direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2019029-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Aan Vaart NZ 85, in de kern Nieuw-Amsterdam (gemeente Emmen), bevindt zich een bedrijfslocatie. De bedrijfsactiviteiten (tankstations met garage) op deze locatie zijn inmiddels beëindigd, waarmee de locatie vrij is gekomen voor nieuwe ontwikkelingen.

Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande bedrijfsbebouwing te slopen en de locatie te herontwikkelen tot woningbouwlocatie. Het plan voorziet in de realisatie van 10 grondgebonden twee-onder-één kap woningen en een appartementengebouw met 10 woningen (appartementen en penthouses). Daarnaast wordt het bestaande woonperceel, aan de Snikke 8, vergroot als gevolg van het voornemen.

De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, aangezien de gronden een bedrijfsbestemming hebben. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. in voorliggend bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke" zal worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke" ligt aan de Vaart NZ 85. Het wordt globaal begrensd door woonlocaties en de Snikke in het westen, een bosbestemming in het noorden, agrarische grond en woonlocaties in het oosten en de Vaart NZ met daarachter de Verlengde Hoogeveensche Vaart in het zuiden (zie figuur 1.1 en figuur 1.2, waarin het plangebied met de rode omlijning en rode ster is aangegeven).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019029-B701_0001.png"  
Figuur 1.1: Luchtfoto ter plaatse van het plangebied behorende bij voorliggend bestemmingsplan in de gemeente Emmen.  
afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019029-B701_0002.png"  
Figuur 1.2: Indicatie ligging plangebied in de kern Niewu-Amsterdam en in de directe omgeving.  

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke" vervangt ter plaatse van het plangebied het geldende bestemmingsplan 'Nieuw-Amsterdam en Veenoord', dat is vastgesteld op 22 december 2011 door de gemeenteraad van Emmen. In figuur 3.1 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied (rode omlijning) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019029-B701_0003.png"  
Figuur 1.3 Geldende bestemmingsplan.  

Ter plaatse van het plangebied bevinden zich de volgende bestemmingen en aanduidingen:

  • Bedrijf, met:
    • 1. functieaanduiding verkooppunt motorbrandstoffen met lpg (gehele bedrijfsbestemming);
    • 2. bouwvlak (zuiden bedrijfsbestemming);
    • 3. twee maatvoeringsaanduiding ten behoeve van de bouw- en goothoogte (bouwvlak);
    • 4. functieaanduiding bedrijfswoning (klein deel zuiden bouwvlak);
    • 5. specifieke bouwaanduiding luifel (zuiden bedrijfsbestemming);
    • 6. 3 gebiedsaanduidingen veiligheidszone - LPG (zuiden (1) en noorden (2 en 3) bedrijfsbestemming);
  • Groen, met:
    • 1. gebiedsaanduiding veiligheidszone - LPG (zelfde aanduiding als één van de aanduidingen in het noorden);
  • Verkeer.

De realisatie van de gewenste woningbouw is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk, aangezien ter plaatse de hiervoor noodzakelijke bouw- en gebruiksregels ontbreken. Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders. In deze toelichting wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologische oogpunt verantwoord is.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving en Stedenbouwkundige structuur

2.1 Algemene planbeschrijving

Het voornemen is om een bestaande bedrijfslocatie, aan de Vaart NZ 85, en de hieraan grenzende groenbestemming te transformeren in een woningbouwlocatie.

De bestaande verharding en de bestaande bebouwing worden verwijderd. Het gaat daarbij om een tankstation annex garagebedrijf met showroom, een bedrijfswoning, een werkplaats met kantoren en de hieromheen liggende verharding. Vervolgens worden binnen het plangebied 10 grondgebonden twee-onder-een-kapwoningen en een appartementengebouw, met acht appartementen en twee penthouses, gerealiseerd. Daarnaast wordt een bestaand woonperceel aan de Snikke 8 vergroot.

Tot slot wordt het gebied van de bij de nieuwe woningbouw behorende voorzieningen voorzien. Opgemerkt wordt, in het kader van deze voorzieningen, dat een deel van een westelijk gelegen verkeersbestemming bij het plangebied betrokken.

2.2 Stedenbouwkundige hoofdstructuur

In figuur 2.1 is een impressie van de gewenste situering weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019029-B701_0004.png"

Figuur 2.1: Impressie gewenste situering plangebied (CO Architecten)

2.2.1 Appartementencomplex

Veenkoloniale linten bieden traditioneel plaats aan alle functies en bewoners. De gebouwen en functies worden van oudsher functioneel geplaatst. Cafés en hotels staan bij sluizen en bruggen, scholen en kerken staan verspreid en wat terug, De arbeiderswoningen staan aan de straat met groentetuinen erachter, burgermanswoningen staan iets terug en de lokale elite woont in specifiek ontworpen villa’s met ruime voortuinen als uitdrukking van hun maatschappelijke positie en culturele onderlegdheid. Ook bedrijvigheid ontwikkelt zich vanuit een woning, smederij o.i.d. en groeit verder op het achterterrein. In de tijd kunnen de linten zich plaatselijk verdichten of verdunnen al naar gelang de voorspoed van de plaats.

Ook in Nieuw-Amsterdam zien we dit beeld langs de Vaart NZ. Zo staan de woningen tegenover de Wijkstraat en tegenover de Zijtak duidelijk terug ten opzichte van de gemiddelde voorgevellijn. Her en der in het lint zijn al dan niet nog in gebruik zijnde bedrijfsgebouwen aanwezig.

Het garagebedrijf Vugteveen bleek op deze plek niet meer levensvatbaar en het pompstation een milieuprobleem. De gemeente en de lokale gemeenschap zijn er bij gebaat dat deze plek een nieuw leven krijgt. Omvang van kavel, waarde aanwezige bebouwing en kosten milieusanering, zijn zodanig dat verkaveling naar vrijstaande woningen langs het kanaal economisch niet mogelijk is. Een pragmatische insteek, zo kenmerkend voor de Veenkoloniale linten, leidde tot het plan voor de bouw van een gebouw met 10 appartementen in de zone langs de Vaart en 10 projectmatige twee-onder-één-kap-woningen op het achterterrein als afronding van de nieuwbouwwijk. Conform de historische context is er voor gekozen om het per definitie grotere volume van 10 appartementen wat terug te plaatsen. Hierdoor blijft de losse strooiing van panden langs de Vaart NZ intact, evenals de eerder gememoreerde logica van plaatsing. De ontstane plaatsing, qua breedte in het midden, maakt een royale inbedding in een rondom gelegen tuin mogelijk. Deze tuin verzacht ook het volume.

De woningen vallen in het duurdere koopsegment. Alleen met deze keuze is zoveel aandacht voor de inpassing en beperking van de aantallen mogelijk. De hoogte is gemaximeerd op 3 woonlagen (excl. techniekopbouw). Het gebouw is daarmee minimaal hoger dan de woonbebouwing in de omgeving die doorgaans bestaat uit één a twee lagen met kap. Het uitzicht uit de ramen op de bovenste woonlaag bevindt zich op hetzelfde peil als dat uit een dakraam of dakkapel van een gemiddelde twee-onder-één-kapper. De inkijk in de tuinen blijft hiermee, in combinatie met de tuinaanleg, gering en gelijk aan die bij vrijwel elke andere mogelijke herontwikkeling. Het is een poging het optimum te bereiken tussen hoogte en oppervlak van het gebouw. Minder hoogte = meer oppervlak = minder tuin = minder inbedding/afscherming, en omgekeerd.

Met de tuinaanleg kan worden ingespeeld op de inbedding van het gebouw ten opzichte van de buurtuinen. Plaatsing meer naar voren zou, gezien de verkeersdruk op de Vaart NZ zo dicht bij de brug, de locatie niet interessant genoeg laten zijn voor de vanuit de exploitatie noodzakelijke doelgroep. Daar staat tegenover dat deze opzet het mogelijk maakt een tankstation met alle daarbij horende overlast en mileuproblematiek te amoveren. Ook de opstallen, met rondom verharding, en een ongewis mogelijk toekomstig gebruik kunnen geheel worden gesloopt en voor een groot deel als tuin worden ingericht. Oftewel het is een enorme kwaliteitsimpuls voor de plek die ook een positieve invloed zal hebben op de algemene ervaring van woonkwaliteit in de naaste omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019029-B701_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019029-B701_0006.png"

figuur 2.2 gevelbeelden appartementencomplex aan de Vaart

Het appartementengebouw met 8 appartementen wordt in het zuiden van het plangebied gerealiseerd. Ook hier wordt verharding aangelegd, namelijk ten behoeve van de ontsluiting op de bestaande weg de Vaart NZ. Het terrein kan worden betreden aan de westzijde, waarbij de entree duidelijk te herkennen is (o.a. door bebording met de naamsaanduiding van het gebouw en door de plaatsing van een boom). Het terrein verlaten geschiedt aan de westzijde. Dit onderscheid wordt gemaakt in het kader van verkeersveiligheid (zie ook paragraaf 2.3 van deze toelichting). Ten noorden van het gebouw worden bij het gebouw behorende bergingen en parkeervoorzieningen gerealiseerd. De bergingen, en mogelijk ook de parkeerplaatsen ten noorden hiervan, worden mogelijk voorzien van een grasdak. Tevens worden groenvoorzieningen gerealiseerd. Opgemerkt wordt dat de parkeerplaatsen direct ten zuiden van de kavels van de grondgebonden woningen in tegenstelling tot de situering in figuur 2.1 , schuin worden gesitueerd (onderzijde richting het westen, bovenzijde richting het oosten).

2.2.2 Twee-onder-een-kapwoningen

Ook aan de noordzijde van het plangebied is er voor een stedenbouwkundige setting gekozen waarbij alleen voorkanten direct aan de weg grenzen en een incidentele zijkant t.o.v. de weg altijd wordt afgeschermd door een openbaar groengebied. Zulks om de plaatsing van schuttingen langs de weg te voorkomen. Woningtypologie en prijsniveau zijn in lijn met de omliggende bebouwing, oftewel meer van hetzelfde, om ook op het sociale vlak goed aan te hechten.

