direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Weerdinge
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2014011-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Vanwege de wettelijke plicht om bestemmingsplannen iedere 10 jaar te herzien, is voor het dorp Weerdinge een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan "Weerdinge" heeft in de eerste plaats als doel de bestaande planologische situatie opnieuw vast te leggen. Ten tweede moet het bestemmingsplan de bestaande situatie voorzien van een adequaat en actueel ruimtelijk en juridisch kader. Hierbij is gelet op de wensen en bebouwingseisen van deze tijd. Een derde doelstelling van het bestemmingsplan is dat het plan helder, eenduidig interpreteerbaar, handhaafbaar en toetsbaar moet zijn en dat het ontwikkelingsgericht is met specifieke aandacht voor bijzondere ruimtelijke kwaliteit en samenhangende structuren van Weerdinge. Doordat nieuwe bestemmingsplannen eenvoudiger en eenduidiger worden opgesteld, sluiten zij aan bij de doelstellingen van deregulering die het college van burgemeester en wethouders zich hebben gesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan "Weerdinge" ligt ten noordoosten van Emmen. Bij de begrenzing van het plangbied is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande plangrenzen en bestaande ruimtelijke structuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014011-B701_0001.png"

Afbeelding: De globale begrenzing van het plangebied

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan "Weerdinge" vervangt 3 bestemmingsplannen in het geheel, dit zijn:

  • 1. "Weerdinge", vastgesteld 30-05-02 en goedgekeurd 03-12-02 (tekeningnummer 99.201);
  • 2. "Plan tot gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan "Weerdinge" (Kerkhoff), vastgesteld 09-07-07 en goedgekeurd 07-08-07 (tekeningnummer 06.150);
  • 3. "Weerdinge, Steenbakkerijweg (Ruimte voor Ruimte), vastgesteld 29-03-12.

Daarnaast zijn in het verleden diverse bouw- of gebruiksinitiatieven met vrijstellings- of afwijkingsprocedures mogelijk gemaakt. Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan "Weerdinge" zullen de genoemde bestemmingsplannen, vrijstellingen en afwijkingen rechtskracht verliezen en door het bestemmingsplan "Weerdinge" worden vervangen.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de bestemmingsverbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming dan wel met een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan "Weerdinge" zijn diverse onderzoeken verricht. In deze paragraaf worden ze kort benoemd. De conclusies uit de onderzoeken zijn verwerkt in de toelichting:

  • Weerdinge, Het landschap en dorp in historisch perspectief (Bureau Scholtens)
  • Samenvatting basisrapport archeologie (Arcadis)
  • Watertoets
  • Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (RUD Drenthe)

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met het opgestelde eigen beleid, het beleid van de provincie Drenthe en het Rijksbeleid. In dit hoofdstuk worden de relevante beleidsuitgangspunten toegelicht.

2.2 Gemeentelijk beleid

2.2.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De 'Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef', is op 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor Weerdinge zijn met name de aspecten landschap, werken (landbouw) en wonen van belang.

Landschap:
Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Werken (landbouw):
Schaalvergroting (en bouwblokvergroting) dient plaats te vinden binnen de structuur van het huidige landschap. Tevens is ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf een koppeling met andere functies (energie, verwerking, natuurbeheer, recreatie) denkbaar. Vrijkomende gebouwen, en soms ook gronden, vragen extra inzet om andere functies mogelijk te maken.

Wonen:
De opgave ligt er om de woningvoorraad in lijn te brengen en te houden met de woonwensen van huidige én toekomstige inwoners. Dit betekent meer levensloopbestendige woningen en meer ruimte voor bouwkavels. Om ervoor te zorgen dat de woningmarkt op orde blijft, is een continue aanpassing aan de veranderende vraag geboden. Dit geldt niet alleen voor de kern van Emmen, maar ook voor de dorpen. Zo ontstaat op termijn een cyclische vernieuwing van de bestaande woongebieden.

2.2.2 Woonbeleid

De Woonvisie 2012-2017 "Thuis in Emmen" is op 20 december 2012 vastgesteld door de raad. Het beleidskader richt zich op goed wonen en leven; er is sprake van een kwalitatieve insteek. In de woonvisie wordt rekening gehouden met vergrijzing en mogelijke bevolkingskrimp. De prioriteiten in het beleid zijn: zorg voor voldoende en goede woningen voor de doelgroepen van beleid; herstructurering in relatie tot bevolkingskrimp en vergrijzing; zorg voor voldoende geschikte woningen voor senioren; duurzaamheidsmaatregelen (in het bijzonder energiebesparende maatregelen). Het accent ligt met deze prioriteiten op behoud en versterking van de bestaande woonkwaliteit. Dit komt ook tot uiting in de algemene woningbouwstrategie, waarin bij het beoordelen van nieuwe initiatieven herstructureringsprojecten prioriteit hebben. Nieuwe woningbouwinitiatieven worden niet ondersteund tenzij het gaat om niet-concurrerende planvorming en om projecten die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit door transformatie. Ook van belang is dat nieuwe initiatieven en nieuw te ontwikkelen locaties/gebieden in samenhang worden bekeken.

Woonvisie Weerdinge
Weerdinge is van oorsprong een esdorp op de rand van de Hondsrug. Er staan veel koopwoningen op grote kavels. Op het gebied van sport, cultuur en ontspanning heeft Weerdinge een actief verenigingsleven. Verder heeft Weerdinge onder meer een basisschool, een dorpshuis en een sportveldencomplex. Voor een aantal voorzieningen is het dorp gericht op de kern Emmen.

In 2011 is het dorpsprogramma vanuit Emmen Revisited voor Weerdinge vastgesteld. In dit programma is ook aandacht voor verbeteren van het wonen. Dit gebeurt langs twee sporen. Het eerste spoor is het krijgen van beter zicht op het woningaanbod in relatie tot de toekomstige vraag op de woningmarkt. Een nadere analyse van de woningmarkt gericht op krimp, starters & jongeren, ouderen, koop- en huurwoningen moet hieraan bijdragen. Het tweede spoor is een aanpassen van de woningvoorraad aan de huidige en toekomstige vraag. De verkoop van huurwoningen en de realisatie van het uitbreidingsplannetje aan de Gruunkampen vormen de verdere uitwerking van dit spoor.

2.2.3 Ruimtelijke waardenkaart
2.2.3.1 Inleiding

In het uitvoeringsprogramma behorende bij de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef is de Ruimtelijke waardenkaart opgenomen. In september 2011 is de Ruimtelijke waardenkaart vastgesteld door de gemeenteraad. De Ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de gemeente Emmen. Het geeft een beschrijving van het ontstaan van het landschap en stelt de belangrijkste karakteristieken van het landschap vast, geeft de knelpunten aan met betrekking tot hedendaagse ruimtelijke ontwikkelingen en stelt een strategie op voor behoud, versterking en ontwikkeling van landschap in relatie tot cultuurhistorie. De Ruimtelijke waardenkaart biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie; de 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer binnen de gemeente. Het document biedt concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie en geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden.

2.2.3.2 Deelgebieden en kenmerken per deelgebied

De Ruimtelijke waardenkaart maakt een onderscheid in deelgebieden. Weerdinge ligt binnen het deelgebied "Esdorpenlandschap van de zandgronden". Dit vormt het oudste landschap van de gemeente Emmen. De bewoningsgeschiedenis voert terug tot ver voor de jaartelling. Al in het neolitihicum is dit gebied bewoond. Sindsdien heeft de mens het landschap van de zandgronden voortdurend aan de wensen en mogelijkheden van zijn tijd aangepast. Echter zonder het voorgaande geheel uit te wissen. Het resultaat is een uitzonderlijk gelaagd landschap, samengesteld uit een complex en intrigerend samenspel van elementen, patronen en structuren uit verschillende perioden:

  • Aan de vroegste bewoning herinneren de hunebedden, de relicten van de Celtic Fields en de archeologische vindplaatsen. Van een aantal wegen wordt aangenomen dat deze reeds in de prehistorie aanwezig waren.
  • Uit de periode van de Middeleeuwen dateren de brinkdorpen en de escomplexen.
  • De schansen dateren van de Late Middeleeuwen.
  • De heideontginningen dateren vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw.
  • De grootschalige infrastructuur, de uitbreidingswijken en de bedrijventerreinen dateren van de 20e eeuw.

De Ruimtelijke waardenkaart omvat een drietal kaarten. Specifiek voor Weerdinge zijn de volgende ruimtelijke waarden per kaart aangegeven:

Ruimtelijke aspecten

  • Macroreliëf/ steilrand
  • Escomplex

Het landschap van de zandgronden is rijk aan reliëf. Gedurende de voorlaatste ijstijd is, met het binnendringen van de ijstongen, het macroreliëf gevormd. Kenmerkend voor Emmen zijn de grote hoogteverschillen welke plaatselijk voorkomen. Met name bij Weerdinge is de steilrand op de overgang van veencomplex naar zandgronden uitzonderlijk goed herkenbaar. Naast het macroreliëf van steilrand is er een kenmerkend microreliëf. Denk aan de langgerekte ruggen op de (uitlopers van de) Hondsrug, de opbollende essen en de laagten in de geulen.

Kleinschalige afwisseling

Het landschap van de zandgronden is uitgesproken kleinschalig. Op een relatief kleine afstand treft men een grote mate van afwisseling. Het landschap is rijk aan kleine landschapselementen; wegbeplantingen, houtwallen en bosschages.

Archeologie

De lange bewoningsgeschiedenis maakt dat er veel archeologische sporen zijn. Een deel daarvan is nadrukkelijk zichtbaar, voor een ieder herkenbaar aanwezig. Denk hierbij aan de hunebedden. Een deel van de sporen van de oudste bewoningsgeschiedenis laat zich met moeite herkennen, zoals de relicten van de Celtic Fields ten noorden van Schimmeres in het Emmerveld. Een deel is in de ondergrond aanwezig. Ofschoon deze archeologisch vindplaatsen niet direct zichtbaar zijn, zijn zij wel van intrinsieke waarde.

  • Brinkdorp (gaaf)

Op de zandgronden treft men overwegend gave brinkdorpen, die allen aan de rand van het escomplex, op de overgang naar de lagere gronden (het beekdal) liggen. Westenesch, Noord- en Zuidbarge en Weerdinge hebben hun karakteristieke structuur. Hier staan de boerderijen aan de brink, een gemeenschappelijke boomweide, gaaf behouden.

Rijkdom aan historische boerderijen

Kenmerkend voor de zandgronden zijn de talloze historische, rietgedekte boerderijen. Deze boerderijen zijn monumenten van Drentse nuchterheid. Soms met een enkele decoratieve toevoeging, maar voor het overige wars van opsmuk en pronkzucht. Juist hun ingetogenheid maakt deze boerderijen zo karakteristiek. Bij deze boerderijen liggen vaak prachtige door beukenhagen omzoomde erven, met eeuwenoude bomen en moestuinen.

  • Beplanting

Het landschap van de zandgronden is uitgesproken groen, lommerrijk. Er is een rijkdom aan volwassen groen, de vele eeuwenoude, vaak monumentaal uitgegroeide, bomen bepalen mede het beeld en dragen sterk bij aan de sfeer van een ‘oud’ landschap.

Elementen

Op de elementenkaart zijn bijzondere elementen opgenomen. Voor Weerdinge zijn dit bijvoorbeeld de molen en de voormalige veendijken.

2.2.3.3 Strategie

De Ruimtelijke waardenkaart laat zien dat het landschap voortdurend in ontwikkeling is. Het landschap van vandaag is het resultaat van een proces van eeuwen en tegelijkertijd het vertrekpunt voor nieuwe ontwikkelingen. De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd en dat alles zodanig dat het landschap 'zijn verhaal' kan blijven vertellen.

Voor het esdorpenlandschap op de zandgronden als deelgebied is in de Ruimtelijke waardenkaart een strategie bepaald voor behoud, versterking en ontwikkeling.

Behoud

  • De markante steilrand, het vrije zicht op de steilrand vanuit het veld en het zicht vanaf de steilrand op het veenkoloniale landschap.
  • De resterende zandpaden en keienwegen.
  • De historische boerderijen met bijbehorende erven.
  • De resterende escomplexen als open, ongedeelde ruimten.
  • De brinken.
  • Het monumentale groen.
  • Archeologische vindplaatsen/waarden.

Versterken

De escomplexen door:

  • Versterken/herstel van de omzomende beplantingen.
  • Het ontwikkelen van een zorgvuldige overgang tussen bebouwing en es.
  • Versterken zichtbaarheid en beleefbaarheid.

(Her)ontwikkelen

  • De wegprofielen binnen de dorpen, herstel dorpse profiel en beplantingen.

Voor Weerdinge is een inventarisatie en analyse van het landschap en de ruimtelijke structuren opgesteld. In Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op deze inventarisatie en analyse.

2.2.4 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de Welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden geldt het welstandsniveau 'welstandsluw'.

Het esdorpenlandschap van de zandgronden vormt het oudste landschap van de gemeente. Het is uitgesproken kleinschalig en rijk aan landschapselementen: wegbeplanting, houtwallen, monumentale bomen en bosschages. De brinkdorpen aan de randen van het escomplex zijn veelal nog gaaf en hebben hun karakteristieke structuur behouden. Weerdinge is een waardevol esdorp.

De karakteristiek van de dorpen wordt bepaald door de typerende hoofdstructuur met een open brink in het hart van het dorp en de los, schijnbaar ordeloos, gesitueerde boerderijen in wisselende richting hieromheen gegroepeerd. Sommige boerderijen staan dan ook met de achter- of zijkant naar de weg. Essentieel zijn de doorzichten, de rietgedekte boerderijen met forse kap en lage gootlijn en het kenmerkende verschil tussen het voornamere voorhuis met staande vensters en het informele achterhuis met kenmerkende staldeuren. De bebouwing is overwegend sober. Er zijn slechts enkele voorhuizen voorzien van een enkele decoratieve toevoeging. Het kenmerkende authentieke materiaalgebruik en de bijbehorende detaillering draagt sterk bij aan het samenhangende karakter van deze dorpen. Met name in Weerdinge is in de loop der jaren de diversiteit aan woningen van latere datum toegenomen.

Voor het plangebied van Weerdinge geldt grotendeels het welstandsniveau 'welstand hoog'. Voor de welstandcriteria binnen dit gebied wordt verwezen naar de Welstandsnota.

2.2.5 Structuurvisie Emmen Water

Op 24 september 2015 is de Structuurvisie "Emmen, Water" door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie geeft antwoord op de vraag waar water vastgehouden en geborgen kan worden op de momenten dat er zich in de toekomst hevige langdurige neerslagsituaties voordoen. Doel van de structuurvisie is voor de toekomst ruimte voor water te reserveren. Voor de kortere termijn zijn maatregelen nodig: deze staan op hoofdlijnen in de structuurvisie beschreven (in het uitvoeringsprogramma).

De structuurvisie geeft een ruimtelijke reservering voor water, om maatregelen te nemen die overlast en afwenteling oplossen en te anticiperen op toekomstige klimaateffecten. Bij het bepalen van de locaties voor maatregelen is niet alleen het oplossen van overlast het uitgangspunt, maar ook is gekeken naar ruimtelijke kwaliteit, kosteneffectiviteit en beheersbaarheid van risico's op schade en overlast. Hierdoor zijn de beoogde maatregelen niet alleen effectief voor droge voeten en het streven naar het voorkomen van de ontwrichting van maatschappelijke en economische functies, maar dragen deze ook bij aan ruimtelijke kwaliteit. Analyse laat zien dat voor de stedelijke wateropgave onvoldoende ruimte binnen het stedelijk gebied aanwezig is. Er zouden huizen afgebroken moeten worden om ruimte voor water te maken.

Met de structuurvisie is het mogelijk om stedelijke wateropgaven buiten het stedelijk gebied op te lossen. De afweging voor het bepalen van de maatregelen heeft zorgvuldig via een voorkeursvolgorde plaatsgevonden, of:

1) het bergingstekort in het stedelijk gebied zelf opgelost kan worden, vervolgens:

2) aan de rand van het stedelijk gebied en pas daarna:

3) in het landelijk gebied.

Waar mogelijk worden wel maatregelen in stedelijk gebied genomen.

Per gebied is een hydrologische en ruimtelijke analyse uitgevoerd. In de waterparagraaf (paragraaf 3.6) wordt nader ingegaan op deze analyse voor Weerdinge.

2.2.6 Verkeersbeleid

Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) (december 2013) gaat uit van de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën: stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen.

Verder zet het GVVP in op een multimodale benadering van verkeer. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.

