direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, ongelijkvloerse kruising Emmen- West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2017032-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

N34

Over het grondgebied van de gemeente Emmen loopt de provinciale weg de N34. De N34 is een niet-autosnelweg en provinciale weg in Nederland, in het beheer van de provincies Drenthe en Overijssel. De weg is grotendeels een autoweg en vormt een noord-zuidroute vanaf de N36 bij Ommen via Hardenberg, Coevorden, Emmen en Gieten naar de A28 bij Zuidlaren. De N34 is 88 kilometer lang.

De N34 werd per 1 januari 2007 overgedragen van het rijk naar de provincies Drenthe en Overijssel. Vanaf dat moment was de N34 geen rijksweg meer. De provincie Drenthe ging in 2007 meteen aan de slag om de weg om te bouwen tot volwaardige enkelbaans stroomweg. In Drenthe is nu bijna de hele N34 een volwaardige ongelijkvloerse stroomweg. De laatste gelijkvloerse kruising bevindt zich binnen het grondgebied van de gemeente Emmen, ter hoogte van de aansluiting met de N391. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een ongelijkvloerse kruising ter hoogte van de N34 en de N391. Deze aanpassing is nodig om de doorstroming te verbeteren (functies: stroomwegen kennen knopen (geheel ongelijkvloers) en veiliger maken (veel kopstaart ongevallen) en het ontrafelen van de functies van wegen (erftoegangswegen die aansluiten op stroomwegen).

De N34 is een belangrijke schakel in het regionaal wegennet in Zuidoost-Drenthe. Het verbindt net als de A28 Overijssel met Groningen. Het zuidelijke deel van de N34 is ingericht als een stroomweg met 2x 2 rijstroken (100km/u) en gaat ter plaatse van het verkeersknooppunt N34 - N391 Rondweg Emmen over in een stroomweg met 1x 2 rijstroken (80 km/u). De N391 Rondweg Emmen ontsluit, naast Emmen ook het grootste industrieterrein van Noord-Nederland: Bargermeer. Een soepele doorstroming van het verkeer is daarom van groot economisch belang.

N391

De N391 is een belangrijk verbindingsroute tussen zuidoost Drenthe en zuidoost Groningen. De weg verbindt deze gebieden met Duitsland en de Eemshaven. De provincies Groningen en Drenthe hebben daarom afgesproken om de N366 en de N391 in te richten als een weg met een stroomfunctie.

In de beoogde nieuwe situatie komt er een ongelijkvloerse kruising die de N34 en de N391 met elkaar verbindt waardoor voor beide wegen de doorstroming verbetert.

1.2 Aanleiding en doel van het plan

Grondslag Provinciaal besluit en financiering

De provincie Drenthe heeft bij het vaststellen van haar Provinciaal Verkeer en Vervoersplan (PVVP) tevens een Investeringsprogramma Verkeer en Vervoer (IVV) vastgesteld waarin de opwaardering van de N34 is opgenomen. Het college van Gedeputeerde Staten heeft het opwaarderen van de N34 naar voren gehaald, dit heeft te maken met het feit dat dit gaat om een zogeheten ‘RSP project’. Het gaat daarbij om Zuiderzee gelden die benut worden om de infrastructuur te verbeteren, waaronder dit project. De aanleg zal leiden tot versterking van de economische ontwikkeling en tevens bijdragen aan de werkgelegenheid bij de aanleg. De provincie Drenthe draagt voor 2/3 deel de kosten van het aanleggen van het voorliggende plan en de gemeente Emmen 1/3 deel.

Korte omschrijving plan

De provincie Drenthe is voornemens ter hoogte van Emmen-West een ongelijkvloerse knoop van de N34 op de N391 te realiseren. Hiertoe is zij voornemens om bij het knooppunt N34 - N391 de N34 te verdubbelen naar een stroomweg met 2x 2 rijstroken, het bestaande viaduct Klinkmolen te revitaliseren en een nieuw viaduct Klinkmolen II te realiseren. Daarnaast worden er in de toe- en afritten van en naar de N34 - N391 Rondweg Emmen, ter hoogte van de Ermerweg een fly-over en een nieuw viaduct gerealiseerd en het onderliggende wegennet, de verbinding Erm - Emmen wordt losgekoppeld van het hoofdwegennet.

Onderstaand een weergave van de beoogde nieuwe ongelijkvloerse kruising.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0001.jpg"

De doelstellingen die met het nieuwe ontwerp beoogd worden zijn:

  • beperking van het aantal ongevallen;
  • een goede doorstroming van wegen en een verbinding van stroomwegen dat past bij het type weg;

De meerwaarde is naast de ontrafeling van functies van diverse wegen de snelle ontsluiting van Oost Groningen, de ontsluiting van de rondweg Emmen met een landmark-werking, passend in het landschap, die qua vormgeving recht doet aan het belang van Emmen als economische motor van de regio.

De inpassing is gebaseerd op de landschapsvisie en het landschapsplan van de verdubbeling N34 en stelt dat; De N34 als lijn ondergeschikt is aan het landschap, maar dat knooppunten - als onderdeel van de hoofdinfrastructuur - een eigen ruimtelijk accent kunnen krijgen.

De Rondweg Emmen krijgt een duidelijk en herkenbaar begin: een adres aan de N34. Momenteel ontbreekt een duidelijke ruimtelijke verankering van de Rondweg aan de N34. Daarmee is het adres - de zichtbaarheid en herkenbaarheid - van deze toegang tot de stad Emmen vrij anoniem. De ombouw van de huidige aansluiting tot knooppunt biedt kansen om het adres van Emmen meer gezicht te geven. Dit dient echter op subtiele wijze gedaan te worden om het omliggende landschap van beekdal van de Sleenerstroom en het Noordbargerbos geen geweld aan te doen.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied, ongelijkvloerse kruising Emmen-West ligt ten westen van Emmen en ziet toe op de realisatie van een ongelijkvloerse knoop voor de aansluiting van de N34 (Hardenberg – Zuidlaren) en N391 (Emmen – Ter Apel). Het wordt globaal begrensd door verschillende agrarische landerijen in het noorden, oosten, zuiden en westen. Daarnaast bevinden zich verschillende houtwallen en bospercelen in de nabijheid van het plangebied. Onderstaand een weergave van de ligging van het plangebied vanuit een hoger perspectief gevolgd door een weergave van het plangebied zelf vanuit de lucht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0002.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0004.jpg"

1.4 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied, ongelijkvloerse aansluiting Emmen-West vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan Buitengebied 2011, vastgesteld op 30 oktober 2014 met identificatienummer NL.IMRO.0114.2009072-0710.

1.5 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.6 Overzicht verricht onderzoek

Ten behoeve van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de verschillende onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • archeologisch vooronderzoek
  • archeologisch veldonderzoek
  • verkennend natuurtoets
  • Natuuronderzoek
  • aanvullend ecologisch onderzoek;
  • akoestisch onderzoek
  • onderstikstofdepositie
  • onderzoek luchtkwaliteit
  • Watertoets

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie Gemeente Emmen, veelzijdigheid troef

De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld Raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor deze casus zijn de thema’s landschap, verkeer en veiligheid relevant. Deze zijn hieronder uitgewerkt.

Landschap:

Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten. Ter plaatse is sprake van een beekdal van de Sleenerstroom. Een karakteristiek en ruimtelijk structurerend element zijn de beekdalen van het Schoonebeekerdiep, de Sleenerstroom/Buma Marchienawijk, de Runde en de Valtherbeek. Behoud en herstel van landschappelijke en natuurlijke waarden, in combinatie met de vergroting van de waterbergende functie en waterkwaliteit staan hier voorop.

Verkeer:

Voor de externe bereikbaarheid wordt ingezet op verdubbeling van de N34 (Emmen-Zuid tot Emmen-centrum) en de N862 en optimalisering van het spoor naar Zwolle en Twente. Hierbij zij opgemerkt dat al deze hoofdinfrastructuur niet van de gemeente is maar van andere overheden.

Voor de interne bereikbaarheid wordt ingezet op het opwaarderen van de Rondweg door de stroomfunctie te verbeteren en onderzoek doen naar de verbeteropties van de Hondsrugweg.

Veiligheid

Emmen wenst een gemeente te zijn waarin een ieder veilig woont. Hier tegenover staat dat Emmen dé industriestad van het Noorden is en in de toekomst een gemeente wil blijven waarin economie, bedrijvigheid en werkgelegenheid hoog in het vaandel staan. Buiten de zoekgebieden op de industrieterreinen Bargermeer, A37 en De Vierslagen mag geen nieuwvestiging BEVI inrichtingen plaatsvinden, dit met uitzondering van LPG-tankstations. Hiervoor wordt per locatie een beoordeling gemaakt in het kader van de daarvoor te voeren planologische procedure conform het BEVI.

Met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen wordt aangesloten op vigerende wet- en regelgeving. Binnen de gemeente zijn de A37, de N34, en een gedeelte van de N862 en Rondweg aangewezen als ‘gevaarlijke stoffenroute’. Een laatste aspect, tenslotte, zijn buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op een aantal plekken lopen er dwars door de gemeente een aantal hogedruk aardgasleidingen en leidingen van de NAM. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de ligging van deze leidingen en worden de voorgeschreven afstanden ten aanzien van externe veiligheid in acht genomen.

2.1.2 Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan

Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) (december 2013) gaat uit van de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën, stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen.

Over de N34 en de Aansluiting Emmen-West op N34 staat het volgende genoemd in het GVVP.

N34

De provincie Drenthe is begonnen om de N34 om te bouwen tot een volwaardige stroomweg (100 km p/uur en ongelijkvloerse aansluitingen). Dit vindt de gemeente Emmen een goede zaak. Het gerealiseerde deel levert een belangrijke bijdrage aan een adequate bereikbaarheid van onze regio.

Aansluiting Emmen-Zuid op N34 ombouwen tot ongelijkvloers knooppunt

Op grond van de studie Eindbeeld Rondweg/N391/N862 wil de gemeente Emmen van de aansluiting Emmen-Zuid op de N34 een ongelijkvloers knooppunt maken. Deze maatregel betekent een sterke verbetering van de doorstroming op zowel de N34 als op de Rondweg. Deze maatregel houdt mede in dat zowel de aansluiting van de Oude Rijksweg op de N34 als de aansluiting van de Ermerweg op de Rondweg zullen komen te vervallen. De Oude Rijksweg/Oostereind zal wel een directe verbinding behouden met de Ermerweg (parallel aan de Rondweg).

2.1.3 Ruimtelijke waardenkaart

De Ruimtelijke Waardenkaart (Bosch & Slabbers, 2008) belicht de aardkundige, archeologische, ecologische, hydrologische, cultuurhistorische en de landschappelijke waarden, evenals de monumenten van het buitengebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de onderliggende waarden in de kernen ook aan bod. Daarnaast reikt de ruimtelijke waardenkaart concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap aan. Het rapport geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden. De gemeente ziet de ruimtelijke waardenkaart als een aanzet tot een nader te bepalen ontwikkelingskader. De ruimtelijke waardenkaart is een intern beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet "opnieuw" vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.

Bovenlokale wegen

Het landschap over Emmen wordt doorsneden door een netwerk aan bovenlokale wegen; de N391, de N 381, de N34, de N37 en de N862. Zij vormen een autonome toevoeging aan het landschap, een laag die als het ware over het historisch gegroeide landschap is gesuperponeerd. Soms wringt het tussen deze toegevoegde laag en het onderliggend landschap. Waar deze wegen elkaar kruisen, of waar meer lokale wegen op deze wegen aantakken, ontstaan knooppunten. Deze knooppunten vormen populaire vestigingslocaties voor bedrijven die willen profiteren van een optimale zichtbaarheid gekoppeld aan een snelle bereikbaarheid.

Veel mensen beleven het landschap van Emmen uitsluitend vanaf de snelweg. Het beeld dat zij vanaf de snelweg zien bepaalt voor hen het beeld dat ze van Emmen hebben. In die zin vormen snelwegen steeds meer de visitekaart waarmee gebieden zich kunnen presenteren en profileren. Daarmee wordt het steeds noodzakelijker een visie ten aanzien van de snelwegen in het landschap te ontwikkelen. Deze visie heeft betrekking op:

  • de relatie met het onderliggend landschap;
  • de vraag waar men 'vensters op het landschap' wil behouden en versterken;
  • de vraag welke knooppunten men wel wil ontwikkelen en welke niet;
  • de wijze waarop bedrijven zich aan de snelweg presenteren.

Het gebied in en rondom het plangebied hoort toe aan het esdorpenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0005.jpg"

Versterking

Bij het versterken van de waarden ligt het accent bij de escomplexen op het versterken en herstel van de omzomende beplantingen, het ontwikkelen van een zorgvuldige overgang tussen bebouwing en es en het versterken van zichtbaarheid en beleefbaarheid.

