van het bovengenoemde beleid heeft plaatsgevonden in de Verordening Ruimtelijke Omgevingsbeleid (9 maart 2011). Deze verordening is bedoeld voor de gemeenten en bevat voorschriften waar ruimtelijke plannen aan dienen te voldoen.

Eind augustus 2014 is de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014 van kracht geworden. Inhoudelijk voorziet de Actualisatie in een beperkte bijstelling van de teksten en kaarten. Belangrijkste verandering in het document is geweest het aspect van bedrijvigheid, dat een kernwaarde voor de provincie is, beter in het stuk te verwerken. Een in het oog springend punt is verder dat gemeenten meer vrijheid krijgen voor het toepassen van de zogenaamde ruimte-voor-ruimte regeling. Verrommelde agrarische bebouwing kan zo worden opge-schoond. Met de Actualisatie is het document tot slot digitaal beter ontsloten, waardoor het gemakkelijker en gerichter te raadplegen is.

De volgende thema's van de Omgevingsvisie zijn inhoudelijk geactualiseerd:

  • a. Kernwaarde bedrijvigheid.
  • b. Beekdalenvisie.
  • c. Ruimte voor Ruimte-regeling.
  • d. SER-ladder/leegstand.
  • e. Natuur.
  • f. Benadering agrarische bouwvlakken.
  • g. Windenergie.
  • h. Kernkwaliteiten.
  • i. Vrijetijdseconomie.
  • j. Omgevingswet.
  • k. Zonne-ladder.

De ontwikkeling zoals voorgenomen in dit projectgebied komen niet expliciet in de (geactualiseerde) Omgevingsvisie of provinciale verordening (met uitzon-dering van de SER-ladder) aan de orde.

Volledigheidshalve wordt naast bovenstaand locatie-specifiek beleid ook de gewenste ruimtelijke ontwikkeling aan de Eikenlaan in Veenoord in het kader van de zogenaamde SER-ladder beschouwd (zie hieronder). De ontwikkeling die deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk maakt, valt onder punt 1 van de SER-ladder:

SER-ladder

  • 1. Gebruik de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde func-tie of door herstructurering beschikbaar kan worden gemaakt.
  • 2. Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.
  • 3. Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van uit-breiding van het ruimtegebruik aan de orde. Daarbij dienen de verschil-lende relevante waarden en belangen goed te worden afgewogen in een gebiedsgerichte aanpak. Door een zorgvuldige keuze van de locatie van 'rode' functies en door investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet worden verzekerd dat het meerdere ruimtegebruik voor wonen, bedrijventerreinen of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.
2.2.3 Regionaal beleid
2.2.3.1 Agenda voor de Veenkoloniën

Op verzoek van de (voormalige) minister van LNV onderzocht de commissie Structuurversterking Veenkoloniën (commissie-Hoekstra) in 2001 de problemen in de Veenkoloniën. Dat waren er drie: eenzijdigheid, afhankelijkheid en een negatief imago. Als antwoord op het advies van de Commissie Hoekstra heeft de regio De Agenda voor de Veenkoloniën opgesteld. Deze is in april 2002 verschenen.

Negen Drentse (waaronder Emmen) en Groningse gemeenten, twee water-schappen en twee provincies werken samen in de stuurgroep Agenda voor de Veenkoloniën.

In april 2008 presenteerde de Agenda voor de Veenkoloniën haar programma voor de komende vier jaar. Dit programma bouwt voort op het basisdocument van 2002. Het nieuwe Gebiedsprogramma van de Agenda voor de Veenkoloniën biedt ondernemers, overheden, onderwijsinstellingen, onderzoekcentra en de omgeving (5 O's) een kans meer kwaliteit te geven aan de sociaaleconomische structuur van de Veenkoloniën.

Het nieuwe Gebiedsprogramma, heeft als belangrijkste doel: Wonen, werken, recreëren en innoveren in een kansrijke en unieke open ruimte. Daarnaast ligt er de uitdaging in te spelen op de veranderingen in de landbouw en die kwali-teiten die wel degelijk in grote mate aanwezig zijn in de Veenkoloniën als het waardevolle cultuurlandschap, de sociale vitaliteit en rust, ruimte en open-heid.

