direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Emmen, Zwartemeer, nieuwe natuur Noordoost
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2019008-W701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot wijzigingsplan

Het Natura 2000-gebied Bargerveen is het grootste van de hoogveenrestanten van Nederland. Voor de kwaliteit en ontwikkeling van hoogveengebieden zijn de hydrologische omstandigheden een belangrijke factor. In een groot deel van het hoogveengebied is de stijghoogte van het grondwater te laag voor de ontwikkeling van actieve hoogvenen. Om die ontwikkeling mogelijk te maken zijn aanvullende maatregelen binnen en buiten het Natura 2000-gebied noodzakelijk. Daartoe is het beheerplan voor het Natura 2000-gebied Bargerveen geschreven, dat een structurele verbetering van de natuurlijke en recreatieve waarden tot doel heeft. In het beheerplan zijn maatregelen opgenomen die ondersteunend zijn aan de kernopgaven en instandhoudingsdoelen van het Natura 2000 gebied. De inrichting van het plangebied is opgenomen als maatregel in het beheerplan. Staatsbosbeheer is in het kader van die opgave voornemens om ten noordoosten van het Bargerveen 20 hectare agrarisch gebied om te vormen tot natuur. Hiermee is het op termijn mogelijk om de afwatering, conform het peilenplan van de herinrichting Emmen-Zuid, in te stellen op het voor het veen gewenste hogere peil. Het plangebied is gelegen buiten de begrenzing van Natura 2000 maar binnen de door provincie Drenthe aangewezen begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van Zwartemeer, aan de Kamerlingswijk OZ. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door het Natura 2000-gebied Bargerveen, het oosten wordt begrensd door de Duits-Nederlandse grens, de noordelijke grens volgt de perceelsgrens en in het westen ligt het plangebied tot de Kamerlingswijk OZ.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019008-W701_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied (indicatief rood omlijnd aangegeven).

1.3 Huidige planologische regeling

1.3.1 Bestemming

Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Emmen' bestemd als 'Agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen' (agrarische doeleinden). Daarnaast is voor een gedeelte ten noordwesten van het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' van toepassing, bestemd voor gastransportleidingen met de daarbij behorende belemmeringsstroken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019008-W701_0002.png"

Afbeelding 2: Begrenzing plangebied en huidige bestemmingen (rood omlijnd aangegeven).

1.3.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Emmen' is voor Burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 16.7.1 lid g) voor het wijzigen van de bestemming naar de bestemming Natuur - Veengebieden en Beekdalen, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • 1. de ontwikkeling bijdraagt aan de verdere ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS);
  • 2. de uitbreiding is passend binnen de landschappelijke structuur;
  • 3. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op bovenstaande bepalingen.

1.4 Opzet wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. In de toelichting wordt een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes. Op de verbeeding worden de percelen in het plangebied aangegeven met een bestemming. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het plangebied geregeld.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is 24 september 2009 vastgesteld. De structuurvisie is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020 (vastgesteld 2001). De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid.

Voor het Bargerveen richt de inzet zich op een ruimtelijke overgangszone in noordelijke en westelijke richting tussen de natuur van het Bargerveen en de omliggende agrarische functie. In deze overgangszone is naast landbouw ook ruimte voor recreatie of recreatief medegebruik. Daar waar landbouw onrendabel wordt, kan extensivering en/of recreatief medegebruik een plek krijgen. Hierbij kan zelfs gedacht worden aan een nieuwe veenomgeving, zodat de natuur in het Bargerveen ontlast wordt.

Het plangebied is in de Structuurvisie aangegeven als ruimtelijke overgangszone.

2.1.2 Compensatievisie gemeente Emmen

In de Compensatievisie gemeente Emmen (vastgesteld door het college van B&W op 6 mei 2008) zijn gebieden aangegeven waar natuurontwikkeling in het kader van compensatieregelingen kan plaatsvinden.

