direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Emmen, Roswinkel, Nieuwe Schuttingkanaal WZ (akkerbouwbedrijf)
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2019027-W701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot wijzigingsplan

Door initiatiefnemers is verzocht medewerking te verlenen aan het wijzigen van het bestemmingsplan voor een tweetal percelen grond langs de Nieuwe Schuttingkanaal WZ te Roswinkel. Het gaat om de percelen Gemeente Emmen, sectie AC met nummer 799 en het perceel Gemeente Emmen, sectie AC nummer 800, plaatselijk bekend als Nieuwe Schuttingkanaal WZ 10 te Roswinkel.

Op deze locatie is het wenselijk voor initiatiefnemers om een gespecialiseerd akkerbouwbedrijf met de bijbehorende voorzieningen en bedrijfsgebouwen te realiseren. Er wordt voorzien in het realiseren van een akkerbouwbedrijf met een bouwvlak van 2,5 hectare.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt langs de Nieuwe Schuttingkanaal WZ op een afstand van circa 2,6 kilometer ten westen van Roswinkel. Op circa 220 meter naar het noorden toe bevindt zich de provinciale weg N391. Aan de overzijde van het kanaal bevindt zich nog een grondgebonden akkerbouwbedrijf. Op onderstaande figuur is het plangebied zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019027-W701_0001.jpg"

1.3 Huidige planologische regeling

De percelen zijn in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" bestemd als ‘Agrarisch – Veldschuur’ en ‘Agrarisch met waarden – Grootschalige Veenontginningen’ (artikel 16).

In artikel 16.7.1 onder b is voor burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, zoals bepaald in de bestemming ‘Agrarisch – Grondgebonden 2’, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • 1. het bouwvlak is maximaal 2,5 ha groot;
  • 2. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  • 3. de uitbreiding is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
  • 4. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
  • 5. er is geen sprake van significante toename van depositie op Natura 2000 gebieden;
  • 6. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

In hoofdstuk 2 (Beleidskader) is in paragraaf 2.1.1. nader ingegaan op de uitwerking van de wijzigingsbevoegdheid met de daarbij behorende bepalingen.

1.4 Opzet wijzigingsplan

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het plangebied aangegeven met de bestemming. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. De regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" zijn van toepassing verklaard voor dit wijzigingsplan. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Uitwerking Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan

Zoals in hoofdstuk 1 is verwoord kent het geldende bestemmingsplan Buitengebied een wijzigingsbevoegdheid die aan de gronden een bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf kan toekennen. Onderstaand wordt nader ingegaan op de criteria en de verantwoording daarvan in dit wijzigingsplan.

1. het bouwvlak is maximaal 2,5 ha groot;

Hieraan wordt voldaan, het bouwvlak is niet groter dan 2,5 hectare.

2. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond.

De bedrijfseconomische noodzaak is aanwezig, dat is onderbouwd in het bedrijfsplan.

  • Specialisatie akkerbouwtak.
  • Centrale ligging ten opzichte van de gronden.
  • Optimale inrichting van het erf mogelijk voor een toekomstbestendig akkerbouwbedrijf.
  • Goede ontsluiting via de wegen Pottenstreek en Pottendijk.
  • Bijkomend voordeel: geen uitbreiding van verkeersbewegingen aan het Weerdingerkanaal.

3. de uitbreiding is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur.

Het grootschalige veenontginningengebied is beleidsmatig aangewezen als het gebied waar nieuwe agrarische bedrijven zich kunnen vestigen. Aan de westzijde van de Nieuw Schuttingkanaal waren voorheen behuizingen van verveners op de koppen van de kavels te zien. Het gebied is na de vervening verworden tot een grootschalig landschap. Er is een erfinrichtingsplan met landschappelijke inpassing opgesteld. Dit plan is nader beschreven in paragraaf 3.4. Ook hieraan is voldaan. Het inpassingsplan is akkoord bevonden door de gemeente en door middel van een zogeheten voorwaardelijke verplichting in de regels ook gericht en geborgd op uitvoering hiervan.

4. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving.

In hoofdstuk 4 (onderzoeken) is aangetoond dat de vestiging van het grondgebonden akkerbouwbedrijf voldoet aan de wetgeving op het gebied van milieu- en externe veiligheidswetgeving.

5. er is geen sprake van significante toename van depositie op Natura 2000 gebieden.

Bij een akkerbouwbedrijf is er geen sprake van depositie op Natura 2000 gebieden. Daarbij komt ook dat het meest nabijgelegen Natura 2000 gebied zich op een afstand van circa 14,6 kilometer afstand bevindt.

6. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

De afstand tot de dichtstbijzijnde (bedrijfs)woning van derden aan de overzijde van de weg is circa 70 meter. Er wordt niet gebouwd tegenover het bestaande agrarische bedrijf aan de overzijde van de weg.

Geconcludeerd kan worden is dat de vestiging van het grondgebonden akkerbouwbedrijf op de beoogde locatie kan voldoen aan de wijzigingsbepalingen van het bestemmingsplan en dat hiervan gebruik kan worden gemaakt qua procedure.

2.1.2 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is 24 september 2009 vastgesteld. De structuurvisie is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020 (vastgesteld 2001). De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid.

De koers voor de landbouw is gericht op een mogelijke schaalvergroting dat plaats dient te vinden binnen de structuur van het huidige landschap. In de structuurvisie wordt landbouw aangewezen als drager van het landschap. Het grondgebied van Emmen is daarbij onderverdeeld in 4 deelgebieden waarvoor een aantal koersen waar het gaat om landbouwontwikkeling is weergegeven. Het plangebied bevindt zich binnen deelgebied A (De Monden).

De Monden

Kenmerkend is het hoge aandeel akkerbouw en de geringe stedelijke druk. Hoewel nu al 90% van de arbeidsplaatsen te vinden is buiten de landbouw, kent dit deel een sterk agrarisch karakter. In het centrale deel van De Monden wordt geen grootschalige transitie naar andere functies voorgestaan. In afwachting van de mate waarin schaalvergroting voldoende kansen biedt, wordt de landbouw zoveel mogelijk gefaciliteerd. Dit kan betekenen dat de verkaveling of bouwblokken ‘vergroot’ worden. Het Veenkoloniale deel van de gemeente is het meest geschikt voor de grootschalige agrarische bedrijfsvormen. Het al dan niet toestaan van nieuwe bebouwing wordt gerelateerd aan de uitoefening van de grondgebonden landbouw op bedrijfseconomische grondslag.

2.1.3 Ruimtelijke waardenkaart

De Ruimtelijke waardenkaart (RWK) is een eind september 2011 vastgestelde uitwerking van de Structuurvisie Emmen 2020. De Ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de gemeente Emmen. Het geeft een beschrijving van het ontstaan van het landschap en stelt de belangrijkste karakteristieken van het landschap vast, geeft de knelpunten aan met betrekking tot hedendaagse ruimtelijke ontwikkelingen en stelt een strategie op voor behoud, versterking en ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie.

Het document biedt concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie en geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden.

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied

De RWK maakt een onderscheid in deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied "Grootschalige veenontginningen" (het landschap van het veen). Dit is het landschap van de grote maten. Alles is hier groot en stoer. Het landschap wordt gevormd door open ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour aan de ruimte. Zij 'maken' de ruimten. Het is een open landschap; weids, maar geenszins kaal.

Naast de robuuste ruimten is de strikte regelmaat van het landschap kenmerkend. Het veenkoloniale landschap kent een uiterst regelmatige basisstructuur met een sterke ritmiek van kanalen, wijken en sloten.