Het projectgebied ligt aan de rand van het Veenkoloniale gebied. Voor het projectgebied is geen afzonderlijk beleid geformuleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0012.jpg"

2.2.4 Rijksbeleid
2.2.4.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte, met als titel "Ruimte voor ontwikkeling" is een strategische nota van het Rijk, waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zijn vastgelegd. In deze Nota gaat het om inrichtingsvraagstuk-ken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen. De nota heeft vier algemene doelen: versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten), krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land), waarborging van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden) en veiligheid (voorkoming van rampen).

De Nota Ruimte gaat uit van een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. Het nieuwe beleid sluit hiermee aan bij de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid, die onder meer tot uiting komen in het decentrale planningsstelsel, met een centrale rol voor de gemeentelijke (bestemmings)plannen. In het nieuwe beleid focust het Rijk zich meer dan voorheen op gebieden en netwerken die van nationaal belang zijn. De afzon-derlijke nota's (zoals bijv. Nota Mobiliteit, De Agenda Vitaal Platteland) op de desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zijn samengevoegd tot één Nota Ruimte.

In het nieuwe AMvB Ruimte stelt het kabinet kaders voor de ontwikkeling van het ruimtelijke gebied in Nederland. In de realisatieparagraaf geeft het kabi-net aan welke nationale ruimtelijke belangen het wil verwezenlijken. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwets-bare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en voor bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. Daarvan komt een aantal in de algemene maatregel van bestuur, de AMvB Ruimte. De realisatieparagraaf krijgt de status van structuurvisie. Hij wordt toegevoegd aan de Nota Ruimte en overige planologische kernbeslissingen (PKB's).

Voor het projectgebied in Veenoord geldt dat het ruimtelijke rijksbeleid zoals hierboven beschreven geen directe invloed heeft op de inrichting.

2.2.5 Conclusie

Het rijksbeleid werkt nauwelijks rechtstreeks door in het projectgebied. Het voornemen is in directe zin niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor de voorliggende ruimtelijke onderbouwing kan geconcludeerd worden dat dit passend is in het provinciale beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeolo-gisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelij-ke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.

De gemeente heeft een archeologische beleids- en advieskaart laten opstellen. Een uitsnede van deze kaart is hieronder toegevoegd. Hieruit blijkt dat het projectgebied een lage waarde heeft. Eveneens is de bodem vanwege de realisatie van de huidige woningen flink geroerd. Derhalve is archeologisch bodemonderzoek niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0013.jpg"

Uitsnede archeologische beleids- en advieskaart met projectgebied aangegeven

3.1.1 Monumenten

De gemeente heeft een monumentenlijst (2008) opgesteld. In of in de directe omgeving van het projectgebied komen geen (gemeentelijke) monumenten voor.

3.2 Ecologie

Algemeen

Sinds april 2002 regelt de Flora- en faunawet (Ffw) de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Met de inwerkingtreding van de Ffw is een belangrijk deel van de doorwerking van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn geregeld. Samen met de Natuurbeschermingswet heeft de Ffw tot doel de Nederlandse natuur te beschermen. De Ffw heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

In de Natuurbeschermingswet zijn de gebiedsbeschermende bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. In deze wet zijn na-tuurgebieden beschermd die:

  • van Europees belang zijn (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden),
  • van nationaal belang zijn (Beschermde Natuurmonumenten),
  • van mondiaal belang zijn voor (water)vogels (Wetlands).

De door de wet beschermde gebieden worden Natura 2000-gebieden genoemd. Voor activiteiten of projecten die negatieve effecten kunnen hebben op de Natura 2000-gebieden, geldt een vergunningplicht. Hierdoor is een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor deze natuurgebieden. Een ruimtelijk plan mag zonder zorgvuldige toetsing geen activiteiten mogelijk maken die negatieve effecten kunnen hebben op deze beschermde natuurgebieden. Dit kunnen ook activiteiten zijn die buiten het gebied plaatsvinden. Deze kunnen namelijk ook een negatief effect hebben op een gebied, bijvoorbeeld door vermesting, verzuring, verdroging, geluids- of lichtoverlast.

Met betrekking tot eventueel te verwachten natuurwaarden in het projectge-bied is geen onderzoek uitgevoerd omdat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op grote afstand is gelegen van het betreffende projectgebied.