De herkenbaarheid van de beekdalen wordt versterkt door het herstel van de structuur van houtwallen, die vanaf de hogere gronden het beekdal insteken, tot op het moment waarop sloten watervoerend worden. Herkenbaarheid wordt verder versterkt door het herstel van de beekloop, het weer laten meanderen van de beekloop waarbij de beek periodiek buiten de oevers treedt, vernatting van het beekdal en het behoud van het open, onbebouwde karakter.

2.1.4 De gemeente in het perspectief van het landschap

In het beleidsdocument "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap - Analyse in het kader van het bestemmingsplan buitengebied" bevindt het plangebied zich in een tweetal deelgebieden, te weten gebied 4 (Beekdalgebied – Sleenerstroom) en gebied 12 (Veldontginning na 1900 – Westerveld). Onderstaand is dat zichtbaar gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0007.png"

Figuur 2-2: Weergave deelgebieden vanuit beleidsdocument "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap - Analyse in het kader van het bestemmingsplan buitengebied"

In het beleidsdocument is een waarderingsmatrix opgenomen. In deze matrix worden de gaafheid van de landschappelijke en ruimtelijk karakteristieken van de verschillende gebieden gekwantificeerd weergegeven. De gaafheidsmatrix én de inhoudelijke analyse zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en dienen in samenhang te worden gelezen.

Voor deze gebieden geldt onderstaande waarderingsmatrix.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0008.jpg"

Gebied Sleenerstroom

In de waarderingsmatrix die behoort tot het gebied Sleenerstroom wordt de hoogste score behaald op de onderdelen ‘pré-cultuurlandschap’, ‘bebouwingsstructuur’ en ‘beplantingstructuur’.

De houtwallen c.q. singels die voorheen vooral op de overgang naar de wat hoger gelegen gronden stonden, zijn veelal verwijderd. Deze houtopstanden waren vooral te vinden in het zuidelijke gedeelte, namelijk bij Noordbarger Stroeten, De Slagen, De Zuidbarger Stroeten en de Noord- en Zuid-Barger weilanden en in mindere mate de Noordbroekmaden. De lager gebieden die voorheen onbeplant waren zijn dat tot op de dag van vandaag nog steeds. Bijzonder detail zijn enkele bosjes die nog steeds in het gebiedje bij de Slenerweg tussen N34 en Sleenerstroom staan. Deze maakten voorheen uit van bosjes van Boschmaden.

Tenslotte hebben stadsuitbreidingen grote delen van het beekdal opgeslokt. Bargeres, een gedeelte van de Rietlanden en de in aanleg zijnde Delftlanden zijn hier voorbeelden van. Bijzonder detail bij Bargeres is dat de voormalige houtopstanden uitgangspunt zijn geweest in het stedenbouwkundig ontwerp en tot op de dag van vandaag nog aanwezig zijn. Dit terwijl in het beekdal zelfs het merendeel van de houtopstanden zijn verdwenen. Deze stadsuitbreidingen worden begrijpelijkerwijs niet tot het buitengebied gerekend en daarmee ook niet meer tot het onderhavige gebied.

De huidige nog overgebleven beekdalgronden zijn daarentegen nog steeds vrijwel geheel onbebouwd. Alleen langs de Zandzoom staat één boerderij en hiermee is de bebouwingstructuur, te weten een onbebouwd beekdal, nog zeer gaaf aanwezig. In een overig getransformeerd landschap een uniek gegeven.

Door de metamorfose uit de periode 1965 – 1975 kan worden gesteld dat een nieuw, jong, landschap is ontstaan waarin infrastructurele werken (wegen, op- en afritten) het beeld grotendeels domineren. Met name in het zuidelijke deel herinneren enkele restanten (verkaveling, bosjes en onbebouwd gebied)

Gebied Westerveld

In de waarderingsmatrix die behoort tot het gebied Westerveld wordt de hoogste score behaald op de onderdelen ‘bebouwingsstructuur’.

Al sinds de aanleg van het bos heeft het gebied een groene west- en zuidgrens gekend. Verder is het privégroen rondom de bewoningsplaats tot op de dag van vandaag beeldbepalend. De singels rondom de NAM/Gasunie-locatie heeft de schaal van het gebied vanaf de Ermerweg verkleind maar zorgen er tegelijkertijd voor dat het zicht op de N34 gedeeltelijk worden ontnomen. Bij de op- en afritten van de N34 zijn met bomen aangeplant.

In de periode 1955 – 1965 is de hoogspanningsleiding door het gebied aangelegd.

De aanleg van de N34 in de periode 1965 – 1975 heeft het gebied visueel in tweeën gedeeld. Van een gebied dat geleidelijk overgaat in beekdalgronden en daar in visueel opzicht ook deel van zal hebben uitgemaakt, is het gebied door de aanleg van de N34 in visueel opzicht geïsoleerd geraakt.

In paragraaf 5.2 is uitvoerig ingegaan op hoe met de ontwerp-uitgangspunten is ingespeeld op de kenmerken van het beekdal en het omliggende landschap en de kenmerken daarvan, om zodoende de beleving van het landschap terug te laten komen en de ongelijkvloerse kruising een landmark te laten zijn met een verwijzing naar het landschap.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2014

Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie Drenthe is een strategisch plan: het geeft de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing weer voor de provincie Drenthe. Het geeft het wenselijke beeld van hoe de provincie er in 2030 uit moet zien.

De omgevingsvisie bindt vooral de provincie zelf, bij de uitvoering van haar taken. Afwijkingen zijn mogelijk zolang dit binnen de wettelijke kaders is en de ambities en doelstellingen van de visie niet worden aangetast. Naast de omgevingsvisie is er een Provinciale Omgevingsverordening (POV). Deze bevat de wettelijke vertaling van de omgevingsvisie en bindt ook andere partijen. Andere partijen kunnen bijvoorbeeld andere overheden, waterschappen, particulieren en bedrijven zijn.

"Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten".

Deze ambitie vormt het hart van het provinciale beleid. De provincie wil ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is.

In het beleid worden zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Hierna volgen de relevante delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief.

Om werkgelegenheid te behouden en nieuwe te creëren, streeft de provincie naar de ontwikkeling van een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende, regionale economie. Een belangrijke voorwaarde daarvoor is het kunnen bieden van voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties. Deze locaties moeten goed bereikbaar zijn.

Voor de provinciale ambities op het gebied van wonen, werken en recreëren moet de provincie veilig en goed te bereiken zijn, ook internationaal. De provincie wil voorwaarden creëren voor een duurzame en innovatieve ontwikkeling van de mobiliteit. De samenhang en de betrouwbaarheid van (inter)regionale netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen over weg, spoor en water zijn van provinciaal belang, evenals de verknoping met de (inter)nationale netwerken. Daarnaast is een hoogwaardige digitale bereikbaarheid van groot belang voor de sociaaleconomische ontwikkeling van Drenthe.

Omgevingsbeleid

Goed en veilig bereikbaar zijn, is van economisch en maatschappelijk belang. Vrijwel iedereen neemt dagelijks deel aan het verkeer, in welke vorm dan ook, zelfstandig of begeleid, naar huis, werk, school of recreatief. Bereikbaarheid, zowel in de vorm van (zakelijk) personenvervoer als goederentransport, is een vestigingsvoorwaarde en het verkeersnetwerk is voorwaardenscheppend en sturend voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. Mobiliteit heeft ook een belangrijke economische en sociale functie; een goede bereikbaarheid van werkgelegenheid, sociale voorzieningen, zorgvoorzieningen, onderwijsvoorzieningen en recreatieve voorzieningen draagt bij aan de ontplooiingsmogelijkheden voor de inwoners en daarmee aan de leefbaarheid van de provincie Drenthe. Dit vormt een grote uitdaging in dunbevolkte gebieden.

Ambitie

De provincie wil voorwaarden creëren voor een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit van goederen en personen. Daarom zet de provincie in op:

  • een betrouwbaar en toegankelijk netwerk passend bij de vraag;
  • een duurzaam, veilige inrichting van het netwerk;
  • een slim, duurzaam en verkeersveilig gebruik van het netwerk.

Ambitie 

Het is van provinciaal belang om Drenthe aan te laten sluiten op het Europese en nationale hoofdwegennet. De stroomwegen in en door Drenthe zijn autosnelwegen A28, A32 en A37 en autowegen N33, N34, N48, N381 en N391. Stroomwegen zijn bedoeld voor een veilige en betrouwbare afwikkeling van relatief grote hoeveelheden verkeer, met een hoge gemiddelde snelheid, tussen grote kernen binnen en buiten Drenthe.

Met de verantwoordelijken en belanghebbenden komt de provincie tot een passend maatregelenpakket om een betrouwbare en vlotte doorstroming op deze verbindingen te realiseren.

De provincie streeft voor Drenthe naar een optimale en veilige bereikbaarheid. In haar verkeers- en vervoersbeleid heeft zij normen voor reistijd en veiligheid opgenomen voor de verschillende schaalniveaus van infrastructuur (internationaal, regionaal en lokaal). De samenhang en de betrouwbaarheid van de netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen zijn van provinciaal belang, evenals de verknoping van het regionale netwerk met het (inter)nationale netwerk. Het beleid zoals vastgelegd in het Provinciaal verkeers- en vervoersplan 2007 - 2020 blijft onveranderd van kracht.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

De Provincie Drenthe heeft op 3 oktober 2018 de Omgevingsverordening Drenthe vastgesteld en deze is op 4 oktober 2018 in werking getreden. Het is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Drenthe (paragraaf 2.2.1), uit te voeren.

Over provinciale wegen staat in artikel 2.35 het volgende genoemd in de omgevingsverordening.

  • 1. Een ruimtelijk plan maakt binnen een zone van 400 meter aan weerszijden van een op de bij deze verordening behorende kaart A aangegeven provinciale weg geen handelingen, activiteiten of bestemmingen mogelijk die strijdig zijn met het meest doelmatige en efficiënte huidige of toekomstige gebruik van deze wegen;
  • 2. De in het eerste lid genoemde zone wordt gemeten vanaf de hart van de weg.

Voorliggend bestemmingsplan heeft juist betrekking op het verbeteren van het meest doelmatige en efficiënte toekomstige gebruik van deze weg en is daarmee in overeenstemming met de omgevingsverordening.

2.2.3 Provinciale kernkwaliteiten

Voor dit plan is beoordeeld of er sprake is van zogeheten kernkwaliteiten, waarmee rekening dient te worden gehouden bij de uitvoering van dit plan. Er zijn in totaal 6 verschillende kernkwaliteiten, te weten: ‘aardkundige waarden, rust, natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie’.

Hierna is inzichtelijk gemaakt welke kernkwaliteiten van toepassing zijn.

Kernkwaliteit Aardkundige waarden

Voor het oostelijke deel van het plangebied geldt dat er sprake is van een kernkwaliteit aardkundige waarden die van een middelhoog beschermingsniveau zijn. Onderstaande kaart laat dat zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0009.png"

Figuur 2-4 : Weergave kernkwaliteit aardkundige waarden

Het oostelijk deel valt onder "middel bescherming" van de aardkundige kwaliteit.De overige gebieden zijn van een generiek beschermingsniveau en die kennen geen directe provinciale doorwerking. Aardkundige waarden zijn de onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied. Deze waarden hebben een relatie met de geologische opbouw, de geomorfologie (landvormen), de geohydrologie en de bodems van een gebied. Zij vormen de natuurlijke variatie in het aardoppervlak, maar ook de mens heeft zijn sporen achtergelaten.

Aardkundige waarden hebben een relatie met bodemgebruik, cultuurhistorie en archeologie. Verder hangen ze samen met natuur- en landschapswaarden en met landbouwkundige mogelijkheden. Aardkundige waarden bepalen zo de identiteit van het landschap waarop de levende natuur en het menselijk bestaan zijn gebaseerd. Voorbeelden van aardkundige waarden zijn: stuifzandgebieden, beekdalen, pingoruïnes en hoogveengebieden.

De inzet is de aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter behouden en zo mogelijk herstellen. Voor gebieden die zijn aangeduid als ‘middel – regisseren’ geldt dat bij ontwikkelingen in deze gebieden de aardkundige kenmerken een randvoorwaarde vormen. Initiatiefnemers hebben daarmee de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken op welke wijze de aardkundige kwaliteiten als (ruimtelijke) onderlegger voor nieuwe plannen worden benut. De provincie is daarbij beschikbaar voor (het regelen van) begeleiding van het planvormingsproces, waarbij de kansen vanuit de aardkundige samenhang uitgangspunt zijn.

Bij ontwikkelingen ten behoeve van infrastructuur, natuur- en wateropgaven dient een goede afweging te worden gemaakt. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de aardkundige waarden moet vertrekpunt zijn bij de planvorming. Daarnaast dient het in stand houden van de kenmerken richting te geven aan de inrichtingsmaatregelen. Aantasting van bodemopbouw en reliëf moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Waar dit niet mogelijk is verwacht de provincie dat de informatiewaarde van de bodem wordt vastgelegd middels boorbeschrijvingen en foto’s.