De overige keuzes zijn vooral pragmatisch onder zoveel mogelijk behoud van en voortzetting van aanwezige groenstructuren. Zo zal de zuidelijke groenberm met bomen langs de Snikke worden verlengd en zal ook de slootzone oostelijk van de Snikke geheel openbaar gebied blijven. Om te voldoen aan de huidige eisen m.b.t. het omgaan met hemelwater is in het centrale openbaar groengebiedje een wadi opgenomen. Dit geeft ook meteen lucht aan het plan.

Zoals opgenomen in figuur 2.1 worden de 10 grondgebonden woningen met bijgebouwen in het noorden van het plangebied gerealiseerd. Te midden van de woningen wordt een verlaagde groenstrook aangelegd, die in tijden van zware regenval als tijdelijke waterbuffer dienst doet, met rondom meerdere bomen. Bij de meest westelijke woning in het noorden wordt, in het kader van afscherming van de nabij gelegen bestaande woningen, aan de westelijke zijde van het perceel een groenvoorziening van minimaal 2 meter hoogte gerealiseerd. Dit is geborgd met een voorwaardelijke verplichting in de regels. De woningen worden via aan te leggen wegen ontsloten op de Snikke, een bestaande weg die de nabijgelegen bestaande woningen eveneens ontsluit. Ten westen van de grondgebonden woningen wordt daarnaast een voetpad aangelegd.

Tot slot wordt een strook, ten westen van de grondgebonden woningen, bij het naastgelegen woonperceel aan de Snikke 8 betrokken.

2.3 Verkeersstructuur

2.3.1 Parkeren

Zoals vermeld in paragraaf 3.1.4 is in oktober 2017 de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld.

Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen zijn in de parkeervisie de landelijke richtlijnen van het CROW leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

In paragraaf 2.3.1 wordt nader op de parkeerbehoefte als gevolg van het voornemen ingegaan. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de integrale parkeervisie.

Om de parkeerbehoefte te bepalen wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW:

  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk / gemeente Emmen (Bron: CBS Statline);
  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom.

In de publicatie van de CROW is de parkeerbehoefte per functie uiteengezet, in voorliggend geval is sprake van de volgende nieuwe functies/woningtypen met de volgende gemiddelde parkeerbehoefte:

  • 'Koop, huis, twee-onder-een-kap': 2,2 parkeerplaatsen per woning;
  • 'Koop, appartement, midden': 1,9 parkeerplaatsen per woning;
  • 'Koop, appartement, duur': 2,1 parkeerplaatsen per woning.

Het voornemen maakt 10 twee-onder-een-kapwoningen en een appartementengebouw met acht appartementen (midden) en twee penthouses (duur) mogelijk. Dit leidt tot een parkeerbehoefte van gemiddeld:

  • Noorden plangebied:
    • 1. 'Koop, huis, twee-onder-een-kap': 10 woningen x 2,2 parkeerplaatsen = 22 parkeerplaatsen;
  • Zuiden plangebied:
    • 1. 'Koop, appartement, midden': 8 woningen x 1,9 parkeerplaatsen = 15,2 parkerplaatsen;
    • 2. 'Koop, appartement, duur': 2 woningen x 2,1 parkeerplaatse = 4,2 perkeerplaatsen.

In totaal zijn dit 22 parkeerplaatsen in het noorden van het plangebied en 20 parkeerplaatsen in het zuiden van het plangebied. De 22 parkeerplaatsen in het noorden worden bij de grondgebonden woningen op eigen erf gerealiseerd. De 20 parkeerplaatsen in het zuiden van het plangebied worden ten noorden van het appartementengebouw gerealiseerd.

Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor voorliggend voornemen.

2.3.2 Verkeer

Om de verkeersgeneratie te bepalen wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW:

  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk / gemeente Emmen (Bron: CBS Statline);
  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom.

In de publicatie van de CROW is de verkeersgeneratie per functie uiteengezet, in voorliggend geval is sprake van de volgende nieuwe functies/woningtypen met de volgende gemiddelde verkeersgeneratie:

  • 'Koop, huis, twee-onder-een-kap': 7,8 verkeersbewegingen per woning;
  • 'Koop, appartement, midden': 6,0 verkeersbewegingen per woning;
  • 'Koop, appartement, duur': 7,4 verkeersbewegingen per woning.

Het voornemen maakt 10 twee-onder-een-kapwoningen en een appartementengebouw met acht appartementen (midden) en twee penthouses (duur) mogelijk. Dit leidt tot een verkeersgeneratie van gemiddeld:

  • Noorden plangebied:
    • 1. 'Koop, huis, twee-onder-een-kap': 10 woningen x 7,8 verkeersbewegingen = 78 verkeersbewegingen;
  • Zuiden plangebied:
    • 1. 'Koop, appartement, midden': 8 woningen x 6,0 verkeersbewegingen = 48 verkeersbewegingen ;
    • 2. 'Koop, appartement, duur': 2 woningen x 7,4 verkeersbewegingen = 14,8 verkeersbewegingen.

In totaal zijn dit 78 verkeersbewegingen als gevolg van de woningen in het noorden van het plangebied en 63 verkeersbewegingen als gevolg van de woningen in het zuiden van het plangebied.

De grondgebonden woningen in het noorden worden via twee zijden ontsloten via de Snikke. Via de Snikke zullen de verkeersbewegingen van deze woningen hun weg vervolgen over de Aak om vervolgens bij de Vaart NZ op te gaan in het heersende verkeersbeeld. De hierbij betrokken wegen kunnen de 78 extra verkeersbewegingen als gevolg van de te realiseren grondgebonden woningen naar verwachting zonder problemen opvangen.

Het appartementengebouw in het zuiden beschikt als gevolg van het voornemen over twee verkeersontsluitingen op de Vaart NZ. De westelijke ontsluiting ligt nagenoeg in het verlengde van de aansluiting op de Zijtak OZ (brug over Vaart) en de andere ontsluiting is gesitueerd aan de oostzijde van het appartementengebouw (zie ook figuur 2.1).

Het voornemen is om voor de ontsluiting van het terrein met het appartementengebouw een éénrichtingsregime in te stellen voor de gewenste twee ontsluitingen, waardoor één ingang en één uitgang ontstaan. Het verkeerskundig adviesbureau Roelofs heeft ten behoeve van dit terrein een verkeersadvies uitgebracht (zie bijlage 2).

De conclusie van het advies is dat de gewenste situatie de verkeerssituatie verbetert ten opzichte van de (planologische) huidige situatie (tankstation en garage). Wel geldt hierbij dat een circulatie moet worden toegepast, waarbij ingaand verkeer gebruik maakt van de westelijke ontsluiting en uitgaand verkeer via de oostelijke ontsluiting rijdt (zie ook paragraaf 2.2 van deze toelichting). Verder wordt aanbevolen om de in het onderzoek benoemde verkeerskundige aandachtspunten mee te nemen bij de verdere planontwikkeling. Dit zijn onder meer aanbevelingen met betrekking tot de breedte van de ontsluiting (3,5 meter) en het maken van afspraken met toekomstige bewoners (als hoofdgebruikers). Het advies is binnen het voornemen opgevolgd en de aandachtspunten worden waar mogelijk meegenomen.

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor voorliggend voornemen.

2.4 Groenstructuur

2.4.1 Groenvoorzieningen

Binnen het plangebied worden meerdere groenvoorzieningen aangebracht, waaronder rondom het appartementengebouw. Te midden van de grondgebonden woningen is het voornemen om een verlaagde groenstrook aan te leggen, die in tijden van zware regenval als tijdelijke waterbuffer dienst, deze wordt ingezaaid met een kruiden-/bloemrijkmengsel. Tevens worden binnen het plangebied bomen aangeplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019029-B701_0007.png"

2.4.2 Water

Ten westen van de grondgebonden woningen bevindt zich een een watergang. Het voornemen is om deze op te schonen. Daarnaast is het voornemen om een verlaagde groenstrook aan te leggen, die in tijden van zware regenval als tijdelijke waterbuffer dienst doet. Deze verlaagde groenstrook en de groenvoorzieningen binnen het plangebied kunnen het hemelwater opvangen. Het een en ander is afgestemd met het waterschap (zie ook paragraaf 4.5.4 van deze toelichting).

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Gemeentelijk beleid

3.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke" is vooral het thema 'Wonen' van belang.

'Wonen'

Emmen heeft de ambitie om te groeien en heeft daarvoor nieuwe woningen nodig. De gemeente zet in op aantrekkelijke, sterk gevarieerde woonmilieus. Variatie is nodig om verschillende doelgroepen aan Emmen te binden. De woonmilieus vormen de basis voor een nieuwe economische drager; nieuwe bewoners leveren extra banen op, bijvoorbeeld in de detailhandel en dienstverlening. Gemikt wordt op vestigers uit zowel de regio, als ook van elders (Randstad) met een behoefte aan landelijk en dorps wonen. Het woonbeleid is bedoeld om inwoners van passende behuizing te voorzien en hen een aantrekkelijk woningaanbod te bieden om hen vast te houden. Continue aanpassing van het aanbod aan de veranderende woningvraag is geboden.

Nieuwe woningen worden stap voor stap, op verschillende wijze, verdeeld over de gemeente gerealiseerd. De dorpen en het landelijk gebied zullen een belangrijke rol spelen bij het realiseren van de gemeentelijke groeiambitie, namelijk door het deel van de nu verruimde opgave van de dorpen dat nog niet is ingevuld met concrete plannen geheel of gedeeltelijk te reserveren voor het realiseren van bijzondere woonmilieus.

Eerder is gekozen om de behoefte langs drie wegen in te vullen, te weten: herstructurering, inbreiding en uitbreiding. De herstructureringsopgave is tot nu toe vooral aan de orde geweest in de kern Emmen en tot op zekere hoogte in een enkel groter dorp (Klazienaveen, Nieuw-Amsterdam/Veenoord). Ook in andere dorpen manifesteert de bouwopgave zich meer en meer in de vorm van vervanging en inbreiding. In bijna alle dorpen is de noodzakelijke toename van de voorraad beperkt, maar dit betekent niet dat er weinig tot geen woningen gebouwd worden.