Per gebied is in de compensatievisie aangegeven op welke manier ze versterkt kunnen worden. Daarbij is naast een versterking van de ecologische functie ook gestreefd naar een versterking van landschap en recreatie. Compensatie heeft betrekking op bos, natuur, landschap en archeologie. De ligging van de compensatielocaties moet aansluiten op bestaande natuurterreinen of hiertussen een verbinding vormen. De ligging en omvang moeten zodanig zijn dat de terreinen robuuste, duurzame natuurgebieden vormen. Daarnaast moet de ligging aansluiten bij de structuurvisie. Dit betekent onder andere dat de locaties bijdragen aan het behoud en de versterking van de aardkundige waarden. Compensatielocaties dragen ook bij aan de bestaande en gewenste recreatie-structuur, maar niet ten koste van de natuurwaarden. De inrichting en het beheer van de locaties wordt afgestemd op de cultuurhistorische en archeologische waarden in de gemeente. Tenslotte kan compensatie vorm krijgen in verbetering van kwaliteit van bestaande gebieden en waarden.

In de structuurvisie wordt ook rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van de klimaatverandering. Investeringen om effecten te voorkomen, kunnen goed worden gecombineerd met investeringen in natuur, zeker als het gaat om waterberging en bosaanplant. Andersom is het belangrijk om bij investeringen in behoud en versterking van natuurgebieden rekening te houden met verandering van klimaat. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de buffering van een gebied tegen de verwachte extremere weersomstandigheden.

Het plangebied is in de compensatievisie aangewezen als zoekgebied. Het gebied sluit aan op het natuurgebied Bargerveen. Het hoogveen is vrijwel onbegroeid of laag begroeid. Langs de randen is meer opgaande begroeiing aanwezig. Het omringende zoekgebied is daarentegen open en bestaat voornamelijk uit veenkoloniaal akkerland.

2.1.3 Ruimtelijke waardenkaart

In het uitvoeringsprogramma behorende bij de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef is de Ruimtelijke waardenkaart opgenomen. In september 2011 is de Ruimtelijke waardenkaart vastgesteld door de gemeenteraad.

De Ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de gemeente Emmen. Het geeft een beschrijving van het ontstaan van het landschap en stelt de belangrijkste karakteristieken van het landschap vast, geeft de knelpunten aan met betrekking tot hedendaagse ruimtelijke ontwikkelingen en stelt een strategie op voor behoud, versterking en ontwikkeling van landschap in relatie tot cultuurhistorie. De Ruimtelijke waardenkaart biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie; de 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer binnen de gemeente. Het document biedt concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie en geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden.

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied

De RWK maakt een onderscheid in deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied “Grootschalige veenontginningen” (het landschap van het veen). Dit is het landschap van de grote maten. Alles is hier groot en stoer. Het landschap wordt gevormd door open ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour aan de ruimte. Zij 'maken' de ruimten. Het is een open landschap; weids, maar geenszins kaal.

Naast de robuuste ruimte als visueel aspect is de strikte regelmaat van het landschap van het veen kenmerkend. Het veenkoloniale landschap kent een uiterst regelmatige basisstructuur met een sterke ritmiek van kanalen, wijken en sloten. In het landschap van het veen is de strategie gericht op behoud van resterende veengebieden.

De inrichting van het plangebied levert een bijdrage aan het behoud van resterende veengebieden. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de inpassing van het plan in de landschappelijke structuur.

2.1.4 Bestemmingsplan Buitengebied Emmen

Het bestemmingsplan Buitengebied Emmen heeft als uitgangspunt dat een vitaal platteland van groot belang is voor de ontwikkeling van het omvangrijke buitengebied van Emmen. Het bestemmingsplan kan in ruimtelijke zin ontwikkelingen ondersteunen, die het karakter en de leefbaarheid van het buitengebied versterken. Zo draagt een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan optimaal bij aan een vitale toekomst voor het platteland in Emmen.

Landbouw en landschap (inclusief natuur- en bosgebieden) bepalen het gezicht van het Emmense platteland. Ze worden daarom aangemerkt als 'basisfuncties'. Landbouw en landschap (inclusief cultuurhistorie en archeologie) zijn onlosmakelijk verbonden met het buitengebied en er (letterlijk) in geworteld. Bodem en water zijn de randvoorwaarden om de landbouw en het landschap goed te laten ontwikkelen en vanuit die rol ook essentieel. In het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de lagenbenadering die in de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef wordt gehanteerd. De onderste lagen van landschap, natuur en bodem zijn in de Structuurvisie bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden in de netwerk- en occupatie laag. Landschap is ook in de Structuurvisie de onderlegger voor het ruimtelijke, economische beleid.

