direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw-Weerdinge, Weerdingerkanaal ZZ 230 (Bakker Landbouwbanden)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2015006-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Situatie
Het bedrijf Bakker Landbouwbanden is sinds enige decennia gelegen binnen de lintbebouwing Weerdingerkanaal ZZ van het dorp Nieuw-Weerdinge. De bedrijfswoning is gevestigd aan Weerdingerkanaal ZZ 230. Door de jaren heen heeft het bedrijf zich behoorlijk in omvang ontwikkeld. Dit heeft geresulteerd in een aanzienlijke opslag van materiaal, machines en werktuigen buiten het daarvoor bestemde terrein ( "Emmen, sectie AA, nummer 176"). Er was sprake van buitenopslag op eveneens het perceel "Emmen, sectie AA, nummer 175". Tevens werd er veel aan de straatzijde opgeslagen. Vooral dit laatste werd door velen als storend in het straatbeeld beschouwd.

Verzoek
De eigenaar van Bakker Landbouwbanden heeft verklaard dat de verstorende situatie is ontstaan door een gebrek aan overdekte opslagruimte. Hieropvolgens heeft de gemeente aan het bedrijf verzocht een plan te ontwikkelen waarbinnen voldoende opslagruimte aanwezig is. Vervolgens is een verzoek om ingediend voor:

  • 1. Het gebruik van het perceel "Emmen, sectie AA, nummer 175" voor buitenopslag
  • 2. Het planologisch legaliseren van een bestaande loods op het perceel "Emmen, sectie AA, nummer 175"
  • 3. De nieuwbouw van een loods op het perceel "Emmen, sectie AA, nummer 175"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015006-B701_0001.png"

Afbeelding 1: Benaming percelen Weerdingerkanaal ZZ 230

Besluit gemeente
De gemeente heeft medio juni 2013 aangegeven medewerking te willen verlenen aan het verzoek, onder de volgende voorwaarden:

  • a. Opruimen van het voorerf (geen opslag en stalling).
  • b. Aanbrengen passende beplanting aan voorzijde erf conform een opgesteld beplantingsplan.
  • c. Nieuwe loods:
    • 1. Draagt bij aan verbetering ruimtelijke situatie (opslag binnen, sloop vervallen bouwwerken & gebouwen, geluidseffect);
    • 2. Vormt geen belemmering voor de doorgroei van de beplantingssingel en de bereikbaarheid van het achtererf;
    • 3. Staat met de voorgevel achter het erf van woning nr. 233;
    • 4. Heeft een maximale goot- en bouwhoogte van 4 en 8 meter;
  • d. Aantoonbare akoestische inpasbaarheid van de planologische legalisatie en uitbreiding met een loods op basis van een akoestisch onderzoek.
  • e. Planologisch regelen van het geheel in een bestemmingsplan.

Inmiddels is aan de voorwaarden a t/m d voldaan. Het geheel kan nu worden geregeld binnen een bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan is gelegen binnen de lintbebouwing Weerdingerkanaal ZZ van het dorp Nieuw-Weerdinge.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015006-B701_0002.png"

Afbeelding 2: Begrenzing plangebied Weerdingerkanaal ZZ 230

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan vervangt één bestemmingsplan gedeeltelijk, namelijk het bestemmingsplan "Nieuw-Weerdinge", vastgesteld op 25 september 2014 door de raad.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn een aantal onderzoeken verricht en adviezen gegeven. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting. Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Akoestisch onderzoek NAA;
  • Watertoets Waterschap Hunze en Aa's.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De Structuurvisie 2020 is de ruimtelijke vertaling van de gemeentelijke ambities en doelen. De Structuurvisie is in 2009 vastgesteld door de raad. Aangegeven wordt dat de belangrijkste uitgangspunten en ontwikkelingsprincipes voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen bestaan uit:

  • Kwaliteit voor kwantiteit. Centraal staat een verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit. Verbetering van de kwaliteit van de bestaande omgeving wordt relatief belangrijker geacht dan een functionele uitbreiding;
  • Keuze voor een duurzame inrichting van de ruimte. Wijzigingen in de ruimtelijke opbouw worden geënt op de zogenaamde lagenbenadering;
  • Rekening houden met de klimaatverandering.