Naast het GVVP is in 2010 de Parkeernota vastgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten van het parkeerbeleid en de parkeernormen opgenomen. Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen zijn parkeernormen vastgesteld conform de landelijke richtlijnen van het CROW. Verder wordt uitgegaan dat initiatiefnemers en ontwikkelaars zelf voor voldoende parkeerruimte zorgen. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

2.2.7 Recreatiebeleid

In juni 2007 is de kadernota Kampeerbeleid gemeente Emmen vastgesteld. Deze kadernota geeft aan hoe de gemeente Emmen aan zijn eigen kampeerbeleid invulling geeft na intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie. De kadernota vormt de basis voor het formuleren van voorwaarden en regels binnen relevante bestemmingsplannen en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

Als uitwerking op de kadernota Kampeerbeleid heeft de gemeente Emmen het facetbestemmingsplan 'Kleinschalig kamperen gemeente Emmen' opgesteld. In dit facetbestemmingsplan zijn bepalingen opgenomen ten gunste van kleinschalig kamperen. In dit bestemmingsplan is geen minicamping gevestigd. De percelen binnen het plangebied zijn te klein om een minicamping te kunnen realiseren.

Op 15 december 2009 is door het college van B&W de "Beleidsnota Bed & Breakfast voorzieningen" vastgesteld. Deze beleidsnota wordt gehanteerd voor de beoordeling van initiatieven tot realisering van Bed & Breakfast voorzieningen. De nota is richtinggevend voor beslissingen op concrete plannen. Een Bed & Breakfast voorziening is een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit gericht op het bieden van kortdurend logies en ontbijt. Het beleid staat positief tegenover de vestiging van Bed & Breakfast voorzieningen, mits voldoende rekening wordt gehouden met de aspecten kleinschaligheid, ondergeschiktheid aan de hoofdfunctie en de effecten op de omgeving (parkeren, bereikbaarheid, geluid).

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

In 2014 is de geactualiseerde Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

De kernkwaliteiten van Drenthe zijn uitgewerkt naar meer concrete indicatoren:

Kernkwaliteiten   Indicatoren  
Rust Stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Noaberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  

Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van bedrijvigheid. Bedrijvigheid in Drenthe is van grote maatschappelijke en economische betekenis vanwege de werkgelegenheid en de vitaliteit van het platteland en de steden. De provincie acht bedrijvigheid van provinciaal belang en benoemt dit tot een kernwaarde. Aspecten van de kernwaarde bedrijvigheid zijn vooral terug te vinden in het sociaaleconomische systeem en in het landbouwsysteem, maar ook bij natuur als het om de vrijetijdseconomie gaat.

Specifiek voor het landelijk gebied wil de provincie voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor landbouw, recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid. Het regionale economische vestigingsklimaat is van provinciaal belang.

De landbouw moet in de provincie voldoende mogelijkheden hebben voor schaalvergroting en voor de productie van energie. Ook dit is een provinciaal belang.

Toerisme is een belangrijke economische pijler voor Drenthe. Drenthe moet aantrekkelijk blijven voor recreanten en toeristen. Van provinciaal belang is daarom het verbeteren en vernieuwen van het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en van de toeristisch-recreatieve infrastructuur.

Zowel de landbouw als de toeristisch/recreatieve sector speelt een belangrijke rol bij het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

Vanuit natuur en landschap zijn de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschapstypen van provinciaal belang.

Op veel plekken in de provincie komen verschillende gebruiksfuncties samen. Een goede verweving van deze functies is van provinciaal belang. Het gaat ons hierbij om het verbinden van stad en land, het verweven van landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie.

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe is bovenstaande nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Visiekaart en doelstellingen
Robuust landbouwsysteem

Ten oosten van Weerdinge zijn gronden grotendeels aangeduid als "Landbouwgebied". De landbouw wordt maximale speelruimte geboden in deze gebieden. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen daarom geen negatief effect hebben op de landbouw.

Multifunctionele gebieden

Ten westen van Weerdinge zijn gronden grotendeels aangeduid als "Multifunctioneel". In tegenstelling tot de robuuste systemen is in deze gebieden geen sprake van een hoofdfunctie die leidend is in de ordening. In deze gebieden zijn meerdere functies van belang. Naast water, landbouw en natuur gaat het in de meeste gevallen om recreatie.

In deze gebieden is er geen duidelijke samenhang tussen de genoemde functies en de aanwezige kernkwaliteiten en de kernwaarde bedrijvigheid. Het behouden en ontwikkelen van functies en kernkwaliteiten gebeurt hier gebiedsgericht en waar nodig met maatwerk. Uitgangspunt hierbij is dat de van oudsher bestaande en/of dominante functie zo min mogelijk negatieve gevolgen mag ondervinden van de ontwikkeling van nieuwe of andere functies.

In multifunctionele gebieden zijn voor specifieke aspecten soms verbijzonderde voorwaarden vanuit de Omgevingsvisie van belang. Een voorbeeld is de bouwvlakbenadering voor agrarische bedrijven.

Overig

Weerdinge zelf is niet nader aangeduid op de visiekaart. Wel wordt op kaarten met de kernkwaliteiten het plangebied nader aangeduid.

Kernkwaliteiten
Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschapstype Esdorpenlandschap. Het Drents plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide.

Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).

Kenmerken van de nederzetting is dat het landelijke gebied doordringt tot diep in de dorpsstructuur. De brink vormt nu vaak het centrum van het dorp. De brinken waren (zijn) beplant met opgaande bomen, veelal eiken. Rond de brink werden de boerderijen gegroepeerd. Brinken lagen van oorsprong aan de rand van het dorp. De open ruimten worden gevormd door één of meer brinken, erven, kleine akkers en weilanden tussen de bebouwing. Van oudsher is er een functionele samenhang tussen deze ruimten en de bebouwing. Het wegenpatroon is een vervlechting van bochtige wegen, bestaande uit één of enkele doorgaande wegen en enkele minder belangrijke wegen die daarop aansluiten. De nu nog zichtbare klinkerbestrating is hiervoor kenmerkend. Waar het nog gaaf is, maakt het dorpssilhouet de indruk van een hoogstaand bos met daartussen en aan de randen lage dorpsbebouwing. De bebouwing is landelijk van karakter en bestaat vooral uit typische boerderijen die schijnbaar willekeurig geplaatst zijn. Soms steekt een kerktoren of molen boven het silhouet uit.

Van provinciaal belang in het geval van Weerdinge zijn de essen: deze voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes zijn veelal omgeven met esrandbeplanting. Het provinciaal beleid is gericht op behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting.

Verder is voor de oostzijde van Weerdinge specifiek de doelstelling aangegeven om de karakteristieke macrogradiënten van het Drents Plateau in relatie tot de aangrenzende en lager liggende veengebieden te behouden en te versterken.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf.

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie Drenthe behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De hoge en het gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een hoog beschermingsniveau. In deze gebieden staat de provincie Drenthe ontwikkelingen toe als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de aardkundige waarden vormt vertrekpunt in het planvormingsproces.

Geopark de Hondsrug

De Hondsrug is een markant en dominerend onderdeel van het Drents Plateau. Het landschappelijk contrast met het naastgelegen Hunzedal is beeldbepalend. De bijzondere geologie van de Hondsrug is de inspiratie geweest voor het ontwikkelen van een geopark.

Een geopark is een gebied met bijzondere geologische kwaliteiten en daarmee samenhangende cultuurhistorische en ecologische waarden. De gebiedskwaliteiten worden ingezet voor een duurzame economische ontwikkeling van het gebied.

Via educatie en recreatieve mogelijkheden wordt de kennis over en de waardering voor deze bijzondere kwaliteiten versterkt. Geopark de Hondsrug is als eerste geopark in Nederland erkend als European and Global geopark, onder auspiciën van UNESCO.

Weerdinge is gelegen in het Geopark de Hondsrug.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Hieronder vallen alle essen.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Twee doelstellingen staan hierin centraal. Ten eerste wil de provincie cultuurhistorie herkenbaar houden. Het provinciaal belang is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (Informatiekaart Cultuurhistorie). Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken. De provincie doet dit door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van de partners van de provincie.

Het plangebied is gelegen binnen het gebied De Hondsrug. De ambitie in dit gebied is gericht op:

  • Het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit vele zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields.
  • Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die getuigen van de prehistorische route over de Hondsrug.
  • Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.

De provincie maakt onderscheid tussen drie sturingsniveaus ten aanzien van cultuurhistorie: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen.

Als sturingsniveau binnen het gebied De Hondsrug geldt de categorie 'eisen stellen': de provincie stuurt de ontwikkelingen in de (vanuit de cultuurhistorie bezien) gewenste richting. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen op deze samenhang voort. Vanaf het begin wil de provincie hiervoor een plek bedingen in het planvormingsproces.

Conclusie ten aanzien van kernkwaliteiten

Voor Weerdinge is een inventarisatie en analyse van het landschap en de ruimtelijke structuren opgesteld. In Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op deze inventarisatie en analyse. Daarnaast wordt in Hoofdstuk 3 nader ingegaan op een aantal specifieke aspecten zoals archeologie.

2.3.2 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft.

Bestaand stedelijk gebied

Het plangebied is voor een groot deel aangewezen als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. De provincie moet algemene regels formuleren gericht op bundeling van nieuwe bebouwing en zorgvuldig ruimtegebruik buiten het Bestaand Stedelijk Gebied. Deze algemene regels richten zich op de inhoud van of toelichting bij bestemmingsplannen die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe bebouwing kan toestaan binnen het Bestaand Stedelijk Gebied, aansluitend op het Bestaand Stedelijk Gebied, of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Daarnaast ligt binnen bestaand stedelijk gebied de verantwoordelijkheid voor kernkwaliteiten bij de gemeente. Het provinciaal belang voor archeologie en cultuurhistorie kent hierop een uitzondering: het provinciaal belang is ook van toepassing binnen bestaand stedelijk gebied als de kernen opgenomen zijn op de desbetreffende kaart van de POV.

Kernkwaliteiten van provinciaal belang

Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn (artikel 3.7 van de POV):

  • A. wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie;
  • B. maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Conclusie

Voor Weerdinge zijn de kernkwaliteiten 'cultuurhistorie' en 'archeologie' van toepassing. Hierop is reeds nader ingegaan in paragraaf 2.3.1. Daarnaast is voor Weerdinge een inventarisatie en analyse van het landschap en de ruimtelijke structuren opgesteld. In Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op deze inventarisatie en analyse. Ook wordt in Hoofdstuk 3 nader ingegaan op het aspect archeologie.

2.4 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is door de minister op 13 maart 2012 vastgesteld en daarmee van kracht geworden. Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de Amvb Ruimte (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening: Barro).

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Het nieuwe Rijkstoezicht in de ruimtelijke ordening richt zich op het toezicht achteraf. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden.

Waar het Barro bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale belangen. Daarnaast blijft het Rijk opkomen voor zijn directe belangen bij gemeentelijke en provinciale plannen vanuit de rol van weg- en waterbeheerder (Rijkswaterstaat), eigenaar van defensieterreinen (ministerie van Defensie) en voor projecten in het kader van de rijkscoördinatieregeling rond rijksinpassingsplannen op het terrein van de energie-infrastructuur (het ministerie van EL&I).
Het Barro stelt eisen aan een bestemmingsplan daar waar het gaat om gebieden van nationaal belang:

  • Rijksvaarwegen
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)

In de regels van het Barro is aangegeven hoe met bovenstaande belangen bij nieuw op te stellen bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. Het Barro heeft op dit punt dus rechtstreekse werking. Niet alle regels zijn nieuw. Bestaande richtlijnen zijn nu opgenomen in het Barro.

Daarnaast voorziet het Barro in provinciaal medebewind. Dit houdt in dat een provincie verplicht wordt tot het opnemen van zaken in de provinciale omgevingsverordening. Zo worden de provincies verplicht de EHS geometrisch vast te leggen en om in de provinciale verordening regels op te nemen over de inhoud van een (gemeentelijke)bestemmingsplan (getrapte werking).

Voor het plangebied is alleen het volgende hoofdstuk van belang:

Defensie
Dit bevat regels voor de aanwijziging van militaire (luchtvaart)terreinen, munitieopslagplaatsen radarstations en – gebieden. Voor Emmen geldt alleen de verplichting om de laagvliegroute voor jacht- en transportvliegtuigen in het bestemmingsplan op te nemen. De maximale bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 40 meter bedragen (gemeten vanaf maaiveld). Dit is voorzien in dit bestemmingsplan.

2.5 Conclusie

De conclusie van de in dit bestemmingsplan beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid beperkt doorwerkt in het plangebied. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid en in bepaalde gevallen is een aantal provinciale kernkwaliteiten van toepassing. Vanuit gemeentelijk beleid is met name beleid ten aanzien van landschap, cultuurhistorie, werken (landbouw) en wonen van toepassing. Voor Weerdinge is een inventarisatie en analyse van het landschap en de ruimtelijke structuren opgesteld. In Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op deze inventarisatie en analyse. Op de vertaling van ruimtelijke aspecten uit het beleidskader wordt tevens in de volgende hoofdstukken nader ingegaan.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie en monumenten

3.1.1 Archeologie

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in het bestemmingsplan vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010.

In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een bestemmingsplan nadrukkelijk rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden. Uit de verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan dient de zorg voor de genoemde archeologische waarden te blijken. Door de herziening en actualisering van het bestemmingsplan is er een goede mogelijkheid om de aanwezige archeologisch waarden planologisch te beschermen.

In het kader van een Culturele Alliantie tussen de gemeente Emmen en de provincie Drenthe heeft de gemeente Emmen een inventarisatie en een daarop gebaseerde beleidsadvieskaart Archeologie laten opstellen. In het kader van de beleidsadvieskaart Archeologie is door adviesbureau Arcadis uitgebreid onderzoek gedaan naar de specifieke Emmense archeologische waarden. De bevindingen zijn opgenomen in het Basisrapport archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van Emmen (Arcadis). In Bijlage 2 is een samenvatting van dit rapport opgenomen.

Het gehele plangebied is van archeologische belang. De uitgangspunten van het rapport leiden ertoe dat voor het plangebied vier archeologische dubbelbestemmingen worden opgenomen:

  • 1. Archeologie - Waarde 1 voor AMK-terreinen. Het betreft terreinen die door het Rijk en de provincie zijn gekwalificeerd als (zeer) hoog archeologisch waardevol, bijvoorbeeld grafheuvels;
  • 2. Archeologie - Waarde 2 voor archeologische terreinen met een (hoge) archeologische waarde, de historische kernen en 50 meter buffers rondom AMK-terreinen;
  • 3. Archeologie - Waarde 3 voor archeologische terreinen met (middel)hoge verwachting waarbinnen drainage niet toegestaan is;
  • 4. Archeologie - Waarde 4 voor Archeologische terreinen met (middel)hoge verwachting waarbinnen drainage is toegestaan.
3.1.2 Monumenten

Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.

De monumenten worden via de Monumentenwet beschermd en krijgt in het bestemmingsplan geen nadere aanduiding.

Het plangebied kent geen provinciale- of gemeentelijke monumenten. Weerdinge kent negen rijksmonumenten:

Monument   Adres   Object   Oorspronkelijke functie (bouwjaar)  
RM   Dorpsstraat 21   Hallenhuisboerderij met dubbele woning onder afgewolfd rieten dak   Boerderij (ca. 1860)  
RM   Dorpsstraat 23   Hallenhuisboerderij met rieten kap   Boerderij (ca. 1870)  
RM   Dorpsstraat (bij 23)   Houten schuur onder rieten schilddak   Boerderij (ca. 1870)  
RM   Dorpsstraat (bij 23)   Open wagenloods   Boerderij (ca. 1870  
RM   Dorpsstraat (bij 23)   Bakhuisje onder zadeldak   Boerderij (ca. 1870)  
RM   Dorpsstraat 29   Hallenhuisboerderij met dubbel woonhuis onder rieten dak   Boerderij (ca. 1870)  
RM   Dorpsstraat (bij 29)   Houten schuur met aanbouwen onder rieten schilddak   Boerderij (ca. 1870)  
RM   Dorpsstraat 69   Boerderij met achterbaander en iets uitgekraagde houten topgevel   Boerderij (mog. 18e eeuw)  
RM   Ijsspoorweg (bij 33)   Molen (De Hondsrug)   Industrie- en poldermolen  

RM   Rijksmonument  

Tabel: Monumenten in Weerdinge

3.1.3 Conclusie

Op basis van onderzoek en de bekende archeologische vondsten worden aan het plangebied archeologische waarden toegekend. Op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan heeft dit zijn vertaling gekregen. De monumentale status van gebouwen zal niet direct zijn vertaling krijgen in het bestemmingsplan. Wel wordt het meegenomen bij de keuze omtrent de uiteindelijke bestemmingen en de gebruiks- en bouwmogelijkheden.

3.2 Ecologie

De Flora- en faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming van planten- en diersoorten in Nederland. Volgens artikel 2 van de wet neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. De zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten. Diegene zal dan alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Op grond van de wet is het verboden beschermde planten te verwijderen of te beschadigen, beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen of opzettelijk te verontrusten en voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen. Ook is het rapen of beschadigen van eieren van beschermde dieren verboden.

Aangezien dit bestemmingsplan slechts betrekking heeft op de actualisering van bestaande bestemmingen en niet rechtstreeks nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is er geen ecologisch onderzoek uitgevoerd. Wanneer in de toekomst toch plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er sprake is van nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten. De initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor dit onderzoek. Indien blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaken, zal de (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na verlening van ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet. Overigens geldt het volgende voor alle bouwactiviteiten en werkzaamheden:

  • Planning aanvang werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus);
  • Een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort maaien, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (Wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en er kunnen geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen plaatsvinden.