De opgave ligt er om de woningvoorraad in lijn te brengen en te houden met de woonwensen van huidige én toekomstige inwoners, te weten:

  • meer levensloopbestendige woningen: bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de kern van het dorp. Zo wordt tegemoet gekomen aan de toenemende behoefte naar wonen met zorg en welzijnsdiensten;
  • meer ruimte voor bouwkavels: zo wordt tegemoet gekomen aan de wens van inwoners om zelf de regie in handen te hebben bij het creëren van hun woon- en leefomgeving;
  • realisatie van nieuwe dorpse en landelijke woonmilieus in combinatie met investeringen in het landschap om de kwaliteit van wonen en leven een impuls te geven en een concurrerend woonmilieu te bieden.

De mogelijkheden voor inbreiding zijn tot 2020 beperkt. Met uitzondering van het centrum, worden er geen grote herontwikkelings/transformatielocaties verwacht. Van belang is dat nieuwe woningen aansluiten bij de markt en onderscheidend zijn.

Toetsing

Binnen voorliggend bestemmingsplan worden 10 grondgebonden twee-onder-een-kapwoningen en een appartementengebouw (acht appartementen en twee penthouses) mogelijk gemaakt, tevens wordt een bestaand woonperceel (Snikke 8) vergroot. Met het voornemen wordt een deel van de verruimde opgave van de dorpen ingevuld en wordt bijgedragen aan de ambitie om te groeien, ondanks de beperkte ruimte. De ontwikkeling wordt namelijk mogelijk gemaakt door middel van transformatie van een bestaande bedrijfslocatie.

Met het voornemen wordt bijgedragen aan het ontwikkelen van aantrekkelijke sterk gevarieerde dorpse woonmilieus, waarbij met de groene inrichting van het plangebied de kwaliteit van wonen en leven een impuls wordt gegeven en een concurrerend woonmilieu wordt geboden.

De verscheidene en onderscheidende te realiseren woningtypen zijn geschikt voor verschillende doelgroepen en sluiten goed aan op de woonwensen die deze hebben, zowel vanuit de regio als ook vanuit elders (Randstad). Zo bevat het appartementengebouw levensloopbestendige woningen, die dichtbij de kern van het dorp (circa 6 minuten lopen van de dagelijkse voorzieningen). Met dit type woningen wordt tegemoet gekomen aan de toenemende behoefte naar wonen met zorg en welzijnsdiensten. Daarnaast wordt, zoals reeds vermeld, bijgedragen aan de realisatie van nieuwe dorpse woonmilieus.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen passend is binnen de gemeentelijke structuurvisie.

3.1.2 Woonbeleid

De Woonvisie 2018-2023 richt zich op een nieuwbouwopgave passend bij de kwalitatieve behoefte en aanvullend op de bestaande voorraad. Daarbij moet de bestaande woningvoorraad beter benut worden. In de Woonvisie is een strategie opgenomen voor woningbouw:

  • 1. Woningbouwinitiatieven worden niet individueel, maar in samenhang bekeken.
  • 2. Prioriteit wordt gegeven aan plannen voor herstructurering en transformatie.
  • 3. Bij het maken van de woon- en leefbaarheidsvisies voor dorpen en wijken komen plekken naar voren waar inbreiding (verdichting) mogelijk en gewenst is.
  • 4. Bestaande uitbreidingslocaties worden afgerond.
  • 5. Woningbouwplannen dragen bij aan een gevarieerd woonmilieu (ruimte bieden aan plannen die een nichemarkt bedienen en aan kleinschalige experimentele, innovatieve en duurzame woonvormen).
  • 6. Woningbouwplannen dragen bij aan ruimtelijke kwaliteit.

Extra woningen 2016-2021 De Velden

Het plangebied in Nieuw-Amsterdam behoort tot het deelgebied De Velden, onder meer ter plaatse van dit deelgebied wordt een beperktere groei van het aantal huishoudens tot 2026 verwacht. In de Velden biedt de gemeente dan ook eveneens beperkt ruimte voor groei van de woningvoorraad: in de periode 2016 - 2021 een netto groei met 55-95 woningen.

Woningbouwlocaties

Van woningbouwlocaties buiten de bebouwde kom zal geen sprake zijn, aangezien er zijn reeds voldoende mogelijkheden om te bouwen binnen de bebouwde kom zijn óf deze nog zullen ontstaan in de toekomst. Vooral voor het bouwen van grondgebonden woningen, wat apartementen (gestapelde bouw) betreft wordt gesteld dat deze moeten passen bij het dorpsbeeld.

Bouwen in linten

Het zuidelijke deel van het plangebied maakt deel uit van een 'lint binnen de kern'. Vanuit het woonbeleid wordt het bouwen in linten begrensd: tussen 2018 en 2028 is hier ruimte voor de bouw van maximaal 50 woningen in het buitengebied/de linten.

Het lint waarbinnen het plangebied deels is gelegen wordt gekenmerkt door geconcentreerde bebouwing, zowel in het lint als in de directe omgeving om het lint. Dergelijke linten binnen de kern zijn door de jaren verdicht geraakt, waardoor de fysieke ruimte voor het toevoegen van woningen beperkt is. Opvulling van de nog aanwezige open plekken heeft geen negatieve ruimtelijke gevolgen op de omgeving. Deze plekken komen dan ook in aanmerking voor bebouwing.

Bij toevoegingen dient te worden aangesloten bij de stedenbouwkundige structuren van de omgeving. Onder andere dient afstemming te worden gezocht bij aspecten als de kavelbreedte, de voorgevelrooilijn en bebouwingskenmerken ten aanzien van nokrichting, bebouwingsmassa en hoogten.

Toetsing

Binnen voorliggend voornemen is sprake van een transformatie van een (voormalige) bedrijfslocatie binnen de bebouwde kom. Ter plaatse is woningbouw onder meer vanwege de ligging binnen de kern en de bestaande functies in de omgeving zeer gewenst.

Binnen het voornemen wordt, zoals reeds vermeld in pargraaf 3.1.1 bijgedragen aan een gevarieerd woonmilieu (verscheidende (levensloopbestendige) woningtypen en prijsklassen) en de ruimtelijke kwaliteit (sloop leegstaande en vervallen bebouwing, gewenste groene inrichting, passende bebouwing etc.).

Het gewenste appartementengebouw bevindt zich in een gebied dat is aangewezen als een 'lint binnen de kern'. Vanuit het woonbeleid mogen binnen dergelijke gebieden tussen 2018 en 2028 maximaal 50 woningen worden gerealiseerd. Aanwezige open plekken, waaronder voorliggend bedrijfsperceel zonder vervolgfunctie, komen hiervoor in aanmerking. Het opvullen van dergelijke plekken heeft namelijk geen negatieve ruimtelijke gevolgen op de omgeving. Hierbij dient te worden aangesloten bij de stedenbouwkundige structuren van de omgeving. In voorliggend geval is voor wat betreft de stedenbouwkundige structuren van het appartementengebouw zoveel mogelijk aangesloten op het bestaande dorpsbeeld en de structuren in de omgeving. Opgemerkt wordt daarnaast dat ook de grondgebonden woningen qua stedenbouwkundige structuren zoveel mogelijk zijn aangesloten op de bestaande woningen in de directe omgeving (ten westen van het plangebied).

De realisatie van het appartementengebouw en de grondgebonden woningen, in totaal 20 extra woningen, is daarnaast passend binnen de beperkte ruimte voor extra woningen binnen het deelgebied De Velden. Met de nieuwe woningbouw wordt tot slot bijgedragen aan een binnen de gemeente gewenste kwaliteitsslag, aangezien kwalitatief goede, levensloopbestendige, duurzame & gasloze woningen worden toegevoegd.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemmings is met het gemeentelijke woonbeleid.

3.1.3 Beroep aan huis

In 2007 heeft de gemeenteraad de beleidsregel "Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving" vastgesteld. Deze beleidsregel voorziet in een niet-limitatieve lijst van bedrijven die als beroep aan huis mogelijk zijn binnen de gemeente Emmen. Het gaat om kleinschalige bedrijven die ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Deze beleidsregel is vertaald in nagenoeg alle bestemmingsplannen in gemeente Emmen.

Deze beleidsregel is eveneens opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

3.1.4 Integrale parkeervisie

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld. Deze visie vervangt de parkeernota van 2010.

De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip "voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte" in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkvoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of wijzigen gebruik.

Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen zijn in de parkeervisie de landelijke richtlijnen van het CROW leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

In paragraaf 2.3.1 wordt nader op de parkeerbehoefte als gevolg van het voornemen ingegaan. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de integrale parkeervisie.

3.1.5 Welstandsbeleid

De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten wat kan, regelen wat ertoe doet”.

De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld ,waardoor welstandsvrije gebieden zijn toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen. Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn - niveau hoog – goed beschermd blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Voornamelijk zijn dit de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau. Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.

Het plangebied ligt hoofdzakelijk in een gebied dat is aangemerkt als 'welstandsluw', waarbij slechts een zeer beperkt deel is gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'welstand hoog' (zuidelijke punt). Hier wordt echter geen bebouwing gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019029-B701_0008.png"  
Figuur 3.1 Uitsnede Welstandskaart 2016.  

Welstand hoog

Het niveau hoog betreft gebieden, gebouwen, complexen, bouwblokken (ensembles) en bouwwerken waar een hoge ambitie aan ten grondslag ligt. Criteria zijn gericht op behoud en versterking van de aanwezige hoge kwaliteiten. Bouwplannen worden beoordeeld in verhouding tot de aangrenzende bebouwing en de stedenbouwkundige impact voor de omgeving. Architectonisch relevante details, materiaal en kleur worden in samenhang met de omgeving en het bouwplan beoordeeld. Alle beoordelingsaspecten van situering tot detail, maken deel uit van de advisering.

Om aan het beleid te voldoen, voegt het gebouw zich naar de kenmerken van de omgeving. Deze criteria gaan uit van de meest voorkomende situaties. Voor bijzondere gevallen is het mogelijk om de algemene criteria te gebruiken. In dit geval zal op overtuigende wijze aan de algemene criteria moeten worden voldaan.

Welstandsluw

Het niveau welstandsluw betreft gebieden, gebouwen, complexen, bouwblokken (ensembles) en bouwwerken waar de gemeente een minder hoge ambitie heeft dan voor de beeldbepalende panden en gebieden (niveau hoog). Met name de stedenbouwkundige samenhang is in deze gebieden van belang. Criteria zijn erop gericht om de hoofdvorm en het gevelbeeld van een gebouw of blok zo veel mogelijk intact te laten of op de omgeving aan te laten sluiten. Ingrepen worden beoordeeld in relatie tot de naastliggende bebouwing. Het beleid is op hoofdzaken gericht en niet op details.