Conclusie

Er worden slechts beperkte bouwmogelijkheden in het plan geboden. Overi-gens geldt voor alle bouwactiviteiten er in verband met de Ffw voorzorgsmaat-regelen genomen dienen te worden:

  • planning aanvang werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus);
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, het projectgebied kort maaien, zodat het projectgebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdie-ren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen voorkomen en geen graafwerk-zaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen verrichten.

3.3 Milieu

3.3.1 Vormvrije m.e.r.

In voorliggend bouwplan komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.

3.3.2 Bedrijven en milieuzonering

Ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het projectgebied mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt. Het laatste is met het onderhavig plan niet het geval.

Op zeer ruime afstand van het projectgebied (minimaal 400 m) is er (lichte) bedrijvigheid gesitueerd. Het bedrijventerrein De Tweeling ligt op nog verdere afstand (meer dan 600 m). Derhalve is er geen bedrijvigheid die onevenredige hinder oplevert voor het projectgebied. Met betrekking tot de geluidszone van het industrieterrein wordt naar de paragraaf omtrent geluidhinder verwezen.

Conclusie

Er bestaan geen belemmeringen vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

3.3.3 Bodem

Algemeen

Het wettelijk kader voor het bodembeleid is in de Wet bodembescherming (Wbb). Daarnaast zijn nog andere regels, circulaires en beleidsnotities van toepassing. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodem-kwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Daarmee is het aspect bodemkwaliteit ook van invloed op de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen die met ruimtelijke plannen mogelijk wor-den gemaakt relevant is en daarom onderzocht, beoordeeld en beschreven moet worden. De mate waarin beoordeling van de bodemkwaliteit aan de orde is, is met name afhankelijk van aard en omvang van de functiewijziging.

Onderzoek

In juli 2014 is het bodemonderzoek naar het projectgebied afgerond (zie voor het onderzoeksrapport de bijlage 1). Hieruit komen de volgende resultaten:

De hypothese "onverdacht" dient te worden verworpen. Niet alle analyseresul-taten voldoen aan de achtergrondwaarden en/of de streefwaarden. De lichte verontreinigingen met PAK en zware metalen in de bovengrond kan samenhangen met de aanwezige sporen puinresten. De lichte verontreinigingen met PAK en zware metalen in de bovengrond bij de brandplaats is waarschijnlijk te wijten aan de verbrandingsresten. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de onderzochte bovengrond van MM1 en de ondergrond aan de (Toetsingsregel) achtergrondwaarden en valt de grond in de categorie 'altijd toepasbaar'.

Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (generiek beleid) voldoet de onderzochte bovengrond afkomstig van MM2 aan kwaliteits-klasse wonen en is eventueel vrijkomende grond, onder voorwaarden, geschikt voor hergebruik.

Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (generiek beleid) voldoet de onderzochte bovengrond afkomstig van boring 3 (brand-plaats) kwaliteitsklasse industrie en is eventueel vrijkomende grond, onder voorwaarden, geschikt voor hergebruik.

De onderzochte grond bevat weinig puin. Het gemiddelde puingehalte ligt vermoedelijk ruim beneden de 5 -10% (W/W). Door de bemonsteringsmethode (edelmanboor) is deze schatting indicatief van aard. De geringe hoeveelheid puin in de grond geeft geen aanleiding tot verder asbestonderzoek aldus het onderzoeksbureau.

In het grondwater is een lichte verontreiniging aan nikkel aangetroffen. Een oorzaak van deze verhoogde waarde is niet te geven. De aangetroffen ver-hoogde concentraties vormen geen onaanvaardbare risico's voor de volksge-zondheid, het milieu en/of het ecosysteem.

Conclusie

Uit milieuhygiënisch oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuw-bouwplannen. Wel dient de te slopen schuren met de asbestdaken achter de woningen no. 16 en 30 zorgvuldig te gebeuren. Vooral het asbest op een schuur achter woning no. 16 is sterk verweerd. Het is aan te bevelen om dit asbest door een erkende sloper te laten verwijderen, om zo geen bodemverontreiniging te veroorzaken. Gesteld kan worden dat de aangetroffen overschrijdingen geen aanleiding geven tot het instellen van een vervolgonderzoek.