3.3 Fysieke veiligheid

3.3.1 Algemeen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het Bevi.

Voor het vaststellen van het besluit dient de Veiligheidsregio Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het Bevi dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi) Hierin zijn onder andere de afstanden voor het plaatsgebonden risico voor LPG-tankstations opgenomen.

Ten aanzien van transportrisico’s om wegen, vaarwegen en spoor geldt het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Het Btev is vergelijkbaar met het Bevi en bevat risiconormen voor transportroutes.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vastgelegd. De regels voor buisleidingen zijn op basis van het Bevb uitgewerkt in de Ministeriële regeling externe veiligheid buisleidingen. Ook het Bevb is op nagenoeg dezelfde wijze opgesteld als het Bevi. Het Bevb regelt o.a. welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Van belang bij buisleidingen is ook de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten, WION, ook wel 'Grondroerdersregeling' (afspraken over graven), die per 1 juli 2010 officieel in werking is getreden. Alle gegevens over hogedrukaardgasleidingen binnen de gemeente kunnen op de provinciale risicokaart worden gevonden.

Vanuit de brandweer wordt richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van het plangebied van het bestemmingsplan "Weerdinge". Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

3.3.2 Fysieke veiligheidssituatie
3.3.2.1 Bevi-inrichtingen binnen het plangebied

Binnen het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen gesitueerd. Buiten het plangebied zijn ook geen Bevi-inrichtingen met invloed op het plangebied gesitueerd.

3.3.2.2 Route gevaarlijke stoffen

Binnen het plangebied voert geen routering gevaarlijke stoffen waarmee rekening gehouden dient te worden. Ook ten aanzien van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) worden geen beperkingen voorzien.

3.3.2.3 Buisleidingen

Binnen het plangebied liggen geen buisleidingen met invloed op het plangebied.

3.3.2.4 Hoogspanningsleidingen

Ten zuiden van het plangebied is een hoogspanningsverbinding gelegen. In het kader van het toe te passen voorzorgsprincipe en aanvullend beleid voor nieuwe situaties bij hoogspanningslijnen, zijn door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) indicatieve magneetveldzones bij hoogspanningsleidingen aangegeven. In het bestemmingsplan moet voor wat betreft bovengrondse hoogspanningslijnen bij nieuwe situaties, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, vermeden worden dat gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone van 0,4 microTesla komen te liggen (bron: Kenniscentrum InfoMil). De indicatieve zone van de hoogspanningslijn bij Weerdinge is 2 x 125 meter. De zone is gelegen op 125 meter van het plangebied.

3.3.3 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Zodra concrete plannen in de toekomst ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen.

3.4 Milieu

In deze paragraaf worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines.

3.4.1 Bedrijven en milieuzonering
3.4.1.1 Algemeen

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere aanwezige functies in de omgeving. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is in het plangebied een inventarisatie geweest van de aanwezige bedrijven en heeft een afweging plaatsgevonden over de bedrijfsactiviteiten die in het plangebied toelaatbaar worden geacht. Voor het bepalen welke milieucategorieën bedrijfsactiviteiten toelaatbaar zijn is in het kader van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'.

3.4.1.2 Agrarische bedrijven

Binnen het plangebied bevindt zich een aantal grondgebonden agrarische bedrijven. Deze bedrijven beheren voor een groot deel de agrarische gronden in Weerdinge. Daarmee wordt het karakteristieke landschap ook sterk bepaal door de agrarische sector en is het een van de belangrijke economische dragers in het gebied.

Het aantal agrarische bedrijven is de laatste jaren ook in Weerdinge afgenomen. Binnen het plangebied is nog een viertal grondgebonden agrarische bedrijven bestemd. Het gaat hier om hoofdzakelijk akkerbouwbedrijven en grondgebonden veehouderijen. Op basis van de inventarisatie zijn de volgende percelen in het bestemmingsplan bestemd als grondgebonden agrarisch bedrijf: Dorpsstraat 14, Dorpsstraat 29, Dorpsstraat 32, Dorpsstraat 65 en Dorpsstraat 69. De bedrijven hebben passende ontwikkelingsmogelijkheden gekregen in het bestemmingsplan, aansluitend op het bestaande bedrijfserf. Daarnaast hebben de bestaande twee veldschuren aan de Steenbakkerijweg een specifieke agrarische bedrijfsbestemming gekregen.

Voor de stoppende agrarische bedrijven wordt gezocht naar nieuwe economische dragers binnen (de karakteristieke) voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De vraag naar vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid op vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties is de laatste jaren toegenomen. Om leegstand van bedrijfsgebouwen tegen te gaan, uiteindelijke verpaupering van die gebouwen te voorkomen en zodoende kapitaalsvernietiging tegen te gaan, wordt gezocht naar passend hergebruik door bijvoorbeeld (kleinschalige) bedrijvigheid. Door andere bedrijvigheid mogelijk te maken kan de leefbaarheid en de economische vitaliteit in Weerdinge op peil gehouden worden. Bij deze ontwikkeling dient wel rekening te worden gehouden met de mogelijke effecten op de omgeving en omwonenden, bijvoorbeeld door mogelijke toename van verkeer en geluid.

3.4.1.3 Bedrijventerreinen

Binnen het plangbied, of in de directe omgeving zijn geen bedrijventerreinen aanwezig.

3.4.1.4 Verspreid liggende bedrijven

Bedrijvigheid

Binnen het plangebied bevindt zich ook een aantal incidentele niet-agrarische bedrijven. Het gaat hier bijvoorbeeld om een tweetal autogaragebedrijven, een timmerwerkplaats, ambachtelijke meubelmakerij en een diervoedersbedrijf. Op basis van de inventarisatie zijn de volgende percelen in het bestemmingsplan bestemd als bedrijf:

  • Dorpsstraat 27
  • Dorpsstraat 50/51
  • Ijsspoorweg 33
  • Nieuwstraat 6/6a
  • Nieuwstraat 8/8a
  • Nieuwstraat 8b

De autogaragebedrijven aan de Dorpsstraat 47 en Viaductstraat 9 zijn specifiek bestemd als autogaragebedrijf waarbij de specifiek aan die bedrijven gerelateerde activiteiten beschreven staan in de regels van het bestemmingsplan.

De bedrijven binnen het plangebied zijn bestemd voor bedrijven die passend zijn in de landelijke woonomgeving van Weerdinge. Het gaat om bedrijven in een lichte milieucategorie (milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten van de VNG).

Detailhandel

De bestaande detailhandelsbedrijven binnen het plangebied worden in het bestemmingsplan specifiek aangeduid. Het gaat om het diervoedersbedrijf op het perceel Ijsspoorweg 33 en het winkelpand op het perceel Dorpsstraat 35.

Horeca

De bestaande horecapanden op de percelen Dorpsstraat 25, Dorpsstraat 53/54 en Nieuwstraat 5 zijn specifiek bestemd voor horeca-inrichtingen (snackbar en/of restaurant-hotel). Het kooklokaal en theeschenkerij op het perceel Dorpsstraat 39 is specifiek aangeduid binnen de woonbestemming.

Overige functies

Voor het overige zijn de maatschappelijke functies in het plangebied (dorpshuis en school) en de sportvelden specifiek voor deze functies bestemd. Voor de zorgboerderij op het perceel Dorpsstraat 23 is een specifieke aanduiding 'zorgboerderij' gelegd.

3.4.2 Bodem
3.4.2.1 Algemeen

Het wettelijk kader voor het bodembeleid is in de Wet bodembescherming (Wbb). Daarnaast zijn nog andere regels, circulaires en beleidsnotities van toepassing. Uitgangspunt bij bodemverontreiniging is dat eerst onderzocht wordt hoe ernstig de verontreiniging is. Vervolgens dient met behulp van het saneringscriterium te worden vastgesteld of sprake is van een bodemverontreiniging die met spoed moet worden gesaneerd. Wanneer deze situatie zich voordoet, zijn saneringsmaartregelen verplicht. Wanneer een sanering niet met spoed hoeft plaats te vinden kan voor de aanpak van de verontreiniging worden aangesloten bij maatschappelijk gewenste ontwikkelingen. Deze saneringen vinden plaats op initiatief van de eigenaar of andere belanghebbende met het oog op gewenst gebruik van de bodem. Uiteindelijk moet het resultaat van de sanering zijn dat de locatie geschikt is voor het (toekomstig) gebruik. Vrijwel alle gebruiksvormen kennen in meerdere of mindere mate interactie met de bodem.

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Daarmee is het aspect bodemkwaliteit ook van invloed op de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt relevant is en daarom onderzocht, beoordeeld en beschreven moet worden. De mate waarin beoordeling van de bodemkwaliteit aan de orde is, is met name afhankelijk van aard en omvang van de functiewijziging.

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming/functiewijziging van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen. De saneringsinspanning is afhankelijk van het toekomstige gebruik van het perceel.

3.4.2.2 Algemeen beeld bodemkwaliteit plangebied

Gelet op de diversiteit aan bodemverontreiniging en de mogelijke functies van een perceel, is het niet mogelijk een complete lijst met locaties en beperkingen op te nemen bij het bestemmingsplan. Elk geval dient afzonderlijk te worden beoordeeld. Bij locaties waarvan de bodemkwaliteitsgegevens niet meer actueel zijn (ouder dan vijf jaar) of niet bekend zijn, zal bij verdere nieuw- en/of verbouwplannen door middel van een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) de actuele bodemkwaliteit opnieuw moeten worden vastgesteld. Aan de hand van het voorgenomen gebruik en de resultaten van het onderzoek kan worden bezien of maatregelen noodzakelijk zijn.

In het kader van het landsdekkend beeld van de bodemkwaliteit zijn bekende en potentieel verdachte locaties in beeld gebracht. Dit zijn locaties waar op grond van de activiteit uit het verleden wordt vermoed dat mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Voor actuele informatie over bodemverontreiniging dient altijd contact te worden opgenomen met de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD).

3.4.2.3 Saneringsmaatregelen en kosten

Voor wat betreft verdachte en verontreinigde locaties geldt, voordat hierop gebouwd mag worden, dat de actuele verontreinigingssituatie in beeld moet zijn gebracht door middel van een bodemonderzoek. Het bevoegd gezag Wet bodembescherming beoordeeld betreffende bodemonderzoeken. Indien blijkt dat sprake is van bodemverontreiniging dienen mogelijk saneringsmaatregelen te worden genomen. Indien saneringsmaatregelen dienen te worden genomen behoeven deze instemming van het bevoegd gezag Wet bodembescherming. De eventueel noodzakelijke saneringsmaatregelen zijn sterk afhankelijk van de verontreinigingssituatie en het beoogde gebruik.

3.4.3 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

3.4.3.1 Geluidsbronnen in en nabij het plangebied

Het plangebied is gelegen binnen aanwezige geluidszones van diverse wegen (wegverkeerslawaai). Spoorweglawaai en industrielawaai zijn voor het plangebied niet van toepassing.

3.4.3.2 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:

  • Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

Voor het vastleggen van de bestaande situatie is geen akoestisch onderzoek voor dit bestemmingsplan uitgevoerd. Mocht er in individuele gevallen een geluidsgevoelig object worden opgericht, dient voor iedere situatie apart onderzocht te worden onder welke voorwaarden kan worden voldaan aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder. Hiervoor wordt verder verwezen naar paragraaf 5.4.3.

Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) legt een directe relatie met de Wet geluidhinder. In het Bro is bepaald dat het bestemmingsplan van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die gelegen zijn binnen de geluidszone de ligging en afmetingen aangeeft. Dit betekent dat de voorgevel moet vastliggen en dat gevel niet dichter op de weg mag komen. In het bestemmingsplan zijn de bestaande voorgevels vastgelegd en dit betekent dat er geen uitbreiding van de geluidsgevoelige objecten richting wegen mogelijk is.

3.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.6 Waterparagraaf

3.6.1 Inleiding

In de waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem van Weerdinge is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden (bodemopbouw, grondgebruik, maaiveldhoogte, grondwatersituatie, rioolstelsel etc.) en of speciale functies voor het plangebied gelden. In de beschrijving wordt ook ingegaan op de zogenaamde stedelijke wateropgave. De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan, besluit en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het besluit of plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies van het waterschap en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen. De waterparagraaf sluit daarom af met richtlijnen ten behoeve van de nadere inrichting / nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.

3.6.2 Gebiedsspecifieke kenmerken
3.6.2.1 Situatie Weerdinge

Het dorp Weerdinge ligt in het noorden van de gemeente Emmen direct ten noorden van Emmen. Het is een dorp met een landelijk karakter met overwegend verspreide bebouwing. De gebruiksfuncties van het gebied zijn wonen en werken.

Weerdinge ligt op de Hondsrug. De maaiveldhoogtes variëren sterk. De hoogste delen van het gebied hebben een maaiveldhoogte van NAP + 25,00 m, de laagste delen liggen rond NAP + 18,00 m. De helling richting het veenkoloniale gebied in het (noord) oosten is sterk en abrupt.

De bodem in en om het dorp bestaat overwegend uit zandgronden, plaatselijk met keileem op minder dan 1,20 m beneden het maaiveld. Een keileemlaag is slecht doorlatend en kan daarom van grote invloed zijn op de waterhuishouding.

In Bijlage 3 is bovenstaande verduidelijkt op verschillende kaarten.

Bijlage 3 is een beschrijving van de uitgevoerde hydrologische en ruimtelijke analyse voor het plangebied van Weerdinge. Dit betreft een analyse op hoofdlijnen en in overleg met het waterschap wordt gekomen tot eventuele maatregelen in het watersysteem en de ruimtelijke inpassing. Genoemde alternatieven en keuzes zijn niet maatgevend maar richtinggevend.

3.6.3 Waterhuishouding

Weerdinge is gelegen binnen het beheersgebied van waterschap Hunze en Aa's.

3.6.3.1 Afwatering en riolering

Weerdinge is gemengd gerioleerd en het grootste deel van het verharde oppervlak van het dorp is aangesloten op het rioolstelsel. Op enkele locaties in de kern zijn infiltratievoorzieningen aangebracht (IT-riool, infiltratiepalen en een wadi), waarop een deel van het verharde oppervlak is aangesloten. Het overig deel van de verharding, watert via een stelsel van droge greppels af.

Het afvalwater wordt afgevoerd naar het rioolgemaal aan de Ijsspoorweg in Weerdinge. Van hieruit wordt het afvalwater middels een persleiding getransporteerd naar het rioolstelsel van Emmen aan de Oude Roswinkelerweg en loost dan onder vrijverval naar het rioolgemaal aan de Tweede Bokslootweg in Emmen. Vandaar wordt het middels een persleiding getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Dikkewijk te Nieuw-Amsterdam. Het effluent van deze rioolwaterzuiveringsinstallatie loost op de Hoogeveensche Vaart.

Tijdens hevige neerslag zal neerslagoverschot via een overstort aan de Ijsspoorweg lozen op de hoofdwatergang van het waterschap. Het bergingsniveau van het riool is NAP +17,70 m. Dit is het niveau van de overstortdrempel. Het rioolstelsel voldoet aan de basisinspanning riolering. In de praktijk wordt -door problemen met de afvoercapaciteit van de riolering- geen wateroverlast geconstateerd.

Het regenwater van het plangebied, afkomstig van schoon verhard oppervlak van daken en wegen wordt afgekoppeld van de riolering en waar mogelijk geïnfiltreerd in de bodem. Het eventuele overtollige regenwater kan lozen op bestaande waterlopen in het gebied.

3.6.3.2 Analyse situatie Weerdinge

Ondanks de aanwezigheid van de slecht doorlatende lagen wordt het gebied gekarakteriseerd als infiltratiegebied. De beschikbare berging in de bodem is – door de slecht doorlatende lagen- echter beperkt. Er komen geen grondwatergerelateerde problemen binnen de kern voor. Ook zijn geen problemen bekend met de afvoer van overvloedige regenval. Dit heeft te maken met het grote hoogteverschil dat aanwezig is. Tussen de hoogste punten en het lozingsniveau op de watergang is het verval ruim 7 meter. Water stroomt daarom snel naar dit laagste punt. Via de bodem zal een deel van de geïnfiltreerde neerslag als locale kwel naar de watergangen stromen.

In de Structuurvisie "Emmen, Water" is een nadere analyse van het waterhuishoudkundig systeem van Weerdinge beschreven. Deze analyse is toegevoegd als Bijlage 3.

3.6.3.3 Conclusies systeem Weerdinge

Binnen Weerdinge is niet voldoende ruimte om overtollige neerslag in het eigen gebied te bergen. In de praktijk leidt dit niet tot problemen, het water kan zonder problemen naar de omgeving worden afgevoerd. Bij een neerslagsituatie volgens het klimaatscenario gaat het om ca. 10.000 m3. Er is nu wel sprake van afwenteling naar het regionale systeem en dat is niet wenselijk.