Het deel waar deze middelhoge waarde zich bevindt is de zuidelijke uitloper van het Noordbargerbos. De aardkundige waarde die hier dan speelt is ‘Bijzondere Bodem’ (in casu een bosbodem). De provincie vindt het van belang dat bij aantasting van de aardkundige waarde in ieder geval de informatiewaarde wordt vastgelegd. Dit kan door middel van een bodemonderzoek: dat wil zeggen; enkele boringen doen, tot minimaal de diepte van de werkzaamheden, en de bodemopbouw beschrijven. Dit gaat meegenomen worden met het nog uit te voeren archeologisch onderzoek in het deel waar de bomen verdwijnen, waarbij in de rapportage specifiek een bodemkundige/fysisch-geografische beschrijving gaat worden opgenomen. Ook zullen eventuele grotere zwerfkeien veiliggesteld worden door deze waar mogelijk te hergebruiken bij de verdere landschappelijke inrichting en aankleding van het plangebied. Ook wordt bij het uitgraven van het cunet een vertegenwoordiger van de provincie in de gelegenheid gesteld om het bodemprofiel te bekijken en foto’s van het profiel te nemen.De resultaten hiervan (van zowel de bodemkundige/fysisch-geografische beschrijving van de bodem als ook de foto’s worden getoond in het informatiecentrum dat wordt ingericht ten behoeve van het project. Op deze wijze wordt in voldoende mate inzicht geboden in de aardkundige waarden.

Kernkwaliteit Rust

Er is geen sprake van een kernkwaliteit Rust

Kernkwaliteit Natuur 

Het plan bevindt zicht gedeeltelijk binnen het Natuur Netwerk Nederland (NNN), op onderstaand kaartbeeld is dat zichtbaar gemaakt (waarbij de groene gebieden die op deze kaart nog EHS heten inmiddels NNN-gebieden zijn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0010.png"

Figuur 2-5: Weergave kernkwaliteit Natuur

Ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN aantasten, kunnen alleen doorgang vinden wanneer sprake is van een groot maatschappelijk belang.

Het groot maatschappelijk belang is evident: de realisatie van een ongelijkvloerse kruising is noodzakelijk om de verkeersveiligheid en doorstroom van het knooppunt te verbeteren. Daarnaast is het van belang voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. In de huidige situatie wordt het verkeer van en naar de N34 over een gelijkvloerse kruising of een rotonde geleid. Dit leidt tot vertraging en door de grote snelheidsverschillen levert dit gevaarlijke situaties op. Het knooppunt vormt bovendien een belangrijke schakel in het landelijke wegennet. Het maakt onderdeel uit van de verbinding tussen de regio's Zuidoost-Groningen en Zuidoost-Drenthe. De noodzaak van het project wordt uitgebreid beschreven in het Afwegingsdocument bestuurlijke voorkeursvariant.

Tevens zijn voor deze NNN-gebieden diverse onderzoeken uitgevoerd en zal het areaal aan te kappen bos gecompenseerd gaan worden.

Kernkwaliteit Landschap

Ter plaatse is sprake van een kernkwaliteit landschap, er is sprake van een robuust watersysteem (Beekdal) en er is sprake van het esdorpenlandschap. Tevens is er sprake van een ‘wegpanorama’. Onderstaande kaart laat dat zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0011.png"

Figuur 2-6: Weergave kernkwaliteit landschap

Robuust watersysteem-Beekdal

Het aan te passen wegvak kruist het beekdal van de Slenerstroom. Beekdalen spelen in de provincie Drenthe een belangrijke rol in het robuuster maken van het watersysteem om extreme omstandigheden op te kunnen vangen. Water verzamelt zich van nature in de beekdalen. De provincie wil niet langer dit water overal zo snel mogelijk kunnen afvoeren. In de provinciale Beekdalenvisie 2030 wordt ingezet op een verhoogde dynamiek (hoge en lage waterstanden) in de beekdalen.

Esdorpenlandschap

Voor het Esdorpenlandschap geldt dat van provinciaal belang is:

  • de essen: deze voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes zijn veelal omgeven met esrandbeplanting;

Het provinciaal beleid is gericht op:

  • behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting.

De provincie vindt het belangrijk dat het knooppunt Emmen – West aandacht heeft voor de aanwezige landschappen. Daarbij gaat het met name om het herkenbaar en beleefbaar houden van de afwisseling tussen bebouwd en onbebouwd gebied en het beleefbaar houden van de (afwisseling van) landschapstypen. Aan de kant van het beekdal dient de openheid behouden te blijven. Aan de es- en boszijde dient de zichtbaarheid op deze landschappen behouden te blijven. In het ontwerp van het knooppunt is daarmee rekening gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0012.png"

Figuur 2-7: Weergave ontwerp

Wegpanorama

De provincie Drenthe hecht waarde aan een zorgvuldige presentatie van Drenthe aan de hoofdinfrastructuur en wil de karakteristieken van de landschapstypen en het contrast tussen stad en land, gezien vanaf de infrastructuur, zichtbaar houden. De provincie hanteert enkel het begrip wegpanorama dat voorkomt langs de doorgaande Rijks- en provinciale wegen, zoals ook de N34.

Voor het verhogen van de belevingswaarde van het te realiseren knooppunt Emmen-West is zorgvuldig nagedacht, waarbij het verschil tussen het beekdal en het essenlandschap centraal is gesteld.

Als parkway van Drenthe ligt de N34 in het landschap. Dat betekent dat de weg als lijn ondergeschikt is. Bij de inpassing van de weg in het landschap ligt dan ook het accent

op het versterken van de landschappelijke kwaliteiten en kenmerken op en rond de weg. Dit vertrekpunt heeft op verschillende manieren tot uitgangspunten geleid voor het vervolg:

  • de weg is zelf ondergeschikt. Aan en op de weg zo weinig mogelijk ‘doen’; op zoek naar een rustig, eenduidig en minimalistisch wegbeeld;
  • De landschappelijke inpassing richt zich op het versterken van de onderliggende, lokale landschapsstructuren;
  • vergroten van de herkenbaarheid van de omgeving.

Het knooppunt Emmen-West ligt op de overgang van het Bargerbos, nog op de flanken van de Hondsrug, naar het beekdal van de Sleenerstroom. In het landschappelijke ontwerp wordt deze overgang versterkt en aangezet door het bosgebied te vergroten tot aan en waar mogelijk over de N34. Een groot deel van het knooppunt komt hiermee in de beplanting, wat het zicht van omwonenden op het knooppunt beperkt. Het beperken van het zicht richting de knoop vanuit Erm is een belangrijk aandachtspunt voor de bewoners van Erm. Ook in de architectuur van de kunstwerken is aandacht besteedt aan de tweedeling van de landschappen. Er is optimaal ingezet op een sterke beleving van het wegpanorama.

Kernkwaliteit Cultuurhistorie

Ten aanzien van de kernkwaliteit cultuurhistorie geldt dat het oostelijke deel een lage waarde heeft (respecteren) waarbij er geen aanvullende voorwaarden gelden vanuit de provincie. Het westelijke deel (de roze kleur) kent een hoog sturingsniveau ten aanzien van cultuurhistorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0013.png"

Figuur 2-8: Weergave kernkwaliteit Cultuurhistorie

Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Twee doelstellingen staan hierin centraal. Ten eerste wil de provincie dat de cultuurhistorie herkenbaar gehouden blijft. Wat de provincie tot de cultuurhistorie rekent is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (onderdeel van de Kernkwaliteitenkaart). Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken. Zij doen dat door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van de provinciale partners.

Het veilig stellen van cultuurhistorische waarden en het tegelijkertijd bieden van ruimte voor ontwikkelingen vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie maakt onderscheid tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden verbinden en eisen stellen. De sturingsniveaus zijn gebiedsgericht toegepast en weergegeven in de beleidskaart in het Cultuurhistorisch Kompas.

  • 1. Respecteren: de provincie richt zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. De initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. De provincie beoordeelt de plannen en initiatieven daarop;
  • 2. Voorwaarden verbinden: de provincie stelt de cultuurhistorische samenhang als randvoorwaarde. De initiatiefnemers hebben daarmee de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken op welke wijze ze de cultuurhistorische samenhang als een van de (ruimtelijke) onderleggers voor nieuwe plannen benutten. De provincie is beschikbaar voor (het regelen van) begeleiding van het planvormingsproces, waarbij de kansen vanuit de cultuurhistorische samenhang uitgangspunt zijn;
  • 3. Eisen stellen: de provincie stuurt de ontwikkelingen in de (vanuit de cultuurhistorie bezien) gewenste richting. Van de initiatiefnemer verwachten zij dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen op deze samenhang voort. Vanaf het begin bedingt de provincie een plek in het planvormingsproces.

De gebieden waarop de provincie zich zal concentreren zijn:

  • Het esdorpenlandschap rond Norg;
  • De Drentsche Hoofdvaart;
  • De Havelterberg;
  • Het esdorpenlandschap rond Mars- en Westerstroom;
  • De Reest;
  • Het Amsterdamscheveld;
  • De Kop van Drenthe;
  • De Drentsche Aa;
  • De Maatschappij van Weldadigheid;
  • De Hondsrug;
  • De Monden.

Van belang is derhalve om te bepalen in welk aandachtsgebied het perceel zich bevindt. Daartoe een uitsnede van de beleidskaart van het cultuurhistorisch kompas. Het plangebied ligt deels binnen gebied 4, het esdorpenlandschap rond de Mars- en Westerstroom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0014.png"

Figuur 2-9 : Weergave cultuurhistorische gebieden

Gebied 4: het esdorpenlandschap rond Mars en Westerstroom

Dit gebied wordt getypeerd door een gaaf en kleinschalig esdorpenlandschap, waar de beekdalen dominant aanwezig zijn.

De authenticiteit van het landschap heeft een grote aantrekkingskracht op recreanten en toeristen. De nabijheid van Coevorden en Emmen zorgen voor een beperkte stedelijke (uitbreidings)druk op het gebied. Voor de beekdalen wordt een waterbergingsopgave verwacht. De provincie wil voorwaarden verbinden aan ontwikkelingen in het gebied. Daarbij ligt haar inzet bij het instandhouden van de kenmerken van het esdorpenlandschap. De provinciale ambities richten zich op:

  • a. Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen en esrandbosjes;
  • b. Het vasthouden en doorzetten van de ruimtelijke, meer langgerekte opzet van de esdorpen door zorgvuldig om te gaan met de vrije ordening van bebouwing en boerderijen, de afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.

Ten behoeve van het ontwerp is een landschapsplan gemaakt. In dit landschapsplan staat bijvoorbeeld dat het aspect cultuurhistorie een onderdeel heeft gevormd bij de totstandkoming van het ontwerp, waarbij als uitgangspunt is gehanteerd dat de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied zichtbaar moet blijven door bijvoorbeeld de essen zichtbaar te houden. Zo dient het knooppunt een eigen gezicht te krijgen met respect voor het open karakter van het beekdal van de Slenerstroom en het Bargerbos als belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische dragers.

In hoofdstuk 5, in de paragrafen 5.2 en 5.3 is ook aangegeven en inzichtelijk gemaakt hoe met dit beekdal en omringende landschap is omgegaan en hoe de koppeling is gemaakt in het ontwerp van het knooppunt.

Kernkwaliteit Archeologie

Het plangebied valt voor een deel (de blauwe gebieden) in gebieden waar vanuit de kernkwaliteit Archeologie op voorhand een bepaalde archeologische verwachtingswaarde op rust (verwachting toetsen - beekdal). Voor de overige gebieden geldt in algemene zin dat eventueel aanwezige archeologische waarden niet ongezien mogen verdwijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0015.png"

Figuur 2-10 : Weergave kernkwaliteit archeologie

In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, stuurt de provincie op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek, conform de gangbare, in de beroepsgroep geldende kwaliteitseisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Hieronder vallen alle essen en beekdalen, de Havelterberg en het Drentsche Aa-gebied, verwachte Celtic fields, offerveentjes en het vermoede traject van de Prehistorische weg over de Hondsrug. Als hier archeologische waarden worden aangetroffen, verwacht de provincie dat deze door hun ruimtelijke spreiding, samenhang, zeldzaamheid, tijdsdiepte en/of goede fysieke kwaliteit van provinciaal belang zullen zijn.

Een direct gevolg van deze sturingsrichting is dat de provincie vroegtijdig in het planvormingsproces met de initiatiefnemer(s) en/of de gemeente het archeologisch onderzoek willen afstemmen.

In voorliggend bestemmingsplan gaat het om een provinciaal initiatief. De provincie heeft dan ook op voorhand archeologisch onderzoek laten uitvoeren voor het tracé. In Hoofdstuk 4, paragraaf 4.1 is nader ingegaan op de uitkomsten van de uitgevoerde archeologische onderzoeken.

2.2.4 Duurzaam Veilig

Duurzaam Veilig of eigenlijk Duurzaam Veilig Verkeer is een initiatief van de verschillende Nederlandse overheden om de verkeersveiligheid van het wegverkeer te vergroten.