De Structuurvisie gaat uit van een lagenbenadering. Het grondgebied van Emmen is daarbij onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Het gebied van dit bestemmingsplan valt in deelgebied A. Het plan heeft ruimtelijke- en economische meerwaarde voor de gemeente.

2.1.2 Ruimtelijke waardenkaart

De ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de Gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de in het onderliggende waarden in de kernen ook aanbod. De ruimtelijke waardenkaart biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie en vormt met de beleidsnota "Ruimtelijke Waardenkaart Emmen" de basis of 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer van de Gemeente Emmen. Andere waarden zoals de aardkundige, archeologische, ecologische en hydrologische waarden evenals monumenten worden in dit document beschreven waar zij samenhang vertonen met het cultuurhistorisch gevormde landschap.

Het gebied in en rondom Nieuw-Weerdinge hoort toe aan de zogeheten Grootschalige Veenontginningen. Het hoogveenontginningslandschap is het landschap van de grote maten. Alles is hier groot en stoer. Het landschap wordt gevormd door open ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour aan de ruimte. Zij 'maken' de ruimten. Het is een open landschap; weids, maar geenszins kaal. Naast de robuuste ruimten is de strikte regelmaat van het landschap kenmerkend. Het veenkoloniale landschap kent een uiterst regelmatige basisstructuur met een sterke ritmiek van kanalen, wijken en sloten.

2.1.3 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". De Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.

Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden, zoals de omgeving van het plangebied, geldt de zogenaamde "basis welstand". Alleen voor gevels die te zien zijn vanaf de openbare weg of het openbaar gebied is een welstandstoets nodig.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inwerking getreden op 20 augustus 2014. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

Met een deel van de kernkwaliteiten heeft de provincie speciale ambities. Inzet is de kernkwaliteiten te behouden en waar mogelijk te ontwikkelen. Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van de bedrijvigheid. In het bijzonder wanneer sprake is van ontwikkelingen met positieve aspecten voor de werkgelegenheid en de vestiging van bedrijven. Deze aspecten vormen daarom de kernwaarde bedrijvigheid. Aspecten van de kernwaarde bedrijvigheid zijn vooral terug te vinden in het sociaaleconomische systeem en in het landbouwsysteem, maar ook bij natuur als het om de vrijetijdseconomie gaat. Kernkwaliteiten en kernwaarde wegen als uitgangspunt even zwaar.

2.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Naast de vertaling van het rijksbelang beschrijft de POV de provinciale belangen waarover de provincie duidelijkheid wil geven en of wil verankeren in op gemeentelijk niveau, middels overleg of anderszins.

De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd: kernkwaliteiten, SER ladder en milieu- en leefomgeving. Elk van de drie elementen is terug te vinden in de bepalingen van de verordening. Waarbij deze elementen een rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend Drenthe). Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ruimtelijk beleid

Het ruimtelijke rijksbeleid heeft geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.4 Conclusie

De conclusie van de in dit bestemmingsplan beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct doorwerkt in het plangebied. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan op basis van het provinciale- en gemeentelijke beleid worden geconcludeerd dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat

  • 1. Aangesloten dient te worden bij de karakteristieke opzet van het veenkoloniaal gebied;
  • 2. Gestreefd moet worden naar een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie en monumenten

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.

Het plangebied heeft deels een lage verwachting op de op 30 mei 2013 door de raad vastgestelde archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Emmen. Gezien de lage verwachtingswaarde hoeft geen archeologisch inventariserend uitgevoerd te worden.

3.2 Ecologie

De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

De uitbreiding in bebouwing vindt plaats binnen op bestaand bedrijfserf. De ontwikkeling heeft geen kap van bomen- of sloop van gebouwen tot gevolg. Om deze redenen zijn in principe geen nadelige effecten ten aanzien van het aspect flora en fauna te verwachten. Nader onderzoek is om deze reden niet noodzakelijk geacht.

3.3 Fysieke veiligheid

3.3.1 Algemeen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het BEVI stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen.

Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het BEVI . Voor het vaststellen van het besluit dient het bestuur van de Hulpverleningsdienst Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.

Het BEVI dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) 'Regeling externe veiligheid inrichtingen' (REVI) Hierin zijn onder andere de LPG-afstanden (Plaatsgebonden Risicocontouren) opgenomen.

Naast het BEVI is er ook de Besluit externe veiligheid transportroutes van toespassing. Het BEVT geeft de normen die gelden voor de kwaliteitseisen die gelden voor externe veiligheid. Het plangebied ligt niet binnen de invloedsfeer van transportassen waarover frequent gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het transport van gevaarlijke stoffen is verder niet relevant voor dit plan. Evenmin zijn er in de omgeving buisleidingen aanwezig die invloed op het plan hebben.

Vanuit de brandweer is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van (de gebouwen in) het plangebied. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen

3.3.2 Fysieke veiligheidssituatie

In de Structuurvisie Emmen 2020 zijn de beleidsuitgangspunten opgenomen voor Externe Veiligheid.

3.3.2.1 Risicobronnen binnen het plangebied

Binnen het plangebied zijn geen BEVI bedrijven gesitueerd .

3.3.2.2 Risicobronnen buiten het plangebied

Net buiten het plangebied is een Bevi-bedrijf is gesitueerd, namelijk het LPG tankstation Grooten aan de Weerdingerkanaal NZ 231.

Het LPG-tankstation Grooten heeft een doorzet vergund tot maximaal 500 m3 per jaar met een bijbehorende PR 10-6 van 45 meter bij het vulpunt, 25 meter bij het ondergrondse reservoir en 15 meter bij de afleverzuil. Deze contouren liggen buiten het plangebied. Het plangebied ligt wel gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation. De voorgenomen planwijziging heeft geen invloed op het groepsrisico. Omdat er niet meer mensen zich binnenin het plangebied ophouden, heeft het invloedsgebied van het LPG tankstation geen reden tot planwijziging.

3.3.3 Overige aspecten en conclusie
3.3.3.1 Route gevaarlijke stoffen

In de nabijheid van het plangebied vindt geen noemenswaardige vervoer gevaarlijke stoffen plaats over weg, spoor of water welke van invloed zou zijn op de ontwikkeling van het bedrijf.

3.3.3.2 Buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied vindt geen leidingen, welke van invloed zou zijn op de ontwikkeling van het bedrijf.

3.3.3.3 Hoogspanningslijnen

Binnen- en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen gesitueerd.

3.3.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert overigens geen belemmeringen op bij vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

3.3.4 Bereikbaarheid

Het plangebied is vanaf de noordzijde (het Weerdingerkanaal) bereikbaar.

3.3.5 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen. Voor de inrichting van het gebied zijn de volgende zaken van belang:

  • 1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio's moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Er zijn geen aanvullende voorzieningen noodzakelijk.
  • 2. Op grond van de Wet op de veiligheidsregio's (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied buiten de dekking van het WAS-stelsel gelegen is. Dit is conform de handleiding voor het WAS systeem (HAVOS). Er kan echter in overleg met de AOV'er van de gemeente Emmen besloten worden tot het treffen van aanvullende maatregelen zoals bijv. NL-Alert.
  • 3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het gebied voldoet aan deze vereisten.
  • 4. Het dekkingsplan van de Veiligheidsregio Drenthe, vastgesteld in december 2013, geeft in het kort het volgende weer: Het brandverloop verloopt tegenwoordig zo snel dat 3 zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand.

Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV - organisatie. De brandweer heeft als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van niet-zelfredzame personen achter die scheiding. Aangezien de opkomsttijd van het Weerdingerkanaal ZZ 230 van 11:27 minuten iets minder dan 15 minuten is en een inzettijd van 5 minuten, is de brandweer wel in staat een brandscheiding van 30 minuten te houden maar een brandscheiding van 20 minuten hoogstwaarschijnlijk niet. Daarnaast vindt er buitenopslag plaats waardoor afhankelijk van de situatie alsnog brandoverslag kan plaats vinden. Ten aanzien van dit aspect zullen er maatregelen getroffen moeten worden. Hetzij door realiseren van een veilige afstand dan wel door het treffen van bouwkundige brandwerende scheidingen. Ook valt te denken aan bluswaterinstallaties zoals sprinkler! Wij adviseren u de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren.