In overleg met het waterschap zullen eventuele maatregelen voor de stedelijke wateropgave nader worden uitgewerkt en wanneer nodig zullen maatregelen uitgevoerd worden.

3.6.3.4 Conclusie maatregelen

De huidige situatie in Weerdinge leidt niet tot overlast in de kern of het omliggende landbouwgebied. Vanuit dit oogpunt gezien is er geen aanleiding om ter plaatse ingrepen te doen. Wel moet elders compensatie gevonden worden voor het neerslagoverschot.

De overstort van Weerdinge heeft een hoge overstortingsfrequentie. De overstort komt uit op een droogvallende verlandde wijk. Deze situatie is niet optimaal vanuit kwalitatief oogpunt. Door deze watergang anders in te richten kan een deel van de benodigde berging in deze watergang worden gevonden en een oplossing worden gevonden voor het lozingspunt van de riooloverstort. Het restant van de berging wordt gevonden in de wijken en watergangen van het benedenstroomse peilgebied.

Voor een compleet overzicht van de analyse en maatregelen wordt verwezen naar Bijlage 3.

3.6.4 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Gebieden die kansrijk zijn voor infiltratie van hemelwater, zoals groenvoorzieningen, worden mede bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast wordt het bestaande oppervlaktewater, in eigendom van waterschap Hunze en Aa's, specifiek bestemd als water.

Water is belangrijk voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:

  • alleen water wordt aangelegd op plaatsen waar dit op natuurlijke wijze kan;
  • water verbonden is met de rest van het watersysteem;
  • er voldoende oever begroeiing is;
  • afstromend regenwater schoon is en blijft;
  • lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is erop gericht het hemelwater af te koppelen van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Als regel wordt genomen dat bij nieuwe ontwikkelingen 10% van het te verharden oppervlak moet worden ingericht voor hemelwaterberging. Voorts adviseert het waterschap, om wateroverlast in gebouwen te voorkomen, om voor een vloerpeil te kiezen dat tenminste 30 centimeter boven maaiveld ligt.

Tevens dient vermeden te worden dat hemelwater in aanraking komt met materialen die milieu belastende stoffen uitlogen. Om verontreiniging te voorkomen dient derhalve bij nieuwbouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke structuur

4.1 Ontstaansgeschiedenis

De teksten in deze paragraaf zijn samengevat uit het rapport 'Weerdinge, het landschap en dorp in historisch perspectief' dat als Bijlage 1 is opgenomen.

4.1.1 Landschap

Inleiding

Het huidige landschap rondom Weerdinge is het resultaat van een eeuwenlange ontwikkeling. Voor de vorming van het landschap van Weerdinge en omgeving zijn vooral de laatste twee ijstijden, het Saalien en Weichelien, en de warmer wordende periode daarna, het Holoceen, van belang. Daarnaast heeft de mens, afhankelijk van de wensen en beschikbare technische mogelijkheden in een bepaalde tijd, het landschap voortdurend veranderd. Iedere tijdsperiode heeft zo zijn eigen karakteristieken aan het landschap toegevoegd. Hierbij werd het voorgaande soms geheel maar vaak ook slechts gedeeltelijk uitgewist. Het resultaat is dat het huidige landschap een gelaagd landschap is met, naast elkaar, elementen en structuren uit verschillende tijdsperiodes. In aardkundig én cultuurhistorisch opzicht is het dus een rijk landschap.

Aard- en bodemkundige ondergrond

Weerdinge en omgeving kent bodemkundig twee landschapstypen. Het dorp en de essen liggen op het keileemplateaulandschap van de Hondsrug terwijl ten oosten van het dorp het veen(koloniaal) landschap ligt. Het gebied is in geologisch en bodemkundig opzicht zeer gevarieerd. Een rijke schakering aan zowel macroreliëf (Hondsrug - Hunzedal) als microreliëf (doodijsgat, smetwaterdalen en pingo's) is tot op de dag van vandaag herkenbaar aanwezig.

Het landschap van Weerdinge

Het landschap rondom Weerdinge is een vrij dynamisch landschap. Wanneer de topografische kaart van 2013 naast die van 1900 wordt gelegd, dan wordt duidelijk dat het landschap in een relatief korte periode is veranderd. Zo is het hoogveen ten oosten van Weerdinge afgegraven en zijn de heidevelden rondom het dorp verdwenen. Dit betekent dat Weerdinge naast oude ook jonge landschappen kent.

Historisch geografisch wordt het gebied rondom Weerdinge gerekend tot het esdorpenlandschap, een landschap dat voornamelijk is ontstaan in de vroege Middeleeuwen. Echter, al voordat het esdorpenlandschap met zijn permanente nederzettingen ontstond was sprake van menselijk ingrijpen in de natuur. Zo zijn van de rondtrekkende jagers uit het Mesolithicum overal op de hogere zandgronden van Noord-Nederland archeologische vondsten gedaan. Het landschap uit die periode is daarentegen verdwenen en niet meer herkenbaar. Vanaf de komst van de hunebedbouwers (3400 – 2800 v. Chr.) is het natuurlandschap zeer geleidelijk omgevormd tot een cultuurlandschap. In plaats van zich aan te passen aan wat de natuur bood, waren zij de eersten die de natuur op grotere schaal naar hun hand zetten. De hunebedbouwers kunnen als de eerste boeren worden beschouwd. Hoewel de hunebedden uit die tijd nog steeds herkenbaar zijn in het hedendaagse landschap is het landschap zelf uit die tijd verdwenen. Het uitgestrekte bosrijke landschap uit die tijd is geleidelijk aan steeds opener geworden. In het Laat-Neolithicum (2800 – 1900 v. Chr) ontstond zo meer open vegetatie met een kruidlaag, omstandigheden die geschikt zijn voor meer vee. De ontbossing zette zich in de eeuwen daarna onverminderd voort.

In de Late Bronstijd, maar vooral in de Ijzertijd en Vroeg-Romeinse tijd ontstonden celtic-fields, blokvormige akkercomplexen die als voorloper van de essen kunnen worden beschouwd. Echter ook in die tijd verplaatsten nederzettingen zich nog regelmatig. Vooral nadat boeren zich permanent op één plaats gingen vestigen werd het agrarische landgebruik de bepalende factor voor het landschappelijke beeld. Dit agrarisch landschap, dat het esdorpenlandschap wordt genoemd, ontstond vanaf de Vroege Middeleeuwen. Het is de basis van de huidige situatie. Maar ook het esdorpenlandschap is geen statisch landschap en is in de loop der tijd voortdurend veranderd.

De es

Weerdinge kent meerdere essen, akkercomplexen, die waarschijnlijk in verschillende ontginningsperiodes zijn ontstaan. Eén van de essen is de Kamper Esch, een es die relatief ver van het dorp afligt en rond 1900 omringd was door heide. Volgens de Drentse Encyclopedie is de Kamper Esch een ontginning die in de Middeleeuwen is ontstaan. Een tiende van de opbrengsten van deze es, de Weerdingertiende, moest worden afgedragen aan de kerk van Zweeloo. Dit recht is tot 1912 blijven bestaan en de kerk van Zweeloo kent nog altijd een Weerdinger deur. De Kamper esch ligt in de nabijheid van de raatakkers. Mogelijk is de es een ontginning die is ontstaan op het moment dat het dorp nog niet op zijn huidige plaats lag.

De es ten westen van het dorp bestaat uit een ouder en een jonger deel. Dit kan mede worden afgeleid uit het verschil in bodemtypen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014011-B701_0002.png"

Afbeelding: Chromotopografische kaart 1908

Zoals bovenstaande chromotopografische kaart van circa 1900 laat zien is de es (wit op de kaart) na 1832 vooral verder uitgebreid op de keileemverweringsgronden. Het oudere gedeelte van de es op de moderpodzolgronden is tot op de dag van vandaag beperkter uitgebreid.

Al met al zijn de ontginningen tot esgronden tot in de twintigste eeuw doorgegaan en is sprake van een fasering in de tijd.

Groenlanden

In tegenstelling tot het ‘Drents model’ waarin de groenlanden vanaf de Middeleeuwen bestaan uit verkavelde wei- en hooilanden waren de groenlanden van de meeste Drentse dorpen en ook die van Weerdinge in de Middeleeuwen nog gemeenschappelijk bezit en niet verkaveld. Ze werden in de Middeleeuwen namelijk begraasd door dorpskudden en bestonden afwisselend uit graslanden, struwelen en bos.

De op de kaart van 1900 weergegeven verkavelde hooi- en weilanden stammen niet uit de begintijd van het esdorp, de Middeleeuwen, maar zijn pas halverwege de zeventiende eeuw ontstaan.

De woeste gronden; heide, bos en veen

In tegenstelling tot veel andere Drentse esdorpen, en het model, had Weerdinge maar een vrij beperkt areaal heide. Ten westen van de es lag een heidegebied. Daarnaast lag er nog een klein stukje ten zuidoosten van het dorp. Hoewel niet met zekerheid te zeggen, werd in het verleden het veen mogelijk ook gebruikt voor het weiden van schapen. Vanaf 1900 is begonnen met het ontginnen van de heidevelden tot bouw- of weiland en (productie)bos.

Het veengebied maakte het grootste deel uit van de marke van Weerdinge. Vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw tot het begin van de twintigste eeuw werd het hoogveen van Weerdinge gebruikt voor de boekweitteelt. Hierbij werden greppels gegraven op het veen en werd vervolgens het veen verbrand om zo mineralen vrij te laten komen voor de boekweitteelt.

Het veen is in verschillende periodes verdeeld onder de markegenoten. Het Weerdinger-Erfscheidenveen is volgens een rechtsbrief van 1774 al in dat jaar gescheiden. De overige venen zijn pas een eeuw later, in de tweede helft van de negentiende eeuw onder de markegenoten verdeeld. In 1864 werd het besluit tot verdeling van de grote venen genomen. Om de vervening op gang te brengen moest er een kanaalverbinding komen om zo de turven af te kunnen voeren. In 1880 is een concessie verleend voor de inlaat vanuit het Stadskanaal. Begin 1881 werden de venen in een veenschap ondergebracht, die in een later stadium is omgezet naar een waterschap. De vervening heeft tot na WO II plaatsgevonden.

Al met al is het merendeel van de ‘woeste gronden’,de heide, het bos en veen, in de twintigste eeuw ontgonnen en/of verveend.

Conclusie

Weerdinge en omgeving kent een zeer lange bewoningsgeschiedenis. Restanten van voorlopers van het esdorpenlandschap zoals hunebedden, grafheuvels, urnenvelden en raatakkers zijn dan ook in de omgeving van het dorp gevonden. Het dorp en de akkercomplexen (essen) zijn op hun huidige plaats vermoedelijk in de Vroege Middeleeuwen ontstaan en in de loop der eeuwen steeds verder uitgebreid. De gemeenschappelijke gronden van de marke (dorpsgebied) zijn in verschillende fases geprivatiseerd en ontgonnen. De wei- en hooilanden al in de zeventiende eeuw, de heide en het veen in de negentiende en twintigste eeuw. Hierdoor is een bijzonder gelaagd landschap ontstaan met karakteristieken uit veel verschillende periodes.

4.1.2 Bebouwingsstructuur

Weerdinge is een in de gemeente Emmen gelegen nederzetting met een kleinschalig karakter en heeft nog veel historische kenmerken van een esdorp. Op pagina 20 van het rapport 'Weerdinge, het dorp en landschap in historisch perspectief' is schematisch de ontwikkeling van de bebouwingsstructuur in beeld gebracht.

Het dorp bestond oorspronkelijk uit boerderijen met open erven, in wisselende richting ten opzichte van elkaar. Na 1880 is het dorp vooral gegroeid langs en tussen paden en (hoofd)wegen die al in 1880 – 1900 bestonden. Zo ontstond tussen 1908 en 1930 bebouwing langs de huidige Holtstraat. De bebouwing ten westen van deze straat ontstond tussen de Holtstraat en een voormalig pad. De bebouwing ten oosten van deze straat lag ingeklemd tussen de Holtstraat en een houtwal en na 1908 de spoorlijn. Dit verklaart ook de huidige grote variatie in de diepte van de percelen langs deze weg. Ook richting Emmen, langs de Weerdingerstraat breidde het dorp zich tussen 1900 en 1930 uit. Bijzonder detail is dat de oude markegrens ook tot de jaren vijftig de grens van de bebouwing is geweest. Ook nu nog zijn er slechts twee percelen ten zuiden van deze oude grens.

Na WOII heeft er enkele decennia een rijtje woningen ten oosten van de Weerdingerstraat, langs een zijstraat van de Paasweg, gestaan. Dit rijtje, het ‘rooie dorp’ genoemd vanwege de gebruikte rode steen, is in de jaren zeventig weer afgebroken.

Tenslotte is de bebouwing in het (driehoekig) gebiedje rondom de Nolsstraat en Buiskoolstraat/Nieuwstraat vanaf 1900 toegenomen. De bebouwing langs de Emmerhoutstraat is van latere datum, nl. na 1965.

Al met al is in de loop der tijd de grootste bewoningsconcentratie wat noordelijker komen te liggen in vergelijking met 1832. De uitbreidingen langs de wegen hebben ook meer het karakter van een wegdorp met huizen op min of meer dezelfde rooilijn en nokrichting dan van een esdorp. De karakteristieke losse esdorpbebouwingstructuur is alleen nog langs de Dorpsstraat te vinden en wel het gedeelte waar de oudste bebouwing en beschermde monumenten staan.

4.1.3 Verkavelingsstructuur

De kadastrale kaart uit 1832 geeft een goed beeld van de verkavelingsstructuur uit die tijd. Een groot gedeelte van het plangebied is op dat moment nog niet verkaveld en dus nog in gemeenschappelijk bezit van de markegenoten. Ze zijn in gebruik als heide of bos. De percelen op de es zijn geen gemeenschappelijk bezit en dus wel verkaveld.

In 1849 is de zandmarke, de gemeenschappelijke gronden op ‘het zand’ (de Hondsrug) verdeeld onder de markegenoten. Dit wordt zeer goed weerspiegeld op de kadastrale kaart van 1880. Alle gronden rondom het dorp zijn verkaveld. Twee patronen vallen op. Het eerste is dat de verkavelingstructuur van al deze ontginningen lijkt op de smalle strookverkaveling op de es. Het zijn dus voortzettingen van de kleinschalige ontginningen van vóór 1880. Ten tweede zijn op sommige plekken, zoals ten oosten van de Steenbakkerijweg en Veenweg, de percelen bebouwd geraakt. Dergelijke ontginningen worden keuterontginningen genoemd omdat keuter zich op deze kleinschalige percelen aan de randen van het oude cultuurland vestigden. Andere kleinschalig verkavelde percelen zijn niet bebouwd. In de literatuur worden degelijke kleinschalige ontginningen zonder boerderijstichting ook wel boeren-uitbreidingsontginningen genoemd. Het verschil tussen beide wordt ook weerspiegelt op de chromotopografische kaart van 1900. De kaart geeft de verkaveling van de keuterontginningen wel weer en deze ontginningen kennen ook veel perceelsbeplanting. De boerenuitbreidingsontginningen betreffen bouwland en de verkaveling hiervan wordt, vergelijkbaar als met de es, niet op topografische kaarten weergegeven.

Op de es is met de ruilverkaveling de kleinschaligheid verdwenen. Daarentegen is de kleinschalige verkavelingstructuur van de ontginningen uit de periode 1849 – 1880 vrij goed behouden gebleven en tot op de dag van vandaag nog herkenbaar. Dit ondanks dat op enkele plekken de kavelrichting is gewijzigd. Bijzonder detail is dat de gronden ten zuiden van de Gravenveldweg in 1880 al wel verdeeld waren en dus als verkaveld zijn weergegeven op de kadastrale kaart maar dat ze in 1900 nog steeds als heideveld zijn gekarteerd. Dat is niet ongebruikelijk in Drenthe. Veel heidevelden zijn niet direct ontgonnen nadat ze onder de markegenoten waren verdeeld. Veel heidevelden zijn pas ontgonnen na de komst van kunstmest rond 1900.

De conclusie is dat in Weerdinge deels nog (zeer) oude verkavelingstructuren van vóór 1832 herkenbaar zijn en deels structuren uit de periode vlak na de markescheiding van 1849.

4.2 Groenstructuur

4.2.1 Hoofdgroenstructuur

Kenmerkend voor een agrarisch esdorp als Weerdinge is de aaneenschakeling van grote en kleine ruimten die in gebruik zijn als brink, erf, tuin, kleine akkers en weilandjes. Eén of enkele open ruimten in het dorp worden gebruikt als veeverzamelplaats. Deze ruimte(n) lagen oorspronkelijk aan de rand van het dorp en worden aangeduid met ‘brink’. De brink was oorspronkelijk beplant met eiken, die gebruikt konden worden voor de gebinten van de nieuw te bouwen boerderijen of bijgebouwen. Door latere dorpsuitbreidingen zijn veel brinken middenin het dorp komen te liggen. Volgens het Brinkenboek van de Werkgroep Brinken heeft Weerdinge ook een brink gehad maar die is in de loop der tijd verdwenen.