Binnen een Duurzaam Veilig Verkeer draait het om het voorkomen van ongelukken oftewel preventie. Voordat Duurzaam Veilig werd geïntroduceerd werd voornamelijk geprobeerd om de gevolgen van verkeersonveiligheid te beperken. Dat wil zeggen dat veelal achteraf maatregelen werden getroffen om onveilige situaties aan te pakken. Dit wordt ook wel een curatieve benadering genoemd. Natuurlijk is dat nog steeds nodig, maar het curatieve beleid wordt nu gecombineerd met een preventief beleid: Duurzaam Veilig.

Geschiedenis

In het derde landelijke Meerjarenprogramma Verkeersveiligheid uit 1991 wordt het begrip Duurzaam Veilig voor het eerst omschreven. Het woord duurzaam wijst op het streven een bepaald verkeersveiligheidsniveau, door middel van taakstellingen, voor de toekomst te bereiken. Om de visie van de overheid kracht bij te zetten is in december 1997 het convenant Startprogramma Duurzaam Veilig Verkeer ondertekend door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Samenwerkende Kaderwetgebieden Verkeer en Vervoer (SKVV), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW). Daarmee hebben vrijwel alle wegbeheerders in Nederland zich verbonden met de afspraken die in het Startprogramma Duurzaam Veilig Verkeer zijn gemaakt.

Duurzaam Veilig principes

De Duurzaam Veilig visie is gebaseerd op een aantal leidende principes. Volgens de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) zijn deze vijf principes onderbouwd door wetenschappelijk onderzoek:

  • Functionaliteit;
  • Homogeniteit;
  • Herkenbaarheid;
  • Vergevingsgezindheid;
  • Statusonderkenning

Functionaliteit

Het principe van functionaliteit betekent dat iedere weg ontworpen wordt voor een specifieke functie. Een stroomweg is om verkeer te laten stromen en niet om woonwijken te ontsluiten; een erftoegangsweg is om erven, parkeerplaatsen e.d. te bereiken en niet bedoeld voor doorgaand verkeer.

Homogeniteit

Homogeniteit betekent dat de verschillen in massa, richting en snelheid moeten worden beperkt. Bij lage snelheden kunnen auto's en fietsers veilig van dezelfde weg gebruikmaken, maar hogere snelheden zijn alleen veilig als er geen tegenliggers zijn op dezelfde rijbaan, er geen kruisend verkeer is en als motorvoertuigen niet van dezelfde rijbaan gebruikmaken als langzaam verkeer.

Herkenbaarheid

Een ander principe is herkenbaarheid, hetgeen betekent dat het wegverloop en wegbeeld herkenbaar moet zijn voor de gebruiker. Dit betekent dat het wegontwep geen verrassingen moet bevatten, maar dat het gewenste gedrag van de weggebruikers moet worden ondersteund door het wegontwerp.

Vergevingsgezindheid 

In de geactualiseerde versie van Duurzaam Veilig is het principe van vergevingsgezindheid toegevoegd uit het besef dat consequente toepassing van de drie bovenstaande principes niet alle fouten van weggebruikers kan voorkomen. Fouten kunnen echter wel worden opgevangen, bijvoorbeeld door anticipatie van andere weggebruikers en het weghalen of afschermen van gevaarlijke objecten naast de weg, zoals bomen. Vergevingsgezindheid zorgt ervoor dat wanneer er een onveilige situatie ontstaat, een aanrijding voorkomen wordt ofwel de ernst van het ongeval beperkt blijft. Dit is onder te verdelen in sociale vergevingsgezindheid en fysieke vergevingsgezindheid. Sociale vergevingsgezindheid is door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) als volgt gedefinieerd: "De bereidheid te anticiperen op een potentieel onveilige handeling van een andere verkeersdeelnemer en zo te handelen dat negatieve consequenties van deze potentieel onveilige handeling worden voorkomen of ten minste beperkt." Fysieke vergevingsgezindheid gaat over het vergeven van een menselijke fout door de infrastructuur en haar omgeving.

Statusonderkenning 

Een ander 'nieuw' principe is statusonderkenning, waarbij het herkennen van een verminderde bekwaamheid tot deelname aan het verkeer, bijvoorbeeld door vermoeidheid of alcoholgebruik, centraal staat.

Verreweg de meeste ongelukken gebeuren door menselijk falen. Daarom wordt gedacht vanuit de gebruiker van de weg, een mens die ook fouten kan maken. De gedachte achter een Duurzaam Veilige infrastructuur is dat de weg op een dergelijke manier wordt ingericht dat duidelijk is wat van de weggebruiker wordt verwacht en fouten worden voorkomen. Er wordt daarbij uitgegaan van de bovengenoemde basisprincipes:

  • Functionaliteit: Wegen moeten worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld;
  • Homogeniteit: Conflicten tussen weggebruikers met een groot verschil in snelheid, richting of massa moeten worden uitgesloten;
  • Herkenbaarheid: Het voorspelbaar en consequent maken van verkeerssituaties, zodat deze voor de weggebruiker logisch en makkelijk te begrijpen zijn.
  • Sleutelwoord hierbij is uniformiteit, bijvoorbeeld bij de vormgeving van rotondes.
  • Vergevingsgezindheid: Het voorkómen van ernstig letsel bij ongevallen, bijvoorbeeld door het aanleggen van verharde bermen.

Het uitgangspunt van functionaliteit van wegen is in de Duurzaam Veilig visie vertaald in een eenduidige categorisering van wegtypen. Er worden drie categorieën wegen onderscheiden met een verschillende functie:

  • Stroomwegen;
  • Gebiedsontsluitingswegen; en
  • Erftoegangswegen.

De N34 is aangemerkt als een stroomweg. Stroomwegen (SW) zijn bedoeld voor een betrouwbare afwikkeling van relatief grote hoeveelheden verkeer met een hoge gemiddelde snelheid. De maximumsnelheid van een stroomweg is 100 km/h (regionale stroomweg) of 120 km/h (autosnelweg). Stroomwegen hebben dus een primaire verkeersfunctie, waarbij de doorstroming centraal staat en zijn derhalve niet toegankelijk voor langzaam verkeer en landbouwverkeer en kennen in de Duurzaam Veilig visie geen gelijkvloerse kruisingen. Een ander essentieel kenmerk van duurzaam veilige stroomwegen is een fysieke rijbaanscheiding, bijvoorbeeld in de vorm van een middenberm, om het verkeer in beide richtingen te scheiden.

Voor veel enkelbaans autowegen die zijn gecategoriseerd als regionale stroomweg wordt een dubbele asmarkering met groene vulling toegepast om de herkenbaarheid van dit type weg te vergroten en om inhalen te ontmoedigen.

2.2.5 Provinciaal verkeers- en vervoerplan Drenthe (PVVP 2007)

In het Provinciaal verkeers- en vervoersplan Drenthe 2007-2020 (PVVP) vormt de mobiliteitsbehoefte van burgers, bedrijven en voorzieningen het uitgangspunt. In plaats van de infrastructuur, staat de reiziger centraal. Het beleid uit het PVVP is erop gericht om betrouwbare reistijden te bieden zonder het leefklimaat nadelig te beïnvloeden. Om te kunnen voorzien in de mobiliteitsbehoefte van deur tot deur zijn drie aspecten essentieel: samenwerking, maatwerk en innovatie.

Het PVVP bestaat uit twee delen. Het deel 'Kaders en ambities' beschrijft het provinciale mobiliteitsbeleid aan de hand van de thema's ruimtelijk-economische ontwikkeling, bereikbaarheid, veiligheid, leefomgeving, innovatie en samenwerking. De Uitvoeringsagenda beschrijft de uitwerking van het eerste deel naar concrete activiteiten.

Specifiek voor de N34 en de bereikbaarheid van Emmen zijn de volgende ambities opgenomen:

  • herinrichting tot 1*2 stroomweg, inclusief aansluitingen en ongelijkvloerse kruispunten;
  • verkenning verdubbeling N381 - Emmen Zuid (in relatie tot ontsluiting Emmen);
  • verkenning verdubbeling Holsloot - Coevorden (in relatie tot ontsluiting bedrijventerreinen Coevorden).

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ruimtelijk beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de Amvb Ruimte (Barro). Ook is een planmilieueffectrapport (plan-MER) opgesteld.

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Het nieuwe Rijkstoezicht in de ruimtelijke ordening richt zich op het toezicht achteraf. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden.

Waar het Barro bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale belangen. Daarnaast blijft het Rijk opkomen voor zijn directe belangen bij gemeentelijke en provinciale plannen vanuit de rol van weg- en waterbeheerder (Rijkswaterstaat), eigenaar van defensieterreinen (ministerie van Defensie) en voor projecten in het kader van de rijkscoördinatieregeling rond rijksinpassingsplannen op het terrein van de energie-infrastructuur (het ministerie van EL&I).

Voor dit deel van Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.4 Conclusie

De conclusie van de in dit bestemmingsplan Buitengebied, ongelijkvloerse kruising Emmen-West beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat het plan als passend kan worden beschouwd. De provincie Drenthe beschrijft namelijk in het Provinciaal Verkeer en vervoerplan al de reeds voorgenomen ontwikkeling. De gemeente Emmen schrijft in haar Verkeers- en vervoersplan ook dat het hun voornemen is om de aansluiting te verbeteren en de functie van stroomweg willen verbeteren. De veiligheid (duurzaam veilig) en de bereikbaarheid nemen door deze ontwikkelingen toe.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie en monumenten

3.1.1 Algemeen

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in bestemmingsplannen vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Erfgoednota 2016 , de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Erfgoedwet 2016 is vastgelegd dat bij het opstellen van een bestemmingsplan nadrukkelijk rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden. Uit de verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan dient de zorg voor de genoemde archeologische waarden te blijken.

In het kader van de Erfgoedwet 2016 en de Culturele Alliantie tussen de gemeente Emmen en de provincie Drenthe heeft de gemeente Emmen eigen archeologiebeleid opgesteld, vastgesteld d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. Deze beleidskeuzes zijn verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan door het eventueel opnemen van de dubbelbestemming Waarde- archeologie op de verbeelding. Met deze vertaling is op eenvoudige wijze in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan.

3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van Emmen. Op de archeologische Beleidsadvieskaart van de gemeente Emmen heeft het plangebied een archeologissche waarde 2 aanduiding en een archeologische waarde 4-aanduiding. Op de kaart hierna weergegeven is dit zichtbaar gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0016.jpg"

Waarde – 2: gebieden met een hoge archeologische verwachting (AMK terreinen)

Dit zijn terreinen met als behoudenswaardig gekwalificeerde archeologische resten. Deze terreinen zijn door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de provincies samengesteld en op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. De gemeente Emmen heeft in totaal 96 AMK terreinen (waaronder de 37 beschermde monumenten), overwegend gelegen op de Hondsrug. Het uitgangspunt is om de aanwezige archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem te behouden.

Voor Waarde - archeologie 2 is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 100 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld. Dit betreft de historische kernen van Emmen, Noordbarge, Zuidbarge, Westenesch, Schoonebeek, Weerdinge en Roswinkel. De buffers van 50 meter rondom de AMK-terreinen zijn ook onder categorie 2 geplaatst. Het gebied dat binnen het plangebied een Waarde – Archeologie 2 dubbelbestemming heeft is een historische route van Klinkmolenbrug naar Noordbarge en is 1 van de 2 oost-west lopende (pre)historische routes in die regio. Bij de nabijgelegen Klinkmolenbrug komen meerdere wegen bij elkaar die over de Sleenerstroom gaan. Hieruit blijkt dat dit van oudsher een belangrijke oversteekplaats was.

Waarde-4: Gebieden met middelhoge archeologische verwachting.

Dit zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake.

In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden.

In de gemeente Emmen zijn dit globaal het gedeelte op de Hondsrug, de beekdalen en de delen van het veengebied dat niet tot in de ondergrond zijn ontgonnen. Voor deze categorieën is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 1000 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld. Bij terreinen met een agrarische bestemming geldt een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot maximaal 10 centimeter onder de bouwvoor, de zogenaamde woellaag. Algemeen aanvaard is een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe).

3.1.3 Archeologisch vooronderzoek

Ten behoeve van het bestemmingsplan is eerst een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en vervolgens een veldonderzoek, beiden door onderzoeksbureau RAAP. De bij deze behorende onderzoek behorende rapporten zijn als bijlage 2 en 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Het veldonderzoek heeft inzicht verschaft in de bodemopbouw en de kans op het aantreffen van archeologische waarden binnen het plangebied. Het plangebied is op te delen in drie zones: in het westen een zone met een beekdal, in het oosten een hoger gelegen dekzandzone met bebossing en hiertussen bevindt zich een zone met grasland en akkerland op lager gelegen dekzandgronden.

Voor het beekdal geldt dat de kans op het aantreffen van intacte archeologische waarden op basis van het bureau- en booronderzoek hoog wordt geacht. In het bureauonderzoek (Hielkema, 2016c) wordt voor het beekdal een archeologische begeleiding aanbevolen voor het gedeelte waar nog veen en/of humeuze lagen aanwezig zijn en de bodem niet dieper is verstoord dan de geplande bodemingrepen. Omdat in het beekdal ook leemlagen met goed geconserveerd organisch materiaal zijn waargenomen, wordt aanbevolen om ook boorpunten waar deze leemlagen aanwezig zijn mee te nemen bij de archeologische begeleiding.