Om aan het beleid te voldoen, voegt het gebouw zich naar de kenmerken van de omgeving. Deze criteria gaan uit van de meest voorkomende situaties. Voor bijzondere gevallen is het mogelijk om de algemene criteria te gebruiken. In dit geval zal op overtuigende wijze aan de algemene criteria moeten worden voldaan.

De ontwerpen worden door de welstandscommissie, in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen, getoetst aan de geldende welstandseisen. Opgemerkt wordt dat ten opzichte van wat op basis van welstandsluw gevraagd wordt, vanwege de ligging van het plangebied direct aan het centrumgebied, extra aandacht aan volume, vormgeving, kleur en materialen wordt besteed.

3.1.6 Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota 2017-2022

De Cultuurhistorische Waardenkaart Emmen betreft een inventarisatie en waardering van de cultuurhistorische waarden en bestaat uit een beleidskaart, bronnenkaart en een toelichtende rapportage. Aansluitend is de beleidsnota 'Erfgoednota Emmen 2017-2022' opgesteld. De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota 2017-2022 zijn op 28 september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.

Bij het waarderen van het Emmense erfgoed is een drietal waarden onderscheiden:

  • 1. Zeer hoog (beleidskeuze Beschermen): monumenten, monumentale en waardevolle bomen en beschermde dorpsgezichten.
  • 2. Hoog: ensembles en structuren (beleidskeuze Herkenbaar houden): landschappelijke en stedebouwkundige gebieden en structuren, groenstructuren, infrastratuctuur en water met een hoge cultuurhistorische waarde.
  • 3. Hoog: objecten en plekken (beleidskeuze Respecteren en rekening mee houden): beeldbepalende bouwwerken, Canon van Emmen, Inventarisatie ErfgoedNetwerk Emmen, tradities en top 5 bewonersavonden.

Deze bevatten inhoudelijke categorieën, conform de opzet van de Cultuurhistorische Waardenkaart Emmen. Bij de beleidskeuzes is dezelfde indeling aangehouden. De inhoudelijke classificatie van de elementen staat op de bronnenkaart; de waardering van deze elementen is weergegeven op de beleidskaart, omdat daaraan de beleidsregels gekoppeld zijn.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied aangeduid als 'Veenkoloniaal landschap - hoogveen' (noord) en 'Veenkoloniaal landschap - hoogveen - stuwwal onder veen' (zuid).

De grootschalige ontginningen in Zuidoost-Drenthe zijn rond het midden van de 19e eeuw de laatste van hun soort in Nederland. Net als bij het esdorpenlandschap staan bij het veenkoloniale landschap ook afgebakende gebieden aan de basis. Dertien verschillende deelgebieden zijn te onderscheiden, waaronder het Weerdingerveen in de marke van Weerdinge, het Emmer-Compascuum in de marke van Emmen en het Amsterdamseveld en het Barger-Oosterveen in de marke van Noord- en Zuidbarge. Met de ontginningen komen er nieuwe dorpen, waaronder Nieuw-Amsterdam, Nieuw-Dordrecht, Erica, Barger-Compascuum, Zwartemeer, Nieuw-Weerdinge, Emmer-Compascuum en Klazienaveen.

Naast de aanleg van kanalen en verharde wegen, leidde de vervening ook tot de aanleg van een netwerk van andere infrastructuur. Rond 1900 werden spoorverbindingen van Emmen naar Groningen en Zwolle aangelegd. In dezelfde tijd werden tramverbindingen tussen de verschillende dorpen opgericht. Behalve personenvervoer hadden deze vervoersmiddelen tot taak om producten en grondstoffen uit het veen te vervoeren. Met de opkomst van het vrachtvervoer over de weg nam het trein- en tramverkeer af.

In 1850 werd in Amsterdam de Drentsche Kanaal Maatschappij (DKM) opgericht met als doel de Hoogeveensche Vaart door tot trekken tot de venen van de Bargermarke. In 1851 bereikte het kanaal dit veengebied. Omstreeks 1852 stichtte de Amsterdamse eigenaren hier Nieuw-Amsterdam. Tussen 1852 en 1863 werd het langgerekte kanaaldorp ingericht met een kaarsrechte verkaveling. Het dorp vormt een geheel met Veenoord. Na enige jaren werd een zuidwaarts gericht kanaal gegraven (Zijtak). De hoofdvaart trok men in 1882 door tot Klazienaveen. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat Nieuw-Amsterdam gesticht zou worden bij de knik in het tussen 1882-1884 aangelegde Stieljeskanaal, waar de aanwezigheid van herenhuizen nog op wijst.

Nieuw-Amsterdam groeide door de turfwinning in het veengebied uit tot één van de belangrijkste turfmarkten in Nederland. Er vestigden zich veel met de veenindustrie verbonden bedrijven, zoals scheepswerven, kalkbranderijen en een aardappelmeelfabriek. Rond 1900 kreeg Nieuw-Amsterdam twee stoomtramverbindingen. Het station van DSM werd geopend in 1899 en dat van de EDS in 1903. Door de aanleg van de spoorlijn Zwolle Emmen (1905) nam de bedrijvigheid in Nieuw-Amsterdam meer toe. Er kwamen zelfs meerdere hotels in Nieuw-Amsterdam. In 1883 verbleef de schilder Vincent van Gogh geruime tijd in logement Scholte, dat tegenwoordig bekend staat als het Van Gogh Huis.

Op grond van de Beleidskaart met periodisering valt enkel het zuidelijke deel van het plangebied (locatie appartemengebouw) binnen de beleidskeuze ‘herkenbaar houden’. Voor het overige deel is ten aanzien hiervan niets opgenomen.

De maatregel ter plaatse van het zuidelijke deel is: herkenbaar houden van de historische en ruimtelijke structuur en samenhang. Doel is deze elementen met een hoge cultuurhistorische waarde op termijn op te nemen in het bestemmingsplan of omgevingsplan. Het is niet meer van deze tijd om het erfgoed door middel van strikte geboden en verboden vóór alles te willen beschermen. Voor het draagvlak en het levend houden van het erfgoed is het belangrijk de verantwoordelijkheid voor het erfgoed gezamenlijk te dragen, op basis van een gedeeld belang. De opgave in deze categorie luidt dan ook ontwikkelingen zodanig vroegtijdig te begeleiden dat deze aansluiten of inspelen op de cultuurhistorische kwaliteiten. Gedeelde kennis over en gedeeld eigenaarschap van het erfgoed biedt gemeente en initiatiefnemers kansen samen oplossingen te formuleren die meerwaarde creëren. Dit is steeds maatwerk.

In het plan wordt onder meer met de situering en de vormgeving van het gewenste appartementen aangesloten op de bestaande kwaliteiten in de omgeving.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Thema: Wonen

De Provincie Drenthe vindt het van provinciaal belang om te anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. De demografische ontwikkelingen maken het nodig dat wordt geanticipeerd op een ouder wordende bevolking, toenemende vraag naar levensloopbestendig wonen en zorgwonen en een daling van het aantal huishoudens, in met name de buitengebieden. Dit brengt met zich mee dat in kleine kernen en oudere stadswijken de leefbaarheid soms meer onder druk komt te staan, waardoor maatwerk noodzakelijk blijft.

In sommige regio's is sprake van een overschot aan woningen en plancapaciteit. Het moderniseren van de bestaande woningvoorraad gebeurt door sloop, waar nodig, zonder vervangende nieuwbouw of concentratie van nieuwe woningbouw in dorpen voor het in stand houden van voorzieningen. Dit is een centrale opgave, om samen met gemeenten op te pakken. Dorpen en steden moeten een adequate bovenlokale strategie hebben om zorgvuldig met deze onbalans om te kunnen gaan. Bijvoorbeeld door meer woningen te slopen dan terug te bouwen of woningen te realiseren nabij bestaande kernen en voorzieningen. Dit is een opgave die samen met gemeenten wordt opgepakt.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de veenkoloniën. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Veenkoloniën richt zich specifiek op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren.

Toetsing

Binnen het voornemen wordt bijgedragen aan de missie van de provincie om de Drentse kernkwaliteiten te waarderen en een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten, te ontwikkelen. De kernkwaliteiten blijven behouden en worden waar mogelijk versterkt, aangezien als gevolg van de kleinschalige en op de omgeving afgestemde woningbouwontwikkeling wordt bijgedragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe.

Binnen het voornemen is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik, aangezien hoofdzakelijk een bestaande bedrijfslocatie wordt benut. Tevens is sprake van een gezonde en veilige leefomgeving, onder meer ten aanzien van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid (zie hiervoor ook de paragrafen in hoofdstuk 4 van deze toelichting).

Het voornemen anticipeert op de veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. Zo wordt voorzien in de behoefte aan levensloopbestendig wonen, wordt rekening gehouden met de beperkte toename van het aantal huishoudens voor de komende jaren en wordt woningbouw mogelijk gemaakt nabij voorzieningen, waardoor wordt bijgedragen aan het in stand houden van voorzieningen. Als gevolg van de ontwikkeling wordt dan ook bijgedragen aan behoud van de leefbaarheid.

De orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen wordt als gevolg van het voornemen niet onevenredig aangetast. Daarnaast wordt de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, en de nog aanwezige aarskundige waarden eveneens niet aangetast. Ten behoeve van het voornemen is tot slot geen archeologisch onderzoek vereist (zie hiervoor paragraaf 4.1 van deze toelichting).

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de provinciale omgevingsvisie.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. In de omgevingsverordening is het plangebied gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Binnen Bestaand Stedelijk Gebied ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van woningbouw primair bij de gemeente. De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor percelen met deze aanduiding.

Artikel 2.17: Woningbouw lid 1

Een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. De gemeentelijke woonvisie ten aanzien van de woningvoorraad:

  • a. draagt bij aan balans tussen vraag en aanbod in de gehele Drentse woningvoorraad op de lange termijn en is hiertoe afgestemd binnen de woningmarktregio's;
  • b. benoemt tenminste de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, duurzaamheid en kernenstructuur.
  • c. schetst de opgaven in de bestaande woningvoorraad;
  • d. geeft aan op welke wijze balans op lange termijn wordt gerealiseerd;
  • e. geeft een lange termijn beeld.