De kaart met de groenstructuur rond 1900 op pagina 30 van het rapport "Weerdinge, het landschap in dorp in historisch perspectief" laat goed zien dat het groen in Weerdinge voornamelijk bestond uit (gebruiks)bosstroken en begroeiing om de percelen. Deze perceelsrandbegroeiing heeft voornamelijk bestaan uit hakhoutsingels, bomenrijen en/of hagen. Ze dienden ook als veekering.

Zoals gebruikelijk was en is de es op enkele bosstroken na onbeplant. Anno 2014 is vooral de begroeiing langs de perceelsranden sterk afgenomen. Bomenrijen en singels staan voornamelijk langs wegen en rondom het sportveld. De bostroken in het zuiden van het plangebied, het driehoekje bij de Dorpsstraat (mogelijk brinkrestant) en de bosstrook in het noorden van het plangebied zijn nog bosrestanten die er in 1900 ook al stonden.

Omdat veel (restanten van) bomenrijen en solitairen bestaan uit o.a. eiken en lindes van vrij grote omvang heeft het dorp al met al nog wel een groen karakter.

4.3 Conclusie ruimtelijke structuur

In Weerdinge zorgt het aanwezige macro- en microreliëf voor een, in het veld zichtbaar, gevarieerd en bijzonder uniek aardkundig en cultuurhistorisch archief. De losse, gevarieerde, bebouwingstructuur waarbij de boerderijen als ‘strooigoed’ zonder een vaste rooilijn ten opzichte van elkaar staan en waarbij sprake is van open ruimten tussen de boerderijen is tot op de dag van vandaag in het oudste gedeelte van Weerdinge nog goed herkenbaar.

Bij structuur/ beeldbepalende bebouwing is naast deze losse bebouwingstructuur ook het exterieur van het gebouw zelf van cultuurhistorische waarde. In een aantal gevallen is dan ook sprake van een beschermd monument. Het betreft vooral boerderijen. Deze boerderijen, tesamen met de overige structuurbepalende bebouwing zorgen voor de gevarieerde structuur van het esdorp. De positie en/of omvang van de waardevolle (agrarische) bijgebouwen leveren tenslotte een belangrijke bijdrage aan het erfensemble. En daarmee zijn ze dan ook van belang voor het totale beeld. In een aantal gevallen, bij beschermde monumenten, is natuurlijk ook het exterieur van het bijgebouw zelf van cultuurhistorische waarde.

De aanwezige blokverkaveling rondom de boerderijen geven een goed beeld van de historische verkavelingstructuur van het esdorp. De aanwezige strookvormige verkavelingstructuur weerspiegelen de kleinschalige heideontginningen, een type ontginningen dat nog maar beperkt in de gemeente Emmen aanwezig is.

Het opgaand groen van de bosjes rondom de losjes gegroepeerde boerderijen is nog redelijk goed maar de bomenrijen en perceelsrandbegroeiing zijn veel beperkter aanwezig. Alle hagen zijn verdwenen en de huidige bomenrijen als perceelsrand zijn slechts enkele relicten uit een veel groter bestand aan houtopstanden uit het verleden.

Al met al zorgt de optelsom van het nog aanwezige reliëf en vooral historische bebouwing-, wegen en verkavelingstructuur en in mindere mate de groenstructuur voor een grote cultuurhistorische en gevarieerde visueel ruimtelijke samenhang.

Essentiële ruimtelijke voorwaarden:

Bovengenoemde leidt tot de volgende essentiële ruimtelijke voorwaarden:

  • Een in aardkundig en cultuurhistorisch opzicht waardevol macro- en microreliëf in en rond de nederzetting.
  • Een combinatie van structuur- en beeldbepalende bebouwing met een losse bebouwingsstructuur waarbij zowel de nokrichtingen als de positie ten opzichte van elkaar en de weg varieert.
  • Open ruimten en zichtlijnen tussen de bebouwing.
  • Opgaand geboomte rondom de bebouwing en langs percelen.
  • Besloten kleinschalig karakter door opgaand geboomte, bosjes en perceelsrandbegroeiing.
  • Karakteristieke blokverkaveling typerend voor een Middeleeuws esdorp.
  • Karakteristieke strookverkaveling typerend voor kleinschalige keuter en boerenuitbreidingsontginningen uit de negentiende eeuw.
  • De bestaande kronkelige wegenstructuur is beeldbepalend.

De waardering van de ruimtelijke structuur is vertaald op de kaart in het rapport 'Weerdinge, het landschap en dorp in historisch perspectief'. De kaart Bijlage 2 en het rapport Bijlage 1 zijn opgenomen als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan. Zowel bij het bepalen van de huidige bestemmingen en bouwvlakken als bij toekomstige initiatieven, afwijkingen en wijzigingen van het bestemmingsplan wordt dit rapport met de waardering van de ruimtelijke structuur in acht genomen. Hierop wordt in Hoofdstuk 5 nader ingegaan.

4.4 Stedenbouwkundige hoofdstructuur

4.4.1 Stedenbouwkundige structuur per deelgebied

Om de stedenbouwkundige structuur te beschrijven is het plangebied opgedeeld in meerdere deelgebieden. De grenzen van de deelgebieden zijn bepaald aan de hand van de onderlinge verschillen in gebruik en bebouwingstypen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014011-B701_0003.png"

Afbeelding: Overzicht deelgebieden Weerdinge

4.4.2 Deelgebied A: Esdorp

Beschrijving

De aanwezige voormalige agrarische bebouwing geeft een goede indruk van het oude esdorp Weerdinge. Hier is het oorspronkelijke karakter van Weerdinge het best bewaard gebleven, hier komt de meeste voormalige agrarische bebouwing voor. Het gebied kent verder veel groen en open ruimten. De situering, hoofdvorm en de materialisering van de bebouwing is karakteristiek en geeft een duidelijke charme aan het gebied. Inmiddels is deels oorspronkelijke bebouwing vervangen en kreeg het gebied min of meer een ander aanzien door functiewijzigingen van de bedrijfsfunctie agrarisch naar een woonfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014011-B701_0004.png"

Afbeelding: Deelgebied A: Esdorp

Het gebied bestaat uit vrijstaande, in hoofdzaak voormalige, agrarische bedrijfsgebouwen en enkele burgerwoningen. Er bevindt zich nog een aantal agrarische bedrijven in het gebied.

Situering

De (voormalige) agrarische bebouwing heeft in veel gevallen een historisch gegroeid karakter waarbij de historische bedrijfsgebouwen schijnbaar willekeurig op de percelen staan. De onderlinge afstand tussen de gebouwen varieert. De burgerwoningen zijn met de voorgevel op de wegen georiënteerd waarbij de nokrichting van de woningen afhankelijk is van de verkavelingsstructuur. De woningen staan in een licht variërende rooilijn en dicht op de weg.

Bebouwingsmassa

Hoofdvorm
De voormalige agrarische bedrijfswoningen zijn middelgroot tot groot van omvang en hebben een kenmerkende goothoogte, bouwhoogte en dakhelling. De burgerwoningen kennen een kleine tot middelgrote omvang en hoogte. De bebouwing is grotendeels vrijstaand en heeft een eenvoudige hoofdvorm bestaande uit 1 bouwlaag met een zadeldak. Bijbehorende bouwwerken zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw en kennen een eenvoudige vorm. Bij de voormalige agrarische bedrijfswoningen staan grotere bijbehorende bouwwerken maar deze zijn ondergeschikt aan de hoofdgebouwen.

Verhouding bebouwing – open ruimte
Binnen het gebied bevinden zich verschillende korrels (samenhangende eenheid van gebouwen en buitenruimten). Er zijn diverse voormalige agrarische bedrijfslocaties die een variatie aan bebouwing bevatten (hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken) op een groot groen erf. Daarnaast zijn er enkele burgerkorrels, oftewel eenvoudige, dichter op elkaar staande, veelal kleinere, woningen met rondom de bebouwing een tuin.

Verkaveling

De agrarische bebouwing staat op grote kavels en heeft een halfopen tot open karakter. Op sommige plekken zijn doorzichten op achterliggende open ruimtes aanwezig zijn. Enkele oorspronkelijk grote kavels zijn verder verkaveld voor de latere toevoeging van burgerwoningen. De ligging van de wegen is bepalend geweest voor de verkavelingsstructuur.

Materialisering

In het algemeen hebben de boerderijen en burgerwoningen een steenachtig karakter. De kappen van de voormalige historische bedrijven zijn met riet bedekt, de overige bebouwing doorgaans met gebakken dakpannen. De woonbebouwing is eenvoudig gedetailleerd. De detaillering van agrarische bebouwing varieert.

4.4.3 Deelgebied B: Woongebieden

Beschrijving
In dit gebied komen voornamelijk woningen voor waarvan de bebouwingsrichting wisselt. Incidenteel komt er een bedrijf of een voormalige agrarische bedrijfslocatie voor, ingepast binnen de bebouwingsstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014011-B701_0005.png"

Afbeelding: Deelgebied B: Woongebieden

Situering

De bebouwing is grotendeels haaks op de weg geprojecteerd. De woningen staan in minimaal variërende rooilijn en vrij dicht op de weg. De onderlinge positie van de woningen is wisselend. Het straatbeeld heeft meestal een halfopen tot open karakter.

Bebouwingsmassa

Hoofdvorm 
De bebouwing, voornamelijk woningen, kennen hoofdzakelijk een kleine tot middelgrote omvang. De bebouwing is vrijstaand en heeft een eenvoudige hoofdvorm bestaande uit één bouwlaag met een zadeldak. Bijbehorende bouwwerken zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw en kennen een eenvoudige vorm.

Verhouding bebouwing – open ruimte
De woningen staan vrij dicht op elkaar met rondom de bebouwing een vrijstaande tuin.

Verkaveling

De verkaveling heeft een historisch gegroeid karakter en werd gevormd door de wegen. De kavels staan grotendeels haaks op de wegen.

Materialisering

De bebouwing is uitgevoerd in metselwerk en is voorzien van dakpannen.

4.4.4 Deelgebied C: Centrumgebied

Beschrijving
In dit gebied komen meerdere functies samen: woningen, bedrijven, winkels, en maatschappelijke functies. Gezamenlijk vormen ze het centrumgebied van de kern Weerdinge. Een groot deel van de bebouwing heeft een afwijkende bouwvorm ten opzichte van de overige bebouwing van Weerdinge.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014011-B701_0006.png"

Afbeelding: Deelgebied C: Centrumgebied

Situering

De bouwrichting varieert, waarbij haaks op de weg geprojecteerde bebouwing het meest kenmerkende voor dit gebied is.

Bebouwingsmassa

Hoofdvorm 
De bebouwing is afwisselend van maat, schaal, materiaalgebruik en detaillering ten opzichte van de overige bebouwing van Weerdinge. De bebouwing is deels vrijstaand maar in een bepaald deel aan de Nieuwstraat ook aan elkaar gegroeid. De bebouwing bestaat zowel uit 'traditionele' bebouwing uit één bouwlaag met een kap (Dorpsstraat) als bebouwing met twee bouwlagen met een plat dak (Nieuwstraat, dorpshuis).

Verhouding bebouwing – open ruimte
De bebouwing staat vrij dicht op elkaar.

Verkaveling

De verkaveling had oorspronkelijk een historisch gegroeid karakter en werd gevormd door de wegen. Tegenwoordig is deze verkaveling minder goed te herkennen.

Materialisering

De bebouwing is uitgevoerd in metselwerk en zijn voorzien van dakpannen.

4.5 Verkeersstructuur

4.5.1 Hoofdstructuur

Hoofdstructuur

De belangrijkste verkeersweg in Weerdinge is de doorgaande route Weerdingerstraat - Dorpsstraat - Viaductstraat. Dit is van oudsher een belangrijke doorgaande weg en verbindt Emmen via Weerdinge met Nieuw-Weerdinge. Via de Holtstraat kunnen de plaatsen Valthe en Odoorn worden bereikt. De Emmerhoutstraat verbindt Weerdinge met Emmerschans.

De overige wegen in het plangebied kunnen worden aangemerkt als erfontsluitingswegen.

4.5.2 Fietsverkeer

Langs de doorgaande route Weerdingerkanaal - Dorpsstraat - Viaductstraat ligt een vrijliggend fietspad.

4.5.3 Parkeren

Weerdinge is ontstaan in een tijdsperiode dat de auto nog geen rol speelde. Hierdoor zijn de parkeervoorzieningen beperkt. Het parkeren bij het wonen wordt dan ook vooral opgelost op eigen terrein. Gezien het dorpse karakter met overwegend vrijstaande woningen en de relatief lage bebouwingsdichtheid is dit voldoende.

Ten behoeve van de bedrijfs- en maatschappelijke functies in het centrum van het dorp zijn parkeerterreinen aangelegd.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Algemene planbeschrijving

Voor Weerdinge zorgt de optelsom van het nog aanwezige reliëf en vooral historische bebouwing-, wegen en verkavelingstructuur en in mindere mate de groenstructuur voor een grote cultuurhistorische en gevarieerde visueel ruimtelijke samenhang. In bepaalde delen is deze ruimtelijke kwaliteit minder herkenbaar aanwezig door latere ontwikkelingen in de bebouwings- en/of landschappelijke structuren.

Het inzicht in de landschappelijke en dorpskarakteristieken biedt de gemeente en initiatiefnemers de mogelijkheid verantwoorde overwegingen te nemen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit inzicht in de ruimtelijke kwaliteit dient dan ook als beoordelingskader én inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Het bestemmingsplan beoogt de nog aanwezige ruimtelijke kwaliteit te behouden, zonder hierbij ontwikkelingsmogelijkheden voor de toekomst uit te willen sluiten. Daarnaast probeert het plan een sturende bijdrage te leveren aan de vergroting van de ruimtelijke kwaliteit op locaties waar de kwaliteit minder herkenbaar meer aanwezig is.

De landschappelijke, cultuurhistorische en stedenbouwkundige kwaliteiten zijn uitgebreid geïnventariseerd in het rapport 'Weerdinge, het landschap en dorp in historisch perspectief' (Bijlage 1). In Hoofdstuk 4 is reeds ingegaan op het rapport. Onderdeel van het rapport is de kaart die is opgenomen als Bijlage 2.

5.2 Waardering landschap

Op de kaart in Bijlage 2 is een aantal categorieën aan landschappelijke elementen opgenomen:

  • 1. Essentiële zichtlijnen, veelal ook samenhangend met aard- en bodemkundig waardevol reliëf;
  • 2. Structuurbepalende verkaveling;
  • 3. Structuur- en beeldbepalende beplanting;
  • 4. Reliëf.
5.2.1 Essentiële zichtlijnen

Kenmerken

  • Leveren een bepalende bijdrage aan de herkenbaarheid losse esdorp-structuur, de cultuurhistorisch waardevolle nederzetting en latere ontginningenpatroon;
  • Doorzichten.

Planologische gevolgen

  • Bepalend bij de begrenzing van bouwvlakken.
  • (Binnen de bestemmingen Agrarisch en Groen) Aanlegvergunningenstelsel voor o.a. het aanbrengen van beplanting en verharding;
  • Speelt een rol spelen bij de integrale ruimtelijke afweging omtrent verlening van afwijkingen en wijzigingen van het bestemmingsplan.
5.2.2 Structuurbepalende verkaveling

Kenmerken

  • Restanten van het historische verkavelingspatroon.

Planologische gevolgen

  • Bepalend voor ligging van bouwvlakken;
  • Speelt een rol bij de integrale ruimtelijke afweging omtrent verlening van afwijkingen en wijzigingen van het bestemmingsplan.
5.2.3 Structuur- en beelbepalende beplanting

Kenmerken

Bomenrij, laanbeplanting, houtwal of singel

  • Restanten van het cultuurhistorische agrarische esdorp en/of latere ontginningen;
  • Benadrukking historische structuren;
  • Bomen en gras;
  • Bepalende factor voor groene karakter van het dorp.

Solitaire bomen

  • Restanten van het cultuurhistorische agrarische esdorp;
  • Bepalende factor voor groene karakter van het dorp.

Bos/ gesloten bomengroep

  • Bepalende factor voor groene karakter van het dorp.

Planologische gevolgen

Algemeen

  • Kan een rol spelen bij afwijkingen en wijzigingen, waarbij een integrale ruimtelijke afweging wordt gemaakt.

Bomenrij, laanbeplanting, houtwal of singel

  • Aanlegvergunningenstelsel voor o.a. het aanbrengen, verwijderen van beplanting;
  • Eventueel bepalend voor ligging bouwvlak / bestemming Tuin;
  • Binnen overige bestemmingen: Geen specifieke bestemming of aanduiding.

Solitair – of kleine rij

  • Eventueel bepalend voor ligging bouwvlak / bestemming Tuin;
  • Geen specifieke bestemming of aanduiding.