Ondanks dat er geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen tijdens het booronderzoek geldt voor de hoger gelegen beboste dekzandgronden eveneens een hoge trefkans op het aantreffen van archeologische waarden. Ook in de lager gelegen dekzandzone blijft de hoge verwachting gehandhaafd. Mede om te voorkomen dat men bij de aanleg van de nieuwe aansluiting op de N34 voor verrassingen komt te staan wordt aanbevolen om binnen beide zones vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. In onderstaande figuur is de zone waarvoor het proefsleuvenonderzoek wordt aanbevolen aangegeven. Het proefsleuvenonderzoek wordt voorafgaand aan de geplande bodemingrepen uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0017.jpg"

De archeologische begeleiding wordt grotendeels gelijktijdig met de geplande werkzaamheden uitgevoerd. Zowel de archeologische begeleiding als het proefsleuvenonderzoek dient plaats te vinden op basis van een Programma van Eisen (PvE). Dit PvE moet worden opgesteld door een senior-archeoloog en te worden goedgekeurd door de bevoegde overheid (gemeente Emmen).

De implementatie van de aanbevelingen ligt bij de bevoegde overheid, in deze de Provincie Drenthe (die het vervolgens zal afstemmen met de gemeente Emmen).

3.2 Ecologie

3.2.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden).

3.2.2 Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

3.2.3 Onderzoek Gebiedsbescherming

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Royal HaskoningDHV (hierna RHDHV) een verkennende natuurtoets uitgevoerd (RHDHV, 2017). Deze is opgenomen als bijlage 4. Uit deze toets is gebleken dat er oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland (hierna NNN) verloren gaat als gevolg van de realisatie van de ongelijkvloerse kruising. Hiermee is sprake van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0018.jpg"

Ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN aantasten, kunnen alleen doorgang vinden wanneer sprake is van een groot maatschappelijk belang en als er geen reële alternatieven zijn.

De provincie Drenthe heeft de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet expliciet beschreven. Voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN gelden het Natuurbeheerplan 2018 (provincie Drenthe, 2017) en de aanwezig beschermde waarden als uitgangspunt. Rondom het plangebied is het natuurbeheertype "Droog bos met productie" van toepassing. Er is gebruik gemaakt van de ambitiekaart uit het Natuurbeheerplan. In onderstaande figuur is aangegeven welk deel verloren gaat als gevolg van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0019.jpg"

In totaal gaat circa 1,4 hectare NNN verloren als gevolg van de ingreep. Om het kwaliteitsverlies van bestaande waarden gedurende de ontwikkelingsperiode van het compensatiegebied te overbruggen wordt een extra toeslag in hectares berekend, dit zal in dit geval 2,8 hectare dienen te zijn. De provincie gaat hier een compensatieverplichting in aan en voert reeds gesprekken met Staatsbosbeheer waar deze te kunnen realiseren.

Er zal buiten het NNN ook nog circa 2,3 hectare aan bos verloren gaan als gevolg van de ingreep. Dit zal 1 op 1 in oppervlakte worden gecompenseerd.

Conform de provinciale omgevingsverordening vindt compensatie bij voorkeur plaats:

  • in Natuurnetwerk Nederland wanneer deze gronden beleidsmatig niet zijn aangeduid als natuur, inclusief nieuwe natuur;
  • aansluitend aan of, als dat niet mogelijk is, nabij Natuurnetwerk Nederland;
  • door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie op afstand van het gebied; of
  • op financiële wijze.

De compensatie van de geplande kap en oppervlakteverlies binnen de contour van het Natuurnetwerk Nederland kan niet worden gerealiseerd binnen de contouren van het werk maar zal op de volgende manier worden geborgd. Er zal een bijdrage ter grootte van de compensatie worden gedaan in het Groenfonds zodat op termijn de compensatie kan worden gerealiseerd. De bijdrage zal per brief worden bevestigd. Tevens zal nog worden bekeken of het mogelijk is daadwerkelijk fysiek op een locatie te compenseren. Mocht dat toch nog mogelijk zijn zal de bijdrage in het groenfonds komen te vervallen.

De compensatie van de geplande kap buiten de NNN-contour zal voor zover mogelijk binnen de contour van het werk worden gerealiseerd. Indien dit niet in zijn geheel mogelijk is zal het resterende deel ook gecompenseerd worden middels een bijdrage in het groenfonds. Ook deze bijdrage wordt per brief bevestigd.

3.2.4 Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten.

Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.
3.2.5 Onderzoek soortenbescherming

In het natuuronderzoek, opgenomen in bijlage 5, is een inschatting gemaakt naar effecten op beschermde diersoorten (RHDHV, 2017; Melis. 2018 en RHDHV. 2018). Effecten op soorten die zijn beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming (maar ook onderdeel zijn van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN ter plaatse), worden gemitigeerd en/of gecompenseerd. Voor vleermuizen zijn preventief kasten opgehangen. Zoals eerder beschreven wordt er aanbevolen om geluidsarm asfalt toe te passen, dit zal gaan gebeuren. Binnen een straal van 75 meter van het NNN-gebied, dat wordt aangetast door de ontwikkeling zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen.

Verder valt er anno september 2018 aan te geven dat de volgende gegevens/resultaten inmiddels aanwezig zijn:

  • grote bosmuis: Onderzoek heeft plaatsgevonden en de grote bosmuis is vastgesteld. Uitvoering zal plaatsvinden met inachtneming van de gedragscode stadswerk RO en een ecologisch werkprotocol;
  • Boommarter: Geen vaste rust- en voortplantingsplaatsen vastgesteld binnen het plangebied. Geen vergunning nodig;
  • vleermuizen: aanvullend onderzoek loopt (of er een ontheffing voor de verstoring nodig is zal medio eind september / begin oktober 2018 bekend zijn);
  • eekhoorn: Geen vaste rust- en voortplantingsplaatsen vastgesteld binnen het plangebied. Geen vergunning nodig;
  • jaarrond beschermde nesten: Geen jaarrond beschermde nesten binnen 75 meter van de nieuwe weg.

Het aanvragen van een ontheffing voor andere soorten dan de vleermuis (indien nodig) is niet noodzakelijk.

3.2.6 Aanvullend ecologisch onderzoek

Door RoyalHskoning/DHV is aanvullend ecologisch onderzoek verricht. De rapportage daarvan (d.d. 8 oktober 2018) is als bijlage 6 opgenomen bij het bestemmingsplan.

Doelstelling van het aanvullend onderzoek is om vast te stellen of:

  • de te kappen bomen voortplantings- en/of rustplaatsen voor vleermuizen bevatten;
  • er vaste rust en verblijfplaatsen aanwezig zijn binnen het plangebied van eekhoorn, das en boommarter;
  • er jaarrond beschermd nesten van vogels aanwezig zijn binnen het plangebied.

Op basis van de uitkomsten wordt een advies gegeven voor mitigatie en vervolgstappen in relatie tot de Wet natuurbescherming (hierna Wnb).

Op basis van het nadere onderzoek zijn onderstaande conclusies te trekken:

  • Vaste rust- en voortplantingsplaatsen van boommarter en eekhoorn komen binnen het plangebied niet voor. Overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb is redelijkerwijs uitgesloten.
  • Binnen deelgebied 2 gaat een oude bijburcht verloren. Deze is waarschijnlijk al meerdere jaren niet in gebruik door dassen. De bijburcht is niet essentieel voor het voorkomen van de das. Overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb is redelijkerwijs uitgesloten.
  • Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn binnen deelgebieden 1 en 3 redelijkerwijs uitgesloten. Bij het nader onderzoek binnen deelgebieden 2 en 4 zijn in totaal twee paarverblijfplaatsen van gewone vleermuizen vastgesteld. Voor het vernietigen van de paarverblijfplaatsen is ontheffing van de Wnb nodig.
  • Binnen deelgebied 2 - Sleenerstroom zijn twee jaarrond beschermde nesten van een buizerd aanwezig op een minimale afstand van 100 meter van de toekomstige afritten. De verstoringsafstand van een broedende buizerd is minimaal 75 meter bij de meeste activiteiten die onder ruimtelijke inrichting of ontwikkeling vallen (BIJ12, 2017). Na afloop van de werkzaamheden behoudt het overgebleven bos de functionaliteit als broedgebied. Er is dus geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb.
  • Binnen deelgebied 4 – Noordbargerbos zijn geen jaarrond beschermde nesten aanwezig.

3.3 Fysieke veiligheid

Bij het transport, de opslag en bij het be- en verwerken in bedrijven van gevaarlijke stoffen, maar ook nabij luchthavens bestaat de kans op ongevallen waarbij slachtoffers vallen die niet bij de activiteit betrokken zijn. Personen die in bedrijven werken worden door de wetgeving rond arbeidsomstandigheden beschermd. Personen die zich buiten (extern) de bedrijfsgrens bevinden worden beschermd door wet- en regelgeving voor externe veiligheid. De vuurwerkramp in Enschede van mei 2000 heeft geresulteerd in een formalisering en deels aanscherping van wet- en regelgeving om het risico van dergelijke ongevallen te beperken.

Het doel van de toets op externe veiligheidsaspecten rond ruimtelijke plannen is na te gaan welke risico’s de voorgenomen ontwikkelingen met zich brengen. Dit om de mogelijkheid te bieden een externe veiligheidssituatie te creëren die voldoet aan de behoeften. Daartoe kan het ruimtelijk initiatief of specifieke wijze worden ingevuld en kunnen eventuele aanvullende maatregelen worden getroffen.

Het externe veiligheidsonderzoek richt zich eerst op het plaatsgebonden risico. Dit geeft een beeld van de ruimtelijke verdeling van de hoogte van de risico’s rond een bron. Vervolgens wordt nagegaan wat de hoogte van het groepsrisico is. Dit geeft inzicht in de aantallen personen die bij een ongeval kunnen worden betrokken. Als er sprake is van groepsrisico, als een ongeval tot meer dan 10 dodelijke slachtoffers kan leiden, moeten risicogegevens worden verzameld, moet een advies over het voorgenomen initiatief aan de regionale brandweer worden gevraagd en is de initiatiefnemer verplicht de veranderingen in het groepsrisico door de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling te verantwoorden.

3.3.1 Fysieke veiligheidssituatie

3.3.1.1 Risicobronnen binnen het plangebied

Het plangebied is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Binnen het plangebied ‘Buitengebied, ongelijkvloerse kruising Emmen – West’ zijn de volgende risicobronnen evenals de bronnen die invloed (kunnen) hebben op het plangebied geïnventariseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0020.jpg"

3.3.1.2 Risicobronnen buiten het plangebied

Buiten het plangebied zijn geen Bevi-bedrijven gesitueerd.

3.3.1.3 Buisleidingen

In de omgeving waar grondwerkzaamheden uitgevoerd moeten worden, liggen nabij het knooppunt twee hoge druk aardgasleidingen. Voor de reconstructie van dit knooppunt, moet hier wel rekening mee worden gehouden. Het gaat om aardgasleidingen van de Gasunie en de NAM.

De hoge druk aardgasleidingen die nabij het knooppunt Emmen west liggen hebben de volgende kenmerken. De gegevens zijn afkomstig van de risicokaart (9-12-2016).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0021.jpg"

Omdat de werkzaamheden voor de reconstructie van het knooppunt Emmen west nabij twee hoge druk aardgasleidingen liggen moet dit plan aan beide leidingbeheerders worden voorgelegd.

Het projectgebied wordt doorkruist door een (DN400 stalen) gasleiding van de Gasunie die beïnvloed zal worden door het grondverzet. De provincie Drenthe heeft via Royal HaskoningDHV contact gehad met de Gasunie. Onder de voorwaarde van een aantal aandachtspunten kan de Gasunie instemmen met de werkzaamheden. Als bijlage 7 zijn de uitgangspunten van de Gasunie bijgevoegd.

De NAM leiding ligt ten noordwesten van de kruising. Voor de leiding van de NAM geldt dat ter plaatse van deze leiding er niet geroerd wordt in de grond.

3.3.1.4 Route gevaarlijke stoffen

Via het knooppunt Emmen - West zullen nagenoeg geen routeplichtige gevaarlijke stoffen, zoals LPG en explosieven worden getransporteerd. De routeplichtige gevaarlijke stoffen moeten via de door de gemeente Emmen vastgestelde route gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. De routering loopt via de N862 die aansluit op de Rijksweg A37.

Ditzelfde geldt ook voor de N391 die op het knooppunt Emmen-West op de N34 aansluit. Via de N34 vindt wel doorgaand transport van gevaarlijke stoffen plaats. Maar de wijziging van het knooppunt Emmen west zal niet tot een verandering in het aantal transporten gevaarlijke stoffen over de N34 leiden. Hierdoor wijzigt de risicosituatie niet.