  • Bouwkundige voorzieningen, zowel bestaande als nieuwe loods voldoen aan nieuwbouw bouwbesluit;
  • Installatietechnische voorzieningen, minimaal voldoen aan bouwregelgeving - Organisatorische voorzieningen, informeren over LPG tankstation - BHV organisatie;
  • Brandweeropkomsttijd, de buitenopslag verdient nadere aandacht om bijv. brandoverslag te voorkomen zodat de brandweer nog kans heeft om uitbreiding te voorkomen.
  • Inventaris, denken aan het toepassen van slecht brandbare materialen.
  • Zelfredzaamheid van de aanwezigen, rekening houden met LPG tankstation en eigen BHV organisatie.

3.4 Milieu

3.4.1 Vormvrije m.e.r.

In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

In voorliggend bestemmingsplan omen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

3.4.2 Activiteitenbesluit

De bedrijfsactiviteiten vallen onder het Activiteitenbesluit en zijn dus niet vergunningplichtig. Het bedrijf is een zogenaamde “Type B inrichting”. Aan een melding in het kader van het Activiteitenbesluit zijn geen verplichte afstandseisen naar woningen van derden gekoppeld.

3.4.3 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Op dit moment bestaan de bedrijfsactiviteiten voornamelijk uit de handel in landbouwbanden en de montage van landbouwbanden. Voor een handel in auto's geldt een richtafstand van 30 meter. Het aspect geluid is hierin leidend. In paragraaf 3.4.5 wordt nader op deze situatie en de akoestische inpassing in de omgeving ingegaan.

3.4.4 Bodem

Het perceel "Emmen, sectie AA, nummer 176" is naar aanleiding van een uitgevoerd historisch onderzoek uit 2005 door de gemeente als "verdacht" aangemerkt (paarse vlak op onderstaande afbeelding). Het perceel "Emmen, sectie AA, nummer 175" is onverdacht. De fysieke ontwikkelingen (uitbreiding gebruik en bouw loods) vinden plaats op het perceel met nr. 175. Om deze reden wordt er in het kader van de planologische procedure geen nader onderzoek gevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015006-B701_0003.png"

Afbeelding 3: De verdachte bodemlocatie (paars)

In het kader van de uit te voeren milieumelding (Activiteitenbesluit) zal er wel nader onderzoek worden gevraagd, een zogenaamd 0-meting onderzoek voor het totale terrein.

3.4.5 Geluid

Door NAA is een onderzoek ingesteld naar de akoestische inpassing van het bedrijf na de gewenste uitbreiding. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 2.

3.4.5.1 VNG Brochure

Voor het beoordelen van de ruimtelijke inpassing is aansluiting gezocht bij de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Voor de inrichting geldt een richtafstand van 30 meter en gelden de grenswaarden voor een rustige woonwijk (etmaalwaarde 45 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en 65 dB(A) maximaal geluidsniveau). Binnen deze afstand van de nieuwe loods (tractorwerkplaats) ligt alleen woning Weerdingerkanaal ZZ 233 op 26 meter afstand. Alle andere woningen liggen op meer dan 50 meter afstand van de nieuwe loods.

3.4.5.2 Activiteitenbesluit

Daarnaast valt de inrichting onder de werkingssfeer van Activiteitenbesluit en de bijbehorende grenswaarden (etmaalwaarde 50 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en 70 dB(A) maximaal geluidsniveau). Hierbij geldt dat voor de maximaal geluidsniveau in de dagperiode de waarden niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten.

3.4.5.3 Representatieve bedrijfssituatie

Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt, dat tijdens de representatieve bedrijfssituatie het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de gehele inrichting, op de enige woning binnen de richtafstand van 30 meter tot de tractorwerkplaats (Weerdingerkanaal ZZ 233), voldoet aan de grenswaarde van 45 dB(A) in de dagperiode. De ruimtelijk in te passen tractorwerkplaats is op alle woningen in de dagperiode verwaarloosbaar laag (ten hoogste 22 dB(A).