Bos/ gesloten bomengroep

  • Afzonderlijke bestemming;
  • Geen bebouwing toegestaan;
  • Aanlegvergunningenstelsel voor o.a. het aanbrengen, verwijderen van beplanting en verharding.
5.2.4 Reliëf

Kenmerken

  • Benadrukking (pre)historische structuren;
  • Restanten van het cultuurhistorische agrarische esdorp;

Planologische gevolgen

  • Kan een rol spelen bij afwijkingen en wijzigingen, waarbij een integrale ruimtelijke afweging wordt gemaakt;
  • Binnen agrarische bestemming; aanlegvergunningenstelsel voor o.a. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen van de bodem.

5.3 Waardering bebouwing

Op de kaart in Bijlage 2 is een aantal categorieën aan bebouwing en verkaveling opgenomen:

  • 1. Structuur- en beeldbepalende bebouwing;
  • 2. Structuurbepalende bebouwing;
  • 3. Beschermde monumenten;
  • 4. Waardevolle (agrarische) bijgebouwen;
  • 5. Overige bebouwing.

Per categorie worden de bebouwingstypen, de kenmerken en de planologische vertaling beschreven.

5.3.1 Structuur- en beeldbepalende bebouwing

Tot deze categorie behoort de bebouwing van Weerdinge met de hoogste ruimtelijke kwaliteit, die in zijn algemeenheid wordt bepaald door zowel ligging, functie als verschijningsvorm.

5.3.1.1 De (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing

Bebouwingstype
(Voormalige) Agrarische bedrijfsbebouwing. Zowel hoofdgebouwen als bijbehorende bouwwerken.

Kenmerken
De specifieke waarde wordt bepaalt door:

  • De bepalende bijdrage aan de herkenbaarheid van de cultuurhistorisch waardevolle nederzetting;
  • De bepalende bijdrage aan de herkenbaarheid van de oorspronkelijke agrarische functie van het dorp;
  • De samenhang met de onbebouwde ruimten;
  • De variatie in positionering van de gebouwen (losse structuur esdorp);
  • De waardevolle uiterlijke verschijningsvorm.

Planologische gevolgen

  • Vastleggen locatie bebouwing middels bouwvlak om het hoofdgebouw, uitbreiding hoofdgebouw via afwijking (maatwerk);
  • Vastleggen bestaande goot- en bouwhoogte, dakhelling;
  • Bescherming open ruimten en karakteristieke beplanting (zowel openbaar als privé);
  • Passend hergebruik (wonen en andere functies) mogelijk maken;
  • Maatwerk t.a.v. oppervlakte, goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken.

Bestemming

Agrarisch - Grondgebonden 1 (in het geval van agrarische bedrijven) of Wonen - Voormalige agrarische bebouwing 1.

5.3.1.2 Molen

Bebouwingstype
Beltmolen "De Hondsrug".

Kenmerken
De specifieke waarde wordt bepaalt door:

  • De bepalende bijdrage aan de herkenbaarheid van de cultuurhistorisch waardevolle nederzetting;
  • De bepalende bijdrage aan de herkenbaarheid van de oorspronkelijke bijzondere functie;
  • De waardevolle uiterlijke verschijningsvorm.

Planologische gevolgen

  • Vastleggen locatie bebouwing middels afzonderlijk bouwvlak om de molen;
  • Vastleggen bestaande verschijningsvorm;
  • Vastleggen molenbiotoop om de omgeving van de molen aan te duiden die vrij wordt gehouden van obstakels ten behoeve van een vrije windvang voor de molen.

Bestemming

Bedrijf - Bedrijfsdoeleinden met een specifieke aanduiding voor de molen.

5.3.1.3 School met onderwijzerswoning

Bebouwingstype
Schoolgebouw OBS De Esdoorn met de voormalige onderwijzerswoning.

Kenmerken
De specifieke waarde wordt bepaalt door:

  • De bepalende bijdrage aan de herkenbaarheid van de cultuurhistorisch waardevolle nederzetting;
  • De bepalende bijdrage aan de herkenbaarheid van de oorspronkelijke bijzondere functie;
  • De waardevolle uiterlijke verschijningsvorm;
  • De ensemblewaarde van de woning en de school.

Planologische gevolgen

  • Vastleggen locatie bebouwing middels bouwvlak om het hoofdgebouw, uitbreiding hoofdgebouw via afwijking (maatwerk);
  • Vastleggen bestaande goot- en bouwhoogte, dakhelling.

Bestemming

Maatschappelijk en Wonen - Vrijstaand 1.

5.3.2 Structuurbepalende bebouwing

Tot deze categorie behoort de bebouwing die op zichzelf en door de ligging ten opzichte van de structuur- en beeldbepalende bebouwing een belangrijke bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit van Weerdinge.

Bebouwingstype
Latere kleinschalige toevoegingen in het esdorp en enkele voormalige agrarische bedrijfslocaties buiten het esdorp. Het betreft vooral woonbebouwing.

Kenmerken

  • Vorm, plaats & verschijningsvorm hoofdgebouwen zijn medebepalend voor de identiteit van het cultuurhistorisch waardevolle esdorp;
  • Bebouwingsstructuur is bepaald door historische verkaveling- en wegenpatroon;
  • Kleinere bebouwingsmassa's;
  • Verschillende nokrichtingen;
  • Verspringende rooilijnen.

Planologische gevolgen

  • Bestaande situatie in principe vertrekpunt, behalve wanneer al afwijkend van genoemde kenmerken:
    • 1. Locatie hoofdgebouw (rooilijn);
    • 2. Korrelmaat (afstand tot zijerfscheiding);
    • 3. Oppervlakte bebouwing;
    • 4. Goot- en bouwhoogte, dakhelling;
    • 5. Nokrichting.
  • Bij een verzoek om afwijkingen t.a.v. ligging, hoogten en dakhelling en vervangingen wordt een afweging gemaakt aan de effecten op de beschreven ruimtelijke waarden van de omgeving.

Bestemming

Wonen - Voormalige agrarische bebouwing 2 of Wonen - Vrijstaand 2.

5.3.3 Waardevolle (agrarische) bijgebouwen

Tot deze categorie behoort de bebouwing die door hun positie en/of omvang een belangrijke bijdrage leveren aan het erfensemble. In een aantal gevallen, bij beschermde monumenten, is ook de uiterlijke verschijningsvorm van cultuurhistorische waarde.

Bebouwingstype
(Agrarische) bijgebouwen grotendeels gelegen in het esdorp. Het betreft zowel grotere als kleinere (agrarische) bijgebouwen, zoals stookhokjes.

Kenmerken

  • Plaats en/of omvang zijn medebepalend voor de identiteit van het cultuurhistorisch waardevolle esdorp;
  • In een aantal gevallen, zoals bij beschermde monumenten, is ook de uiterlijke verschijningsvorm van cultuurhistorische waarde;
  • Aan de op de erf staande hoofdgebouwen ondergeschikte bebouwingsmassa's.

Planologische gevolgen

  • Bestaande ligging op het erf uitgangspunt, ook bij herbouw;
    • 1. Oppervlakte bebouwing;
    • 2. In een aantal gevallen de bestaande uiterlijke verschijningsvorm;
    • 3. Bij herbouw/renovatie uitgaan van cultuurhistorische karakteristieken van het exterieur dat kenmerkend is voor het esdorpenlandschap;
    • 4. De mogelijkheid om aan het bijgebouw een woonfunctie toe te kennen (specifiek aangeduid op de verbeelding).
  • Bij een verzoek om afwijkingen t.a.v. ligging en vervangingen wordt een afweging gemaakt aan de effecten op de beschreven ruimtelijke waarden van de omgeving.
5.3.4 Overige bebouwing

Deze categorie bebouwing is minder bepalend voor de identiteit van het voormalige cultuurhistorisch waardevolle esdorp. Wel draagt de bebouwing bij aan het dorpse karakter en bestaan er per gebied specifieke ruimtelijke kenmerken.

Bebouwingstype

  • Latere kleinschalige toevoegingen buiten het esdorp;
  • Woon- en bedrijfsbebouwing.

Kenmerken

  • Vooral lijnvormige structuren;
  • Variërende bebouwingsmassa's, mede door latere vervangingen;
  • Nokrichtingen sterk afhankelijk van deelgebied; variërend of haaks op de weg;
  • Rooilijnen sterk afhankelijk van deelgebied; in lijn of variërend.

Planologische gevolgen

  • Standaard regels t.a.v.
    • 1. Locatie hoofdgebouw (rooilijn);
    • 2. Oppervlakte bebouwing;
    • 3. Goot en bouwhoogte;
    • 4. Afstand tot zijerfscheiding;
    • 5. Nokrichting.
  • Bij een verzoek om afwijkingen en vervangingen wordt een afweging gemaakt aan de effecten op de beschreven ruimtelijke waarden van de omgeving.

Bestemming

Wonen - Voormalige agrarische bebouwing 3 of Wonen - Vrijstaand 3.

 

5.4 Overig

5.4.1 Agrarische bedrijven

Binnen het plangebied is nog een viertal grondgebonden agrarische bedrijven bestemd. Het gaat hier om hoofdzakelijk akkerbouwbedrijven en grondgebonden veehouderijen. Op basis van de inventarisatie zijn de volgende percelen in het bestemmingsplan bestemd als grondgebonden agrarisch bedrijf: Dorpsstraat 14, Dorpsstraat 29, Dorpsstraat 32, Dorpsstraat 65 en Dorpsstraat 69. De bedrijven hebben passende ontwikkelingsmogelijkheden gekregen in het bestemmingsplan, aansluitend op het bestaande bedrijfserf. Daarnaast is in het bestemmingsplan een wijzigingsmogelijkheid opgenomen om het bouwvlak te vergroten tot maximaal 1 hectare. Hiermee wordt recht gedaan aan de verwachte bedrijfseconomische mogelijkheden én de mogelijkheden voor ruimtelijke en milieuhygiënische inpassing voor de agrarische bedrijven in de omgeving. De twee bestaande veldschuren aan de Steenbakkerijweg hebben een specifieke agrarische bedrijfsbestemming gekregen.

Voor de stoppende agrarische bedrijven wordt gezocht naar nieuwe economische dragers binnen (de karakteristieke) voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De vraag naar vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid op vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties is de laatste jaren toegenomen. Om leegstand van bedrijfsgebouwen tegen te gaan, uiteindelijke verpaupering van die gebouwen te voorkomen en zodoende kapitaalsvernietiging tegen te gaan, wordt gezocht naar passend hergebruik door bijvoorbeeld (kleinschalige) bedrijvigheid. Door andere bedrijvigheid mogelijk te maken kan de leefbaarheid en de economische vitaliteit in Weerdinge op peil gehouden worden. Bij deze ontwikkeling dient wel rekening te worden gehouden met de mogelijke effecten op de omgeving en omwonenden, bijvoorbeeld door mogelijke toename van verkeer en geluid.

Binnen de bestemmingen Agrarisch - Grondgebonden 1 en Wonen - Voormalige agrarische bebouwing zijn afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden opgenomen om na een integrale afweging andere functies mogelijk te maken, zoals kleinschalige recreatieve voorzieningen als Bed & Breakfast, een maatschappelijke functie en kleinschalige bedrijvigheid passend binnen de landelijke woonomgeving van Weerdinge.

5.4.2 Overige bedrijvigheid

Bedrijvigheid

Binnen het plangebied bevindt zich ook een aantal incidentele niet-agrarische bedrijven. Het gaat hier bijvoorbeeld om een tweetal autogaragebedrijven, een timmerwerkplaats, ambachtelijke meubelmakerij en een diervoedersbedrijf. Op basis van de inventarisatie zijn de volgende percelen in het bestemmingsplan bestemd als bedrijf:

  • Dorpsstraat 27
  • Dorpsstraat 50/51
  • Ijsspoorweg 33
  • Nieuwstraat 6/6a
  • Nieuwstraat 8/8a
  • Nieuwstraat 8b

De autogaragebedrijven aan de Dorpsstraat 47 en Viaductstraat 9 zijn specifiek bestemd als autogaragebedrijf waarbij de specifiek aan die bedrijven gerelateerde activiteiten beschreven staan in de regels van het bestemmingsplan.

De bedrijven binnen het plangebied zijn bestemd voor bedrijven die passend zijn in de landelijke woonomgeving van Weerdinge. Het gaat om bedrijven in een lichte milieucategorie (milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten van de VNG). Bedrijven kunnen 10% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen uitbreiden, via afwijking kan 25% uitgebreid worden.

Detailhandel

De bestaande detailhandelbedrijven binnen het plangebied worden in het bestemmingsplan specifiek aangeduid. Het gaat om het diervoedersbedrijf op het perceel Ijsspoorweg 33 en het winkelpand op het perceel Dorpsstraat 35.

Horeca

De bestaande horecapanden op de percelen Dorpsstraat 25, Dorpsstraat 53/54 en Nieuwstraat 5 zijn specifiek bestemd voor horeca-inrichtingen (snackbar en/of restaurant-hotel). Daarnaast is op het perceel Dorpsstraat 25 een specifieke aanduiding kamerverhuur (6 eenheden) en op het perceel Nieuwstraat 5 een specifieke aanduiding kamerverhuur (8 eenheden) gelegd. Het kooklokaal en theeschenkerij op het perceel Dorpsstraat 39 is specifiek aangeduid binnen de woonbestemming.

Overige functies

Voor het overige zijn de maatschappelijke functies in het plangebied (dorpshuis en school) en de sportvelden specifiek voor deze functies bestemd. Voor de zorgboerderij op het perceel Dorpsstraat 23 is een specifieke aanduiding 'zorgboerderij' gelegd.

5.4.3 Woningbouw

In het in 2002 vastgestelde bestemmingsplan "Weerdinge" is een aantal bestaande bouwmogelijkheden voor woningen opgenomen. Deze bestaande bouwmogelijkheden zijn in dit bestemmingsplan overgenomen. Het betreft:

  • Uitwerking voor het plan Gruunkampen voor maximaal 5 woningen (middels een wijzigingsplan). Het bouwprogramma is vrijstaand en/of twee-onder-één-kap.
  • Op het perceel ten zuiden van Weerdingerstraat 154 is het bestaande bouwrecht voor een vrijstaande woning overgenomen.
  • Bij de buitengebruikstelling en sanering van de meest noordelijk gelegen agrarische veldschuur kan er een bouwlocatie voor een vrijstaande woning ontstaan op de hoek Steenbakkerijweg - Nolsstraat.
  • Bij vaststelling van het bestemmingsplan "Weerdinge" in 2002 is door de gemeenteraad een amendement aangenomen om op een tweetal percelen aan de Weerdingerstraat (ten noorden van Weerdingerstraat 166 en ten zuiden van Weerdingerstraat 175) een vrijstaande woning te realiseren. Dit is echter nog niet planologisch als dusdanig geregeld. In dit bestemmingsplan wordt voor de twee percelen een wijzigingsmogelijkheid opgenomen voor de realisatie van een vrijstaande woning. Voor de ruimtelijke inpassing daarvan vindt een afweging plaats aan de hand van het rapport 'Weerdinge, het landschap en dorp in historisch perspectief' (Bijlage 1). De voorgevel van de woningen dienen in de gevellijn van de naastgelegen woningen te worden gebouwd.

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD Drenthe). Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 4. Volgens dit onderzoek dient voor de realisatie van de vrijstaande woning op het perceel ten noorden van Weerdingerstraat 166 een hogere grenswaarde Wet geluidhinder ten gevolge van wegverkeerslawaai te worden vastgesteld. De procedure van het vaststellen van deze hogere grenswaarde loopt tegelijk op met een uit te voeren wijzigingsprocedure van het bestemmingsplan. Uit het akoestisch onderzoek blijkt verder dat de realisatie van de vrijstaande woning op het perceel ten zuiden van Weerdingerstraat 175 alleen mogelijk is wanneer de gevel van de woning gericht op de Weerdingerstraat wordt uitgevoerd als dove gevel. De huidige bebouwde kom grens in het kader van de Wegenverkeerswet is bepaald door de concentratie van woonbebouwing aan beide zijden van de Weerdingerstraat. Ter plaatse van het perceel ten zuiden van de Weerdingerstraat 175 is hiervan geen sprake. Het perceel wordt volgens de Wegenverkeerswet gerekend tot het gebied buiten de bebouwde kom.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de planregels en verbeelding

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan "Weerdinge" is in overwegende mate een beheersplan. Het doel van dit bestemmingsplan is het actualiseren van het geldende planologische regime, waarbij het vastleggen van de bestaande situatie het belangrijkste uitgangspunt is. Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker. Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

Het conserverende karakter van het bestemmingsplan brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkelingen niet in het plan worden meegenomen, tenzij deze concreet voorzienbaar zijn en benodigde onderzoeken al zijn uitgevoerd.

6.2 Inventarisatie

De inventarisatie van het plangebied heeft op verschillende manieren plaatsgevonden. Begonnen is met het bekijken en vergelijken van de vigerende bestemmingsplannen met de meest recente topografische ondergrond en luchtfoto. Hierbij is gelet op veranderingen van de topografische ondergrond en luchtfoto ten op zichten van het vigerende bestemmingsplan. Daarna is het gebied ter plaatse geïnventariseerd en opmerkelijke en sterk afwijkende zaken zijn vervolgens nader onderzocht. Op basis van al deze gegevens zijn bestemmingen toegekend en zijn de verbeelding en de regels opgesteld.