3.3.1.5 Hoogspanningsleidingen

Er bevindt zich een hoogspanningsmast binnen het plangebied. Op onderstaande figuur is deze ‘rood’ weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0022.jpg"

De werkzaamheden zijn geprojecteerd binnen een strook grond van de 380 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle – Meeden, die gecombineerd is met de 110 kV-hoogspanningsverbinding Veenoord – Emmen Gravenveldweg. Deze "belemmerde" strook wordt begrensd door zijden op 34,00 meter ter weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding (totale breedte 68,00 meter).

Ten aanzien van de hoogspanningsverbinding heeft contact met Tennet plaatsgevonden. Tennet heeft schriftelijk te kennen gegeven in te kunnen stemmen met het ontwerp van de ongelijkvloerse kruising Emmen-West onder opname van een aantal voorwaarden. Met deze voorwaarden zal rekening worden gehouden. De gehele brief van Tennet is als bijlage 8 dit bestemmingsplan gevoegd.

3.3.2 Conclusie

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is daar waar noodzakelijk overleg gevoerd met de leidingbeheerders van de Gasunie van Tennet over de aanwezige gasleiding en de hoogspanningsverbinding. De voorwaarden voor medewerking zijn bekend en afgestemd. Binnen en nabij het plangebied zijn verder geen bevi-bedrijven gelegen waarbij rekening moet worden gehouden met het aspect externe veiligheid. De wijziging van het knooppunt Emmen west zal niet tot een verandering in het aantal transporten gevaarlijke stoffen over de N34 leiden. Hierdoor wijzigt de risicosituatie niet. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor uitvoering van de plannen.

3.4 Milieu

Hieronder is de kaart zichtbaar gemaakt die geldt ten aanzien van de gemiddeld laagste en hoogste grondwaterstand.

Het plangebied is omgeven door gronden waar een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) voorkomt van 20 tot 120 cm beneden maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0023.jpg"

Ten behoeve van de uitvoering van het plan kan worden gesteld dat aansluiting wordt gezocht bij het bestaande peil van de N34 zodat er sprake is van voldoende drooglegging.

3.4.1 Vormvrije M.E.R.-beoordeling

In voorliggend bestemmingsplan Buitengebied, ongelijkvloerse kruising Emmen – West komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

3.4.1.1 Bedrijven en milieuzonering

De (indicatieve) lijst "Bedrijven en Milieuzonering 2009", uitgegeven door de Vereniging

van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn. Het is aan te bevelen deze afwijkingen te benoemen en te motiveren.

Voor wegen worden in de VNG-Reeks geen afstandscriteria genoemd. De milieukundige beoordeling van de wijziging van de kruising Emmen - West wordt weergegeven binnen de paragrafen over geluid en luchtkwaliteit.

3.4.2 Bodem

De mens gebruikt de bodem op vele manier, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit ook in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat de mens al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft hij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.

Artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Door de RUD Drenthe zijn de locaties met mogelijke bodemverontreiniging ter plaatse van de geplande reconstructie van Emmen - West in de gemeente Emmen geïnventariseerd. Daarbij is gebruik gemaakt van de Bodeminformatiekaart van de provincie Drenthe en is voor een aantal locaties aanvullende informatie opgevraagd bij de gemeente Emmen.

De RUD is op basis van deze inventarisatie van de locaties met mogelijke bodemverontreiniging en het voornemen om zo nodig saneringsmaatregelen te treffen tot de conclusie gekomen dat er geen belemmeringen aanwezig zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan vanuit het aspect bodem gezien. Het adviesdocument van de RUD is als bijlage 9 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

3.4.3 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Gezien de voorgenomen wijzigingen aan de weg dient op grond van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd door onderzoeksbureau NAA. De resultaten van dit uitgevoerde akoestisch onderzoek zijn verwerkt in een onderzoeksrappprt, deze is als bijlage 10 opgenomen.

Voorgestelde aanpassingen

De provincie Drenthe is voornemens de N34 ter plaatse te verdubbelen en de aansluiting Emmen-West op de N34 op te waarderen tot een ongelijkvloers knooppunt met uitwisselingsbogen. Tevens is het streven om op de bogen en de Rondweg buiten de bebouwde kom een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur mogelijk te maken.

Het Oostereind en de Ermerweg worden ontkoppeld van de N34 en de Rondweg en de snelheid wordt in de gemeente Emmen buiten de bebouwde kom teruggebracht van 80 naar 60 kilometer per uur. In de gemeente Coevorden is hier nog niet toe besloten en blijft de snelheid vooralsnog 80 kilometer per uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0024.jpg"

Resultaten

De geluidbelasting op de beschouwde woningen vanwege de N34 neemt licht toe ten gevolge van de verwachte verkeersgroei en het fysiek verhogen van de uitwisselingsstroken. De geluidstoename is nergens zodanig dat sprake is van reconstructie in de zin van de Wgh.

De geluidbelasting op de woningen en bestemde woningen vanwege de Rondweg neemt met name toe door de verwachte verkeersgroei en in mindere mate door de fysieke wijzigingen aan de knoop. Met het aanwezige scherm wordt in alle gevallen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan.

De geluidbelasting op de beschouwde woningen vanwege het Oostereind neemt marginaal toe door de verwachting van een iets zwaardere voertuigsamenstelling.

De beoogde reconstructie brengt ten aanzien van de Wet geluidhinder geen verdere verplichtingen met zich mee.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidssituatie bezien. Hieruit komt hetzelfde beeld naar voren als voor de verschillende wegen afzonderlijk.

3.4.4 Luchtkwaliteit en stikstof

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Stikstofdepositie

Door Royal Haskoning/DHV is een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 11 aan dit bestemmingsplan gevoegd.

In deze rapportage zijn de effecten van de stikstofdepositie van dit plan beschouwd. Er is een beoordeling gemaakt of de varianten negatieve effecten kunnen hebben op de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden.

Om te beoordelen of een plan negatieve effecten kan hebben op de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden, is aangesloten bij de instructie "Kader Programma Aanpak Stikstof (PAS)" van Rijkswaterstaat. Hierin wordt een methode voor de afbakening van het onderzoeksgebied beschreven waarbinnen de effecten op stikstofdepositie worden verwacht.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat de afstand tussen het gebied waarbinnen de project- en netwerkeffecten als gevolg van de wijzigingen optreden en de nabijgelegen Natura 2000-gebieden groter zijn dan 3 kilometer. Daarmee zijn negatieve effecten op stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden als gevolg van het plan uitgesloten.

Luchtkwaliteit

Door onderzoeksbureau NAA is een onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 12 aan dit bestemmingsplan gevoegd. Op basis van het uitgevoerde onderzoek is het volgende geconcludeerd ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

Uit de rekenresultaten blijkt dat in de beschouwde zichtjaren overal ruimschoots aan de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2.5 wordt voldaan. Verder blijkt dat na openstelling van de weg de concentraties en de overschrijdingen afnemen door het schoner worden van het wagenpark.

De laatste jaren is bekend geworden dat dieselmotoren van meerdere autofabrikanten in de praktijk veel meer (zeer) fijnstof en stikstofdioxide uitstoten dan de testresultaten aangeven. Voortschrijdende meetresultaten geven ook nadien nog steeds aan dat het wagenpark per saldo schoner wordt en de verwachtingen worden bijgesteld.

De beschouwde wegreconstructie en -aanleg kan worden gerealiseerd zonder belemmeringen ten aanzien van de Wet luchtkwaliteit.

3.5 Waterparagraaf

3.5.1 Nationaal bestuursakkoord Water

In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten tussen het Rijk, de provincies, de Unie van Waterschappen, het interprovinciaal overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Met dit akkoord hebben de overheden vastgelegd op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdpad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken.

Specifiek betekent dat voor regionale watersystemen dat de wateroverlast uit oppervlaktewater door de waterschappen wordt aangepakt met een adequaat maatregelenpakket, uitgaande van het principe vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast is voor de waterkwaliteit het NBW-doel om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde te hebben en daarna op orde te houden.

3.5.2 Lokaal bestuursakkoord Water

De uitgangspunten van het Nationaal bestuursakkoord Water zijn door het Waterschap Vechtstromen en de gemeente Emmen bekrachtigd in het Lokaal bestuursakkoord Water. In dit akkoord is vastgelegd op welke wijze de wateropgave van het Waterschap Vechtstromen zal worden opgelost en worden verdeeld over de gemeenten.

De wateropgave voor het Waterschap Vechtstromen is bepaald op 12.000.000 m3 water. Ongeveer 1.000.000 m3 van deze opgave is de stedelijke wateropgave, voor het overige deel moeten bergingsmogelijkheden worden gevonden in het landelijk gebied.

Er is gekozen om de waterberging in het landelijk gebied op vier manieren vorm te geven:

  • Vasthouden in sloten en kanalen; door het verbreden en minder diep maken van sloten wordt water minder snel afgevoerd;
  • Vasthouden in lagergelegen gebieden; doordat deze gebieden van nature natter zijn, lenen deze gebieden zich beter voor natuur dan landbouw. Dergelijke gebieden kunnen worden ingezet om water vast te houden.
  • Vasthouden in beekdalen; de tegenwoordig veelvuldig gekanaliseerde beeklopen krijgen hun natuurlijke, meanderende verloop terug in een bredere bedding, zodat meer water kan worden vastgehouden in het beekdal.
  • Noodberging; omdat het verbeterde watersysteem niet op alle noodsituaties in kan spelen, wordt ruimte gereserveerd voor noodberging, die wordt benut om te hoge waterpeilen te laten zakken.
3.5.3 Waterbeheerplan 2016 - 2021

De waterschappen Rijn-Oost (Drents Overijsselse Delta, Rijn en IJssel en Vechtstromen) hebben een deels gelijk Waterbeheerplan opgesteld. De opdracht van de waterschappen in Rijn - Oost is te zorgen voor voldoende schoon water en voor veilig wonen en werken.

Met het oog op het veranderende klimaat is het verder ontwikkelen van de veiligheid in het watersysteem een belangrijke opgave voor de waterschappen. In stedelijke en landelijke gebieden wordt het water steeds meer ruimte gegeven, waarbij zoveel mogelijk kansen worden benut om wateropgaven te combineren met plannen en initiatieven voor landbouw, natuur en recreatie.

3.5.4 Grondwater

Hieronder is de kaart zichtbaar gemaakt die geldt ten aanzien van de gemiddeld laagste en hoogste grondwaterstand.

Het plangebied is omgeven door gronden waar een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) voorkomt van 20 tot 120 cm beneden maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0025.jpg"

Ten behoeve van de uitvoering van het plan kan worden gesteld dat aansluiting wordt gezocht bij het bestaande peil van de N34 zodat er sprake is van voldoende drooglegging.

3.5.5 Overleg waterschap en watertoets

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen. Gezien de aard en omvang van het plangebied is hiervoor niet enkel de standaard watertoets uitgevoerd, maar heeft er ook overleg en afstemming plaatsgevonden met het waterschap.

Aangezien er meer dan 1500 m2 aan toename verharding bijkomt in het landelijk gebied dient 10% van deze 9.752 m2 in m3 te worden gecompenseerd, hetgeen betekent dat er circa 980 m3 aan compenserend vermogen moet worden aangebracht in het bestemmingsplan. De provincie staat voor deze compensatie-opgave en gaat hieraan voldoen. In het kader van de aanbesteding zal daarom ook als eis worden meegegeven dat er minimaal 980 m3 aan extra waterbergend vermogen moet komen.

Met dit gegeven is op 4 juli 2018 de watertoets uitgevoerd, zie bijlage 13. Het plangebied bevindt zich binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Op basis van deze toets is sprake van de ‘normale procedure’. Dit houdt in dat voor dit plan maatwerkadvies gemaakt moet worden door het waterschap. Er heeft hierover overleg plaatsgevonden met het waterschap op 5 juli 2018 en op 7 september 2018.

Tijdens deze overleggen zijn er afspraken gemaakt over de manier waarop omgegaan wordt waterberging en waterkwaliteit. Onderstaand wordt ingegaan op de gemaakte afspraken en adviezen die vanuit het waterschap zijn aangegeven richting de provincie.

Bermsloten

De nieuw te realiseren bermsloten zullen voor een groot deel voorzien in deze berging. Deze bermsloten worden binnen het plangebied aangebracht en dienen ook voor de opvang en afwenteling van het hemelwater afkomstig van dit infrastructurele project. Deze bermsloten mogen dan ook niet lozen op de Sleenerstroom. Hooguit voor een extreme piekbelasting van water mag er een overstortvoorziening aanwezig zijn die dit water kunnen afvoeren op de Sleenerstroom. Voor deze voorziening is een Keur-vergunning noodzakelijk. Hiertoe zal nader overleg plaatsvinden tussen de provincie en het waterschap.

Water fly-over

Het water van de fly-over wordt via een gotensysteem afgevoerd worden naar de bermsloten, zodat ook dit water binnen het plangebied wordt afgevoerd en geborgen.