De geluidsbelasting vanwege de gehele inrichting bedraagt ten hoogste ten hoogste 49 dB(A) (Weerdingerkanaal ZZ 229) en hiermee wordt op alle woningen voldaan aan de standaardgrenswaarde uit het Activiteitenbesluit. De belangrijkste geluidsbijdragen op het hoogst geluidsbelaste punt worden geleverd door het slijpen en lassen. In de representatieve bedrijfssituatie zijn er geen activiteiten in de avond- en nachtperiode. Voor wat betreft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wordt de situatie inpasbaar geacht.

Het hoogste maximale geluidsniveau, tijdens de representatieve bedrijfssituatie, bedraagt op de woning Weerdingerkanaal ZZ 233 ten hoogste 66 dB(A) en voldoet net niet aan de grenswaarde van de ruimtelijke inpassing van 65 dB(A). Het hoogste niveau wordt veroorzaakt door tractoren die van of naar de nieuwe loods rijden en niet door de nieuwe loods zelf. De woning ligt maar net binnen de richtafstand van de loods maar ligt buiten de richtafstand van de rijroute. Indien gebruik wordt gemaakt van de meest westelijke deur van de nieuwe loods kan voldaan worden aan de waarde van 65 dB(A).

De maximale niveaus op de woningen voldoen in de dagperiode aan de standaardgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Voor wat betreft het maximale geluidsniveau wordt de situatie inpasbaar geacht.

3.4.5.4 Incidentele bedrijfssituaties

De drie incidentele bedrijfssituatie betreffen: afvoer banden (2 keer per jaar in de dagperiode), afvoer schroot (1 keer per jaar in de dagperiode) en verwisselen tractorband in de avond- en nachtperiode. Deze laatste situatie heeft zich echter in de laatste 40 jaar nog nooit voorgedaan. Het gaat hierbij om een zeer incidentele calamiteit. Voor de ruimtelijke inpassing hoeven de incidentele bedrijfssituaties niet worden getoetst. Tijdens de incidentele bedrijfssituaties bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten hoogste 54, 36 en 33 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. In de avond- en nachtperiode wordt voldaan aan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit. Alleen in de dagperiode wordt niet voldaan. Dit vindt alleen plaats tijdens de incidentele bedrijfssituatie 'afvoer schroot'. Deze situatie vindt één keer per jaar plaats en alleen in de dagperiode. Dit zal als maatwerkvoorschrift worden opgenomen.

Het maximale geluidsniveau bedraagt tijdens de verschillende incidentele bedrijfssituatie ten hoogste 71 dB(A) in de dagperiode ('afvoer banden), 74 dB(A) in de dagperiode ('afvoer schroot') en
67 dB(A) in de avond- en nachtperiode ('verwisselen tractorband'). In de dagperiode worden de standaardgrenswaarden met respectievelijk 1 dB en 4 dB overschreden tijdens het op- en afzetten van containers en tijdens het storten van schroot. In principe kan op- en afzetten van containers worden beschouwd als laden en lossen dat is uitgezonderd van beoordeling volgens het Activiteitenbesluit.

In de dagperiode worden de standaardgrenswaarden tijdens het storten van schroot met 4 dB overschreden. Deze situatie komt 1 keer per jaar voor. Dit zal als maatwerkvoorschrift worden opgenomen. Voor de beschouwde overschrijdingen in de avond- en nachtperiode geldt dat het hierbij gaat om zeer incidentele calamiteiten van klanten van Bakker Landbouwbanden. Die klanten zouden zonder de te vervangen band hun werkzaamheden moeten staken, terwijl deze zeer dringend zijn in verband met oogstactiviteiten die niet kunnen wachten. Deze situatie is in de afgelopen 40 jaar geen enkele keer voorgekomen. Dergelijke maximale geluidsniveaus hoeven niet aan grenswaarden te worden gebonden. Gelet op de hoogte van deze pieken (67 dB(A), de beperkte frequentie (maximaal 1 keer in de avond- en nachtperiode) en het calamiteuze karakter worden deze niveaus toelaatbaar geacht.