Toetsing

De gemeentelijke woonvisie voldoet aan de punten a tot en met b, zoals genoemd in bovenstaand artikel 2.17 lid 1 van de POV. Dit artikel bepaalt dat een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw, mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied.

De gemeenteraad heeft op 14 december 2017 de geactualiseerde beleidsnotitie Bouwen in de linten vastgesteld. De beleidsnotitie is een nadere uitwerking van de Woonvisie 2018-2023. Gezamenlijk betreffen de notitie en de woonvisie het gemeentelijke woonbeleid. Zoals in paragraaf 3.1.2 beschreven voldoet het voornemen aan het woonbeleid, en daarmee de woonvisie, en is sprake van aansluiting bij bestaand stedelijk gebied.

Het plan is dan ook in overeenstemming met artikel 2.17 lid 1 van de POV.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).


Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.


Voor de gemeente Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

3.3.2 Ladder van duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna 'Ladder') is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c in samenhang met artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo.

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat woningbouwlocaties vanaf 12 woningen worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling en daarmee Ladderplichtig zijn. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hoofdzakelijk in het realiseren van maximaal 20 woningen, waardoor de ontwikkeling moet worden beschouwd als zijnde een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Het zwaartepunt van het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde ontwikkeling ligt op een lager schaalniveau en komt hoofdzakelijk overeen met (deelgebied De Velden binnen) de gemeente Emmen, aangezien de woningen in hoofdzaak zijn bedoeld om in de lokale behoefte te voorzien.

Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

Kwantitatieve behoefte

Uit paragraaf 3.1.2 'Woonbeleid' blijkt dat (in het deelgebied De Velden) binnen de gemeente Emmen, sprake is van een beperkte behoefte aan woningen. Voorliggende kleinschalige woningbouwontwikkeling sluit passend aan op deze behoefte.

Kwalitatieve behoefte

Binnen de ontwikkeling is onder andere rekening gehouden met de voor woningbouw zeer geschikte locatie (in de kern, nabij voorzieningen), een verscheidende typologie en levensloopbestendigheid in combinatie met het beperkte aantal woningen waaraan behoefte is.

Naast de bestaande behoefte wordt binnen voorliggend voornemen tevens rekening gehouden met de steeds veranderende vraag. De te realiseren woningen zijn qua woningtypen en prijsklassen geschikt voor verschillende doelgroepen. Daarnaast wordt bijgedragen aan een binnen de gemeente Emmen gewenste kwaliteitsslag, aangezien kwalitatief goede, levensloopbestendige, duurzame & gasloze woningen worden toegevoegd.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling voorziet in de beperkte kwalitatieve behoefte in de gemeente Emmen. Deze behoefte is onder andere gebleken uit provincaal en regionale afspraken, waardoor de ontwikkeling eveneens past binnen de behoefte in de regio en de provincie.

Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Het plangebied is binnen bestaand stedelijk gebied (BSG) gelegen, namelijk binnen de bebouwde kom van de kern Nieuw-Amsterdam. Daarnaast is het plangebied momenteel voorzien van stedelijke bestemmingen, op basis waarvan reeds een stedelijke functies mogelijk zijn. Er is dan ook sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Voorliggend plan voorziet, ter plaatse van een bestaande bedrijfslocatie, in zowel de beperkte kwantitatieve als kwalitatieve vraag naar woningen binnen de kern Nieuw-Amsterdam, in de gemeente Emmen.

Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.4 Conclusie

De conclusie van de in dit bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke" beschreven beleidsuitgangspunten is dat het voornemen niet in strijd is met het geldende rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Archeologie en monumenten

4.1.1 Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzen zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie   Archeologische waarden   Oppervlakte   Diepte   Drainage  
Rijksmonument   Beschermd   -   -   Verbod  
Waarde - Archeologie 1   Zeer hoge archeologische waarde   0 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 2   (zeer) (hoge) archeologische waarde   100 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 3   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 4   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Toegestaan  

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.

Deze beleidskeuzen zijn vertaald in een dubbelbestemmingen.

Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied "Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke" heeft volgens de beleidskaart een lage archeologische waarde/verwachting, zie figuur 4.1 voor een uitsnede uit de beleidskaart. Het plangebied is aangegeven met de rode cirkel en ligt binnen 'Lage verwachting'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019029-B701_0009.png"  
Figuur 4.1: Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied gelegen in 'Lage verwachting' (Bron: Gemeente Emmen)  

Gebieden met een lage archeologische waarde/verwachting zijn gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen klein wordt geacht. Dit kan zijn vanwege de bodemkundige opbouw, een lage dichtheid van archeologische resten/sporen of vanwege bodemverstorende activiteiten naderhand zoals ontginningen. Het betreft met name de ontgonnen veengebieden die in het verleden laag waren gelegen en een hoge grondwaterstand kenden. Er is hier geen sprake van concreet aanwijsbare vindplaatsen en de kans op het aantreffen van sporen en vondsten is klein. Deze gebieden zijn vrijgesteld voor archeologisch onderzoek.

Toetsing

Voor de werkzaamheden die gaan plaatsvinden in het plangebied wordt geen nader onderzoek noodzakelijk geacht, aangezien het plangebied is vrijgesteld voor archeologisch onderzoek. Daarnaast wordt opgemerkt dat de gronden reeds grotendeels, namelijk ter plaatse van de bestaande bebouwing, verstoord zijn.

4.1.3 Monumenten

Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.

Richtinggevend is hiervoor de redengevende omschrijving van het monument. Naast de toetsing aan het monumentenbeleid dat gericht is op het behouden van de historische kenmerken van het monument wordt het bouwplan voor wat betreft de welstandsaspecten getoetst aan de onderstaande criteria:

  • toevoegingen aan, op of bij monumenten worden op herkenbare wijze vormgegeven. Hierbij vormen de historische stijlkenmerken van het monument de inspiratiebron;
  • er is aandacht voor zorgvuldige detaillering en materiaalkeuze.

Toetsing

Het plangebied kent geen monumenten.

4.1.4 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.In het bestemmingsplan wordt, evenals in het geldende bestemmingsplan, geen dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen.

Daarnaast heeft het voornemen geen negatief effect op monumenten.

4.2 Ecologie

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, dan wel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.
Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

4.2.1 Natuurwaarden in het plangebied

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied, het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van circa 9,1 kilometer. In het kader van het voornemen is ondanks de relatief grote afstand inzicht in de te verwachten effecten van stikstof op nabijgelegen Natura 2000-gebieden nodig. BJZ.nu heeft door middel van AERIUS berekeningen de te verwachten stikstofemissie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling en de eventuele gevolgen daarvan inzichtelijk gemaakt (zie bijlage 3  bij deze toelichting).

De stikstofberekening is uitgevoerd met behulp van de voorgeschreven rekentool AERIUS Calculator. Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Het plangebied ligt daarnaast niet binnen het concreet begrensde NNN. De dichtstbijzijnde gronden van het NNN liggen op circa 1,9 kilometer van het plangebied. Gezien de afstand tot het NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Soortenbescherming

Ten behoeve van het voornemen is door Natuurbank Overijssel een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (zie bijlage 4 bij deze toelichting). In de volgende tekst wordt kort ingegaan op de resultaten.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten grondgebonden zoogdieren er een rust- en/of voortplantingsplaats en bezetten vleermuizen er een verblijfplaats. Er nestelen geen vogels in het plangebied.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het plangebied voorkomende amfibieën-, vogel- en grondgebonden zoogdiersoorten niet beschermd. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen wordt niet aangetast door uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.

Omdat de aanwezigheid van een verblijfplaats van vleermuizen in de bebouwing niet volledig uitgesloten kan worden, is nader onderzoek uitgevoerd. In de zomer van 2020 is ter plaatse nader onderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Nader onderzoek vleermuizen, Vaart Noordzijde 85 te Nieuw-Amsterdam" d.d. 21 oktober 2020 door Natuurbank Overijssel, welke in bijlage 5 is opgenomen.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat als gevolg van het slopen van de bebouwing geen vleermuis gedood en geen vaste rust- of voortplantingsplaats van een vleermuis verstoord, beschadigd of vernield worden. Het plangebied vormt geen essentieel foerageergebied en maakt geen onderdeel uit van een vliegroute. Er hoeft dan ook geen ontheffing aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren.

4.2.2 Conclusie

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:

  • de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en deze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

4.3 Fysieke veiligheid

Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.
In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke". Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

4.3.1 Fysieke veiligheidssituatie
4.3.1.1 Risicobronnen binnen het plangebied

Het plangebied is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Binnen het plangebied "Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke" is de volgende risicobron geïnventariseerd:

Soort   Risicobron   Adres   Wet-en regelgeving  
Inrichting   Tankstation met vulpunt en LPG-reservoir   Vaart NZ 85   Bevi (Besluit LPG)  

De inrichting is opgenomen in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019029-B701_0010.png"  
Figuur 4.2: Uitsnede Risicokaart  

Als gevolg van het voornemen wordt de risicobron binnen het plangebied verwijderd, hierdoor is sprake van een verbetering van de situatie in het kader van externe veiligheid.

4.3.1.2 Risicobronnen buiten het plangebied

Nabij het plangebied bevinden zich geen Bevi-bedrijven die invloed hebben op het voornemen.

4.3.2 Gegevens ten behoeve van ontwikkeling van het plangebied

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen.