Overkluizing Sleenerstroom

Daar waar de werken de bestaande Sleenerstroom gaan overkluizen mogen de werken niet leiden tot een vernauwing van de stroombreedte van de Sleenerstroom en mag er ook geen belemmering optreden voor het beheer en onderhoud vanuit het waterschap aan de Sleenerstroom. Hier gaat de provincie rekening mee houden.

Zandwinning

De provindie heeft aangegeven dat ten behoeve van het project elders zand wordt gewonnen, zodoende ontstaat hier geen waterplas die gebruikt kan worden voor de waterberging. Wel is de provincie voornemens om vanuit het aspect van de landschappelijke inpassing een vijverpartij te gaan realiseren maar telt deze niet mee in het kader van de compensatie-opgave.

Ontwikkeling Sleenerstroom 

Naast de aanleg van de bermsloten voor de benodigde wateropvang is het zo dat het waterschap nog bezig is met de herontwikkeling van het beekdal van de Sleenerstroom. Exacte plannen zijn daar nog net van bekend. Indien extra compensatie benodigd zal zijn zijn dan kunnen het waterschap en de provincie in gezamenlijkheid gaan optrekken om te bepalen waar deze extra watercompensatie kan plaatsvinden binnen de plannen voor de herontwikkeling van het beekdal. Zo wordt naast het feit dat er wordt voorzien in een adequate waterberging ook een maatschappelijke bijdrage geleverd in het verder optimaliseren van het genoemde beekdalsysteem. Het waterschap en de provincie zullen hiertoe een inspanningsverplichting met elkaar aangaan om deze extra waterberging te gaan realiseren in dit genoemde beekdal indien daar aanleiding toe is.

Ook in de gemeentelijke Structuurvisie Water van de gemeente Emmen staat iets over de ontwikkeling van de Sleenerstroom. In deze Structuurvisie is voor (een deel van) de Sleenerstroom een zoekgebied aangewezen. Voor dat gebied moet als uitwerking van de structuurvisie nader onderzocht worden op welke wijze herstel van het beekdal vormgegeven gaat worden.

Waterkwaliteit

Naast de genoemde afstemming over de bergingsopgave is er nog aandacht voor de waterkwaliteit. Door de Commisie Landelijk Waterbeheeer is een onderzoeksrapport opgesteld over afstromend wegwater.

Het autoverkeer produceert milieubelastende stoffen door verbranding van brandstoffen en door slijtage van de voertuigen en van het wegdek. Ook door corrosie van het wegmeubilair wordt milieuverontreiniging veroorzaakt. Door het afspoelen van het wegdek met regenwater (run-off) komen verontreinigingen in de berm en het grond- en oppervlaktewater terecht.

Afstromend wegwater is een emissieprobleem, dat samen met verwaaiing optreedt. Daarom is het belangrijk dat de problematiek integraal wordt aangepakt. Maatregelen aan de bron (zoals schonere voertuigen, alternatieve materialen voor wegmeubilair en een ontwerp, beheer en onderhoud gericht op terugdringing van het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor wegen en bermen) zijn hierbij van groot belang.

Het daadwerkelijk invullen van bronmaatregelen zal echter nog veel tijd en inspanning vragen. In afwachting hiervan kan de emissie als gevolg van afstromend wegwater en verwaaiing met de in het rapport geformuleerde voorstellen aanzienlijk worden beperkt. Bij de verdere uitvoering en beheer van de verdubbelde N34 zal met deze voorstellen zoveel als mogelijk is rekening worden gehouden.

Met de aanbevelingen zoals die gaan worden aanbevolen vanuit het waterschap zal de provincie zoals te doen gebruikelijk rekening gaan houden om de gevolgen voor de waterhuishouding te minimaliseren.

Het waterschap heeft per mail van 14 september 2018 aangegeven in te kunnen stemmen met de waterparagraaf. De mail van het waterschap is als bijlage 14 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Hoofdstuk 4 Bestaande situatie

4.1 Beschrijving bestaande wegen

4.1.1 N34

De N34 is een belangrijke schakel in het regionale wegennet van zuidoost-Drenthe. De route van de weg, die grotendeels over de Hondsrug loopt, verbindt al eeuwenlang Overijssel met Groningen en ontsluit voor een groot deel het oosten en zuiden van Drenthe. De nationale verkeersstromen lopen tegenwoordig via de A37, A28 en de A31 in Duitsland. In het gebied hier tussen ligt de N34 en vervult hier een belangrijke functie. De N34 is van groot belang voor de bereikbaarheid van de regio zuidoost-Drenthe en in het bijzonder enkele grote plaatsen als Emmen en Coevorden.

4.1.2 N391 en Ermerweg

De N391 is een belangrijk verbindingsroute tussen zuidoost Drenthe en zuidoost Groningen. De weg verbindt deze gebieden met Duitsland en de Eemshaven. De provincies Groningen en Drenthe hebben daarom afgesproken om de N366 en de N391 in te richten als een weg met een stroomfunctie. De huidige Rondweg loopt ter plaatse van de rotonde over in de betonnen Ermerweg. Dit was de oude weg van Erm naar Emmen en hier was zowel sprake van een weg als van een oude trambaan.

4.1.3 Bestaande kruising N34 - N391

Hieronder een weergave van de bestaande situatie vanuit de lucht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0026.jpg"

De huidige aansluiting is uitgevoerd als een aangepaste Haarlemmermeer waarbij de N34 met 1x2 rijstroken over de Oude Rijksweg heen gaat. De N34 heeft tussen knooppunt Holsloot en de aansluiting 2x2 rijstroken. De toerit richting Holsloot loopt over in de rechter rijstrook van de N34. Vanuit het oosten eindigt de 2x2 rijstroken tellende N391 bij deze aansluiting. De N391 langs Emmen is ook bekend als de Rondweg Emmen. Onder het viaduct ligt aan weerszijden van de Oude Rijksweg een vrijliggend fietspad voor twee richtingen. De fietspaden liggen elk door een smal veld onder het viaduct. Aan de zijde van de N391 sluiten de toe- en afrit aan op een ongeregelde kruising. Aan de andere zijde ligt een rotonde.

De aansluiting Emmen is in circa 1971, gelijk met de openstelling van de N34 tussen knooppunt Holsloot en Klijndijk, in gebruik genomen. De aansluiting was oorspronkelijk incompleet. Er was alleen een toerit richting knooppunt Holsloot en een afrit vanuit die richting. De aansluiting is in 1999 gecompleteerd met de verdubbeling van de N34 naar 2x2 rijstroken tussen Holsloot en Emmen. Ook is de reguliere kruising aan de westzijde toen omgebouwd naar rotonde. Onderstaand een topografische kaart van 1980 en 2017 waarin bovenstaande ‘historische beschrijving’ in zichtbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0027.jpg"

Door de aansluiting loopt de beek Sleenerstroom die wordt gekruist met een brug die een ruimtereservering heeft voor een verbreding van de N34.

Nu is het nog zo dat het verkeer van en naar de N34 over een rotonde geleid wordt. Hierdoor ontstaat vertraging. De Oude Rijksweg en de Ermerweg sluiten ook aan op de N391 (Rondweg). Door de grote snelheidsverschillen levert dit gevaarlijke situaties op.

De bestaande aansluiting van de N34 op de N391 bevindt zich op een knooppunt van landschappen. Tussen de beide zandruggen De Hondsrug en de Sleenerrug loopt het beekdal van de Sleenerstroom. Het beekdal is ter plaatse van De Klinkmolen het smalst en is historisch gezien altijd een doorwaadbare plek geweest.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving kruising Emmen-West

5.1 Ongelijkvloerse kruising Emmen-West

De Provincie Drenthe is voornemens bij het knooppunt Emmen-West de N34 te verbreden naar een stroomweg met 2x 2 rijstroken, het bestaande viaduct Klinkmolen te verdubbelen en een nieuw viaduct Klinkmolen II te realiseren. Daarnaast worden er in de toe- en afritten van en naar de N34 - N391 Rondweg Emmen, ter hoogte van de Ermerweg een fly-over en een nieuw viaduct gerealiseerd.

In het nieuwe ontwerp wordt de aansluiting van de N391 op de N34 een knooppunt met ongelijkvloerse kruisingen. De Ermerweg en de Oude Rijksweg hebben geen aansluitingen meer op de N34 of de N391. De verbinding tussen Erm en Emmen blijft wel bestaan. Hiervan kan het landbouwverkeer ook gebruik maken. Er komt ook een verbinding voor speciaal transport van de Ermerweg naar de N34 richting Groningen. De bestaande carpoolplaats verdwijnt in het ontwerp. Voor de mogelijkheden om te komen tot carpoolen zijn er voldoende plaatsen naar het zuiden toe bij het viaduct bij Erm.

Onderstaand een weergave van de beoogde nieuwe ongelijkvloerse kruising.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0028.jpg"

De doelstellingen die met het nieuwe ontwerp beoogd worden zijn:

  • beperking van het aantal ongevallen;
  • een goede doorstroming van wegen en een ontsluiting van stroomwegen dat past bij het type weg.

De meerwaarde is naast de snelle ontsluiting van Oost Groningen, de ontsluiting van de rondweg Emmen met een landmark-werking, passend in het landschap, die qua vormgeving recht doet aan het belang van Emmen als economische motor van de regio. De inpassing is gebaseerd op de Landschapsvisie en stelt het volgende:

De N34 als lijn ondergeschikt is aan het landschap, maar dat knooppunten - als onderdeel van de hoofdinfrastructuur - een eigen ruimtelijk accent kunnen krijgen. De Rondweg Emmen krijgt een duidelijk en herkenbaar begin: een adres aan de N34.

Momenteel ontbreekt een duidelijke ruimtelijke verankering van de Rondweg aan de N34. Daarmee is het adres - de zichtbaarheid en herkenbaarheid - van deze toegang tot de stad Emmen vrij anoniem. De ombouw van de huidige aansluiting tot knooppunt biedt kansen om het adres van Emmen meer gezicht te geven. Dit dient echter op subtiele wijze gedaan te worden om het omliggende landschap van beekdal van de Sleenerstroom en het Noordbargerbos geen geweld aan te doen en tevens aan te sluiten bij het karakter van de Rondweg.

5.2 Landschappelijke inpassing op basis van Landschapsplan N34

De te realiseren kunstwerken en de infrastructuur zijn door hun schaal en het autonome ontwerp een zelfstandig landschap, zij kunnen niet zondermeer ingepast worden in de bestaande landschappen. Doordat voor het nieuwe landschap kenmerken van de omringende landschappen als uitgangspunt worden genomen, past het nieuwe infrastructurele landschap wél goed in de context en zoekt het aansluiting en verbinding met de natuurlijke landschappen.

De inpassing van het werk in het landschap is nader uitgewerkt in de Landschapsvisie N34. In de landschapsvisie, die als Bijlage 1 van de regels bij dit bestemmingsplan is gevoegd, staat het volgende omschreven over de ongelijkvloerse kruising Emmen-West.

N34 als parkway

De N34 is de parkway van Drenthe. Net als Amerikaanse parkways, die overigens een attractie in zichzelf zijn, slingert de weg zich van Coevorden over de Hondsrug richting Groningen. Een nieuwe weg voor een al eeuwenoude verbinding. De parkway-benadering is het vertrekpunt voor de verdere uitwerking van de visie en de landschapsontwerpen.

Als parkway van Drenthe ligt de N34 in het landschap. Dat betekent dat de weg als lijn ondergeschikt is. Bij de inpassing van de weg in het landschap ligt dan ook het accent op het versterken van de landschappelijke kwaliteiten en kenmerken op en rond de weg. Dit vertrekpunt heeft op verschillende manieren tot uitgangspunten geleid voor het vervolg:

  • de weg is zelf ondergeschikt. Aan en op de weg zo weinig mogelijk ‘doen’; op zoek naar een rustig, eenduidig en minimalistisch wegbeeld;
  • De landschappelijke inpassing richt zich op het versterken van de onderliggende, lokale landschapsstructuren;
  • vergroten van de herkenbaarheid van de omgeving.

Dat betekent dat natuur en landschap en de lokale eigenheid zoveel mogelijk beleefbaar worden gemaakt.

Toelichting ontwerp

De aansluiting N391 wordt vervangen door een ongelijkvloerse knoop. Het architectonische ontwerp van het knooppunt is een apart traject. De landschappelijke inpassing van de knoop is in dit project meegenomen.

Voor het landschapsontwerp is afstemming gezocht met de projecten van de verdubbeling van de N34 en met de N391, waar ook een landschapsvisie voor is opgesteld. Zowel vanuit de visie op de N391 als vanuit de visie op de N34 is de leesbaarheid van het landschap een van de uitgangspunten.

Knooppunt Emmen-West ligt op de overgang van het Bargerbos, nog op de flanken van de Hondsrug, naar het beekdal van de Sleenerstroom. In het landschappelijke ontwerp wordt deze overgang versterkt en aangezet door het bosgebied te vergroten tot aan en waar mogelijk over de N34. Een groot deel van het knooppunt komt hiermee in de beplanting, wat het zicht van omwonenden op het knooppunt beperkt. Het beperken van het zicht richting de knoop vanuit Erm is een belangrijk aandachtspunt voor de bewoners van Erm.