Op basis van het bodemonderzoek valt de grond maximaal in klasse industrie en/of liggen de gehalten beneden de interventiewaarde. Op basis hiervan is bij graafwerkzaamheden veiligheidsklasse Basisklasse van toepassing. Een samenvatting van de benodigde voorzieningen is weergegeven in bijlage VIII van het onderzoeksrapport.

3.3.4 Geluid

Algemeen

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescher-ming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsge-voelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen.

Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvol-doende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

In of nabij het projectgebied zijn de volgende geluidsbronnen aanwezig:

  • Wegverkeerslawaai;
  • Spoorweglawaai;
  • Industrielawaai.
3.3.4.1 Wegverkeerslawaai

Het project biedt de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.

Zones

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Bij de bouw van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt. De zone in binnenstedelijk gebied bedraagt 200 m uit de as van de weg. In het projectgebied is sprake van 30 km/h-gebied, zo ook zijn wegen met een hogere maximumsnelheid op meer dan 200 m afstand gelegen. Volledigheidshalve wordt eveneens opgemerkt dat het projectgebied een woonwijk is met hoofdzakelijk slechts bestemmingsverkeer. Derhalve wordt uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek niet nodig geacht.

3.3.4.2 Spoorweglawaai

Op circa 200 m afstand van het projectgebied loopt de spoorweg. Uit het be-stemmingsplan Nieuw-Amsterdam en Veenoord blijkt dat de geluidszone van het spoor niet over het projectgebied ligt. Derhalve is nader onderzoek niet aan de orde.

3.3.4.3 Industrielawaai

Op meer dan 500 m afstand ligt het industrieterrein De Tweeling. Dit terrein heeft een geluidszone, zoals is weergegeven in het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam en Veenoord. Het projectgebied ligt buiten de geluidszone van het industrieterrein.

3.3.4.4 Conclusie akoestisch onderzoek

Uit het bovenstaande blijkt dat het aspect geluid geen onevenredige belemmering oplevert voor de ontwikkeling van dit project.

3.3.5 Lucht

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/nibm

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ont-wikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toena-me van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen, waar-bij het aantal woningen zal verminderen. De verwachting is dat het plan niet leidt tot een toename van het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen.

Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege wegverkeer kan derhalve achterwege blijven.

3.3.6 Externe veiligheid

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0014.jpg"

Uitsnede risicokaart met in blauw omcirkeld het projectgebied

Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van (de gebouwen in) het projectgebied. Hierbij is getoetst aan bestaande regel-geving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorzie-ning, repressieve dekking en alarmsystemen die onderdeel uitmaken van de veiligheidsketen. Het advies van de VRD is opgenomen in bijlage 2 en het advies van de RUD is opgenomen in bijlage 3 .

3.3.6.1 Bevi-inrichtingen

Het projectgebied en omgeving zijn in het kader van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam en Veenoord uitgebreid geïnventariseerd op de zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Op ruime afstand (minimaal 1.000 m of verder) van het projectgebied is een Bevi-inrichting aanwezig: een LPG tankstation aan de Vaart NZ 85 in Nieuw Amsterdam. Volgens de risicokaart is er geen kwetsbare object gelegen binnen de 10-6 contour. Het vulpunt is indertijd verplaatst vanwege een kwetsbaar object binnen de PR-contour. Tevens is er een groepsrisicoberekening opgesteld waaruit blijkt dat het groepsrisico verbeterd is ten opzichte van de "oude" situatie en onder de oriënterende waarde blijft. Als verbetering is een tweede bereikbaarheidsroute aangelegd voor de hulpverleningsdiensten.

Er is geen LPG-station in de nabijheid van het plangebied. Aan de Industrieweg 17 te Nieuw-Amsterdam is een inrichting gelegen die een risicocontour omvat. Het betreft hier Agrifirm (niet zichtbaar op de kaart). Deze heeft geen directe invloed op het projectgebied.

3.3.6.2 Route gevaarlijke stoffen

Spoor

Op enige afstand van het projectgebied (minimaal 200 m) loopt de spoorweg waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. De afstand waarmee gerekend moet worden, is opgenomen in de tabellen van Basisnet Spoort, onderdeel uitmakend van de Circulaire risiconormering vervoer  gevaarlijke stoffen (Crnvgs). Totdat het Besluit externe veiligheid transport wordt vastgesteld is dit nog het toetsingskader.