3.4.5.5 Indirecte hinder

In het akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer naar en van de inrichting (indirecte hinder) bepaald. De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer naar en van de inrichting bedraagt op de maatgevende woning ten hoogste 49 dB(A) etmaalwaarde. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).

3.4.5.6 Conclusie

Het akoestisch onderzoek is beoordeeld en akkoord bevonden. De situatie is ruimtelijk inpasbaar. Te zijner tijd dient nog wel een milieumelding worden gedaan en zullen maatwerkvoorschriften worden opgesteld.

3.4.6 Lucht

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.5 Waterparagraaf

3.5.1 Inleiding

In de waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem van het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden (bodemopbouw, grondgebruik, maaiveldhoogte, grondwatersituatie, rioolstelsel etc.) en of speciale regelingen voor het plangebied gelden. De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen.

3.5.2 Ligging plangebied

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

3.5.3 Waterhuishouding

Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het plan niet toe. Het betreffende terrein is al verhard.

3.5.4 Afvoer van water

Bedrijfsafvalwater
Niet van toepassing in het kader van de aanvraag.

Hemelwater
Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is erop gericht het hemelwater af te koppelen van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Voor lozing van het hemelwater dient in principe waterberging op eigen terrein gerealiseerd te worden.

3.5.5 Wateradvies waterschap

Het waterschap is tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente op de hoogte gesteld van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Geadviseerd wordt de korte procedure te volgen.

Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding. De uitgangspuntennotitie van het Waterschap Hunze en Aa's met de reactie van het Waterschap is opgenomen in Bijlage 3.

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige structuur

4.1 Ontstaansgeschiedenis

Het gebied bij Nieuw-Weerdinge is ontgonnen door middel van het "enkelkanaal systeem met kruisdiepen". Burgerbebouwing staat aan beide zijden van het hoofdkanaal. Daarnaast is na de vervening bebouwing langs de Siepelveenwijk en in veel mindere mate Vledders blijven staan c.q. gebouwd.

Het Weerdingerkanaal, Tramwijk ZZ en het Eerste Kruisdiep zijn gedeeltelijk gedempt. Hier zijn brede groenstroken met bomen in gras (o.a. linde, eik) aangelegd. Daarentegen is het wijkenpatroon nog gaaf aanwezig. Vooral ten zuiden van het Weerdingerkanaal, dus tussen het eerste, tweede en derde Kruisdiep is het oude wijkenpatroon nog gaaf.

Hoewel de meeste bebouwing van het lint min of meer in één rooilijn staat, is sprake van een grote variatie door de verschillen in hoogte, vorm en kleur van de nok. De richting van de nok is, conform de historie, veelal loodrecht op het kanaal. Langs het Weerdingerkanaal is aan beide bebouwingszijden een bomenrij aangeplant. De bomenrijen langs het Weerdingerkanaal, zowel langs het gedempte als niet-gedempte gedeelte, zorgen voor een monumentaal karakter.

4.2 Stedenbouwkundige hoofdstructuur

Het bedrijf bevindt zich binnen de bebouwingsstructuur aan de zuidzijde van het Weerdingerkanaal. Een structuur die bestaat uit woningen, afgewisseld met een enkel (agrarisch) bedrijf. Het bedrijfserf bestaat uit een bedrijfswoning, bedrijfsbebouwing voor een werkplaats en de opslag van materiaal en een terrein voor buitenopslag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015006-B701_0004.png"

Afbeelding 4: De situatie in 2000

De bebouwing is oorspronkelijk op compacte wijze gerealiseerd op het perceel AA 176. Door ruimtegebrek is er vervolgens materiaal opgeslagen op het naastgelegen perceel AA 175. Vervolgens is er begin jaren 2000 een loods achter het bestaande bedrijfserf gerealiseerd, op het perceel AA 175.

Ook is er al vele jaren sprake van opslag en stalling van materiaal en werktuigen op het voorterrein. In het straatbeeld zorgde dit voor verrommeling.