6.3 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.4 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien van maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.
In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisen  kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Cultuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nadere eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Staat van inrichtingen

In regels van dit bestemmingsplan wordt verwezen naar een staat van inrichtingen. Hierin zijn de toegestane vormen van bedrijvigheid in het plangebied opgenomen. Deze staat van inrichtingen is ontleend aan de 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, 2009. Op basis van deze lijst is voor het bestemmingsplan een specifieke Staat van inrichtingen opgesteld.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.4.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.4.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

Ruimtelijke kwaliteitsverbetering
Binnen diverse bestemmingen wordt bij de afwijkingen en wijzigingsbepalingen als voorwaarde gesteld dat er sprake dient te zijn van 'ruimtelijke kwaliteitsverbetering' voordat de afwijking of wijziging verleend wordt. Bij de toets in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt per geval een ruimtelijke afweging gemaakt aan de hand van het rapport 'Weerdinge, het landschap en dorp in historisch perspectief' (Bijlage 1) en de bijbehorende kaart (Bijlage 2).

6.4.2.1 Agrarisch

Artikel 3 Agrarisch - Grondgebonden 1
De voor 'Agrarisch - Grondgebonden 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een aantal grondgebonden agrarische bedrijven.

De bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden 1' is toegekend aan de volgende locaties in het plangebied:

  • Dorpsstraat 14
  • Dorpsstraat 29
  • Dorpsstraat 32
  • Dorpsstraat 65
  • Dorpsstraat 69

Het is alleen mogelijk om binnen het bouwvlak te bouwen. Er is één bedrijfswoning toegestaan. De oppervlakte van de bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken mag maximaal 250 m² bedragen, danwel de bestaande oppervlakte. Bedrijfsbebouwing mag worden opgericht tot een hoogte van maximaal 12 m. De goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m. Aan de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing wordt geen maximum gegeven. Bijbehorende bouwwerken bij de woning dienen qua ligging en verschijningsvorm ondergeschikt te zijn aan de woning.

Er kan overwogen worden om met afwijking de opsplitsing van de bedrijfswoning in twee wooneenheden toe te staan. Paardenbakken zijn eventueel via een afwijking van de gebruiksregels planologisch te regelen. Het agrarische gebruik kan eventueel met verschillende functies worden verbreed, zoals Bed and Breakfast, detailhandel in eigen voortgebrachte producten, maatschappelijke functies, een stoeterij of bedrijfsactiviteiten uit de 'lichtere' milieucategorie 1 en 2 (Staat van inrichtingen). Voor al deze functies geldt dat ze ondergeschikt moeten zijn aan de agrarische hoofdfunctie en binnen de bestaande bebouwing moeten plaatsvinden.

Met een wijziging van het bestemmingsplan kunnen B&W de agrarische bestemming wijzigen in de bestemming Wonen - Voormalige agrarische bebouwing, een maatschappelijke bestemming met wonen opslag en/of stalling of bedrijfsactiviteiten uit de 'lichtere' milieucategorieën 1 en 2 (Staat van inrichtingen).

In zijn algemeenheid spelen de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, het landschap, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen een rol bij de afweging omtrent verlening van een afwijking of wijziging van het bestemmingsplan.

Artikel 4 Agrarisch - Veldschuur
Deze bestemming is gegeven aan een tweetal loodsen aan de Steenbakkerijweg. Veldschuren worden gebruikt voor de opslag en stalling van grondstoffen, producten en werktuigen van elders gevestigde agrarische bedrijven. Het is alleen mogelijk om binnen de bouwvlakken te bouwen. Er zijn geen bedrijfswoningen toegestaan. Bedrijfsbebouwing mag worden opgericht tot een hoogte van maximaal 10 m. De goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m.

Indien deze veldschuren geen functie ten aanzien van de agrarische bedrijfsvoering meer vervullen mogen ze na verlening van een binnenplanse afwijking ook worden gebruikt voor de opslag en stalling van andere goederen. De opslag moet wel binnen plaatsvinden.

Bij de buitengebruikstelling en sanering van de meest noordelijk gelegen loods kan er een woningbouwlocatie conform de bestemming Wonen - Vrijstaand 3 ontstaan op de hoek Steenbakkerijweg - Nolsstraat. Hiervoor moet het bestemmingsplan dan gewijzigd worden. Het betreffende terrein is aangeduid met "wetgevingzone - wijzigingsgebied - Nolsstraat".

6.4.2.2 Agrarisch met waarden

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Esdorpenlandschap
Op basis van landschappelijke gebiedskenmerken zijn de agrarisch gronden opgenomen binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Esdorpenlandschap. Dit sluit aan bij de omliggende bestemmingen van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen.

Het betreffen in hoofdzaak onbebouwde gronden. De bestemming is vrij globaal van karakter. Binnen de gebiedsbestemming komen belangrijke landschappelijke waarden voor, zoals houtwallen, die moeten worden beschermd. Hiervoor is in deze bestemmingen voorzien in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken.

Vanwege de globaliteit en flexibiliteit zijn niet alle elementen in de planregels opgenomen maar maken ze deel uit van de gebiedsbestemmingen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld de volgende elementen:

  • Landbouwkundige elementen (een ontsluitingsweg van een agrarisch bedrijf);
  • Recreatieve elementen (een wandelpad of een picknickplaats);
  • Landschappelijke elementen zoals houtwallen en laanbeplanting
  • Waterlopen binnen agrarische gronden met in hoofdzaak een landbouwkundige functie.

Het gaat hier om zaken die in hoofdzaak of zelfs uitsluitend dienst doen ten behoeve van de basisfuncties van een gebied. Uiteraard zullen de bestaande elementen worden gehandhaafd. Door de globale opzet kunnen ook nieuwe elementen worden ingepast, voor zover ze passen binnen de betreffende bestemming. Een gericht omgevingsvergunningenbeleid voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voorziet daarin.

Binnen de bestemming kunnen onder strikte voorwaarden ten behoeve van de landbouw sleufsilo's worden gerealiseerd. De bestemming biedt vanuit landschappelijke overwegingen geen ruimte voor vrijliggende mestopslagen en schuilgelegenheden.

De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming Agrarisch - Grondgebonden 1 voor de vergroting van bestaande agrarische bedrijven. Bij een planwijziging dienen de belangen van het landschap en cultuurhistorie nadrukkelijk worden betrokken. Nieuwe agrarische bedrijven worden vanuit landschappelijke en cultuurhistorische overwegingen niet toegestaan.

Binnen de "wetgevingzone - wijzigingsgebied - Gruunkampen" kunnen na wijziging van het bestemmingsplan 5 woningen worden gerealiseerd, conform de bestemmingen Wonen - Vrijstaand 3 en/of Wonen - Twee aan een.

Daarnaast kan de bestemming gewijzigd worden in de bestemming Wonen - Vrijstaand 3 ten behoeve van de realisatie van een vrijstaande woning op het perceel ten noorden van Weerdingerstraat 166 en op het perceel ten zuiden van Weerdingerstraat 175. Voor de ruimtelijke inpassing daarvan vindt een afweging plaats aan de hand van het rapport 'Weerdinge, het landschap en dorp in historisch perspectief' (Bijlage 1). De voorgevel van de woningen dienen in de gevellijn van de naastgelegen woningen te worden gebouwd. Daarbij zijn bepalingen vanuit de Wet geluidhinder gekoppeld aan de wijzigingsbevoegdheid (zie ook paragraaf 5.4.3).

6.4.2.3 Bedrijf

De bestemmingen uit de categorie Bedrijf zijn verdeeld in Artikel 6 Bedrijf - Autogaragebedrijf en Artikel 7 Bedrijf - Bedrijfsdoeleinden

De bestemming 'Bedrijf - Autogaragebedrijf' is toegekend aan de volgende locaties in het plangebied:

  • Viaductstraat 9
  • Dorpsstraat 47

De bestemming 'Bedrijf - Bedrijfsdoeleinden' is toegekend aan de volgende locaties in het plangebied:

  • Dorpsstraat 27
  • Dorpsstraat 50/51
  • Ijsspoorweg 33
  • Nieuwstraat 6/6a
  • Nieuwstraat 8/8a
  • Nieuwstraat 8b

Weerdinge kenmerkt zich als een landelijke woonomgeving. De bedrijfslocaties worden gebruikt voor wisselende bedrijfsactiviteiten. Deze kunnen worden gewijzigd naar de bedrijfsactiviteiten uit de categorieën 1 en 2 van de Staat van inrichtingen. Met een afwijking kunnen eventueel naar aard en omvang gelijke bedrijfsactiviteiten worden toegestaan. Voor alle bedrijfslocaties geldt dat geluidszoneringsplichtige inrichtingen als gevolg van de Wet geluidhinder en bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar zijn uitgesloten. Verder geldt voor alle locaties dat de bebouwing dient te worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Binnen de bestemming Artikel 7 Bedrijf - Bedrijfsdoeleinden mag het buitenterrein niet worden gebruikt voor stalling en opslag.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 9 m en de goothoogte mag maximaal 4 m bedragen. De dakhelling van een bedrijfsgebouw mag niet minder bedragen dan 15 graden. De oppervlakte van bestaande gebouwen mag met maximaal 10% worden uitgebreid. Met een afwijking kan met 25% worden uitgebreid.

Detailhandelsactiviteiten zijn binnen deze bestemming niet toegestaan, uitgezonderd de verkoop van auto's en hieraan gerelateerde producten binnen de bestemming Bedrijf - Autogaragebedrijf en de verkoop van producten op de locatie Ijsspoorweg 33. Op de locatie Viaductstraat 9 is een brandstofverkooppunt toegestaan. De verkoop van LPG is hierbinnen niet inbegrepen. Op deze locatie mogen tevens aan de functie brandstofverkooppunt gerelateerde producten worden verkocht.

De verschijningsvorm van de molen aan de Ijsspoorweg 33 wordt specifiek beschermd. Om de omgeving van de molen vrij te houden van obstakels ten behoeve van een vrije windvang voor de molen, is de vrijwaringszone - molenbiotoop opgenomen. Binnen bepaalde afstanden rondom de molen mag de hoogte van bebouwing en beplanting niet meer zijn dan de hoogte berekend met een formule die gebaseerd is op de biotoopformule ontwikkeld door de Vereniging De Hollandsche Molen. De formule houdt in dat binnen een bepaalde afstand van een molen bebouwing en beplanting niet hoger mag zijn dan de stellinghoogte van de molen. Op een verdere afstand dan de afstand gebaseerd op de stellinghoogte, geldt een maximale hoogte bepaald op basis van de formule en houdt in dat op elke 50 meter verdere afstand van de molen de maximale hoogte van bebouwing en beplanting in oplopende lijn 1 meter hoger mag zijn. Obstakels op meer dan 400 meter van molens worden niet meer als hinderlijk beschouwd. De vrijwaringszone rondom de molen heeft zodoende op de verbeelding van het bestemmingsplan een straal van 400 meter. Afwijken van de maximale hoogte kan mogelijk zijn nadat vooraf advies is ingewonnen bij een deskundige.

Wonen mag alleen plaatsvinden in de bedrijfswoningen en niet in bedrijfsruimten. Bijbehorende bouwwerken zijn ruimtelijk ondergeschikt aan hoofdgebouwen. Dit vertaalt zich in goot- en bouwhoogte, oppervlakte en ligging. Zo dienen bijbehorende bouwwerken minimaal 3 m achter de gevellijn (de naar de weg gekeerde gevels) van de woning te worden opgericht. De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 m bedragen, de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 m bedragen. Om landschappelijke redenen en/of om nadelige effecten voor omwonenden te voorkomen mag de hoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 m afstand van de perceelsgrens maximaal 3,5 m bedragen. Het zelfstandig bewonen van bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.

De bouwhoogte van een ander bouwwerk buiten het bouwvlak mag maximaal 3 m bedragen. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag in principe 2 m bedragen, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen aangrenzend aan het openbaar gebied. De maximale hoogte bedraagt hier 1 m. Met een afwijking van het bestemmingsplan kan hier ook 2 m worden toegestaan. Voorwaarden zijn dan wel bedrijfseconomische noodzaak en de ruimtelijke inpasbaarheid (stedenbouwkundig, landschappelijk, cultuurhistorisch) in de omgeving.

6.4.2.4 Bos

Binnen het plangebied liggen meerdere kleine bospercelen. Deze hebben de bestemming Artikel 8 Bos De bosgronden zijn tevens bestemd voor recreatief medegebruik van fiets- en voetpaden, brandgangen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen de bestemming bos mogen geen gebouwen en of andere bouwwerken worden opgericht.

Omwille van het behoud van de landschappelijke waarden is in dit bestemmingsplan een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken of van werkzaamheden opgenomen dat specifiek toegesneden is op de landschappelijke waarden die in het gebied voorkomen.

6.4.2.5 Groen

De op de verbeelding voor Artikel 9 Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorziening, (erf)toegangswegen, fietsstroken, voetpaden, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Voorzieningen ten behoeve van sport- en speelgelegenheden en andere bouwwerken mogen binnen deze bestemming opgericht worden. Binnen de bestemming 'Groen' zijn geen bouwmogelijkheden opgenomen.

6.4.2.6 Horeca

De horeca-inrichtingen in het plangebied zijn in verband met de bijzondere functie en mogelijke hinder afzonderlijk geregeld. Afhankelijk van de mate van hinder ten opzicht van de woonomgeving is iedere horeca-inrichting in een categorie ingedeeld. Deze categorie is met een eigen specifieke bestemming aangegeven. Deze bestemming correspondeert met een bepaald type horecabedrijf, zoals omschreven in de begripsomschrijvingen. Het onderscheid tussen de functie aanduidingen heeft te maken met de dag-, avond- of nachtelijke openingstijden en, in het verlengde hiervan, de verkrijgbaarheid van (sterk) alcoholische dranken. In oplopende volgorde van zwaarte gaat het om horecaondernemingen vergelijkbaar met lunchrooms, broodjeszaken, sportkantine (categorie 1), restaurants (categorie 2), cafés (categorie 3), bar-dancings en discotheken (categorie 4) en logies verstrekkende bedrijven, zoals hotels en pensions (categorie 5). Voor de categorieën geldt een uitwisselbaarheid tussen de bestemmingscategorieën en wel zodanig dat in een zwaardere klasse (bijvoorbeeld een bar) per saldo een lichter gekwalificeerd horecabedrijf mag komen. Echter, het is niet mogelijk de voor Horeca 5 aangewezen gronden om te zetten naar een Horeca 4 categorie.

De bestemming Artikel 10 Horeca - Categorie 1 is gegeven aan de locatie Dorpsstraat 53/54. De bestemming Artikel 11 Horeca - Categorie 5 is gegeven aan de locaties Nieuwstraat 5, Dorpsstraat 25 en Dorpsstraat 45. Detailhandelsactiviteiten zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Kamerverhuur is toegestaan wanneer dit specifiek op de verbeelding is aangeduid. Dit is van toepassing op de locaties Dorpsstraat 25 (maximaal 6 eenheden) en Dorpsstraat 45 (maximaal 8 eenheden).

In alle gevallen dient de bebouwing te worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De oppervlakte van bestaande gebouwen mag met maximaal 10% worden uitgebreid. Met een afwijking kan met 25% worden uitgebreid. De bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 9 m en de goothoogte mag maximaal 3,5 m bedragen. De dakhelling van een bedrijfsgebouw mag niet minder bedragen dan 15 graden.

Wonen mag alleen plaatsvinden in de bedrijfswoningen en niet in bedrijfsruimten, tenzij anders aangegeven in de regels. Bijbehorende bouwwerken zijn ruimtelijk ondergeschikt aan hoofdgebouwen. Dit vertaalt zich in goot- en bouwhoogte, oppervlakte en ligging. Zo dienen bijbehorende bouwwerken minimaal 3 m achter de gevellijn (de naar de weg gekeerde gevels) van de woning te worden opgericht. De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 m bedragen, de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 m bedragen. Om landschappelijke redenen en/of om nadelige effecten voor omwonenden te voorkomen mag de hoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 m afstand van de perceelsgrens maximaal 3,5 m bedragen. Het zelfstandig bewonen van bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.

De bouwhoogte van een ander bouwwerk buiten het bouwvlak mag maximaal 3 m bedragen. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag in principe 2 m bedragen, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen aangrenzend aan het openbaar gebied. De maximale hoogte bedraagt hier 1 m.

6.4.2.7 Maatschappelijk

De bestemming Artikel 12 Maatschappelijk is gegeven aan het dorpshuis, Emmerhoutstraat 1. Bebouwing dient te worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. De bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 9 m en de goothoogte mag maximaal 6 m bedragen.