Het bestemmingsplan kiest landschap als randvoorwaarde voor ontwikkelingsmogelijkheden van de aanwezige functies. Begrip en inzicht in de landschappelijke opbouw kan als inspiratiebron werken bij landschappelijke ingrepen. Het rapport “De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap", als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan, biedt een handvat voor het uitwerken van nieuwe ontwikkelingen. De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd en dat alles zodanig dat het landschap 'zijn verhaal' kan blijven vertellen.

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de grootschalige veenontginningen. Het wordt gerekend tot gebied 34, Zwartemeer en omgeving. In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op de ontstaansgeschiedenis en landschappelijke structuur van het gebied.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd :

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Visiekaart en doelstellingen

De meest in het oog springende provinciale ambities komen samen op de visiekaart 2030. De visie geeft een samenhangend perspectief op de toekomst. Op de visiekaart is de ontwikkeling voor de robuuste systemen vastgelegd. De robuuste systemen vormen de dragers voor de ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe.

Het plangebied is op de visiekaart aangeduid als robuust natuursysteem. Dit systeem betreft de gebieden en verbindingen die de ruggengraat vormen voor de natuur in Drenthe.

Kernkwaliteiten

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Natuur

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit, deze zijn nader beschreven in het robuust natuursysteem. Het NNN vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. Voor de ruimtelijke identiteit van Drenthe is de belevingswaarde en de mogelijkheid tot benutten van de natuur van groot belang. De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland. De provinciale ambitie ten aanzien van natuurontwikkeling of het ontwikkelen van een robuust NNN, is uitgewerkt in het robuust natuursysteem. De provinciale ambities voor natuur zijn concreet uitgewerkt in de Natuurvisie 2014 - 2040. Het Programma Natuurlijk Platteland geeft invulling aan de strategie van behoud en herstel van de biodiversiteit binnen het Natuurnetwerk Nederland. De ambities zijn uitgewerkt in een Flora- en faunabeleidsplan en Natuurbeheerplan met beheerdoelen voor gebieden.

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (kaart D3 van de Provinciale omgevingsverordening Drenthe). In paragraaf 2.2.3 Provinciale omgevingsverordening wordt hier nader op ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019008-W701_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede kaart D3. Natuurnetwerk Nederland (Provinciale omgevingsverordening Drenthe).

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Veenkoloniën richt zich specifiek op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de veenkoloniën. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Conclusie ten aanzien van kernkwaliteiten

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de realisatie van nieuwe natuur ten noordoosten van het Bargerveen. De aanleg van nieuwe natuur leidt niet tot een aantasting van de beschreven kernkwaliteiten en draagt bij aan de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland. In Hoofdstuk 3 Huidige situatie en beschrijving ontwikkeling en Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling wordt nader ingegaan op de ruimtelijke en milieutechnische inpassing.

2.2.2 Beheerplan Bargerveen

Op 4 juni 2013 is het hoogveenreservaat Bargerveen definitief als Natura 2000 gebied aangewezen. Daarmee heeft het reeds bestaande natuurgebied een bijzondere status gekregen binnen het Nederlandse natuurbeleid. De basis van de aanwijzing vormen de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, met instandhoudingsdoelen zowel op het gebied van vogels als op het gebied van bijzondere habitattypen. Voor dit soort gebieden moet binnen drie jaar na de aanwijzing een beheerplan worden gemaakt. Een beheerplan geldt voor zes jaar.

Voor het Bargerveen is een Natura 2000 beheerplan opgesteld. Het doel van het Natura 2000 beheerplan is te garanderen dat de doelen waarvoor het gebied is aangewezen daadwerkelijk kunnen worden gehaald. Het beheerplan dient de doelen uit te werken, het bestaande beheer en ander gebruik te toetsen en zo nodig een pakket aanvullende maatregelen voor te leggen. Het biedt daarnaast duidelijkheid aan beheerders, gebruikers en belanghebbenden over welke activiteiten zonder significante negatieve gevolgen voor de natuur in en bij het Natura 2000-gebied kunnen blijven bestaan of kunnen worden ontwikkeld. Ook geeft het beheerplan aan welke activiteiten mogelijk wel negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen en (opnieuw) zullen moeten worden getoetst aan de Wet natuurbescherming. Ten slotte biedt het de diverse bevoegde gezagen en burgers een handvat voor de vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming.