Volgens het Basisnet spoor heeft dit traject een transportruimte van 500 wagons zeer brandbare vloeistoffen (cat C3). Bij deze ruimte is er geen PR10-6 per jaar aanwezig. Het invloedsgebied voor dit product bedraagt conform de Handleiding risicoanalyse transport ongeveer 35 meter.  De planlocatie ligt hier dus ruimschoots buiten.

Het groepsrisico hoeft niet te worden verantwoord.

Wegen

De nieuwe oostelijke rondweg om Nieuw-Amsterdam (afstand ten opzichte van projectgebied meer dan 2.000 m) draagt positief bij aan transport van vracht-verkeer en mogelijk dus ook vervoer van gevaarlijke stoffen.

De snelweg A37 loopt op een dusdanige afstand ten opzichte van het project-gebied dat hiervan geen onevenredig risico wordt verwacht (meer dan 1.500 m).

Water

Voorts blijkt uit de risicokaart dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het water plaatsvindt.

Buisleidingen

Het (voormalige) Steunpunt Externe Veiligheid Drenthe heeft in het kader van het hierboven genoemde bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam en Veenoord een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd, in het bijzonder naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico rond de hogedrukaardgastransport-leiding van de NAM. De leiding ligt op ruime afstand van het projectgebied (minimaal 1.500 m afstand). Het onderzoek signaleert geen knelpunten binnen het projectgebied.

3.3.6.3 Advies

Ten aanzien van de bereikbaarheid, bluswatervoorzieningen, Waarschuwingalarmeringssysteem en het dekkingsplan van de brandweer adviseert de Veiligheidsregio Drenthe het volgende. Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen.

Voor de inrichting van het gebied zijn de volgende zaken van belang:

  • 1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Ten aanzien van deze ontwikkeling zijn geen aanvullende maatregelen nodig.
  • 2. Op grond van de Wet op de veiligheidsregio (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied buiten de dekking van het WAS-stelsel gelegen is.

Advies is om dit in overleg met de AOVér van de Gemeente Emmen te bespreken en eventuele maatregelen daaruit naar voren komend te realiseren.

  • 3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het gebied voldoet aan deze vereisten.
  • 4. Het dekkingsplan van de Veiligheidsregio Drenthe, vastgesteld in december 2013, geeft in het kort het volgende weer:

Het brandverloop verloopt tegenwoordig zo snel dat 3 zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand.

Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV – organisatie. De brandweer heeft als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van niet-zelfredzame personen achter die scheiding.

Gezien de opkomsttijd van de Eikenlaan van ca. 15:40 minuten meer dan 15 minuten en een inzettijd van 5 minuten is, is de brandweer in beginsel wel in staat een brandscheiding van 30 minuten te houden maar een brandscheiding van 20 minuten niet.

Wij adviseren u de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren. Bouwkundige voorzieningen, Installatietechnische voorzieningen, Organisatorische voorzieningen, brandweeropkomsttijd, inventaris en de zelfredzaamheid van de aanwezigen.

Bij nieuwbouwwoningen dienen er conform de bouwregelgeving rookmelders aangesloten op het lichtnet aangebracht te worden. Echter, gezien de opkomsttijd wil de VRD graag in overleg om de woningsprinklers te bespreken als mogelijkheid. Woningsprinklers worden tegenwoordig volgens een norm aangelegd. Daarmee wordt in principe voorkomen dat er een branduitbreiding plaats kan vinden die zich verder strekt dan de ruimte waarin het brand. Voor de kosten van een dergelijke installatie is er een handvat dat deze tussen de 0,5% en 3% van de bouwsom kunnen liggen.

Het advies van de Veiligheidsregio Drenthe is opgenomen in bijlage 2 van de toelichting.

3.4 Waterparagraaf

3.4.1 Inleiding

Uitgangspunt bij een watertoets is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

3.4.2 Ligging plangebied

Op de locatie Eikenlaan te Veenoord staan tot op heden 14 woningen, die worden vervangen door 10 woningen. Derhalve zal het verhard oppervlak ongeveer gelijk blijven ofwel verminderen. Het waterschap is vroegtijdig van het voornemen in kennis gesteld.