De bestemming Artikel 13 Maatschappelijk - Onderwijs is gegeven aan de basisschool op de locatie Buiskoolstraat 1. Ook speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, peuterspeelzaal, kinderdagopvang, buitenschoolse opvang en een brede school zijn binnen de bestemming toegestaan. De uiterlijke verschijningsvorm van de school is vastgelegd. Het schoolgebouw is gewaardeerd als structuur/beeldbepalende bebouwing. Dit zijn gebouwen die door hun verschijningsvorm én specifieke ligging, schaal, hoofdvorm en huidige en/of oorspronkelijke functie, een bepalende bijdrage leveren aan de herkenbaarheid van de cultuurhistorisch waardevolle nederzetting Weerdinge. Aanpassingen aan gebouwen zijn mogelijk van invloed op nabijgelegen structuur- en/of beeldbepalende bebouwing en/of de ruimtelijke karakteristiek van een grotere omgeving.

6.4.2.8 Sport

Het aanwezige voetbalveld en de tennisbanen zijn opgenomen binnen de bestemming Artikel 14 Sport.

6.4.2.9 Tuin

De voor Artikel 15 Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van erfafscheidingen voor de gevellijn bedraagt maximaal 1 m hoog en achter de gevellijn maximaal 2 m.

6.4.2.10 Verkeer

De voor Artikel 16 Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, woonstraten en wegen ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende percelen, toegangswegen en inritten. Binnen deze bestemmingen zijn voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, sport en speelgelegenheden, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen eveneens toegestaan.

6.4.2.11 Water

De voor Artikel 17 Water aangewezen gronden zijn bestemd voor de in het plangebied voorkomende watergangen, met daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, oevers en groenvoorzieningen.

6.4.2.12 Wonen

Artikel 18 Wonen - Aaneengebouwd
Bij Wonen - Aaneengebouwd gaat het om grondgebonden drie-onder-één kap woningen. Het betreft hiervan in het plangebied één perceel. De oppervlakte van de bebouwing per drie-onder-één kap woning mag maximaal 100 m² bedragen. Hierbij mag het bestemmingsvlak niet met meer dan 50% worden bebouwd. Alle bebouwing dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Voor bijbehorende bouwwerken kan hiervan eventueel worden afgeweken.

De bouwhoogte van de woning mag maximaal 9 m bedragen, de goothoogte maximaal 3,5 m. De dakhelling bedraagt minimaal 35 graden. De afstand naar de zijerfscheiding bedraagt minimaal 3 m, danwel de bestaand afstand wanneer deze minder is. Bijbehorende bouwwerken dienen ruimtelijk ondergeschikt te zijn aan hoofdgebouwen. Dit vertaalt zich in goot- en bouwhoogte, oppervlakte en ligging. Zo dienen bijbehorende bouwwerken minimaal 3 m achter de gevellijn (de naar de weg gekeerde gevels) van de woning te worden opgericht. De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 m bedragen, de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 m bedragen. Om landschappelijke redenen en/of om nadelige effecten voor omwonenden te voorkomen mag de hoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 m afstand van de perceelsgrens maximaal 3,5 m bedragen. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om toe te staan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens verhoogd wordt. Het zelfstandig bewonen van bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.

De bouwhoogte van een ander bouwwerk buiten het bouwvlak mag maximaal 3 m bedragen. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag in principe 2 m bedragen, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen aangrenzend aan openbaar gebied. De maximale hoogte bedraagt hier 1 m.

Artikel 19 Wonen - Twee aan een
Bij Wonen - Twee aan een gaat het om grondgebonden twee-onder-één kap woningen. Hiervan zijn er in het plangebied een aantal aanwezig. De oppervlakte van de bebouwing per twee-onder-één kap woning mag maximaal 150 m² bedragen. Hierbij mag het bestemmingsvlak niet met meer dan 50% worden bebouwd. Alle bebouwing dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Voor bijbehorende bouwwerken kan hiervan eventueel worden afgeweken.

De bouwhoogte van de woning mag maximaal 9 m bedragen, de goothoogte maximaal 3,5 m. De dakhelling bedraagt minimaal 35 graden. De afstand naar de zijerfscheiding bedraagt minimaal 3 m, danwel de bestaand afstand wanneer deze minder is. Bijbehorende bouwwerken dienen ruimtelijk ondergeschikt te zijn aan hoofdgebouwen. Dit vertaalt zich in goot- en bouwhoogte, oppervlakte en ligging. Zo dienen bijbehorende bouwwerken minimaal 3 m achter de gevellijn (de naar de weg gekeerde gevels) van de woning te worden opgericht. Wanneer het stedenbouwkundig- en cultuurhistorisch inpasbaar is kan deze afstand met een afwijking verkleind worden. De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 m bedragen, de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 m bedragen. Om landschappelijke redenen en/of om nadelige effecten voor omwonenden te voorkomen mag de hoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 m afstand van de perceelsgrens maximaal 3,5 m bedragen. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om toe te staan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens verhoogd wordt. Het zelfstandig bewonen van bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.

De bouwhoogte van een ander bouwwerk buiten het bouwvlak mag maximaal 3 m bedragen. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag in principe 2 m bedragen, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen aangrenzend aan openbaar gebied. De maximale hoogte bedraagt hier 1 m.

De woonfunctie kan eventueel met een afwijking uitgebreid worden met een Bed and Breakfast accommodatie of een beroep aan huis. Hiervoor geldt dat de functies ondergeschikt moeten zijn aan de hoofdfunctie wonen en binnen de bestaande bebouwing moeten plaatsvinden.

Wonen - Voormalige agrarische bebouwing
Bij Wonen - Voormalige Agrarische Bebouwing gaat het om woningen met kenmerken van een voormalig agrarisch bedrijf / woonboerderij. Een deel van de gebouwen is gewaardeerd als structuur/beeldbepalend. Een ander deel als structuurbepalend. Om deze reden is de hoofdcategorie opgesplitst in drie bestemmingen:

Voor een verduidelijking van de categorieën wordt verwezen naar paragraaf 5.3.

Het gebruik is in hoofdzaak gericht op wonen. Bijzonder gebruik ten aanzien van wonen (twee wooneenheden) of toegestane overige activiteiten (zorgboerderij, kooklokaal en theeschenkerij) zijn op de verbeelding specifiek aangeduid.

Bijbehorende bouwwerken dienen ruimtelijk ondergeschikt te zijn aan hoofdgebouwen. Dit vertaalt zich in goot- en bouwhoogte, oppervlakte en ligging. Zo dienen bijbehorende bouwwerken minimaal 3 m achter de gevellijn (de naar de weg gekeerde gevels) van de woning te worden opgericht. Wanneer het stedenbouwkundig- en cultuurhistorisch inpasbaar is kan deze afstand met een afwijking verkleind worden. De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 m bedragen, de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 m bedragen. Om landschappelijke redenen en/of om nadelige effecten voor omwonenden te voorkomen mag de hoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 m afstand van de perceelsgrens maximaal 3,5 m bedragen. Binnen de bestemming Wonen - Voormalige agrarische bebouwing 3 is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om toe te staan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens verhoogd wordt. Het zelfstandig bewonen van bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.

De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m². Bij de vervanging van verouderde bijbehorende bouwwerken, waardoor er sprake is van een toename van de ruimtelijke kwaliteit, kan bij afwijking een grotere oppervlakte aan bijbehorenden bouwwerken worden toegestaan (saneringsregeling).

De bouwhoogte van een ander bouwwerk buiten het bouwvlak mag maximaal 3 m bedragen. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag in principe 2 m bedragen, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen aangrenzend aan openbaar gebied. De maximale hoogte bedraagt hier 1 m.

De woonfunctie kan eventueel met een afwijking uitgebreid worden met een Bed and Breakfast voorziening of een beroep aan huis. Hiervoor geldt dat de functies ondergeschikt moeten zijn aan de hoofdfunctie wonen en binnen de bestaande bebouwing moeten plaatsvinden. Verder kan met een afwijking medewerking worden verleend aan het opsplitsen van de voormalige boerderij-woningen (hoofdgebouwen) in maximaal twee wooneenheden. Wanneer deze is verleend, wordt dit op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'twee wooneenheden'.

Ten behoeve van de realisatie van een tweede vrijstaande woning kan het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - twee wooneenheden 2' gewijzigd worden. De woning dient te worden gerealiseerd in de vorm van een schuurwoning, qua massa en oppervlakte ondergeschikt aan het hoofdgebouw (de boerderijwoning). Uit een erfinrichtingsplan moet blijken dat er sprake is van een ruimtelijke eenheid.

Ten behoeve van de woonfunctie mag in principe in totaal (hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken) 250 m² bebouwd worden, danwel de bestaande oppervlakte wanneer deze meer bedraagt. De bouwhoogte van de woning mag maximaal 9 m bedragen, de goothoogte maximaal 3,5 m (danwel de bestaande hoogten). De dakhelling bedraagt minimaal 35 graden. De afstand naar de zijerfscheiding bedraagt minimaal 3 m, danwel de bestaande afstand wanneer die minder is. Binnen de bestemming Wonen - Voormalige agrarische bebouwing 3 is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om toe te staan dat de goothoogte van de woning verhoogd wordt, mits de woning in hoofdzaak het karakter behoudt van één bouwlaag met kap.

Wonen - Vrijstaand
Bij Wonen - Vrijstaand gaat het om vrijstaande woningen. Een deel van de gebouwen is gewaardeerd als structuur/beeldbepalend. Een ander deel is structuurbepalend. Om deze reden is de hoofdcategorie opgesplitst in drie bestemmingen:

Voor een verduidelijking van de categorieën wordt verwezen naar paragraaf 5.3.

Bijbehorende bouwwerken dienen ruimtelijk ondergeschikt te zijn aan hoofdgebouwen. Dit vertaalt zich in goot- en bouwhoogte, oppervlakte en ligging. Zo dienen bijbehorende bouwwerken minimaal 3 m achter de gevellijn (de naar de weg gekeerde gevels) van de woning te worden opgericht. Wanneer het stedenbouwkundig- en cultuurhistorisch inpasbaar is kan deze afstand met een afwijking verkleind worden. De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 m bedragen, de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 m bedragen. Om landschappelijke redenen en/of om nadelige effecten voor omwonenden te voorkomen mag de hoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 m afstand van de perceelsgrens maximaal 3,5 m bedragen. Binnen de bestemming Wonen - Vrijstaand 3 is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om toe te staan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens verhoogd wordt. Het zelfstandig bewonen van bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.

De bouwhoogte van een ander bouwwerk buiten het bouwvlak mag maximaal 3 m bedragen. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag in principe 2 m bedragen, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen aangrenzend aan openbaar gebied. De maximale hoogte bedraagt hier 1 m.

De woonfunctie kan eventueel met een afwijking uitgebreid worden met een Bed and Breakfast voorziening of een beroep aan huis. Hiervoor geldt dat de functie ondergeschikt moet zijn aan de hoofdfunctie wonen en binnen de bestaande bebouwing moet plaatsvinden.

Alle bebouwing dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Voor bijbehorende bouwwerken kan hiervan eventueel worden afgeweken. Voor Wonen - Vrijstaand 3 geldt dat de oppervlakte van gebouwen ten hoogte 250 m² mag bedragen, danwel de bestaande oppervlakte, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bebouwd wordt. De bouwhoogte van de woning mag maximaal 9 m bedragen, de goothoogte maximaal 3,5 m (danwel de bestaande hoogten). De dakhelling bedraagt minimaal 35 graden. De afstand naar de zijerfscheiding bedraagt minimaal 3 m, danwel de bestaande afstand indien deze minder is. Binnen de bestemming Wonen - Vrijstaand 3 is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om toe te staan dat de goothoogte van de woning verhoogd wordt, mits de woning in hoofdzaak het karakter behoudt van één bouwlaag met kap. Daarnaast kan worden afgeweken van de bestaande nokrichting.

6.4.3 Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.

Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden beperkingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Omdat de Rijksmonumenten al uitputtend zijn beschermd via het wettelijke stelsel van de Monumentenwet (zie artikel 11 MW) zijn in dit bestemmingsplan geen aanvullende regels opgenomen.

"Waarde - Archeologie 1" zijn terreinen met als behoudenswaardig gekwalificeerde archeologische resten. Deze terreinen zijn door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de provincies samengesteld en op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen.

Voor "Waarde - Archeologie 1" is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 0 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld. Dit betreft alle AMK-terreinen met uitzondering van de historische kernen.

Onder "Waarde - Archeologie 2" vallen terreinen met een hoge archeologische verwachting. Dit betreft in dit bestemmingsplan de buffers van 50 meter rondom de AMK-terreinen. Gelet op de omvang van eventuele aanwezige sporen en structuren, hebben beperkte bodemingrepen een aanvaardbare invloed op het bodemarchief. Het plan hanteert hier een vrijstellingsgrens van 100 m2 en 30 cm diepte.

Bij terreinen met een agrarische bestemming geldt een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot maximaal 10 centimeter onder de bouwvoor, de zogenaamde woellaag. Algemeen aanvaard is een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe).

"Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Archeologie 4" zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake.

Voor deze categorieën is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 1000 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld. Bij terreinen met een agrarische bestemming geldt een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot maximaal 10 centimeter onder de bouwvoor, de zogenaamde woellaag. Algemeen aanvaard is een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). Voor het normaal agrarische gebruik van de gronden geldt geen enkele vergunning of onderzoeksverplichting.

"Waarde - Archeologie 3" is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen een drainageverbod geldt. Hiervoor is gekozen vanwege de aanwezigheid van essen/plaggendekken, zoals aangegeven op de bodemkaart.

6.4.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 30 Anti-dubbeltelregel
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 31 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in het artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Artikel 32 Algemene aanduidingsregels
Aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen is een aantal aanduidingen toegevoegd. Vanuit ruimtelijk- of milieubeleid is aan gronden een extra aanduiding gegeven. De aanduidingen werken naast de onderliggende enkelbestemmingen door op de gronden die zijn aangeduid. De aanduidingen zijn opgenomen ter bescherming van functies die niet direct zichtbaar zijn in het gebied, maar wel van invloed zijn op de inrichting van de omgeving.

Luchtvaartverkeerzone - laagvliegroute 
De aanduiding "luchtvaartverkeerzone" ligt over een klein deel van het plangebied. Deze laagvliegroute is een militaire laagvliegroute voor straalvliegtuigen. Onder de laagvliegroute geldt een maximum bouwhoogte tot 40 meter.

Vrijwaringszone - molenbiotoop
De aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" is opgenomen om vrije windvang voor de molen aan de Ijsspoorweg te garanderen.

Vrijwaringszone - straalpad
In een deel van het plangebied is een straalpad gelegen voor telecommunicatie, aangeduid "vrijwaringszone - straalpad". Omdat voor het berichtenverkeer gebruik wordt gemaakt van straalverbindingen, dient tussen de zend- en ontvangststations een vrije baan (straalpad genoemd) aanwezig te zijn. Om rekening te houden met het functioneren van deze nutsinfrastructuur is op de verbeelding een vrijwaringszone opgenomen. Binnen deze zone mogen gebouwen en andere bouwwerken niet hoger zijn dan maximaal 30 meter. Hiervan kan afgeweken worden tot maximaal 40 meter, indien overleg heeft plaatsgevonden met de beheerder van de straalverbinding.

Wetgevingzone - wijzigingsgebied - Nolsstraat
Binnen de "wetgevingzone - wijzigingsgebied - Nolsstraat" kan na wijziging van het bestemmingsplan 1 woning worden gerealiseerd, conform de bestemming Wonen - Vrijstaand 3. Voorwaarde is dat het gebruik van een binnen de "wetgevingzone - wijzigingsgebied - Nolsstraat" gelegen veldschuur wordt beëindigd en de veldschuur wordt gesaneerd.

Artikel 33 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor wat betreft goot- en bouwhoogte en het toestaan van een geringe mate doch maximaal 5 meter afwijken van een bestemmingsgrens. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten of de realisatie van een Bed and breakfast voorziening.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van dezelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 34 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

6.4.5 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 35 Overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 36 Slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Weerdinge".

6.5 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke betrokkenheid

7.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en reacties

7.1.1 Overleg

Het college heeft het bestemmingsplan "Weerdinge" vrijgegeven voor overleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.

De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de Nota van beantwoording behorende bij het bestemmingsplan (zie Bijlage 1 Nota van beantwoording reacties overleg).

In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reactie leiden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota.

7.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 november 2016 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn elf zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben deels aanleiding gegeven tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan. De beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in de Nota van beantwoording zienswijzen dat deel uitmaakt van het raadsbesluit (Bijlage 6).

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een actualisatie van diverse oude bestemmingsplannen.  Uitgangspunt is dat bestaande bouwrechten door de gemeente worden gerespecteerd. In het bestemmingsplan zijn voorts bij recht geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen. Aan het bestemmingsplan zijn behoudens het opstellen van het bestemmingsplan dan ook geen kosten verbonden. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval in z'n geheel gedekt uit de door de gemeenteraad beschikbaar gestelde gelden voor de actualisering van bestemmingsplannen. Het kostenverhaal is dus anderszins verzekerd, waardoor bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan nodig is.