De fly-over blijft als blikvanger en herkenningspunt voor Emmen-West herkenbaar. Dat sluit ook aan bij het uitgangspunt uit de visie op de N391, waarbij Emmen een eigen ‘gezicht’ krijgt bij de aansluiting met de N34.

Binnen het bosgebied wordt een variatie aan open plekken en zoombeplanting gemaakt wat het gebied aantrekkelijker maakt voor dieren en bovendien ruimte laat aan ondergrondse (NAM-leiding) en bovengrondse infrastructuur (belemmerde strook hoogspanningsleiding) waar geen hoogopgaande beplanting kan worden gerealiseerd.

Waar het beekdal van de Sleenerstroom wordt gekruist of geraakt, wordt het landschapsbeeld opener. Het bos houdt op en gaat over in het kenmerkende patroon van houtsingels langs de beek. Zo ontstaat een geleidelijke overgang van het besloten bosgebied naar het halfopen beekdal en verdergaande openheid van de velden.

Maatregelen das

In het bosgebied ten westen van het knooppunt bevindt zich een dassenburcht. De aanleg van het knoppunt Emmen-West en de verdubbeling van de N34 beperken de oversteekmogelijkheden voor de das. In het door Arcadis opgestelde ecologisch werkprotocol wordt voorgesteld om een faunapassage te plaatsen even ten noorden van de knoop, tussen parkeerplaats De Blikken en de Slenerweg.

De volgende ontwerp-uitgangspunten zijn geformuleerd en gebruikt als basis voor de verdere uitwerking.

Taluds:

  • 1. Glooiend vormgeven, met geleidelijke overgangen tussen de verschillende taluds en tussen talud en maaiveld.
  • 2. Op bodemas geen bomen of struiken aanplanten.

Bos:

  • 1. Bomen van eik (Quercus robur) en beuk (Fagus sylvatica) (70% eik, 30% beuk) en ondergroei van vlier (Sambucus nigra), braam (Rubus fruticosus), hulst (Ilex aquifolium), lijsterbes (Sorbus aucuparia) in de zoom;
  • 2. Plantafstand bomen hoh 4m;
  • 3. Breedte zoom 3m, driehoeksverband aanplanten, 3 rijen, afstand tussen de rij 1,50m.
  • 4. Binnen de belemmerde strook van de hoogspanningsleiding en boven NAM-leiding vrijhouden van boomaanplant.

Beekdal:

  • 1. Aanplanten van houtsingels, breedte minimaal 5 meter. Samenstelling van bomen en struiken; berk (Betula pubescens), eik (Quercus robur), lijsterbes (Sorbus aucuparia), hazelaar (Corylus avellana), meidoorn (Crataegus monogyna), kardinaalsmuts (Euonymus europaeus) gele kornoelje (Cornus mas) en sleedoorn (Prunus spinosa).

Een en ander heeft geleid tot onderstaande weergave van het ontwerp van de ongelijkvloerse kruising Emmen-West.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0029.jpg"

5.3 Verbinding met het landschap

Voor het nieuwe, infrastructurele landschap zijn kenmerken van de omringende landschappen als uitgangspunt genomen. Daardoor past dit landschap goed in de context en ontstaat aansluiting en verbinding met de natuurlijke landschappen.

Ligging knooppunt

  • In beekdal Sleenerstroom, tussen 2 zandruggen Hondsrug en Sleenerrug;
  • IJzeroer met roestbruine kleur komt voor in Sleenerstroom
  • Ten zuiden van Erm (Scheethaar) komt vivianiet voor in de bodem: dit heeft een blauwe kleur die ontstaat door contact van ijzeroer met fosfaat

Roestkleurig ijzeroer

In Drenthe komt veel ijzerhoudende grond voor, dit noemt men oer of zodenijzer. Het ijzeroer levert goede ijzererts op voor gietijzer. De zandgronden van Drenthe bevatten oorspronkelijk 0,8% ijzer, gebonden aan zandkorrels. Door humuszuren van onder andere heide komt het ijzer los van het zand. Door de regen wordt het ijzer vervolgens dieper in de grond gespoeld.

In de beekdalen tussen de zandruggen komt het kwelwater vervolgens weer omhoog, waardoor het ijzer op deze plekken aan de oppervlakte komt. Het komt in contact met zuurstof, waardoor ijzeroer ontstaat. Ook in het beekdal van de Sleenerstroom komt ijzeroer voor, met zijn kenmerkende roestbruine kleur.

Blauw vivianiet

Als het bruine ijzeroer in contact komt met fosfaat ontstaat het blauwe vivianiet. Vivianiet komt voor in de Scheethaar, zuidelijk van Erm. Deze hoge zandkop (-haar) ligt vlak bij de Holsloot. In deze stroom zit een kwelplek waar ijzeroer naar boven komt. Omdat water met een hoog ijzergehalte nauwelijks bevriest, vertoefden op deze plek honderden eenden, ganzen en zwanen. Het water en het omliggende land werden zo voorzien van grote hoeveelheden fosfaatrijke vogelmest. Dankzij deze fosfaten kleurde het ijzeroer op deze plek blauw: vivianiet.

Fly-over als markant herkenningsteken in het landschap

  • Randbekleding met cortenstaal en aluminium beplating verwijst naar ijzeroer;
  • Blauwe aluminium beplating op overgang naar beekdal verwijst naar het vivianiet;
  • Beplating loopt door langs op- en afritten om lijnen van de infrastructuur te benadrukken.

Landmark

De fly-over heeft door zijn vorm een duidelijke relatie met het beekdal. Qua schaal en maat is het de meest dominante verschijning in het infrastructurele landschap bij Emmen-West. Je zou het een landmark kunnen noemen van dit landschap. De andere viaducten zijn ingetogen en economisch ontworpen en passen zich aan in het infrastructurele landschap aan.

Hierna volgen enkele visualisaties van de nieuwe ongelijkvloerse kruising Emmen-West als ook detailtekeningen die de genoemde elementen ter verbinding aan en met het landschap laten zien qua uitwerking.

Randbekleding fly-over

De randen van de fly-over worden bekleed met aluminium beplating met terra kleur refererend aan het ijzeroer. Waar de flyover het beekdal raakt gaat de terra / roestkleur over in aluminium blauwe beplating (vivianiet). De randbekleding loopt door langs de op- en afritten om de lange lijnen van de infrastructuur te benadrukken. Deze

lange lijnen voeren de weggebruiker onbewust mee naar het hoogtepunt en het hoogste punt van de fly-over: het uitzicht over het beekdal-landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0030.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2017032-B701_0031.jpg"

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting op het bestemmingsplan

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan ‘Buitengebied, ongelijkvloerse kruising Emmen-West’ dient rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" van het ministerie van VROM.

Het conserverende karakter van het bestemmingsplan brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkelingen niet in het plan worden meegenomen, tenzij deze concreet voorzienbaar zijn en benodigde onderzoeken al zijn uitgevoerd.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel, die is vastgelegd door middel van de aanduiding 'gevellijn'. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Daarnaast is op de verbeelding per bestemmingsplan de maximale bouw- en/of goothoogte aangegeven. Waar het wenselijk is om het huidige bebouwingsbeeld in stand te houden zijn tevens aanduidingen opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken of de kapvorm van daken.

Flexibiliteit

Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan kunnen diverse flexibiliteitregelingen opgenomen zijn, zoals:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro
6.3.1 Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgang - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.3.2 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 : Begrippen 

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik. Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 : Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.3 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

Artikel 3 : Verkeer – Auto(snel)weg 

Onder de verkeersbestemming zijn de openbare wegen in het buitengebied gebracht. De wegen vallen onder de bestemming "Verkeer - Auto(snel)weg. Het zijn daarbij wegen waar de doorgaande verkeersfunctie voorop staat. Duikers en dammen vallen ook onder deze bestemming, evenals bermsloten, bermen, beplanting, en bijbehorende groenvoorzieningen als ook lantaarnpalen, richtingsborden, abri's matrixborden. De viaducten en de ‘fly-over’ zijn afzonderlijk op de verbeelding aangegeven middels een nadere aanduiding. In de planregels is voor de bestemming vastgelegd dat het aantal rijstroken van wegen niet mag worden vergroot indien dit een verhoging van het aantal gehinderden tot gevolg heeft, dan wel de voorkeurgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder hierdoor wordt overschreden. Via een voorwaardelijke verplichting in de regels is de aanleg overeenkomstig de landschapsvisie vastgelegd.

6.3.3.1 Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.

Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden beperkingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Het bestemmingsplan Buitengebied, ongelijkvloerse kruising Emmen-West kent de volgende dubbelbestemmingen:

Artikel 4 : Leiding - Gas

In het plangebied ligt een buisleiding ten behoeve van gasvoorzieningen. De bestemming Leiding - Gas is opgenomen vanwege de gasleiding die het plangebied ligt. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt dus zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming.

Artikel 5 : Leiding - Hoogspanningsverbinding 1

Binnen het plangebied ligt een hoogspanningsverbinding van 380 kV. De dubbelbestemming is opgenomen ten behoeve van deze leiding. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt dus zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming.

Artikel 6 : Waarde – Archeologie 2

Onder "Waarde - Archeologie 2" vallen terreinen met hoge archeologische verwachting. Dit betreft in dit bestemmingsplan de buffers van 50 meter rondom de AMK-terreinen. Gelet op de omvang van eventuele aanwezige sporen en structuren, hebben beperkte bodemingrepen een aanvaardbare invloed op het bodemarchief. Het plan hanteert hier een vrijstellingsgrens van 100 m2 en 30 cm diepte.

Bij terreinen met een agrarische bestemming geldt een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot maximaal 10 centimeter onder de bouwvoor, de zogenaamde woellaag. Algemeen aanvaard is een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe).

Artikel 7 : Waarde- Archeologie 4

Het plangebied kent een dubbelbestemming, te weten: Waarde- Archeologie 4.

Voor gronden binnen categorie 4 geldt dat archeologisch onderzoek nodig is om vast te stellen of er waarden aanwezig zijn en of deze behoudenswaardig zijn. Om de archeologische waarden te beschermen is in de regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Voor terreinen binnen Waarde - Archeologie 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De Waarde - Archeologie 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.

Voor de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 4 geldt dat deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid kent, waarin overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro Burgemeester en Wethouders de dubbelbestemming kan laten vervallen of alsnog aan de gronden de dubbelbestemming kunnen toekennen.

6.3.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 8 : Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 9 : Algemene bouwregels

In artikel 9 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a. in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 10 : Algemene gebruiksregels

In dit artikel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval in strijd met dit bestemmingsplan zijn.

Artikel 11 : Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 12 : Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

6.3.5 Hoofdstuk 4 Overgangsrecht en slotregel

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 14 overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 14 slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, ongelijkvloerse kruising Emmen-West".

6.4 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico’s en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago. Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke betrokkenheid

7.1 Overleg

In het kader van het artikel 3.1.1. Bro overleg is het bestemmingsplan "Buitengebied, ongelijkvloerse kruising Emmen-West" naar de wettelijk verplichte en andere door de gemeente erkende overlegpartner verzonden.

In dit geval is op 17 oktober 2018 provincie Drenthe, Waterschap Vechtstromen, Gasunie, NAM, Tennet, Enexis, Arriva, Staatsbosbeheer, EOP van Delftlanden, EOP van Erm, gemeente Coevorden en de Veiligheidsregio Drenthe op de hoogte gebracht. In het kader van het overleg is reactie terug ontvangen van diverse instanties. In de als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegde ‘Nota van beantwoordeing Emmen – West’ is weergave gedaan van de ingediende reacties en de wijze waarop daarmee is omgegaan.

7.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf januari 2019 gedurende 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend. In die zin is het bestemmingsplan ongewijzigd ter vaststelling aan de raad voorgelegd.

Tijdens de terinzage termijn het het college een positieve reactie van Stichting Platform Keelbos ontvangen. Deze stichting kan instemmen met het bestemmingsplan omdat de parkeerplaatsen "De blikken" en "Westerveld" behouden blijven. Daarnaast wordt door het doorzetten van het Noordbargerbos en het aanplanten van een zoom van struiken onder de hoogspanningsleiding de onderliggende landschappelijke structuur versterkt. Het platform is dan ook content met het gestelde in het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

De provincie Drenthe heeft bij het vaststellen van haar Provinciaal Verkeer en Vervoersplan (PVVP) tevens een Investeringsprogramma Verkeer en Vervoer (IVV) vastgesteld waarin de opwaardering van de N34 is opgenomen. Het college van Gedeputeerde Staten heeft het opwaarderen van de N34 naar voren gehaald, mede vanwege de economische situatie van het gebied. De aanleg zal leiden tot versterking van de economische ontwikkeling en tevens bijdragen aan de werkgelegenheid bij de aanleg. De provincie Drenthe draagt voor 2/3e deel de kosten van het aanleggen van het voorliggende plan en de gemeente Emmen 1/3e deel. Er is derhalve geen exploitatieplan nodig aangezien de kosten anderszins verzekerd zijn.