3.4.3 Waterhuishouding

Het perceel valt onder het beheersgebied van het Waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van Waterschap Velt en Vecht en in het waterplan van de gemeente Emmen.

Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het plan niet toe. De te realiseren wooneenheden kunnen aangesloten worden op het bestaande stelsel en dit stelsel kan de eventueel extra hoeveelheden wel aan in de nieuwe situatie.

3.4.4 Afvoer van water

In het plangebied zal gebruik worden gemaakt van de bestaande riolering (gemengd stelsel). Er is geen sprake van wateroverlast en dit wordt gezien de afname van het verhard oppervlak in de toekomst ook niet verwacht.

3.4.5 Wateradvies waterschap

Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem. Ook wordt er rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.

Op 12 november 2014 is het Waterschap Vechtstromen middels de digitale watertoets op de hoogte gebracht van het plan voor de Eikenlaan in Veenoord. Uit de watertoets blijkt dat de normale procedure moet worden doorlopen. De uitgangspuntennotitie waarin de voorwaarden waaraan het bouwplan moet voldoen, zijn beschreven, is als bijlage aan dit rapport toegevoegd.

3.5 Bevolking en woningvoorraad

3.5.1 Bevolking

De bevolking in de kernen Nieuw-Amsterdam/Veenoord is de afgelopen jaren enigszins toegenomen tot 7.150 inwoners in 2014. De gemeente Emmen heeft in totaal 109.000 inwoners. De ontwikkeling van de bevolking naar leeftijd is verschillend. Wat opvalt, is dat de leeftijdscategorieën 0-15, 40-55 en 55-75 jaar de afgelopen jaren in de gemeente zijn gegroeid. Het aandeel 75+ is gegroeid, maar in minder mate dan de hiervoor genoemde leeftijdsgroepen. Het aantal inwoners tussen 15-25 en 25-40 jaar is afgenomen.

3.5.2 Woningvoorraad

In 2013 stonden er de kernen Nieuw-Amsterdam/Veenoord 2.971 woningen (per 1-1-2013). In de gemeente bedroeg de woningvoorraad in 2013 46.858. Van de woningvoorraad is ruim 60% eigen woningbezit en ruim 30% in bezit van corporaties. Daarnaast zijn er particuliere huurwoningen en overige woningtypen. De meest voorkomende woningtypen zijn de twee-onder-een kap en vrijstaande woning.

3.5.3 Conclusie

Uit de voorgaande blijkt dat de verdeling naar leeftijd evenwichtig is opge-bouwd. De woningbouw dient gevarieerd plaats te vinden zodat voor iedereen de mogelijkheid blijft bestaan om binnen het dorp door te stromen. Specifieke aandacht voor zorgwoningen is gewenst.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

De woningcorporatie Woonservice wil haar woningen langs de Eikenlaan 16 tot en met 42 (even) vervangen door nieuwe woningen. De bestaande woningen voldoen niet meer aan de woon- en bouwtechnische en energetische eisen die men tegenwoordig aan een woning stelt. De bestaande ruimtelijke-stedenbouwkundige structuur en bebouwingskarakteristiek zoals beschreven in hoofdstuk 2.2 voldoet goed en blijft zoveel als mogelijk dezelfde en wordt waar mogelijk verbeterd.

4.2 Bouwplan

De nieuwe woningen worden levensloopbestendig; het zijn woningen geschikt voor jong en oud. Dit houdt in dat er een slaapkamer en badkamer is op de begane grond. De bewoners kunnen kiezen tussen een één slaapkamer woning met een grote zolder, een twee slaapkamer woning of een woning met drie slaapkamers. De bijkeuken, die vaak functioneert als informele achteringang en nu als aanbouw achter de woning staat wordt opgenomen in het hoofdgebouw. Dit alles resulteert in een grondoppervlak voor de nieuwe woning die ongeveer twee keer zo groot is als het bestaande grondoppervlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0015.jpg"

De nieuwe plattegrond

De nieuwe woningen worden net zoals de bestaande woningen twee-onder-een-kapwoningen. Ook worden de nieuwe woningen één hoog met een zadel-dak evenwijdig aan de straat. De nieuwe woningen worden in dezelfde voorgevelrooilijn gebouwd als de bestaande woningen.