De Ruimtelijke waardenkaart omvat een drietal kaarten.

  • 1. Ruimtelijke aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Lintdorp/veendorp
    • b. Kanaal
    • c. Monumentale kanaal- en laanbeplanting
  • 2. Visuele aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Robuuste ruimte hoogveenontginning
  • 3. Elementen, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Geen
2.1.4 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Een welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling past bij de omgeving.

Het wijzigingsplan en de Welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd :

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van bedrijvigheid. Bedrijvigheid in Drenthe is van grote maatschappelijke en economische betekenis vanwege de werkgelegenheid en de vitaliteit van het platteland en de steden. De provincie acht bedrijvigheid van provinciaal belang en benoemt dit tot een kernwaarde.

Specifiek voor het landelijk gebied wil de provincie voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor landbouw, recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid. Het regionale economische vestigingsklimaat is van provinciaal belang.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Visiekaart en doelstellingen 

Het plangebied ligt binnen het gebied dat op de visiekaart is aangeduid als "Landbouwgebied". De provincie Drenthe biedt de landbouw maximale speelruimte in deze gebieden. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten. Daarnaast zijn de Veenkoloniën aangewezen als proefgebied voor de landbouw. Nieuwe ontwikkelingen op landbouwgebied kunnen als eerste hier worden geïntroduceerd. Het kan hierbij gaan om innovaties op het gebied van huisvesting, nieuwe teelten, efficiënt watergebruik, verduurzaming en duurzame energie.

Landbouw

Binnen het landbouwgebied zijn zogenoemde ‘plus-gebieden’ aangegeven. Het plangebied ligt binnen een dergelijk "Landbouwgebied plus". In deze gebieden heeft de landbouw nog verdere mogelijkheden, zoals schaalvergroting en meer geïndustrialiseerde vormen van landbouw. Ook zijn dit de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en het inplaatsen van agrarische bedrijven. De kernkwaliteiten (kaart 2a t/m 2f, Kernkwaliteiten) spelen in deze gebieden een ondergeschikte rol. Dit betekent dat bij de belangenafweging het belang van de landbouw zwaarder weegt dan dat van de kernkwaliteiten. Er vindt wel een afweging tussen beide plaats.

Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. Uitbreiding van het bouwvlak moet ruimtelijk worden ingepast. Hierbij moeten de kernkwaliteiten in acht worden genomen.

Voor de gebieden met de aanduiding 'landbouwgebied' zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het vaststellen van de maximale oppervlaktemaat.

Kernkwaliteiten

Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de Veenkoloniën. Behoud en versterking van de wijkenstructuur en openheid is als doel benoemd. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen.

Van provinciaal belang is de samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch kompas. Het plangebied bevindt zich niet in één van de 11 beschreven voor de provincie cultuurhistorisch gezien waardevolle gebieden, zodat er geen sprake is van een directe provinciale doorwerking in dit wijzigingsplan.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf.

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie Drenthe behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden onderscheiden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De hoge en het gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden is er geen sprake van een beschermingsniveau waar de provincie een direct belang bij heeft.

Conclusie

Het voorgenomen plan past in het door de gemeente en de provincie geformuleerde beleid. In de volgende hoofdstukken worden de ruimtelijke- en landschappelijke inpassing van het plan en de milieubeoordeling met bijbehorende onderzoeken beschreven.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van grondgebonden agrarische bedrijven wordt met betrekking tot het plangebied niks specifieks geregeld.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Vanaf 1 juli 2017 moeten ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken worden getoetst aan de nieuwe Ladder Duurzame Verstedelijking. De grondslag voor de nieuwe Ladder-toets is het nieuwe artikel 3.1.6 lid 2 Bro. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het wijzigingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Planspecifiek

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de vestiging van een agrarisch bouwblok voor een te vestigen grondgebonden akkerbouwbedrijf. Het betreft hier geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 onder i van het Bro.

Het ruimtelijke rijksbeleid heeft geen directe invloed op het plangebied.

2.4 Conclusie

Het rijksbeleid werkt niet rechtstreeks door in het plangebied. Voor het voorliggende wijzigingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende gemeentelijke- en provinciale beleid, wanneer rekening wordt gehouden met bepaalde aspecten zoals de ruimtelijke, landschappelijke en milieutechnische inpassing. Hierop wordt nader ingegaan in de volgende hoofdstukken.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Locatiebeschrijving en ontstaansgeschiedenis

Het plangebied is gesitueerd op het adres Nieuwe Schuttingkanaal Westzijde 10 te Roswinkel en is gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Emmen. Het ligt in het buitengebied op circa 2,6 kilometer afstand van het dorp Roswinkel en wordt omgeven door agrarische cultuurgrond. Het grenst aan de oostzijde aan het Nieuwe Schuttingkanaal en ligt iets ten zuiden van de N391. Op onderstaande afbeelding wordt de globale ligging van het onderzoeksgebied weergegeven op een topografische kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019027-W701_0002.jpg"

Het plangebied bestaat grotendeels uit agrarische cultuurgrond. Direct ten noorden van het plangebied staat een kleine, bakstenen veldschuur. Deze gaat worden afgebroken. De agrarische cultuurgrond is jaarlijks voornamelijk in gebruik als akker.

Type landschap

Het plangebied ligt in een ‘jong veenontginningslandschap’ dat in de 20e eeuw is ontgonnen. De verwijzing ‘Roswinkeler Veen’ is een verwijzing naar het oude veengebied dat hier vroeger aanwezig was. Het landschap kenmerkt zich door de aanwezigheid van een fijnmazig netwerk van sloten en kanalen, rechte ontginningswegen en een rationele blokvormige verkaveling. Sinds de ontginning is dit landschap minder open en wijds geworden als gevolg van de aanplant van beplanting op erven, laanbomen en bosjes. Het aantal woonerven drastisch afgenomen, zoals zichtbaar op onderstaande topografische kaart van anno 1950. Ten zuiden van het plangebied is nog steeds sprake van een wijds en open landschap met weinig bebouwing en nauwelijks houtige opstanden of laanbomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019027-W701_0003.jpg"

Erven in het voormalige Roswinkeler Veen hebben doorgaans relatief weinig erfbeplanting. Soms staat wat beplanting aan de voorzijde van het erf. Er zijn ook erven waar erfbeplanting geheel ontbreekt.

3.2 Huidige situatie

Het plangebied bestaat grotendeels uit agrarische cultuurgrond. Ten noorden van het plangebied staat een kleine, bakstenen veldschuur. De agrarische cultuurgrond was tijdens het veldbezoek in najaar 2019 in gebruik als akker. Onderstaand enkele foto’s van het perceel en de stenen veldschuur. Deze veldschuur gaat worden afgebroken. Ook is op de achtergrond de hoogspanningsverbinding zichtbaar die op circa 140 meter afstand aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019027-W701_0004.jpg"

3.3 Bedrijfsplan

De VOF Timmerman heeft verzocht om de realisatie van een akkerbouwbedrijf op een kavel aan de Nieuwe Schuttingkanaal WZ in Roswinkel. Initiatiefnemer exploiteert momenteel op het perceel Weerdingerkanaal ZZ 68 te Nieuw-Weerdinge een gemengd agrarisch bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf annex pluimveehouderij. Het betreft hier een grondgebonden akkerbouwbedrijf met daarnaast een (intensieve) neventak in de vorm van het houden van 43.000 vleeskuikens.

Initiatiefnemer heeft de afgelopen jaren het akkerbouwbedrijf ontwikkelt en hiertoe diverse percelen in de omgeving aangekocht. Het bedrijf wil zich voor de toekomst uitsluitend specialiseren in grondgebonden akkerbouw. Op de locatie Weerdingerkanaal ZZ 68 ontbreekt het fysiek aan ruimte om verder uit te breiden. Het bouwvlak op die locatie is 1,5 hectare groot.

Op de kavel aan de Nieuwe Schuttingkanaal WZ is de realisatie van het nieuwe gespecialiseerd akkerbouwbedrijf beoogd. Op deze locatie is een perceel van 40 hectare beschikbaar. Met de overige gronden met een omvang van 170 hectare kan een volwaardig akkerbouwbedrijf van ruim 210 hectare worden geëxploiteerd. Het areaal akkerbouwgrond / teeltplan in 2019 omvat 248 hectare. Initiatiefnemer wil tevens een direct ten noorden van de locatie gelegen veldschuur saneren.

De locatie Weerdingerkanaal ZZ 68 kan met de verkoop van de achterliggende huiskavel van 43 hectare en de aanwezige pluimveetak blijvend een volwaardig gemengd agrarisch bedrijf worden geëxploiteerd binnen de bestaande bedrijfsbebouwing.

De beschikbare gronden liggen meer in zuidelijke richting (omgeving Roswinkel). Gelet op voornoemde hebben de initiatiefnemers een plan ontwikkeld om op een centrale locatie bij de beschikbare landbouwgronden te investeren in een nieuwe bedrijfslocatie voor de exploitatie van een grondgebonden akkerbouwbedrijf.

In de hoek tussen de N391 en Nieuwe Schuttingkanaal te Roswinkel beschikken ze reeds over een ruim areaal landbouwgrond. Op deze nieuwe locatie kan vervolgens een groter aaneengesloten areaal landbouwgrond worden verkregen en zo een optimale bedrijfsopzet worden bewerkstelligd. Gelet op de exploitatie van het akkerbouwbedrijf is een optimale situering van de bedrijfslocatie noodzakelijk. Op basis van deze uitvalsbasis kunnen namelijk arbeid en machines efficiënt worden ingezet. Hiermee worden onnodige vervoersbewegingen ten behoeve van de grondbewerking en oogst voorkomen.

Op het perceel landbouwgrond gelegen tussen de N391, de Pottendijk en het Nieuwe Schuttingkanaal is het wenselijk om een geheel nieuw akkerbouwbedrijf te vestigen. Deze gronden zijn reeds in eigendom en kunnen hierdoor worden aangewend voor de beoogde nieuwvestiging. De beoogde locatie aan het Nieuwe Schuttingkanaal is op onderstaande luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019027-W701_0005.jpg"

Op deze locatie is het wenselijk om een gespecialiseerd akkerbouwbedrijf met de bijbehorende voorzieningen en bedrijfsgebouwen te realiseren. In deze bedrijfsopzet zijn de volgende voorzieningen en bedrijfsgebouwen beoogd:

  • Opslagloodsen voor de opslag van aardappels;
  • Een werktuigenberging / werkplaats voor de stalling en onderhoud van machines, tractoren en werktuigen;
  • Een loods voor de opslag en stalling van diverse benodigdheden (o.a. poot- & zaaigoed, kunstmest, afdekmateriaal, stro etc.) incl. weegbrug;
  • Een opslagvoorzienig voor mest (2 mestsilo’s) en water (bassin) ten behoeve van het bemesten / beregenen van de gronden;
  • Enkele sleufsilo’s voor de opslag van akkerbouwproducten (graan / mais / bieten);
  • Een bedrijfswoning + bijgebouw.

De volledige bedrijfsopzet kan worden gerealiseerd binnen een bouwvlak met een omvang van maximaal 2,5 hectare. In de navolgende situatieschets is de gewenste/ beoogde bedrijfsopzet van akkerbouwbedrijf aan het Nieuwe Schuttingkanaal WZ weergegeven. Op basis van deze bedrijfsopzet kan ter plaatse een duurzaam gespecialiseerd akkerbouwbedrijf worden geëxploiteerd.

Door de realisatie van deze nieuwe bedrijfslocatie wordt een optimale bedrijfsopzet gerealiseerd voor het akkerbouwbedrijf. Als gevolg hiervan wordt het aantal vervoers- en transportbewegingen met machines, tractoren en vrachtwagens geoptimaliseerd en zoveel mogelijk beperkt. Hierbij wordt eveneens, onder meer met betrekking tot de verkeersveiligheid en overlast, de dorpskern van Nieuw-Weerdinge ontzien en verder ontlast. De vervoers- en transportbewegingen zullen in hoofdzaak plaatsvinden via de Pottendijk en de N391.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019027-W701_0006.jpg"

Op de nieuwe locatie het Nieuwe Schuttingkanaal WZ kan derhalve een nieuwe bedrijfslocatie worden gerealiseerd voor de exploitatie van een grootschalig en duurzaam grondgebonden akkerbouwbedrijf. In 2019 omvatte het teeltplan van initiatiefnemers in totaal 248 hectare. Voor het nieuwe seizoen 2020 heeft zij in totaal 281 hectare aan akkerbouwgronden in de directe omgeving beschikbaar.

3.4 Landschappelijke inpassing

Onderdeel van het wijzigingsplan vormt de landschappelijke inpassing van het nieuwe erf. Deze landschappelijke inpassing is onder andere tot stand gekomen aan de hand van een ruimtelijke analyse van het landschap waarin het plangebied zich bevindt.

Het voorstel voor inpassing van het nieuwe erf is op een kaart verbeeld en uitgewerkt in een plantlijst van bomen en struiken die aangeplant worden. Uitgangspunten daarbij zijn streekeigen beplantingsvormen en inheems plantmateriaal.

Bij het ontwerpen van het inpassingsplan zijn onderstaande uitgangspunten gehanteerd;

  • 1. Streekeigen beplantingsvormen;
  • 2. Inheemse beplanting;
  • 3. Inpassing van het woonerf, en openheid van het achtererf;

Ad 2

Er wordt autochtoon plantmateriaal gebruikt, zoals verkrijgbaar bij Staatsbosbeheer.

Ad 3

Overeenkomstig erven in de omgeving van het plangebied, is er voor gekozen om hoge opgaande beplanting te concentreren aan de voorzijde van de boerderij. Door enkele solitaire bomen en hagen aan de achterzijde van het erf te planten, wordt het zicht grotendeels ontnomen aan de gebouwen, maar leidt de minder hoge beplanting tot een verminderde aantasting van de openheid.

Er is een inpassingsplan opgesteld waarmee de gemeente akkoord is gegaan (Bijlage 1). Dit inpassingsplan is door middel van een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de regels van dit wijzigingsplan en daardoor is de uitvoering ervan geborgd. Hierna volgt een weergave van de tekening van de landschappelijke inpassing, deze is in het inpassingsplan nader uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019027-W701_0007.png"

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Archeologie en monumenten

4.1.1 Algemeen

De gemeente Emmen heeft archeologiebeleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in de gemeentelijek archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan.

Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Onderstaande tabel geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019027-W701_0008.jpg"

Deze beleidskeuzes zijn vertaald in dubbelbestemmingen. Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied Roswinkel, Nieuwe Schuttingkanaal WZ is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met een lage verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019027-W701_0009.jpg"

Voor deze gebieden is bepaald dat er geen archeologisch onderzoek nodig is.

4.1.3 Archeologische monumenten

Binnen het plangebied liggen geen (beschermde) archeologische monumenten.

4.1.4 Cultuurhistorie
4.1.4.1 Monumenten

Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen.

Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.

Richtinggevend is hiervoor de redengevende omschrijving van het monument. Naast de toetsing aan het monumentenbeleid dat gericht is op het behouden van de historische kenmerken van het monument wordt het bouwplan voor wat betreft de welstandsaspecten getoetst aan de onderstaande criteria:

  • toevoegingen aan, op of bij monumenten worden op herkenbare wijze vormgegeven. Hierbij vormen de historische stijlkenmerken van het monument de inspiratiebron;
  • er is aandacht voor zorgvuldige detaillering en materiaalkeuze.

Het plangebied kent geen (cultuurhistorische) monumenten.

4.1.5 Conclusie

Vanuit archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het gewenste plan tot nieuwvestiging van een grondgebonden akkerbouwbedrijf. Wel blijft de meldingsplicht conform artikel 53 van de Monumentenwet van kracht. Dit houdt in dat mochten er tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden gevonden, de initiatiefnemer dit onmiddellijk dient te melden bij de gemeentelijke archeoloog.

4.2 Ecologie

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) - voorheen Ecologische Hoofdstructuur - is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten.

Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Houtopstanden 

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.

Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

4.2.1 Natuurwaarden in het terrein
4.2.1.1 Gebiedsbescherming

Natuur Netwerk Nederland (NNN) en Natura 2000 (N2000)

De te verwachten invloed op deze gebieden is nihil. De onderzochte locatie ligt niet in de buurt van de Natura 2000 gebieden (afstand bedraagt circa 14,6 kilometer) en de dichtstbijzijnde grens van het NNN ligt op circa 3 kilometer afstand van de locatie.

4.2.1.2 Soortenbescherming

Door onderzoeksbureau Natuurbank Overijssel is een ecologische inventarisatie uitgevoerd. Vanuit deze inventarisatie is geconcludeerd dat het plangebied grotendeels uit agrarische cultuurgrond en voor een klein deel uit bebouwing bestaat. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten, maar tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten en tot een ongeschikte habitat voor zeer kritische en/of zeldzame diersoorten

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de ligging van het plangebied op enige afstand van beschermd (natuur)gebied, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied, zoals het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000-gebied.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. In het kader van de zorgplicht (Art. 1.11) hoeven geen specifieke maatregelen genomen te worden.

Het plan is wat betreft de natuurwet en -regelgeving uitvoerbaar. De ecologische inventarisatie is toegevoegd als Bijlage 2 bij dit wijzigingsplan.

4.2.2 Stikstofdepositie

Met behulp van AERIUS-calculator (versie 2020) is de stikstofdepositie berekend voor zowel de aanlegfase als gebruiksfase van het nieuwe akkerbouwbedrijf. De resultaten van de berekeningen en de ondersteunende memo zijn als Bijlage 3 en Bijlage 4 bij dit wijzigingsplan gevoegd.

Uit de resultaten van de berekening blijkt dat er bij een absolute ‘worst case’ benadering geen stikstofdepositie waarneembaar is op de omliggende Natura2000-gebieden. De realisatie en het gebruik van een nieuw akkerbouwbedrijf (incl. nieuwe bedrijfswoning) aan het Nieuwe Schuttingkanaal WZ te Roswinkel zal dan ook niet leiden tot een significant negatief effect op de omliggende Natura2000-gebieden.

4.3 Milieu

4.3.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

In voorliggend plan komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Vanwege de afwezigheid van die activiteiten hoeft geen (vormvrije) m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

4.3.2 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt het inpassen van nieuwe functies in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Binnen het plangebied is sprake van een te realiseren grondgebonden akkerbouwbedrijf op een nu nog onbebouwde locatie. Van belang is na te gaan welke functies/bedrijven zich in de nabijheid van het plangebied bevinden en welk omgevingstype er is. Daartoe is hierna een weergave opgenomen van het geldende bestemmingsplan van het perceel en zij nabije omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019027-W701_0010.jpg"

4.3.2.1 Verspreid liggende bedrijven

Op een afstand van circa 50 meter naar het oosten bevindt zich een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf. Vanuit het aspect milieuzonering geldt vanuit een grondgebonden akkerbouwbedrijf dat er een grootste normafstand geldt van 30 meter, in dit geval voor het aspect geluid. In paragraaf 4.3.4 wordt nader ingegaan op geluid. Voor de aspecten geur, stof en gevaar gelden afstandsnormen van 10 meter. Aan deze normafstanden wordt voldaan zodat (wederzijdse) milieuhinder niet valt te verwachten.

4.3.2.2 Windmolenpark (Energiepark Pottendijk)

De locatie Pottendijk in het buitengebied van de gemeente Emmen is in de Structuurvisie Emmen, Windenergie door de gemeente aangewezen voor de ontwikkeling van windenergie. Op de hierna weergegeven kaart is het beoogde windenergie-park zichtbaar. Het plangebied is zichtbaar gemaakt binnen het zwarte kader. Er is een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van 14 windturbines.

De dichtstbijzijnde vergunde windmolen staat op circa 700 meter van de binnen het plangebied te realiseren bedrijfswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019027-W701_0011.jpg"

Aangezien er ook een bedrijfswoning wordt gebouwd bij het nieuwe grondgebonden agrarisch bedrijf is er een onderzoek naar slagschaduw en geluid afkomstig van de windmolens uitgevoerd. Het bij onderzoek behorende rapport is als Bijlage 5 bij het wijzigingsplan gevoegd. Hierna volgt een uiteenzetting van het resultaat van het onderzoek.

Slagschaduw

De norm uit het Activiteitenbesluit stelt dat er ter plaatse van een gevoelig object niet meer dan 17 dagen per jaar met meer dan 20 minuten slagschaduw mag optreden. Dit wordt binnen de windenergiesector doorgaans vertaald naar 6u per jaar (18x20 minuten). Immers, als er minder dan 6u per jaar aan slagschaduw optreedt, kunnen er niet meer dan 17 dagen per jaar zijn met meer dan 20 minuten. Dit is een conservatieve insteek en laat nog enige ruimte tussen de letterlijke norm en de doorgaans gehanteerde streefwaarde van 6u per jaar.

Omdat er een variatie is in passageduur, vanwege de geleidelijk veranderende zonnestand, waardoor er dagen met minder dan 20 minuten mogelijke slagschaduw en dagen met meer dan 20 minuten mogelijke slagschaduw zijn, zal het bij slagschaduwduren van circa 6u per jaar niet voorkomen dat er meer dan 17 dagen per jaar met meer dan 20 minuten slagschaduw zullen zijn. Daarmee wordt er dus voldaan aan de norm uit het Activiteitenbesluit en is er vanuit dat oogpunt geen stilstandvoorziening nodig.

De verwachte slagschaduw per jaar ten gevolge van Energiepark Pottendijk is berekend. Bij realisatie van turbines met een rotordiameter van 131 meter bedraagt de verwachte slagschaduw 6:13 u per jaar. Bij slagschaduwduren van meer dan 6 u per jaar kán er theoretisch normoverschrijding plaatsvinden. Echter bij een slagschaduwduur van 6:13u per jaar zal er geen normoverschrijding optreden.

In verband met slagschaduw is de locatie van de nieuw te realiseren bedrijfswoning middels een aanduiding op de verbeelding van dit wijzigingsplan vastgelegd aan de noordzijde van het plangebied.

Geluid 

Een windturbine, of een combinatie van windturbines (zoals bijv. Energiepark Pottendijk) mag ter plaatse van geluidgevoelige objecten een geluidbelasting veroorzaken van maximaal 41 dB Lnight en 47 dB Lden.

Ter plaatse van de te bouwen woning bedraagt de jaargemiddelde geluidbelasting ten gevolge van windturbinegeluid maximaal 37 dB Lnight en 43 dB Lden. Daarmee treedt geen overschrijding op van de norm uit het Activiteitenbesluit.

4.3.3 Activiteitenbesluit milieubeheer

Voor de beoogde bedrijfsuitvoering dient een melding te worden gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

4.3.4 Geluid
4.3.4.1 Onderzoek naar wegverkeer op de bedrijfswoning

Door Adviesbureau Van der Boom is akoestisch onderzoek (Bijlage 6) uitgevoerd naar de geluidbelasting door wegverkeer op de beoogde locatie aan het Nieuwe Schuttingkanaal te Roswinkel. Aangezien hier een bedrijfswoning bij gebouwd gaat worden is akoestisch onderzoek nodig.

De ontwikkeling ligt buiten de bebouwde kom van Roswinkel. De ontwikkeling ligt op 230 meter uit de as van de N391 binnen de zone van deze weg. De ontwikkeling ligt verder op 43 meter uit de as van het Nieuwe Schuttingkanaal en op 220 meter uit de as van de Pottenstreek. Dit zijn wegen met een zeer lage verkeersintensiteit.

De geluidbelasting door de N391 ligt in alle rekenpunten beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er is geen hogere waarde nodig voor de geluidbelasting door deze weg. De etmaalintensiteit op het Nieuwe Schuttingkanaal en de Pottenstreek is naar opgave van de RUD Drenthe zeer laag. Deze wegen zijn akoestisch niet relevant.

De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt 49 dB zonder aftrek. Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woning wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.

4.3.4.2 Onderzoek naar geluid vanuit de inrichting naar de omgeving

In de ruime omgeving van de beoogde vestigingslocatie ligt, ten zuiden van de N391, slechts één woning van derden. Het betreft de bedrijfswoning behorende bij het akkerbouwbedrijf van derden gelegen aan het Nieuw Schuttingkanaal 28.

Voor het bepalen van de invloed van geluid op de omgeving is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau Geurts Technisch Adviseurs B.V. Het onderzoekrapport is als Bijlage 7 bij het wijzigingsplan gevoegd. Vanuit het onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:

  • De akoestisch relevante bedrijfsactiviteiten in bedrijf zijn ventilatoren, laad- en losactiviteiten en transportbewegingen. De transportbewegingen hebben betrekking op vrachtwagenbewegingen ten behoeve van het aan- en afvoeren van akkerbouwproducten (aardappelen, uien, poortgoed) en aan-/afvoer van mest en verkeersbewegingen met materieel (shovel of tractor) voor zowel intern transport als werkzaamheden buiten de inrichting. Transportbewegingen vinden van maandag tot en met zaterdag plaats in de dagperiode. Personenautobewegingen vinden plaats ten behoeve van personeel, bezoekers en adviseurs.
  • Uit de rekenresultaten blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie (RBS) ter plaatse van alle woningen voldaan wordt aan de richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT van 40, 35 en 30 dB(A) in de dag, avond en nachtperiode.
  • Het maximale geluidniveau LAmax ter plaatse van woningen voldoet aan de maximaal toelaatbare grenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) in de dag, avond en nachtperiode.
  • Indirecte hinder ten gevolge van aan- en afrijdend verkeer is niet te verwachten. Het bedrijf voldoet aan de gestelde voorkeursgrenswaarde, te weten 50 dB(A) in de dagperiode.

De vestiging van het grondgebonden agrarisch bedrijf levert geen geluidhinder op voor de woning Nieuw Schuttingkanaal 28.

4.3.5 Bodem

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.

Door onderzoeksbureau Rouwmaat Groep is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd.

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.
  • De aangetroffen licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik.
  • De hypothese "De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd" wordt grotendeels aangenomen.

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er uit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit, geen belemmeringen ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Het complete onderzoek is toegevoegd als Bijlage 8 bij dit wijzigingsplan.

4.3.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
4.3.6.1 Luchtkwaliteit plangebied

Projecten die ‘niet in betekende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm. Zo is een project waarbij in totaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg worden gebouwd nog aangemerkt als een Nibm-project. In voorliggend wijzigingsplan gaat het om het wijzigen van de bestemming om zodoende de vestiging van een grondgebonden akkerbouwbedrijf met een bouwvlak van 1 hectare mogelijk te maken en waar één bedrijfswoning wordt gebouwd. De ontwikkeling is kleinschaliger dan de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg.

Omdat ook verder geen significante ontwikkelingen rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het wijzigingsplan.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Hierna is weergave gedaan van de risicokaart van Nederland en dan ingezoomd op het plangebied en nabije omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019027-W701_0012.jpg"

4.4.1 Bevi-inrichtingen buiten het plangebied

Nabij het plangebied bevinden zich geen Bevi-bedrijven die van invloed zijn op de planlocatie.

4.4.2 Buisleidingen

Aan de oostkant van het plangebied ligt een hoge druk aardgastransportleiding van Gasunie op circa 45 meter vanaf de gevel van de nieuw te bouwen woning behorend tot het akkerbouwbedrijf. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de hoge druk aardgastransportleiding N-522-49. Deze gasleiding heeft een maximale werkdruk van 40 bar en heeft een diameter van 168 mm. Het invloedsgebied bedraagt 75 meter en de 100% letaliteitszone 40 meter.

Plaatsgebonden risico

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied (1% letaliteitszone) van de hoge druk aardgastransportleiding. Echter de gebouwen binnen het plangebied zijn buiten de 100% letaliteitszone geprojecteerd. In de figuur op bladzijde 28 is de 100% letaliteitszone met de blauwe onderbroken lijn weergegeven.

Hoge druk aardgastransportleidingen vallen onder het Bevb en worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar en aan de ligging van de belemmeringenstrook. Daarnaast dient het groepsrisico te worden beoordeeld en te worden verantwoord.

Plaatsgebonden risico 10-6

Voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde en een richtwaarde. De grenswaarde geldt voor kwetsbare objecten, zoals woningen en de richtwaarde geldt voor beperkt kwetsbare objecten, zoals bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen. Binnen deze planlocatie wordt een bedrijfswoning en een loods voor het akkerbouwbedrijf geprojecteerd. Beide objecten worden aangemerkt als beperkt kwetsbare objecten.

Op 4 meter vanaf de hoge druk aardgastransportleiding bedraagt het plaatsgebonden risico minder dan 10-6 per jaar. De gebouwen binnen het plangebied liggen op circa 45 meter vanaf de leiding.

Conclusie plaatsgebonden risico

Het ruimtelijk plan voldoet aan de richtwaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar.

Verantwoording groepsrisico

De planlocatie ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de hoge druk aardgastransportleiding. Op grond van het Bevb moet het groepsrisico worden beoordeeld. Hiervoor moet de hoogte van het groepsrisico alsmede de verandering ervan als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling in beeld worden gebracht. Binnen het invloedsgebied van de hoge druk aardgastransportleiding liggen in de omgeving van het ruimtelijk slechts enkele verspreid liggende agrarische bedrijven. Een berekening van het groepsrisico is voor dit dunbevolkte gebied niet zinvol daar er vrijwel geen sprake van een groepsrisico is. Daarnaast neemt de populatie vanwege de ruimtelijke ontwikkeling toe met slechts enkele personen. Echter, omdat de populatie binnen het plangebied, buiten de 100% letaliteitzone ligt, treedt er geen verandering in de hoogte van het groepsrisico op.

Voor dit ruimtelijk plan kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De hoogte van het groepsrisico is namelijk lager dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico en het groepsrisico neemt niet toe. De beperkte verantwoording houdt in dat alleen het aspect zelfredzaamheid en hulpverlening moet worden verantwoord. Onderzoeken naar maatregelen, die tot een lager groepsrisico kunnen leiden, zijn niet noodzakelijk.

De gemeente dient de VRD voor dit ruimtelijk plan in de gelegenheid te stellen om te kunnen adviseren over externe veiligheid.

Conclusie groepsrisico

Het groepsrisico in de omgeving van het ruimtelijk plan is erg laag vanwege lage populatiedichtheid. Het groepsrisico neemt niet toe. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De VRD dient om advies te worden gevraagd.

4.4.2.1 Advies VRD - beperkte verantwoording groepsrisico

Per brief van 9 januari 2020 is vanuit de VRD een nader advies gegeven aangaande de beperkte verantwoording van het groepsrisico als gevolg van de aanwezige buisleiding. Deze brief is als Bijlage 9 bij dit wijzigingsplan gevoegd.

Vanuit de VRD is het volgende aangegeven:

  • De schuren benodigd voor het akkerbouwbedrijf zijn in de zin van externe veiligheid geen zeer kwetsbare, kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten en hier hoeft in dat aspect ook geen rekening mee gehouden te worden. Uiteraard dient hier in een nader stadium wel met o.a. bouw- en milieuregelgeving rekening te worden gehouden.
  • De beste maatregel is de bedrijfswoning buiten de invloedssfeer, 75 meter, van de buisleiding te realiseren.

De VRD beveelt de volgende maatregelen aan:

  • Voorzien in een adequate verbindingsweg naar het akkerbouwbedrijf.
  • Woning buiten de invloedssfeer van de buisleiding realiseren (alternatief is een kelder realiseren).
  • Bewoners informeren over buisleidingincident.
4.4.2.2 Verantwoordingsplicht gemeente Emmen

Op grond van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid stelt het bevoegd gezag voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan de veiligheidsregio in de gelegenheid om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding.

Ten behoeve van de paragraaf externe veiligheid van het wijzigingsplan zijn een tweetal adviezen opgesteld. Deze adviezen zijn afkomstig van respectievelijk de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (d.d. 27 nov. 2019) (Bijlage 10) en de Veiligheidsregio Drenthe (d.d. 9 januari 2020) (Bijlage 9). Naar aanleiding daarvan is vanuit het bevoegd gezag de volgende verantwoordingsplicht opgesteld.

Plaatsgebonden risico 10-6

Voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde en een richtwaarde. De grenswaarde geldt voor kwetsbare objecten, zoals woningen en de richtwaarde geldt voor beperkt kwetsbare objecten, zoals bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen. Op 4 meter vanaf de hoge druk aardgastransportleiding bedraagt het plaatsgebonden risico minder dan 10-6 per jaar. Binnen deze afstand worden geen gebouwen opgericht. Het wijzigingsplan voldoet daarmee aan de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

Verantwoording groepsrisico 

Binnen het invloedsgebied van de hoge druk aardgastransportleiding liggen in de omgeving van het ruimtelijk slechts enkele verspreid liggende agrarische bedrijven. Een berekening van het groepsrisico is voor dit dunbevolkte gebied niet zinvol daar er vrijwel geen sprake van een groepsrisico is. Omdat de gebouwen, incl. de woning buiten de 100% letaliteitszone worden opgericht treedt er geen verandering in de hoogte van het groepsrisico op. Omdat de hoogte van het groepsrisico lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde kan verantwoording zich beperken tot het aspect zelfredzaamheid en hulpverlening.

Maatgevend scenario

Aan de oost van het plangebied ligt een hoge druk aardgastransportleiding van de Gasunie. Het betreft leiding N-522-49 met een druk van 40 bar. Het invloedsgebied bedraagt 75 meter en de 100% letaliteitszone bedraagt 40 meter. Het plangebied ligt deels binnen de invloedssfeer van deze leiding. Er bevinden zich geen gebouwen, incl. woning binnen de 100% letaliteitszone. Dit is geborgd doordat in de planregels is bepaald dat gebouwen niet voor de gevellijn mogen worden opgericht.

Verandering van het groeprisico

Omdat de gebouwen, incl. de woning buiten de 100% letaliteitszone worden opgericht treedt er geen verandering in de hoogte van het groepsrisico op. Omdat de hoogte van het groepsrisico lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde kan verantwoording zich beperken tot het aspect zelfredzaamheid en hulpverlening.

Zelfredzaamheid

Een aardgastransportleiding kan door bijv. grondwerkzaamheden lek raken waardoor er gas ontsnapt. Dit gaat gepaard met een hoge fluittoon wat al een signaal is voor de omgeving dat er een incident gaande is. Het is dan zaak dat de buisleidingeigenaar, Gasunie in dit geval, tijdig de buisleiding inblokt. Het zal dan nog enige tijd duren alvorens de buisleiding “leeggestroomd” is. Bij niet ontsteking van de gasuitstroming hebben omwonenden nog de tijd om te vluchten. Indien de gaslekkage wel ontsteekt zullen omwonenden genoodzaakt zijn om te schuilen.

De personen in het gebouw zijn zelfredzaam. Hierdoor is men in staat, wanneer men bij een dergelijk scenario snel wordt gewaarschuwd, te vluchten. Gezien de omgeving is vluchten van de bron af een goede optie indien men de signalen van het scenario herkent.

Conclusie

De mate van zelfredzaamheid is goed.

Bestrijdbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen, bluswatervoorzieningen, materieel en vastgestelde opkomsttijden. Het plangebied is gelegen aan het Nieuwe Schuttingkanaal te Roswinkel, in het deel dat “doodloopt” tegen de N391. De N391 ligt op ca. 200 meter van de locatie. Aan het Nieuwe Schuttingkanaal zijn meerdere agrarische bedrijven gevestigd. Deze weg is verhard en is voldoende breed voor de hulpdiensten om de locatie te kunnen bereiken. De breedte van de weg is niet afwijkend van andere wegen in het buitengebied van Emmen. De locatie ligt direct aan Nieuwe Schuttingkanaal zodat er altijd voldoende bluswater aanwezig is.

Bij een gaslekkage is het zaak hulpdiensten snel te alarmeren waardoor er nog kans is om de omgeving buiten de 10-4 KW/m2 te kunnen beschermen en verdere aanstraling van objecten te beperken.

Naarmate het gasvolume terugloopt door het inblokken van de leiding zal het optreden richting de bron kunnen gaan plaats vinden. Het redden of bestrijden van bewoners in de bedrijfswoning zal in eerste instantie dus niet aan de orde zijn gezien de grote warmtestraling.

Conclusie

Voor wat betreft bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zijn er in beginsel geen knelpunten.

Maatregelen

De VRD beveelt de volgende maatregelen aan:

  • De beste maatregel is de bedrijfswoning buiten de invloedssfeer, 75 meter, van de buisleiding te realiseren.
  • Het is aan te bevelen om bijv. een kelder onder de woning te hebben, waar bewoners eventueel in kunnen schuilen bij een fakkelbrand aan de buisleiding als vluchten niet meer kan.
  • Daarnaast is het zinvol om omwonenden te informeren over signalen die horen bij een gaslekkage aan een buisleiding en wat te doen bij een fakkelbrand als gevolg.
  • Als laatste is het raadzaam de hulpdiensten tijdig te informeren over de lekkage, zodat deze mogelijk verdere escalatie kunnen beperken.

Eindconclusie

De planontwikkeling is aanvaardbaar.

4.4.3 Route gevaarlijke stoffen

In de directe omgeving van het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het water of door buisleidingen.

4.4.4 Hoogspanningsverbindingen

In noordelijke richting is een bovengrondse hoogspanningslijn aanwezig. Het betreft een 110 tot 380 kV hoogspanningslijn. De hoogspanningslijn heeft een ZRO van circa 25 meter en een indicatieve magneetveldzone van circa 110 meter. Het plangebied ligt buiten de indicatieve magneetveldzone en daarmee ook ruimschoots buiten de ZRO zone. Hoogspanningslijnen zijn geen risicobronnen in het kader van externe veiligheid. Daarentegen kunnen hoogspanningslijnen bepaalde gezondheidseffecten veroorzaken voor hoofdzakelijk kinderen tot en met de basisschoolleeftijd. De hoogspanningslijn is voor dit ruimtelijk plan verder niet relevant. De planlocatie ligt namelijk buiten de indicatieve magneetveldzone van de hoogspanningslijn.

4.4.5 Conclusie

De planontwikkeling is aanvaardbaar vanuit het aspect externe en fysieke veiligheid.

4.5 Waterparagraaf

4.5.1 Inleiding

De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen.

Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

4.5.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa’s. De watertoets is uitgevoerd op 14 november 2019. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de Normale procedure van de watertoets moet worden doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap Hunze en Aa's een maatwerk wateradvies moet maken. Het maatwerkadvies is op 23 januari 2020 ontvangen vanuit het waterschap (Bijlage 11).

4.5.3 Waterhuishouding

Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het plan toe. In de watertoets wordt uitgegaan van een toename van het verharde oppervlak van circa 20.000 m2 (incl. erfverharding). Er zijn geen situaties van wateroverlast bekend in het plangebied of de directe omgeving.

4.5.4 Afvoer van water

Huishoudelijk afvalwater

Voor het huishoudelijke afvalwater zal aansluiting worden gevonden op het aanwezige drukrioolstelsel. Hier zal geen hemelwater op worden afgevoerd.

Bedrijfsafvalwater

Berdrijfsafvalwater mag niet worden geloosd op de riolering. Hiervoor wordt een voorziening getroffen door het bedrijf.

Hemelwater

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is erop gericht het hemelwater af te koppelen van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Voor lozing van het hemelwater wordt waterberging op eigen terrein gerealiseerd aan de noordkant van het nieuwe bedrijfsperceel. Hier wordt een nieuwe sloot gegraven met een lengte van 200 meter en afhankelijk van de opgave voor het compenserend vermogen hiervan qua inhoud op aangepast.

4.5.5 Kwaliteit oppervlaktewater

Vermeden dient te worden dat hemelwater in aanraking komt met materialen die milieu belastende stoffen uitlogen. Om verontreiniging te voorkomen dient derhalve bij de bouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen.

4.5.6 Inhoud definitieve uitgangspuntennotitie watertoets van 23 januari 2020

Hierna zal thematisch worden ingegaan op de relevante onderdelen van de uitgangspuntennotitie zoals die op 23 januari 2020 is ontvangen.

Specifieke en aanvullende uitgangspunten uit de notitie van 23 januari 2020

Bestaand watersysteem 

Het plangebied ligt in een peilgebied met een zomerpeil van +11,50 m NAP en een winterpeil van +11,00 m NAP. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een sloot, die via een duiker in noordoostelijke richting afwatert op een hoofdwatergang van het Waterschap, zoals zichtbaar op onderstaande figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019027-W701_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019027-W701_0014.jpg"

Watercompensatie 

De verhardingstoename van 20.000 m2 resulteert in een bergingsopgave van 1.600 m3. Er wordt echter meer verhardingstoename mogelijk gemaakt omdat het beoogde bouwvlak 25.000 m2 groot is. Bij bestemmingswijzigingen moet het waterschap waarborgen dat alle verhardingstoename die mogelijk wordt gemaakt wordt gecompenseerd. Tenzij in de regels bij het wijzigingsplan een expliciet maximum wordt gesteld aan het bebouwingspercentage, moet het hele bouwvlak worden meegerekend in de bergingsopgave (dit mag dan namelijk in zijn geheel worden verhard). De aanvullende 5.000 m2 verhardingstoename die mogelijk wordt gemaakt via het bouwvlak resulteert in een aanvullende bergingsopgave van 400 m3. Dit houdt in dat de totale bergingsopgave voor het plan 2.000 m3 is, voor een verhardingstoename van 25.000 m2.

Het voorstel vanuit het waterschap is om deze opgave in te vullen door het graven van een sloot aan de noordzijde van het plangebied is geschikt, zolang deze over voldoende bergingscapaciteit beschikt. De afvoerrichting ligt naar het Nieuwe Schuttingkanaal, waar een eindduiker gerealiseerd kan worden.

Vanuit de initiatiefnemer is aangegeven dat er aan de noordkant een nieuwe sloot gegraven gaat worden met een lengte van minimaal 200 meter en een inhoud van minimaal 2.000 m3. Ook is in de regels voorwaardelijk gemaakt dat er minimaal 2.000 m3 aan waterbergend vermogen moet worden gerealiseerd.

Drooglegging 

De drooglegging binnen het plangebied voldoet niet met 0,6 tot 1,0 m, zie daartoe onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019027-W701_0015.jpg"

Het verschil tussen het laagste maaiveld en de grondwaterstand wordt daarmee slechts ca. 0,4 m. Hierdoor rekening te houden met het ophogen van het perceel.

In de nieuw te graven sloot kan tot in het maaiveld het afstromende hemelwater worden geborgen (1.600 tot 2.000 m3), mits daarvoor een vertraagde afvoer wordt gerealiseerd. Dit kan bijvoorbeeld via een knijpconstructie (landbouwkundige afvoer).

Deze vertraagde afvoer zal worden gerealiseerd.

Lokaal komen hoge grondwaterstanden voor, waardoor niet in het hele plangebied aan de drooglegging- (1,20 m) en ontwateringsnorm (0,7 m) wordt voldaan. Bij aanwezigheid van veen en moerige gronden boven het grondwater, zal het veen oxideren en naar de toekomst tot bodemdaling leiden. Tussen 2009 en 2019 is de bodem in dit gebied 10 tot 15 cm gedaald. Het waterschap adviseert daarom de dikte en ligging van het veen te bepalen en bij aanwezigheid rekening te houden met de verdere bodemdaling door veenoxidatie met betrekking tot erfverharding en groen/tuinen.

Daar waar bebouwing en erfverharding is voorzien zal de grond tot op het ‘vaste’ worden afgegraven en opgevuld worden met geel zand zodat deze bebouwing geen hinder gaat ondervinden van verdergaande verzakking. Met het aanbrengen van verharding zal rekening worden gehouden met een obstakelvrije zonen van 5 meter vanaf de insteek van het kanaal (keurzone) langs de hoofdwatergang (Nieuwe Schuttingkanaal wz). Bij het gedeeltelijk aanbrengen van verharding voor ontsluiting van het erf, binnen deze zone, zal dit, indien aan de orde, worden gemeld bij het waterschap.

Thema wateroverlast 

Het waterschap zorgt voor het functioneren van het watersysteem. Het watersysteem moet nu, maar ook op de lange termijn, goed functioneren. Het watersysteem moet zodanig zijn dat de inundatienormen niet worden overschreden bij toekomstige veranderingen zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Dit is gebaseerd op het principe van niet-afwentelen, zowel bestuurlijk, financieel en geografisch, in de tijd op elk schaalniveau. Er zijn landelijke werknormen (Nationaal Bestuursakkoord Water) opgesteld voor wateroverlast. Het gaat hierbij om wateroverlast, die ontstaat door inundatie vanuit oppervlaktewater als gevolg van lokale neerslag. De normen zijn uitgedrukt in de kans dat het peil van het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019027-W701_0016.jpg"

Thema afvalwater & riolering

Samenwerking in de waterketen leidt tot een grotere doelmatigheid en verdergaande kwaliteitsverbetering van het oppervlaktewater. In een groot deel van het bestaand stedelijk gebied wordt het hemelwater en het afvalwater verzameld in een gemengd rioolstelsel. Via het gemengde stelsel wordt dit afvalwater getransporteerd naar de RWZI, waar het na zuivering geloosd wordt op het oppervlaktewater. Door het hemelwater gescheiden te houden van het afvalwater wordt het hemelwater niet vervuild en kan dit schone water behouden blijven voor het watersysteem. Ook is een vermindering van het volume afvalwater gunstig voor de capaciteit van de bestaande riolering, transportvoorzieningen en de RWZI. Het vrijkomende hemelwater na afkoppeling mag niet resulteren in een versnelde afvoer en het hemelwater mag in principe niet door diffuse bronnen zijn verontreinigd voordat het in het oppervlaktewatersysteem terechtkomt.

In dit plan wordt voorzien in het scheiden van het rioolstelsel, waarbij het schone hemelwater wordt afgevoerd naar een nieuw aan te leggen sloot langs de gehele noordkant van het nieuwe bedrijf. Deze zal een lengte krijgen van minimaal 200 meter en een inhoudsmaat van minimaal 2.000 m3.

Verontreiniging voorkomen

De invloed van diffuse bronnen op hemelwater moet zoveel mogelijk worden beperkt door het hanteren van de beleidsuitgangspunten in het landelijk emissiebeleid. Dit gaat volgens de trits voorkomen, scheiden en zuiveren. Door het gebruik van preventieve/ brongerichte maatregelen komt hemelwater met zo weinig mogelijk vervuilende stoffen of uitlogende materialen in aanraking en blijft het zo schoon mogelijk. Het uitgangspunt bij de invulling van deze zorgplicht is het gebruik van de beste beschikbare technieken.

Alternatieve maatregelen zijn ook acceptabel, mits deze maatregelen aantoonbaar hetzelfde effect opleveren. Op grond van de huidige wet- en regelgeving is het niet de bedoeling om de zorgplicht volledig af te kaderen. De lozer mag zelf invulling geven aan de zorgplicht. Mogelijke preventieve/brongerichte maatregelen zijn:

  • Bij nieuwbouw en renovatie zo weinig mogelijk uitlogende materialen zoals zink, koper en lood gebruiken. Alternatieven gebruiken heeft de voorkeur. De nationale pakketten duurzaam bouwen geven handvaten voor alternatieven.

Initiatiefnemers hebben aangegeven geen gebruik te maken van uitlogende materialen.

Lozing van hemelwater op het oppervlaktewaterlichaam mag niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van dat oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast moet de lozing van hemelwater passen binnen de te bereiken waterkwaliteitsdoelstellingen voor het oppervlaktewaterlichaam of de functies van het gebied.

Initiatiefnemers geven aan dat water dat uiteindelijk in het oppervlaktewater terecht zal komen zo schoon mogelijk is. Er zal een aparte vulplaats voor GBM (gewasbeschermingsmiddelen) komen met een VITO bak eronder om een en ander op te vangen en te scheiden. Daarnaast komt er een aparte spoelplaats voor het schoonspoelen van de machines waar een vetput onder wordt gerealiseerd.

Alle agrarische bedrijven vallen onder het Activiteitenbesluit. Voor akkerbouwbedrijven gelden aanvullende voorschriften voor de toepassing van bestrijdingsmiddelen en kunstmest. In het Activiteitenbesluit is een lozingsverbod opgenomen van verontreinigd hemelwater dat rechtstreeks afstroomt van het verharde erf naar het oppervlaktewater (=erfafspoelwater). Bij de inrichting van het plan moet rekeningen worden gehouden met de voorschriften uit het Activiteitenbesluit. Voor het Activiteitenbesluit geldt een meldingsplicht bij het waterschap.

Thema grondwater & ontwatering

Grondwater ordenend

Het functioneren van het grondwatersysteem moet als ordenend element meegenomen worden in de locatiekeuze en de inrichting van plannen. Bij de aanleg van nieuwe gebieden is het uitgangspunt dat wijzigingen in de grondwaterstanden niet mogen resulteren in nadelige gevolgen voor andere gebieden. Dat kan tot gevolg hebben dat het oppervlaktewaterpeil niet gewijzigd kan worden of dat er daarvoor of daardoor aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om grondwateroverlast in het plangebied te voorkomen.

Wateroverlast

Een te hoge grondwaterstand kan grondwateroverlast veroorzaken, bijvoorbeeld in de vorm van water in de kruipruimte. Te lage grondwaterstanden daarentegen resulteren in verdroging. Het verlagen van grondwaterstanden in bestaande bebouwde gebieden kan problemen geven wanneer er sprake is van houten funderingen en funderingen op klei op veen. Zijn die aanwezig dan mogen de gemiddeld laagste grondwaterstanden (GLG) niet verder worden overschreden (niet nog lager worden). Ook de aanwezigheid van oude bomen verdient aandacht. Volwassen bomen kunnen afsterven als de ontwateringsdiepte snel en drastisch wordt veranderd en verder verlaagd wordt dan 1 m minus maaiveld. Oude bomen kunnen hun wortelstelsel niet meer aanpassen aan grote veranderingen in het grondwater. Tevens kunnen natuurgebieden in en rond het plangebied negatief beïnvloed worden wanneer het hydrologisch systeem veranderd. Het is dan ook belangrijk bij elk inrichtingsplan samen met het waterschap vanuit het bestaande watersysteem vast te stellen wat de huidige en gewenste grondwaterstanden zijn en of er sprake is van een nadelige beïnvloeding van de omgeving.

Normen

Bij een gewenste grondwatersituatie is er geen sprake van overlast en zijn de volgende ontwateringseisen richtinggevend. Voor verschillende typen grondgebruik gelden bij een halve maatgevende afvoer (een afvoer die 10 a 15 keer per jaar wordt overschreden) de volgende ontwateringsadviezen.

Advies ontwateringsdiepte grondgebruik:

  • Woningen met kruipruimte: 0,7 m onder onderkant vloer;
  • woning zonder kruipruimte: 0,3 m onder onderkant vloer;
  • drijvende woningen: geen ontwateringseis.

Er wordt een woning met kruipruimte gebouwd waarbij bij de verdere uitwerking van de concrete bouwplannen voor de woning rekening zal worden gehouden met de aanbevolen ontwateringsdiepte.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

5.1 Ontwerp wijzigingsplan en zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan heeft van 15 april 2020 tot en met 26 mei 2020 voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het ontwerp wijzigingsplan zijn geen inhoudelijke zienswijzen ingediend. Provincie Drenthe en waterschap Hunze en Aa's hebben aangegeven in te kunnen stemmen met het plan (Bijlage 13 en Bijlage 14).

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Voor het opstellen van een wijzigingsplan is een bedrag opgenomen in de legesverordening. De plankosten komen geheel voor rekening van de aanvrager. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.