Hiervoor zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling zijn geen extra vulpunten noodzakelijk.
  • 2. Op grond van de Wet op de veiligheidsregio (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied binnen de dekking van het WAS-stelsel gelegen is. Opgemerkt wordt dat het Waarschuwings- en Alarmeringssysteem (WAS), op basis van het voornemen van de minister van Veiligheid en Justitie, per 2022 komt te vervallen. In de toekomst wordt bij grote rampen dan alarm geslagen via onder meer calamiteitenzenders, geluidswagens, NL-Alert en sociale media. Deze communicatiemiddelen kunnen veel gerichter worden ingezet.
  • 3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Beide plandelen beschikken over 2 normale toeritten, namelijk 2 vanaf de Snikke (grondgebonden woningen) en 2 vanaf de Vaart NZ (appartementengebouw). Het plangebied wordt voldoende bereikbaar geacht.
  • 4. Het dekkingsplan van de Veiligheidsregio Drenthe, vastgesteld in december 2013, geeft in het kort het volgende weer:
    • a. Het brandverloop verloopt tegenwoordig zo snel dat 3 zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand.
    • b. Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV – organisatie. De brandweer heeft als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van niet-zelfredzame personen achter die scheiding.
    • c. Gezien de opkomsttijd van Brandweer Kazerne Emmen (iets minder dan 15 minuten (10 minuten)) en gezien de inzettijd (5 minuten), is de brandweer in beginsel in staat een brandscheiding van 30 minuten te houden evenals hoogstwaarschijnlijk een brandscheiding van 20 minuten.
    • d. Gezien de opkomsttijd van de Snikke en de Vaart NZ wordt door de Veiligheidsregio Drenthe geadviseerd over meerdere vormen van (eventueel) te nemen brandveiligheidsmaatregelen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren:
      • bouwkundige voorzieningen, bijv. bergingen op voldoende afstand van de woningen/appartement of in een brandwerende scheiding voorzien;
      • installatietechnische voorzieningen, bijv. woningsprinklers, oplaadpunten voor electrische voertuigen bereikbaar voor hulpdiensten houden en vrij in de omgeving plaatsen;
      • organisatorische voorzieningen, bijv. vluchtplan voor de bewoners als eigen verantwoordelijkheid;
      • brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen;
      • inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal;
      • zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes.
4.3.3 Conclusie

Ter plaatse van het plangebied en in directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen met een risicocontour waartoe een nadere verantwoording van het plaatsgebonden dan wel groepsrisico dient plaats te vinden. Een nader onderzoek of nadere berekening in het kader hiervan is dan ook niet nodig. Tevens zijn de van belang zijnde aspecten ten aanzien van brand in vroeg stadium meegenomen, waardoor voldoende rekening is gehouden met deze aspecten.

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de functie in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. In het kader daarvan is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Opgemerkt wordt dat op basis van de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” eerst beoordeeld dient te worden of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'. Gezien de verscheidende functies in de omgeving van het plangebied wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype “gemengd gebied”.

4.4.1.1 Situatie plangebied

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De binnen het plangebied te realiseren woonfunctie betreft geen milieubelastende functie. Als gevolg van de ontwikkeling is dan ook geen sprake van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.

In de omgeving van het plangebied zijn verscheidende locaties voor bedrijven, detailhandel en horeca gelegen. De meest nabijgelegen functies zijn opgenomen in de volgende tabel.

Locatie   Functie   Uiterste milieucategorie   Uiterste richtafstand (gemengd gebied)   Feitelijke afstand bouwvlak tot bouwvlak  
Vaart NZ 91   Bedrijf (autospuitinrichting )   3.1   30 meter   30 meter  
Zijtak OZ 1   Horeca   3.1   30 meter   84 meter  
Vaart ZZ 77   Detailhandel   1   0 meter   77 meter  

Geconcludeerd wordt op basis van de tabel dat de gewenste woonfuncties voldoen aan de richtafstanden ten aanzien van de omliggende functies. Het voornemen ondervindt dan ook geen hinder van de omliggende functies.

Andersom tast het voornemen de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende functies niet aan. Opgemerkt wordt daarnaast dat voor alle drie de vermelde locaties reeds sprake is van woningen die op een kortere afstand liggen dan de gewenste woonfuncties.

4.4.1.2 Conlusie

Het voornemen wordt niet belemmerd als gevolg van het aspect 'bedrijven en milieuzonering'.

4.4.2 Bodem

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld.

Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijke meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.
Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

4.4.2.1 Bodemonderzoek

Het plangebied is inzake het aspect bodem opgedeeld in drie deelgebieden, te weten:

  • 1. het noordelijke deel (parkeerplaats en grotendeels ruig terrein, beoogd gebied voor de grondgebonden woningen);
  • 2. het meest zuidelijke deel (tankstation, beoogd gebied voor appartementengebouw);
  • 3. het middelste gedeelte (bedrijfsbebouwing met strook van 10 meter breed langs de achtergevel van de werkplaats, beoogd gebied voor appartementengebouw).

Op deze deelgebieden wordt in onderstaande tekst nader ingegaan, waarbij allereerst op het noordelijke deel wordt ingegaan en vervolgens op het zuidelijke en middelste deel gezamenlijk.

Noorden plangebied

In november/december 2019 is door Sigma Bouw & Milieu een verkennend milieukundig bodemonderzoek volgens NEN-5740+A1 uitgevoerd in het noorden van het plangebied (zie bijlage 6 bij deze toelichting). Het onderzoek wordt in de volgende tekst kort beschreven.

Resultaat onderzoek

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch verdacht aangemerkt. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.

De bovengrond ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat minerale olie en kwik verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde. De verhoogd gemeten gehalten minerale olie en kwik overschrijden de tussenwaarde en de bodemindex- waarde niet en geven daardoor geen directe aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

De onderzoeksresultaten stemmen overeen met de gestelde hypothese, de vooraf gestelde hypothese “verdacht” dient formeel verworpen te worden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden.

Zuiden en midden plangebied

In het verleden zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd in het deel vanaf de Vaart NZ tot en met de werkplaats. De beschikbare rapportages zijn niet allen actueel en bestrijken ook niet het gehele plangebied. Door Hunneman Milieutechniek zijn de ontbrekende bodemgegevens voor het zuidelijke deel (tankstation) alsnog onderzocht (zie bijlage 7 bij deze toelichting). Tevens is door ORTAGEO een verkennend bodemonderzoek op het middelste deel (bedrijfsbebouwing) uitgevoerd, zie bijlage 8 bij deze toelichting.

Deze onderzoeken worden in de volgende tekst kort beschreven.

Resultaat onderzoek zuidelijke deel (tankstation)

Ter plaatse van de meest westelijk gesitueerde afleverzuil en ter plaatse van de voormalige mixpomp zijn zintuiglijk en/of analytisch oliecomponenten aangetroffen in de bodemlaag, van 0,3 tot maximaal 2,3 m-mv. In de overige boringen zijn zintuiglijk en/of analytisch geen noemenswaardige verhogingen aan oliecomponenten aangetroffen.

Analytisch zijn in het grondwater, met uitzondering van lokaal licht verhoogde gehalten aan minerale olie, benzeen en/of naftaleen, geen gehalten aan oliecomponenten, MtBE en EtBE aangetoond boven de streefwaarden en/of herstelrichtwaarden. De aangetoonde licht verhoogde gehalten overschrijden in geringe mate de streefwaarden.

De verhoogd aangetoonde gehalten aan minerale olie bestaan grotendeels uit zwaardere, niet tankstation gerelateerde oliecomponenten en worden mogelijk geheel of gedeeltelijk veroorzaakt door humuscomponenten. Ter plaatse van de voormalige mixpomp zijn in het grondwater benzineachtige componenten aangetoond.

Aangezien geen gehalten aan MtBE en EtBE zijn aangetoond boven de herstelrichtwaarden wordt verwacht dat de aangetoonde oliecomponenten grotendeels een “oude” verontreiniging betreffen. Dit wordt tevens bevestigd door de onderzoeksresultaten uit een rapportage van Arcadis uit 1998. Destijds zijn zowel in de vaste bodem als in het grondwater licht verhoogde gehalten aan oliecomponenten aangetoond, die deels zijn veroorzaakt door humuszuren.

De herkomst van de aangetoonde minerale olie met dieselachtige componenten in de ondergrond ter hoogte van de mixpomp is onduidelijk. Voor de in 1987 uitgevoerde renovatie van het tankstation was ter plaatse van de huidige mixpomp een ondergrondse tank gesitueerd. Mogelijk dateert deze spot uit deze periode. De herkomst van de aangetoonde minerale olie met zware oliecomponenten in de bovengrond ter hoogte van de mixpomp is eveneens onduidelijk. Bij eventuele lekkage ter plaatse van de mixpomp zijn benzinecomponenten te verwachten. Deze zijn ter plaatse niet aangetoond.

De oorzaak en herkomst van de aangetoonde minerale olie in boring 16, ter plaatse van de meest westelijk gesitueerde afleverzuil, direct boven de veenlaag, is niet eenduidig. Analytisch is het percentage met een lichte oliefractie (benzine/diesel) beperkt en bestaat het merendeel uit zwaardere oliecomponenten (motorolie en/of humusachtige verbindingen).

Op de locatie zijn twee olieverontreinigingen aangetoond met een beperkte omvang. De aangetoonde olieverontreinigingen betreffen geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging. De herkomst en tijdstip van veroorzaking is niet eenduidig. Vooralsnog wordt ervanuit gegaan dat de aangetoonde olieverontreinigingen grotendeels “oude” verontreinigingen betreffen.

De omvang van de olieverontreinigingen in de vaste bodem bedraagt circa 20 m met gehalten > AW-waarden, waarvan circa 12 m³ ter plaatse van de meest westelijke gesitueerde afleverzuil en circa 8 m³ ter plaatse van de voormalige mixpomp.

Geadviseerd wordt om de olieverontreinigingen gelijktijdig met de amovering van het tankstation, onder milieukundige begeleiding te verwijderen. Voorafgaand aan de saneringswerkzaamheden dient een plan van aanpak te worden opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag (Omgevingsdienst/gemeente Emmen).

Resultaat onderzoek middelste deel (bedrijfsbebouwing)

De twee verontreinigingsvlekken vormen samen één geval van ernstige bodemverontreiniging. Dat betekent dat (in het kader van herontwikkeling) op de locatie niet zondermeer grondroerende werkzaamheden en/of een grondwateronttrekking kan worden uitgevoerd. De omvang van de sterke verontreiniging wordt voor:

  • grond geschat op 360 m³ (vlek 1 en 2);
  • grondwater geschat op 950 m³ (vlek 2).

Met het oog op de potentiële saneringswijze en het toekomstige gebruik (mede op basis van het herinrichtingsplan), is een risicobeoordeling voor beide vlekken afzonderlijk uitgevoerd. Hieruit volgt dat in de toekomstige situatie géén sprake is van actuele humane, ecologische of verspreidingsrisico's. Dat betekent dat de verontreiniging geen belemmering hoeft te vormen voor het toekomstige gebruik van de locatie en (daarna) op grond van de Wet bodembescherming niet met spoed hoeft te worden uitgevoerd.