Op de bestaande locatie kunnen door het grotere grondoppervlak van de nieu-we woningen slechts 5 blokjes twee-onder-een kapwoningen teruggebouwd worden. De 14 bestaande woningen worden vervangen door 10 nieuwe woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0016.jpg"

Nieuwe situatie

De nieuwe situering past niet in het bestaande bestemmingsplan. In het bestaande bestemmingsplan zijn de afmetingen van de bouwvlakken even groot als de bestaande bouwblokjes. Door de gewenste woontechnische modernisering van de woning met een groter grondoppervlak is een afwijking van de bestaande bouwvlakken nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0017.jpg"

Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan

De goot- en nokhoogte van de nieuwe woningen wordt 0,20 m, respectievelijk 0,29 m hoger dan de maximaal toegestane hoogtes in het vigerend plan. Aangezien de voorgevelbreedte van de nieuwe woningen veel breder wordt zal een geringe overschrijding van de maximale bouwhoogtes nauwelijks gezien worden. Voor het behoud van de bestaande bebouwingskarakteristiek is het vooral belangrijk dat de gootlijn in verhouding tot de noklijn hoog blijft. Bij de nieuwe woningen ligt de goot aan de voorzijde net zoals in de bestaande situatie ook circa 1m boven de verdiepingsvloer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0018.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0019.jpg"

Nieuwe voor- en zijgevel

De nieuwe woningen krijgen een eigentijdse vertaling van een karakteristieke Veenoordse zijgevel met een geknikte dakvorm. Op de drie straathoeken in het plangebied zal altijd sprake zijn van een zorgvuldige vormgeving van de twee naar de straat gekeerde gevels. Aan de achterzijde zijn onder het lage geknikte dak de bijkeuken en de eetkeuken gesitueerd. Passend bij de sfeer van deze informele achterom route wordt de achtergevel uitgevoerd in hout. De bestaande bebouwingskarakteristiek zal door de aandacht voor de vormge-ving van de zijgevel en de informele achterom versterkt worden.

De parkeerdruk aan de Eikenlaan zal op de openbare parkeerplaatsen tegen-over de vervangende nieuwbouw afnemen. Er komen 4 woningen minder terug en bij de nieuwe woningen kunnen bij 6 woningen twee auto's op het eigen erf parkeren en bij 4 woningen één auto op eigen erf. In de oude situatie kan er hooguit één auto op het eigen erf geparkeerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak61847-V701_0020.jpg"

Impressie tuinzijde

Hoofdstuk 5 Juridische vorm

Dit rapport bevat een ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van het afwijken van het bestemmingsplan(artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet alge-mene bepalingen omgevingsrecht). Het rapport wordt toegevoegd aan de omgevingsvergunning.

Een omgevingsvergunning dient te worden afgegeven op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit houdt in dat moet worden ingegaan op:

  • de huidige en de toekomstige situatie, zowel van het gebruik en de in-richting, als van de planologisch-juridische situatie;
  • de wijze waarop het bouwplan voldoet aan het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid;
  • de milieuaspecten, zoals bodemkwaliteit, milieuzonering, luchtkwali-teit, geluidhinder en externe veiligheid;
  • water, archeologie en ecologie;
  • de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Deze aspecten zijn in het voorliggende rapport aan de orde gekomen.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid

Op de gevraagde vergunning is de uitgebreide procedure van toepassing.

De terinzagelegging van de ontwerpbesluiten is op 26 maart 2015 gepubliceerd in de InEmmen en de Staatscourant.

Met ingang van 27 maart 2015 heeft het ontwerp van de vergunning met het ontwerp van de verklaring van geen bedenking voor zes weken voor eenieder ter inzage liggen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

Bij de inpassing van de woningen dient sprake te zijn van een stedenbouwkundig, landschappelijk en milieutechnisch inpasbare situatie. Wat betreft het landschappelijke dient rekening te worden gehouden met de voorkomende kenmerken. Het aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan. Daartoe is een aanvraag gedaan tot een Wabo-vergunning in strijd met het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1.000 m2 of meer.

De kosten voor dit planvoornemen worden gedekt via de inning van leges die door de initiatiefnemer moeten worden opgebracht. Het kostenverhaal is dus anderszins verzekerd, waardoor vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.