De inrichting van het plangebied is opgenomen als maatregel in het beheerplan. Tussen de Kamerlingswijk en de Duitse grens ten noorden van het huidige reservaat is een smalle zone (20 ha) aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (tegenwoordig: Natuurnetwerk Nederland). Hiermee is het op termijn mogelijk om de afwatering, conform het peilenplan van de herinrichting Emmen-Zuid, in te stellen op het voor het veen gewenste hogere peil.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019008-W701_0004.png"

Afbeelding 4: Maatregelen beheerplan Bargerveen (met rood het plangebied aangeduid).

2.2.3 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft.

Gronden die zijn aangeduid op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) vormen het Natuurnetwerk Nederland. De toelichting van het ruimtelijk plan beschrijft:

  • a. de wezenlijke kenmerken en waarden van het desbetreffende deel van Natuurnetwerk Nederland, zoals aangegeven in het Natuurbeheerplan;
  • b. hoe de wezenlijke kenmerken en waarden worden beschermd;
  • c. en hoe negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden worden voorkomen.

Natuurbeheerplan 2019

Volgens het Natuurbeheerplan Drenthe 2019 is voor het plangebied de ambititetype 'Nog om te vormen landbouwgrond naar natuur (inrichting)' van toepassing.

Conclusie

Met het plan tot realisatie van nieuwe natuur wordt invulling gegeven aan de ambitietype 'Nog om te vormen landbouwgrond naar natuur (inrichting)'. De mogelijke effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Bargerveen zelf zijn onderzocht in een Natuurtoets. De resultaten van deze toets staan beschreven in paragraaf 4.2. In de Natuurtoets is beschreven hoe de wezenlijke kenmerken en waarden worden beschermd en hoe negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden worden voorkomen.

2.3 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Met de structuurvisie kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de Amvb Ruimte (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening: Barro). Het Barro stelt eisen aan een bestemmingsplan daar waar het gaat om gebieden van nationaal belang. In de regels van het Barro is aangegeven hoe met deze belangen bij nieuw op te stellen bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. Het Barro heeft op deze punt dus rechtstreekse werking. Daarnaast voorziet het Barro in provinciaal medebewind. Dit houdt in dat een provincie verplicht wordt tot het opnemen van zaken in de provinciale omgevingsverordening. Zo worden de provincies verplicht gebieden aan te wijzen die het natuurnetwerk Nederland vormen. Bij provinciale verordening worden de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden aangewezen en worden regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen. Zie hiervoor ook paragraaf 2.2.3 Provinciale omgevingsverordening.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie en beschrijving ontwikkeling

3.1 Ontstaansgeschiedenis en huidige situatie

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de grootschalige veenontginningen. Het is gelegen in het gebied Zwartemeer en omgeving. Dit gebied is ontgonnen door middel van het bloksysteem type 2. Het landschap rond Zwartemeer is in de loop van de vorige eeuw veranderd van een relatief kleinschalig landschap met meerdere bebouwingslinten tot een grootschalig open landschap van de hoogveenontginningen.

De grootschalige verveningen kwamen pas op gang na het graven van de Verlengde Hoogeveensche Vaart. In 1894 bereikt de Verlengde Hoogeveensche Vaart de Duitse grens en in 1898 kwam de aansluiting met het Sud-Nordkanaal tot stand. Loodrecht op de Verlengde Hoogeveensche Vaart werd de hoofdwijk Kamerlingswijk gegraven met daar weer op aansluitend de dwarswijken Verlengde Dorpshuiswijk en (Verlengde) Meerwijk. Deze dwarswijken liepen dus parallel aan het hoofdkanaal, de Verlengde Hoogeveensche Vaart. Haaks op deze dwarswijken werden om de ongeveer 200 à 220 meter gewone wijken gegraven. Langs beide zijden van de Verlengde Hoogeveensche vaart en de westzijde van de Kamerlingswijk zijn wegen aangelegd, terwijl langs de westzijde van delen van de Kamerlingswijk, langs de Verlengde Dorpshuiswijk en Verlengde Meerwijk paden zijn aangelegd.