Voor het uitvoeren van een (deel)sanering dient instemming te worden verkregen bij het bevoegde gezag. Aanbevolen wordt om het ontwerp en een saneringsvisie voorafgaande aan het indienen van een BUS-melding of (deel)saneringsplan met het bevoegd gezag te overleggen. Mede op basis daarvan kan de exacte invulling van de sanering en de te doorlopen procedure(s) worden vastgesteld. Indien gekozen wordt voor een saneringsvariant waarbij de sterke grond- en/of grondwaterverontreiniging niet volledig wordt verwijderd, zal voor de locatie sprake zijn (blijven) van een gebruiksbeperking (zoals een verbod op het uitvoeren van graafactiviteiten en/of grondwateronttrekking).

4.4.2.2 Conclusie

Voor dit bestemmingsplan wordt geen belemmering door het aspect 'bodem' verwacht, wanneer het terrein (op de noodzakelijke delen) wordt gesaneerd. Hiervoor is een verplichting opgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan.

4.4.2.3 Saneringsmaatregelen en kosten

Voor wat betreft de verdachte en vervuilde locaties geldt, zoals reeds vermeld, dat de gronden gesaneerd moeten worden voordat hierop gebouwd mag worden.

4.4.3 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeurswaarde. Ontheffing van de voorkeurswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

4.4.3.1 Geluidsbronnen in en nabij het plangebied

Voor het plangebied Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke geldt dat het plangebied gelegen is binnen de van rechtswege aanwezige geluidszones van twee wegen, namelijk:

  • De Vaart NZ (50 km/uur);
  • Zijtak OZ (50 km/uur).

Deze geluidsbronnen hebben effect op eventuele uitbreidingsplannen bij woningen of nieuwbouwplannen.

4.4.3.2 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:

  • Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. De relevante wegen rond het plangebied Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke zijn gelegen in stedelijk gebied. Hiervoor gelden de volgende zonebreedtes (conform art. 74 lid 1 Wgh):

  • 1. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken : 350 meter;
  • 2. voor een weg, bestaande uit één of twee rijstroken : 200 meter.

De afstanden zoals weergegeven worden aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook.

Bij de realisatie van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeurswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeurswaarde wordt overschreden moet onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing van de voorkeurswaarde verlenen.

Indien met maatregelen niet kan worden voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB kan voor woningen in binnenstedelijk gebied een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 63 dB.

De gemeente dient het vaststellen van de hogere waarde met eigen argumenten te motiveren en de vastgestelde hogere waardes zo snel mogelijk in te schrijven in het kadaster.

In de directe omgeving van het plangebied liggen diverse 30 km per uur wegen. Het feit dat voor deze wegen geen wettelijke geluidszone geldt, betekent niet dat een akoestisch onderzoek in het kader van deze wegen automatisch niet benodigd is. Indien vooraf aangenomen kan worden dat niet aan de voorkeurswaarde van 48 dB kan worden voldaan, dient een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De geluidsbelasting van de weg kan dan meegenomen worden in de belangenafweging in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening'.

In voorliggend geval zijn de omliggende 30 km per uur wegen niet onderzocht, aangezien deze voornamelijk gebruikt worden door bestemmingsverkeer en daardoor een relatief lage verkeersintensiteit kennen en tevens sprake is van tussenliggende bebouwing met een afschermende werking. Op basis hiervan wordt aangenomen dat als gevolg van deze wegen aan de voorkeurswaarde van 48 dB wordt voldaan en dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Ten behoeve van de reeds vermelde 50 km per uur wegen in de directe omgeving, te weten de Vaart NZ en de Zijtak OZ, is in het kader van het bestemmingsplan onderzoek noodzakelijk. BJZ.nu heeft hiervoor een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie bijlage 9 bij deze toelichting). In de volgende alinea's wordt kort het resultaat beschreven.

Resultaat akoestisch onderzoek

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Vaart NZ hoogstens 49 dB op de westgevel bedraagt en 57 dB op de voorgevel van het te realiseren appartementengebouw. Hiermee wordt de voorkeurswaarde uit de Wgh (48 dB) overschreden. Ter plaatse van de overige gevels van het appartementengebouw en ter plaatse van de grondgebonden woningen wordt als gevolg van deze weg voldaan aan de voorkeurswaarde.

Als gevolg van de Zijtak OZ voldoen zowel het appartementengebouw als de grondgebonden woningen aan de voorkeurswaarde uit de Wgh (48 dB).

Bron- en overdrachtsmaatregelen om te zorgen dat, als gevolg van de Vaart NZ, aan de voorkeurswaarde wordt voldaan kunnen rekenen op zwaarwegende bezwaren. Er moet daarom gelijktijdig met het bestemmingsplan een hogere waarde van maximaal 49 dB (westgevel) en 57 dB (voorgevel) worden vastgesteld. Om een binnenniveau van 33 dB te realiseren is een geluidwering van maximaal 21 dB (westgevel) en 29 dB (voorgevel) noodzakelijk.

Gelet op reeds vermelde is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de gewenste appartementen en grondgebonden woningen voor wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.

4.4.3.3 Spoorweglawaai

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een spoorweg. De dichtstbijzijnde spoorlijn 'Emmen - Zwolle' (traject 121) heeft van rechtswege een zone van 100 meter. Aangezien het plangebied, met circa 960 meter afstand, niet binnen de desbetreffende geluidszone is gelegen, is een akoestisch onderzoek ten aanzien van spoorweglawaai niet aan de orde. Daarnaast wordt opgemerkt dat naast een relatief grote afstand tot de spoorlijn tevens sprake is van tussenliggende bebouwing (barrière werking), die leidt tot een reductie van de geluidsbelasting van het spoorweglawaai. Als gevolg van het spoor is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4.3.4 Industrielawaai

Het plangebied "Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke" ligt niet binnen de 50 dB(A) contour van het industrieterrein De Tweeling. Het gebied ligt op relatief grote afstand van deze contour (circa 500 meter). Daarnaast wordt ook ten aanzien van dit aspect wordt vermeld dat tevens sprake is van tussenliggende bebouwing (barrière werking), die leidt tot een reductie van de geluidsbelasting van het spoorweglawaai. Als gevolg van het industrieterrein is dan ook eveneens sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4.3.5 Conclusie

Het voornemen wordt niet belemmerd als gevolg van het aspect 'geluid', mits hogere waarden worden vastgesteld voor twee gevels van het appartementengebouw als gevolg van de Vaart NZ.

4.4.4 Lucht

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
4.4.4.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied

In de gewenste situatie is sprake van 141 extra verkeersbewegingen, echter komen de bestaande planologische verkeersbewegingen als gevolg van de bedrijfsactiviteiten te vervallen. Verwacht wordt dat de bestaande planologische meer verkeersbewegingen tot gevolg heeft dan dat de gewenste situatie zal hebben, onder meer vanwege het feit dat zich hier een functie met een hoge verkeersgeneratie (een tankstation) kan vestigen. Per saldo zal het aantal verkeersbewegingen daarom afnemen.

Ondanks vorenstaande is ten behoeve van het voornemen met de NIBM-tool berekend of het voornemen op zichzelf niet-in-betekenende-mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. In de tool is het totale aantal voertuigbewegingen dat het voornemen tot gevolg heeft ingevoerd (zie ook paragraaf 2.3.2 van deze toelichting). Voor de overige invoergegevens wordt in de NIBM-tool uitgegaan van worst-case omstandigheden.

In figuur 4.2 zijn de resultaten van deze worst-case berekening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019029-B701_0011.png"  
Figuur 4.2: Uitsnede resultaten worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit (Bron: InfoMil)  

Uit de berekening is gebleken dat de bijdrage van het verkeer als gevolg van het voornemen niet in betekende mate bijdraagt. Er is dan ook geen nader onderzoek noodzakelijk. Daarnaast wordt opgemerkt dat ten aanzien van de ontwikkeling geen sprake is van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.4.4.2 Conclusie

Het voornemen wordt niet belemmerd als gevolg van het aspect 'luchtkwaliteit'.

4.4.5 Besluit Milieueffectrapportage

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • 3. Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • 4. Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • 5. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.4.5.1 Situatie plangebied

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 9,1 kilometer van het plangebied. Zoals in paragraaf 4.2.1 van deze toelichting is vermeld is geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden.

Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake is van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 6. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 7. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 8. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2  of meer.

Gezien de drempelwaarden (2.000 woningen of meer) wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling van een significant kleiner schaalniveau is. Van een directe m.e.r.-plicht is in dit geval geen sprake.

Echter dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Hiertoe is een vormvrije m.e.r-beoordeling opgesteld, deze is opgenomen in bijlage 11 bij deze toelichting. Uit deze notitie blijkt dat het voornemen geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maakt.

Op 3 maart 2020 is dan ook door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen besloten dat in het kader van voorliggend voornemen het doorlopen van een m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is. Voor het besluit wordt verwezen naar bijlage 12 bij deze toelichting.

4.4.5.2 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.5 Waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke" is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

4.5.1 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

4.5.1.1 Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

4.5.1.2 Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

4.5.2 Wateraspecten plangebied

Bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke ligt in het stroomgebied Rijn- Oost en valt onder het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen en in het waterplan van de gemeente Emmen.

4.5.3 Waterhuishouding
4.5.3.1 Riolering

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Het rioolstelsel in het plangebied is uitgevoerd als een gescheidenstelsel en voldoet aan de eisen. Er zijn geen hydraulische knelpunten bekend.

4.5.3.2 Waterbeheer, (grond) waterkwantiteit - en kwaliteit

Het plangebied maakt geen deel uit van een door de provincie aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn daarom geen beperkende eisen aan het grondgebruik gesteld.

Het gebied heeft als hoofdfunctie wonen. Voor deze functie is de drooglegging van belang. Minimaal is het nodig dat 1,20 m drooglegging aanwezig is (de drooglegging is de afstand tussen het oppervlaktewaterpeil en het bouwpeil). Bij deze drooglegging kan een goede grondwaterstand voor de functie in het gebied worden bereikt.