4.3 Verkeersstructuur

Het plangebied is goed ontsloten voor het gemotoriseerd (auto)verkeer. Vanaf het erf wordt de weg Weerdingerkanaal ZZ bereikt. Via deze 30km-weg kan de doorgaande route van het Weerdingerkanaal NZ bereikt worden.

In het verleden werd er vaak (langdurig) geparkeerd langs de weg en op het voorterrein van het bedrijf. Dit leverde een onoverzichtelijke situatie en een aantasting van het straatbeeld op.

4.4 Groenstructuur

Langs het Weerdingerkanaal bevindt zich een groenstructuur met bomen. Aan de zuidzijde van de weg ligt een smalle strook openbaar groen. Rondom het bedrijfserf bestaat er een groensingel met bomen. Deze zorgt voor een bepaalde afscherming van het bedrijfserf naar het landschap.

Hoofdstuk 5 Beschrijving ontwikkeling

5.1 Algemene planbeschrijving

Het bedrijf is door de jaren heen behoorlijk in omvang gegroeid. Dit heeft geresulteerd in een aanzienlijke opslagbehoefte van materiaal, machines en werktuigen buiten het daarvoor bestemde terrein en in het voorterrein.

Een gebrek aan overdekte opslagruimte is volgens de eigenaar van Bakker Landbouwbanden de oorzaak van het vele materiaal dat buiten het bestemde terrein wordt opgeslagen. Om die redenen is een aanvraag voor de nieuwbouw van een loods op het perceel "Emmen, sectie AA, nummer 175" ingediend. De loods staat met de nok haaks op de weg, wat passend is binnen de bebouwingsstructuur. De maximale goothoogte bedraagt 4 m, de maximale nokhoogte 8 m.

Op het resterende terrein van dat perceel "Emmen, sectie AA, nummer 175" wordt de buitenopslag gehandhaafd op een manier die niet zichtbaar is voor de omgeving. Tevens wordt met het plan de loods op het achtererf van perceel "Emmen, sectie AA, nummer 175" planologisch gelegaliseerd. De bestaande omringende beplanting blijft gehandhaafd om zo het bedrijfserf en de bebouwing van de omgeving af te schermen.

Op het voorerf zal geen sprake meer zijn van opslag, stalling en langdurig geparkeerde voertuigen. uitsluitend personeel zal gebruik maken van de parkeerplaatsen. Tevens zal er incidenteel sprake zijn van een kort geparkeerd voertuig van klanten dat in reparatie is. Het voorerf biedt voldoende ruimte om te voldoen aan de geldende eisen ten aanzien van parkeernormen (uitsluitend voor kortparkeren).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015006-B701_0005.png"

Afbeelding 5: De gewenste eindsituatie

Hoofdstuk 6 Toelichting op de planregels en verbeelding

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

6.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

Bouwregels
In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd.

Flexibiliteit
Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van B&W. In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerking treden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Culthuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Tabel 1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

6.3.2.1 Bedrijf - Milieucategorie 3

Afhankelijk van de mate van hinder ten opzicht van de woonomgeving is de hoofdbestemming Bedrijf opgedeeld in een gespecificeerde categorieën, waarbij de specifieke functie van het bedrijf wordt aangegeven dan wel een bepaalde milieucategorie. Het bedrijf Bakker Landbouwbanden heeft de bestemming "Bedrijf - Milieucategorie 3" Deze categorie voorziet in de huidige bedrijfsactiviteiten.

Alle gebouwen en overkappingen dienen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak opgericht te worden. Voor andere bouwwerken, anders dan overkappingen, geldt dat deze binnen en buiten het bouwvlak mogen worden opgericht. De bebouwing in het bouwvlak is gelimiteerd op maximaal 70%. Met de gewenste bouw van de schuur, is circa 50% van het perceel bebouwd. Dit houdt in dat er nog uitbreidingsmogelijkheden voor handen zijn.