Het plangebied van ca. 20 hectare groot is agrarisch in gebruik. Het plangebied is in visueel opzicht een landschap van de grootschalige ontginningen met grote open ruimtes en lange zichtlijnen. In 2018 zijn op de percelen gerst en zonnebloemen verbouwd en heeft een deel braak gelegen. Het Bargerveen ten zuiden is gedeeltelijk onontgonnen. De andere omliggende landen zijn, in overeenstemming met het plangebied, voorbeelden van hoogveenontginningen. De kenmerkende verkavelingsstructuur (om de 200 meter ligging van gegraven wijken) is in het gebied nog goed aanwezig. Het plangebied is 200 meter breed en voegt zich daarmee in de landschappelijke structuur. Het plangebied wordt ingericht als overgangsgebied van het Bargerveen naar het veenkoloniaal akkerland.

3.2 Beschrijving ontwikkeling

De transformatie van het plangebied heeft het creëren van een optimaal habitat voor de grauwe klauwier en paapje als doel. Daarnaast worden nog diverse andere natuurdoeleinden verwezenlijkt. Beide soorten hebben met name belang bij diversiteit en een insectenrijke omgeving, de inrichtingsmaatregelen zijn hierop afgestemd. Daarnaast wordt een proeftuin voor paludicultuur (natte landbouw) aangelegd. De volgende inrichtingsmaatregelen worden uitgevoerd:

  • Aanleg bos: in overeenstemming met de particulier grenzend aan het plangebied wordt een bos aangelegd.
  • Ophogen gronden: met vrijgekomen grond worden de gronden in het gebied opgehoogd om de omliggende percelen te scheiden van de waterpartij.
  • Daarnaast kunnen deze met het juiste beheer (verschraling) omgezet worden naar kruidenrijk grasland. Dit trekt diverse insecten aan.
  • Aanleg singel met besdragers: grauwe klauwieren hebben de voorkeur om te broeden in dichte, doordragende struiken. Het laten staan en verder ontwikkelen van laag dicht struweel is essentieel voor een vermindering van predatie en daarmee een verhoging van het broedsucces.
  • Aanleg ondiepe waterzones: in het gebied worden ondiepe waterzones aangelegd als proeftuin/pilot voor paludicultuur (= natte landbouw). Hiernaast komen hier veel insecten op af wat de grauwe klauwier en paapje ten goede komt.
  • Realisatie open water: de bestaande wijk aan de zuidzijde wordt uitgebreid als open water. Hier komen insecten op af als libellen.
  • Ter plaatse van de gasleiding wordt er niet gegraven op of direct naast de leiding. Er dient minimaal een strook van 5 meter tussen hart leiding en boveninsteek slenk onaangeroerd te blijven. De gasleiding mag tijdens de uitvoering niet gekruist worden met zwaar materieel of transport zonder hulpvoorzieningen die geaccordeerd zijn door de Gasunie. Op de verbeelding van dit wijzigingsplan is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen (bestemd voor gastransportleidingen met de daarbij behorende belemmeringsstroken).
  • De waterloop tussen het plangebied en de aangrenzende agrarische gronden blijft op hetzelfde peil. De stuw waarmee het gebied zal afwateren zal iets hoger ingesteld worden, op GGOR peil.

De inrichtingsvisie is opgenomen als Bijlage 2.

3.2.1 Hydrologische effectanalyse

In 2009 is door het waterschap het Gewenst grond- en oppervlaktewater regime (GGOR) Bargerveen vastgesteld. Hierin zijn afspraken gemaakt over bufferzones rond het Bargerveen, de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en de peilen in de diverse peilvakken. Na inrichting van het plangebied wordt het in 2009 vastgestelde GGOR-peil ingesteld. De inrichting van het plangebied is volgens de afspraken die in het kader van het GGOR zijn gemaakt.

Door RoyalHaskoningDHV is een hydrologische effectanalyse uitgevoerd waarin de effecten op de omgeving onderzocht zijn (Bijlage 3). De inrichting van het plangebied betreft een waterhuishoudkundige beperkte ingreep. De conclusie is dat er voor de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden geen nadelige gevolgen te verwachten zijn.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling

4.1 Archeologie

4.1.1 Algemeen

De gemeente Emmen heeft archeologiebeleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport. Dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waarop de beleidskeuzes zijn gebaseerd. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie". Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Onderstaande tabel geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie   Archeologische waarden   Oppervlakte   Diepte   Drainage  
Rijksmonument   Beschermd   -   -   Verbod  
Waarde - Archeologie 1   Zeer hoge archeologische waarde   0 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 2   (zeer) (hoge) archeologische waarde   100 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 3   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 4   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Toegestaan  

Deze beleidskeuzes zijn vertaald in dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan.

Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied Buitengebied Emmen, Zwartemeer, nieuwe natuur Noordoost is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met een lage verwachting op archeologische waarden. Dergelijke gebieden zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

4.2 Ecologie

4.2.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden).

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Het plangebied is niet gelegen binnen Natura 2000-begrenzing. Het plangebied is wel gelegen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (zie ook paragraaf 2.2.1).

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.
4.2.2 Natuurwaarden

Door Antea Group is een Natuurtoets uitgevoerd (Bijlage 4). De toetsing wordt verdeeld in een deel gebiedsbescherming en een deel soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Het projectgebied grenst aan het Natura 2000-gebied het Bargerveen. De maatregelen zijn opgenomen in het Natura 2000-beheerplan Bargerveen. Daarom zijn de werkzaamheden niet meldings- of vergunningplichtig. Voor maatregelen in het kader van Natura 2000, beschreven in het beheerplan Bargerveen, zijn in verband met stikstofdepositie geen AERIUS-berekeningen noodzakelijk. De werkzaamheden moeten wel zorgvuldig worden uitgevoerd. Hiervoor is een ecologisch werkprotocol opgesteld (Bijlage 5). Dit ecologisch werkprotocol is opgesteld om mitigerende maatregelen te borgen, te voorkomen dat de verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming wordt overtreden en dat de werkzaamheden op dusdanige manier worden uitgevoerd dat effecten op het gebied van beschermde soorten beperkt zijn.

Uit de natuurtoets blijkt verder het volgende:

  • Het plangebied is niet relevant voor ganzen en zwanen als essentieel foerageergebied.
  • Er is geen open water voor ganzen en zwanen als essentiële slaapplaats.
  • In de winterperiode vervult het Bargerveen een slaapplaatsfunctie voor de kleine zwaan en de toendrarietgans. De dichtstbijzijnde locaties waar deze soorten overnachten liggen op 1000 meter van het plangebied. Deze locaties zijn visueel afgescheiden van het plangebied door kades, zodat negatieve invloed van lichtuitstraling op deze soorten kan worden uitgesloten. Wat betreft geluid blijkt uit de effectenindicator van Alterra dat de kleine zwaan en de toendrarietgans niet gevoelig zijn voor geluidsverstoring. Daarom zijn negatieve effecten op rustende ganzen en zwanen uitgesloten.

Soortenbescherming

Binnen het plangebied is aan de hand van bureauonderzoek en het terreinbezoek vastgesteld dat er beschermde diersoorten zoals beschreven in de Wet natuurbescherming aanwezig zijn (zie tabel). Het gaat om mogelijke verblijfplaatsen van:

  • Algemene broedvogels (artikel 3.1 en 3.5);
  • Vleermuizen (artikel 3.5);
  • De grote bosmuis (artikel 3.10);
  • De waterspitsmuis (artikel 3.10);
  • De groene glazenmaker (artikel 3.5).

Tabel: mogelijk aanwezige beschermde soorten in het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019008-W701_0005.png"

Enkel voor de soorten die in de tabel benoemd worden geldt een potentieel negatief effect. Potentiële effecten op overige beschermde soorten zijn uitgesloten. Deze ondervinden geen effect van het voornemen of er geldt een algemene vrijstelling voor de soort. De potentiële effecten op de benoemde soorten worden hieronder kort behandeld:

Algemene broedvogels

In het hele projectgebied kunnen nesten gebouwd worden door (algemeen voorkomende) soorten, maar met name in de bosschages. Indien nesten aanwezig zijn mogen deze tijdens de broedperiode (en wanneer deze in gebruik zijn) niet verwijderd of verstoord worden.

Vleermuizen

In alle redelijkheid kan worden gesteld dat het voorgenomen project weinig of geen invloed zal hebben op de vleermuisactiviteiten binnen en rondom het projectgebied. Voor wat betreft vleermuizen zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de Wet natuurbescherming.

Waterspitsmuis en grote bosmuis

De waterspitsmuis en de grote bosmuis komt in de omgeving van het projectgebied voor. De kans op aanwezigheid langs de wijk is klein, maar niet volledig uitgesloten. Wanneer de bosschages en bomen verwijderd worden en de oevers vergraven is de kans groot dat vaste verblijfplaatsen worden verstoord. Aangezien de geplande activiteiten voortvloeien uit het beheerplan is geen ontheffing nodig. Wel moet bij de werkzaamheden rekening gehouden worden met beide soorten. Dit betekent dat mitigerende maatregelen toegepast moeten worden. De mitigerende maatregelen zijn beschreven in het ecologisch werkprotocol (Bijlage 5).

Groene glazenmaker

De groene glazenmaker en krabbenscheerplanten bevinden zich op plaatsen waar geen maatregelen worden genomen. Effecten op de groene glazenmaker kunnen worden uitgesloten.

Bijdrage aan doelen beheerplan

Het voornemen ondersteunt de kernopgave en instandhoudingsdoelen van het Natura 2000- gebied. In het beheerplan is geconcludeerd dat met zekerheid te stellen is dat de bufferzones tot een hogere grondwaterstand in het Natura 2000-gebied leiden en tot méér plaatsen waar het grondwater tot in de veenbasis reikt. Dit versterkt de functie van het hoogveengebied. Naast de bijdrage aan de geohydrologische situatie wordt een belangrijke invulling gegeven aan andere doelen met betrekking tot de biodiversiteit en de broedvogels Paapje en Grauwe Klauwier. Deze soorten leven vooral in de overgangen van het veen naar de (drogere) omgeving. Deze gebieden zijn per definitie halfopen en rijk aan insecten. Een dergelijk gebied wordt gecreëerd met de maatregel.

4.2.3 Conclusie

Het voornemen draagt bij aan de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Bargerveen. De inrichting van het gebied heeft een positief effect op de biodiversiteit. De proeven op het gebied van paludicultuur leveren kennis op in relatie tot natte landbouw.

Voor de soortenbescherming zijn mitigerende maatregelen beschreven. Bovendien worden werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd. Daarmee zijn negatieve effecten uitgesloten.

Het plangebied is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN zijn niet aan de orde. De ontwikkeling van het plangebied is in het kader van het NNN.

4.3 Milieu

4.3.1 M.e.r.-beoordeling

De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijke eisen ten aanzien van m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer en in het Besluit m.e.r. In de Wet milieubeheer en in het Besluit m.e.r. wordt een onderscheid gemaakt in activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C-activiteiten), activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten) en activiteiten die wel zijn opgenomen in de D-lijst, maar in omvang kleiner zijn dan de opgenomen drempelwaarden. Voor deze laatste categorie geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van nieuwe natuur mogelijk. Dit is een activiteit in omvang kleiner dan de opgenomen drempelwaarden. Voor activiteiten ónder de drempelwaarde van bijlage D bestaat sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. van 1 april 2011 de verplichting tot een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Ook daarbij concludeert het bevoegd gezag (op basis van een aanmeldingsnotitie) of er wel of geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden.

Door Antea Group is een m.e.r.-aanmeldnotitie opgesteld (Bijlage 6). In de opgestelde aanmeldnotitie zijn de relevante milieuaspecten onderzocht. Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is de conclusie dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Burgemeester en wethouders hebben op 26 maart 2019 besloten dat voor het plan tot realisatie van nieuwe natuur ten noordoosten van het Bargerveen geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. Dit m.e.r.-beoordelingsbesluit is opgenomen als Bijlage 7.

4.3.2 Bodem

Het voornemen voor de transformatie van het plangebied gaat gepaard met ingrepen in de bodem. Zo wordt een gedeelte van het plangebied afgegraven ten behoeve van de aanleg van rietvelden en de aanleg van flauwe taluds. Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek van Sweco zijn opgenomen in de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling (Bijlage 6).

In de bovengrond van het onverdachte zuidelijke deel is een licht verhoogd gehalte aan kobalt aangetoond (indicatieve oordeel Besluit bodemkwaliteit: klasse Industrie). Het noordelijk deel is verdacht omdat ter plaatse mest is uitgereden, mogelijk vermengd met afvalwater uit een leerlooierij. Ter plaatse van het verdachte deel zijn geen verhoogde gehalten aangetoond aan zware metalen. De gehalten aan natrium, zwavel als sulfaat, chloride en zuurgraad op het perceel komen nagenoeg met elkaar overeen. Er lijkt geen sprake te zijn van bemesting met afvalwater van een leerlooierij.

Gezien de relatief lage gehalten en de toekomstige bestemming van de locatie is er geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek. Er is geen verontreiniging van betekenis aangetoond. Gelet hierop zijn er vanuit oogpunt van bodem geen belemmeringen voor de wijziging van de bestemming agrarisch naar natuur.

4.3.3 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid (zoals het woon- en leefklimaat).

Met het plan tot realisatie van nieuwe natuur worden geen geluidgevoelige bestemmingen of geluidsproducerende activiteiten mogelijk gemaakt. Het aspect geluid betekent geen belemmering voor het plan.

4.3.4 Luchtkwaliteit

Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor een ruimtelijk project vormt als aan minimaal een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het plan tot realisatie van nieuwe natuur draagt niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Omdat er zodoende geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOx en fijnstof niet toenemen. Hierdoor betekent het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes.

Er zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig in (de omgeving van) het plangebied. Ten noordwesten van het plangebied is wel een gasleiding gelegen.Ter plaatse van de gasleiding wordt er niet gegraven op of direct naast de leiding. Er dient minimaal een strook van 5 meter tussen hart leiding en boveninsteek slenk onaangeroerd te blijven. De gasleiding mag tijdens de uitvoering niet gekruist worden met zwaar materieel of transport zonder hulpvoorzieningen die geaccordeerd zijn door de Gasunie. Op de verbeelding van dit wijzigingsplan is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen (bestemd voor gastransportleidingen met de daarbij behorende belemmeringsstroken).

Voor het overige heeft met het wijzigen van de bestemming agrarisch naar natuur het aspect externe veiligheid geen gevolgen voor het plan.

4.5 Waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.5.1 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

4.5.1.1 Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

4.5.1.2 Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

4.5.2 Wateraspecten plangebied

In 2009 is door het waterschap het Gewenst grond- en oppervlaktewater regime (GGOR) Bargerveen vastgesteld. Hierin zijn afspraken gemaakt over bufferzones rond het Bargerveen, de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en de peilen in de diverse peilvakken. Na inrichting van het plangebied wordt het in 2009 vastgestelde GGOR-peil ingesteld. De inrichting van het plangebied is volgens de afspraken die in het kader van het GGOR zijn gemaakt.

Door RoyalHaskoningDHV is een hydrologische effectanalyse uitgevoerd waarin de effecten op de omgeving onderzocht zijn (Bijlage 3). De inrichting van het plangebied betreft een waterhuishoudkundige beperkte ingreep. De conclusie is dat er voor de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden geen nadelige gevolgen te verwachten zijn.

4.5.3 Overleg waterschap

De inrichting van het plangebied is in samenspraak met waterschap Vechtstromen tot stand gekomen.

De hydrologische effecten van de inrichting van het plangebied zijn voldoende onderzocht en beschreven in Bijlage 3. Het waterschap heeft geen bezwaar tegen de wijziging van het bestemmingsplan om de inrichting van nieuwe natuur mogelijk te maken.

Indien verder volgens de Waterwet werkzaamheden vergunningplichting zijn, dan dient er bij het waterschap een watervergunning aangevraagd te worden.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

5.1 Ontwerp wijzigingsplan en zienswijzen

Met ingang van 26 april 2019 tot en met 6 juni 2019 heeft het ontwerp wijzigingsplan voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het ontwerp wijzigingsplan is één inhoudelijke zienswijze ingediend. De zienswijze geeft geen aanleiding tot aanpassing van het wijzigingsplan. De beantwoording van de zienswijze is opgenomen in de Nota van beantwoording zienswijzen. Deze nota maakt deel uit van het collegebesluit tot vaststelling van het wijzigingsplan (Bijlage 1).

Provincie Drenthe heeft gereageerd en aangegeven dat bij een ongewijzigde vaststelling van het wijzigingsplan er geen aanleiding is om vanuit provinciaal belang op te treden in een mogelijke vervolgprocedure.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Voor het opstellen van een wijzigingsplan is een bedrag opgenomen in de legesverordening. De planontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de aanvrager. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.