Het moet voorkomen worden dat er tijdens perioden van neerslag overlast, schade of gevaar ontstaat. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook goed moeten worden nagedacht over hoe er moet worden omgegaan met afvoer en berging van regenwater. Afgewogen moet worden of het verstandig is het regenwater in het eigen gebied te bergen of dat het juist beter is het water af te voeren naar een andere locatie. Afhankelijk van de locatie binnen het plangebied of functie van het gebied kan de keuze anders uitvallen. Verder is het van belang om bij de afweging te laten meewegen of het gaat om maatregelen die nodig zijn om water dat vrijkomt tijdens een kortdurende hevige hoosbui te verwerken, of dat het gaat om maatregelen om water dat vrijkomt tijdens een langdurige natte periode te verwerken.

Als gekozen wordt om (een deel van) het regenwater tijdelijk in het gebied te bergen, dan moet dit op zo'n manier worden gedaan dat hiervoor een robuuste, goed te onderhouden voorziening wordt aangelegd, die past binnen de gebruiksfunctie van het gebied en deel uit maakt van het bestaande waterhuishoudkundige systeem.

Voorkomen moet worden dat overgegaan wordt tot de aanleg van solitaire vijvers, zeer diepe watergangen of waterpartijen met een kwetsbaar, instabiel ecosysteem. Raakt de bergingsvoorziening vol, dan moet een zodanige escape worden aangelegd dat vervolgens het water snel en doelmatig kan worden afgevoerd naar een locatie waar het geen overlast veroorzaakt.

De beste mogelijkheid lijkt om te kiezen voor een systeem dat is ingericht om water, bij de kleinere regengebeurtenissen, te infiltreren in de bodem (vasthouden - bergen). Voor de zwaardere buien moet naast de infiltratiemogelijkheid een zodanige afvoermogelijkheid aanwezig zijn, dat bij dreigende overlast, overtollig water snel en efficiënt naar een bergingsmogelijkheid in de omgeving kan worden afgevoerd.

In voorliggend geval is, zoals eerder vermeld, het voornemen om te midden van de grondgebonden woningen een verlaagde groenstrook aan te leggen, die in tijden van zware regenval als tijdelijke waterbuffer dienst doet. Daarnaast is het voornemen een bestaande watergang (ten noordwesten van de verlaagde groenstrook) op te schonen en de uitlaat van de verlaagde groenstrook hierop aan te sluiten. Tot slot worden binnen het plangebied meerdere groenvoorzieningen aangebracht en bomen geplant.

4.5.4 Wateradvies waterschap

Ten behoeve van het plan is op 4 februari 2020 de watertoets uitgevoerd. Op basis van het toetsresultaat is sprake van een zogenaamde ‘normale procedure' (zie bijlage 13 bij deze toelichting). In het kader van de normale procedure is begin februari 2020 contact geweest met Waterschap Vechtstromen.

Het waterschap heeft op 7 februari 2020 aangegeven akkoord te zijn met de voorgenomen ontwikkeling. Opgemerkt wordt nog dat indien een vergunning noodzakelijk blijkt, deze zal worden aangevraagd.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke" is opgesteld ten behoeve van het een gewenste woningbouwontwikkeling aam de Vaart NZ. Het doel van dit bestemmingsplan is om de bestaande bedrijfsbestemming en de aangrenzende groenbestemming te wijzigen in hierbij passende woonbestemmingen.

Het nieuwe bestemmingsplan moet rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker. Met de indeling van het bestemmingsplan, zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding, wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Toelichting op de verbeelding

6.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.


Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk is, wordt gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In de bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in, of indien specifiek geregeld achter, de gevellijn. Dit betekent dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder andere regels ten aanzien van de bouw- en/of goothoogtes en/of dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken, zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.

In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro.

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning, gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid  maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik. Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan: en bestemmingsplan:) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

5.3.2.1 Groen

Ter plaatse van onder meer de waterhuishoudkundige voorziening (verlaagde groenstrook) en het voetpad is een groenbestemming opgenomen, namelijk in het noorden van het plangebied (te midden van de grondgebonden woningen).

Artikel 3 Groen

Binnen de bestemming Groen zijn groen(voorziening), water en bijbehorende functies, zoals fiets- en voetpaden en waterhuishoudkundige voorzieningen, toegestaan. Ter plaatse mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Andere bouwwerken zijn toegestaan, indien aan de vereisten voor de bouwhoogten wordt voldaan.

5.3.2.2 Tuin

Ter plaatse van de gebieden voor de gevellijn van de woonbebouwing is, in overeenstemming met de bestaande woonbebouwing in de omgeving, een tuinbesteming opgenomen.

Artikel 4 Tuin

Binnen de bestemming Tuin zijn een tuin en in- en uitritten toegestaan. Ook zijn de bijbehorende andere bouwwerken toegestaan. Ter plaatse mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Andere bouwwerken zijn toegestaan, indien aan de vereisten voor de bouwhoogten wordt voldaan.

5.3.2.3 Verkeer

Ter plaatse van de ontsluitingswegen in het noorden van het plangebied (te midden van de grondgebonden woningen) is een verkeersbestemming opgenomen.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

Binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied zijn de gronden bestemd voor onder meer wegen en fietspaden met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer. Ook zijn parkeervoorzieningen toegestaan, evenals bijbehorende functies. Ter plaatse mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Andere bouwwerken zijn toegestaan, indien aan de vereisten voor de bouwhoogten wordt voldaan.

5.3.2.4 Wonen

Binnen de bestemming Wonen wordt de mogelijkheid geboden voor de bouw van woningen en de realisatie van daarbij behorende voorzieningen. Dit laatste is tevens bedoeld om ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen.

In het bestemmingsplan mag het aantal woningen maximaal het aantal dat ter plaatse met de hiervoor bedoelde aanduiding wordt aangegeven zijn. Voor de verschillende woonvormen binnen het plangebied zijn verschillende woonbestemmingen opgenomen. Allereerst wordt ingegaan op de nieuwe woonvormen (de appartementen en twee-onder-een-kapwoningen), vervolgens wordt ingegaan op het te vergroten bestaande woonperceel (Snikke 8).

Nieuwe woonvormen

Voor de nieuwe woonvormen geldt dat het hoofdgebouw in het bouwvlak gerealiseerd dient te worden. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is per woning op basis van stedenbouwkundige uitgangspunten bepaald.

Bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt aan de hoofdgebouwen te zijn en mogen in het bouwvlak, maar ook op het zij- en achtererf (twee-onder-een-kapwoningen) of ter plaatse van het hiervoor aangeduide gebied (appartementen), gebouwd worden. Voor deze woonvormen geldt dat wonen in bijbehorende bouwwerken niet is toegestaan. Naast bijbehorende bouwwerken kunnen tevens andere bouwwerken, zoals bijvoorbeeld een dierenverblijf of erfafscheidingen, worden gerealiseerd.

In de woonbestemmingen zijn afwijkingen van de bouwregels opgenomen om het bestemmingsplan flexibeler te maken.

Te vergroten woonperceel

Voor de uitbreiding van het bestaande woonperceel geldt dat ter plaatse geen hoofdgebouw gerealiseerd kan worden.

Bijbehorende bouwwerken mogen buiten het bouwvlak gebouwd worden. Wonen in bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan. Naast bijbehorende bouwwerken kunnen tevens andere bouwwerken, zoals bijvoorbeeld een dierenverblijf of erfafscheidingen, worden gerealiseerd.

In de woonbestemmingen zijn afwijkingen van de bouwregels opgenomen om het bestemmingsplan flexibeler te maken.

Artikel 6 Wonen - Gestapeld

Bij Wonen - Gestapeld gaat het om het wonen, in een woongebouw. Bijbehorende bouwwerken zijn binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding "bijbehorende bouwwerken" toegestaan. Andere bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.

Artikel 7 Wonen - Twee aaneen

Bij Wonen - Twee aaneen gaat het om grondgebonden twee- onder- één kap woningen dan wel grondgebonden woningen die door middel van een garage, berging of bijbehorend bouwwerk aan elkaar geschakeld zijn. Voor Wonen - Twee aaneen geldt dat per woning maximaal 50 m² aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak gerealiseerd mag worden, mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning). De totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken bij een woning mag maximaal 50 m² bedragen, mits niet meer dan 50% van het achtererfgebied bebouwd is. De groenvoorziening bij de meest westelijke woning in het noorden, die wordt gerealiseerd in het kader van afscherming van de nabij gelegen bestaande woningen, is vastgelegd door middel van een voorwaardelijke verplichting.

Artikel 8 Wonen - Vrijstaand kern

Bij Wonen - Vrijstaand kern gaat het om bebouwing ten behoeve van vrijstaande woningen. Maximaal 75 m² aan bijbehorende bouwwerken mag buiten het bouwvlak gerealiseerd worden, mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning). De totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken bij een woning mag maximaal 20 m² bedragen, mits niet meer dan 50% van het bouwperceel bebouwd is. Het betreft de bestaande woning op het perceel Snikke 8, gelegen buiten het voorliggende plangebied.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In artikel 10 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor algemene vormen van verboden gebruik. Zo is het voor elke bestemming verboden om gronden, water en/of gebouwen voor de hierin vermelde vormen van gebruik.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en bouwhoogte.

Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten of het uitoefenen van bed en breakfast.

De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend voor eenzelfde bepaling of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat een algemene mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

5.3.4 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk 'Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels' bevat in artikel 14 het overgangsrecht , zoals beschreven in het besluit Ruimtelijke Ordening. Artikel 15 is de slotregel. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als regels van het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke".

5.4 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen

6.1.1 Overleg

Het college van de gemeente Emmen heeft het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke" vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.

De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de Nota van Beantwoording, zie bijlage 1 behorende bij het bestemmingsplan. In deze nota wordt tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen, indien hiervan sprake is. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, worden de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt in dat geval verwezen naar voornoemde nota.

6.1.2 Inloopbijeenkomst

Het college heeft het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke" vrijgegeven voor het houden van een inloopbijeenkomst.

6.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 26 augustus 2020 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam, tussen Vaart NZ en Snikke" zijn vier zienswijzen ingediend. De ontvangen zienswijzen zijn gebundeld in een Nota van Beantwooridng Zienswijzen en maakt onderdeel uit van het raadsvoorstel tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. Ook deze zijn opgenomen in de bijlage van deze toelichting.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een omgevingsvergunning of bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en gemeente. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.