Binnen deze bestemming zijn twee functieaanduidingen opgenomen. De eerste betreft de bedrijfswoning. Voor de bedrijfswoning zijn de gebruikelijke maatvoeringen opgenomen in de regels. De tweede aanduiding betreft het voorterrein. Het gedeelte van het bedrijfsterrein, wat op de verbeelding als "erf" aangeduid, dient vrij te blijven. Hier is parkeren voor werknemers en bezoekers mogelijk. Opslag en langdurig parkeren niet. Deze restricties zijn ingegeven ten behoeve van het verbeteren van het straat- en bebouwingsbeeld ter plaatse.

Een van de voorwaarden voor de bouw van de inmiddels aangevraagde stalling is dat het voorterrein (aangeduid als "erf') vrijblijft. De andere voorwaarde is dat de bestaande groensingel rondom het terrein in stand blijft. Ook dit is geregeld onder de specifieke gebruiksbepalingen.

6.3.2.2 Groen

Om de groensingels, die ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het bedrijfserf van belang zijn, planologisch vast te leggen is er en bestemming "Groen" in het plan opgenomen. Hierbinnen mag niet gebouwd worden. Binnen de gebruiksbepalingen van de bestemming 'Bedrijf - Milieucategorie 3.1' is bepaald dat de nieuwe loods niet mag worden gebruikt, wanneer er sprake is van verwijdering en/of aantasting van de groensingels dan wel het opslaan/stallen van materiaal/werktuigen in het voorterrein (aangeduid als "erf").Ook dit is geregeld onder de specifieke gebruiksbepalingen van deze bestemming.

6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een bouwvergunning te verkrijgen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

De afwijkingsbepalingen zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. De afwijkingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels afwijking kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer afwijking kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden. Om gebruik te kunnen maken van de afwijking dienen de procedureregels te worden gevolgd.

6.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 8 Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 9 Slotregel
In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Nieuw-Weerdinge, Weerdingerkanaal ZZ 230 (Bakker Landbouwbanden)".

6.4 Handhaving

De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. De basis voor een werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een goede registratie van verleende vergunningen en afwijkingen.

Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een nauwgezette inventarisatie plaats gevonden van de feitelijke situatie. De bestaande ruimtelijke situatie is in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Daarnaast heeft bestaand beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser, beter toepasbaar en goed naleefbaar geworden.

Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de planregels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en burger ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan opgepakt wordt. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Dit betekent dat niet tegen alle illegale situaties wordt opgetreden maar tegen zaken met een uitstralend effect. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft.

Ongeacht de wijze waarop handhaving van het bestemmingsplan vorm krijgt geldt voor de gemeente geldt als eerste handhavingsprioriteit de aanpak van calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke betrokkenheid

7.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro

Het college heeft het bestemmingsplan op 13 oktober 2015 vrijgegeven voor Overleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar de volgende overlegpartners:

7.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Vanaf 18 december 2015 het ontwerp-bestemmingsplan voor 6 weken ter inzage gelegen. Tegen het bestemmingsplan "Nieuw-Weerdinge, Weerdingerkanaal ZZ 230 (Bakker Landbouwbanden)" zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro rust op de gemeente de verplichting tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan wordt verstaan de bouw van hoofdgebouwen van een oppervlak van 1000 m2 of meer. Bij het voorliggende bestemmingsplan is sprake van een dergelijk bouwplan.

De te verhalen kosten worden limitatief opgesomd in artikelen in de kostensoorten lijst (art. 6.2.4 Bro). Voor het voorliggend bestemmingsplan maakt de gemeente alleen kosten voor het opstellen en begeleiden van het bestemmingsplan. De noodzakelijke onderzoeken zoals de MER, natuurtoets, archeologisch onderzoek e.d. zijn voor rekening van de aanvrager uitgevoerd.

Voor het opstellen van een bestemmingsplan brengt te gemeente overeenkomstig de door de raad vastgestelde Legesverordening de werkelijke kosten in rekening. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt door de legesinkomsten. Door het voldoen van de legesbijdrage is kostenverhaal in dit geval dus anderszins verzekerd. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Planschade als gevolg van dit bouwplan kan op voorhand niet worden uitgesloten. Om deze reden wordt er een planschaderisico overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer.