direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Emmen (Zuidbarge), Oranjekanaal NZ (Molenplan)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2014010-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Door de heer en mevrouw Omvlee is een verzoek ingediend voor de realisatie van vier woningen op de locatie Oranjekanaal NZ 4 te Emmen (Zuidbarge). De ontwikkeling met woningen vervangt het Tuincentrum Omvlee. Onderdeel van de planvorming vormt tevens de vervanging van de huidige bedrijfswoning in een woning, die ruimtelijk beter passend is bij de vier nieuw te realiseren woningen.

De gemeente heeft ingestemd met het verzoek tot herontwikkeling van Tuincentrum Omvlee.

Dit bestemmingsplan Emmen (Zuidbarge), Oranjekanaal NZ (Molenplan) maakt de realisatie van de vier nieuwe woningen en de vervanging van de vrijkomende bedrijfswoning mogelijk. Tevens wordt de geldende bedrijfsbestemming verwijderd.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het voormalige bedrijfsterrein van Tuincentrum Omvlee, dat is gevestigd aan het Oranjekanaal in Zuidbarge. Op onderstaande afbeeldingen is de globale ligging van het plangebied binnen Zuidbarge- en de exacte begrenzing van het plangebied te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014010-B701_0001.png"

Figuur 1: De ligging van het plangebied Emmen binnen de gemeente Emmen

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014010-B701_0002.png"

Figuur 2: Begrenzing plangebied

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan "Zuidbarge". Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Emmen (Zuidbarge), Oranjekanaal NZ (Molenplan) zal het bestemmingsplan "Zuidbarge" dus gedeeltelijk rechtskracht verliezen.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemmingen en aanduidingen. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes bij de planontwikkeling.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken verricht. De conclusies uit de onderzoeken zijn verwerkt in de toelichting. Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Archeologisch onderzoek (bureau- en booronderzoek en proefsleuvenonderzoek) (Bijlage 1 en 2)
  • Flora en Fauna Quickscan (Bijlage 3)
  • Verkennend bodemonderzoek Bijlage 4)

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 door de raad vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld Raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden.

In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het in dit geval relevante thema wonen is bepaald dat aansluiting wordt gezocht op het bestaande bouwprogramma (De Woonvisie).

2.1.2 Woonbeleid

De Woonvisie 2012-2017 "Thuis in Emmen" is op 20 december 2012 vastgesteld door de raad. Het beleidskader richt zich op goed wonen en leven; er is sprake van een kwalitatieve insteek. In de Woonvisie wordt rekening gehouden met vergrijzing en mogelijke bevolkingskrimp. De prioriteiten in het beleid zijn: zorg voor voldoende- en goede woningen voor de doelgroepen van beleid; herstructurering in relatie tot bevolkingskrimp en vergrijzing; zorg voor voldoende geschikte woningen voor senioren; duurzaamheidsmaatregelen (in het bijzonder energiebesparende maatregelen).

Het accent ligt met deze prioriteiten op behoud en versterking van de bestaande woonkwaliteit. Dit komt ook tot uiting in de algemene woningbouwstrategie, waarin bij het beoordelen van nieuwe initiatieven herstructureringsprojecten prioriteit hebben. Ook van belang is dat nieuwe initiatieven en nieuw te ontwikkelen locaties/gebieden in samenhang worden bekeken.

De bouwlocatie aan het Oranjekanaal te Zuidbarge wordt gezien als een kansrijke locatie binnen de gemeente Emmen. Het bouwen van woningen op een voormalig bedrijfserf is passend binnen de visie tot functieverandering / herstructurering.

2.1.3 Verkeersbeleid

In december 2013 is het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) vastgesteld. Hierin zet Emmen in op een multimodale benadering. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.

De gemeente Emmen ondersteunt, net als bijna alle andere wegbeheerders van Nederland, de uitgangspunten van 'Duurzaam Veilig'. Dit is met het ondertekenen van een landelijk convenant bekrachtigd. Duurzaam Veilig is een systeem-benadering met als doel om een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen en onzeker gedrag voorkomen.

2.1.4 Ruimtelijke waardenkaart

De Ruimtelijke waardenkaart (RWK) is een in september 2011 door de raad vastgestelde uitwerking van de Structuurvisie Emmen 2020. Het biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie en vormt de basis of 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer van de gemeente Emmen. Andere waarden zoals de aardkundige, archeologische, ecologische en hydrologische waarden, evenals monumenten, worden in dit document beschreven waar zij samenhang vertonen met het cultuurhistorisch gevormde landschap.

De ruimtelijke waardenkaart kent drie onderdelen:

  • 1. In beeld brengen ontwikkelingsgeschiedenis;
  • 2. Vastleggen van de kenmerken, kwaliteiten en knelpunten van het huidige landschap;
  • 3. Aanreiken van handvatten ten aanzien van hoe met deze waarden om te gaan.

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied
De RWK maakt een onderscheid in drie deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het "esdorpenlandschap op de zandgronden". Het esdorpenlandschap van de zandgronden vormt het oudste landschap van de gemeente Emmen. Al in het neolitihicum is dit gebied bewoond. Sindsdien heeft de mens het landschap van de zandgronden voortdurend aan de wensen en mogelijkheden van zijn tijd aangepast. Echter, zonder het voorgaande geheel uit te wissen. Het resultaat is een uitzonderlijk gelaagd landschap, samengesteld uit een complex en intrigerend samenspel van elementen, patronen en structuren uit verschillende perioden. Kenmerkend voor de zandgronden zijn o.a. het reliëf, de kleinschalige afwisseling, de rijkdom aan historische boerderijen en de aanwezige archeologie.

De RWK omvat een drietal kaarten:

  • 1. Kaart "Ruimtelijke aspecten", genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Escomplex
    • b. Brinkdorp
  • 2. Kaart "Visuele aspecten", genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. De monumentale kanaalbeplanting langs het Oranjekanaal
  • 3. Kaart "Elementen", genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Molen Zuidbarge

Behoud, versterking en ontwikkeling
De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd. Binnen het esdorpenlandschap van de zandgronden wordt (o.a.) ingezet op het behoud van de historische boerderijen en het versterken van een zorgvuldige overgang tussen bebouwing en de es en het versterken van de de zichtbaarheid en de beleefbaarheid.

2.1.5 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. De welstandscommissie toetst aan de hand van vooraf vastgestelde criteria, of bouwplannen voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Het college van B&W heeft in 2010 een Welstandsnota laten maken, waarin staat hoe bouwplannen worden getoetst. De gemeenteraad heeft de nota in december 2010 vastgesteld. De gemeente is in deze nota verdeeld in verschillende gebieden. Per gebied verschillen de eisen. Daarnaast zijn er standaard criteria opgesteld voor veel voorkomende licht-vergunningplichtige bouwwerken, zoals aanbouwen en uitbouwen bij woningen. Voldoen bouwplannen in deze categorie aan de criteria, dan worden ze niet aan de welstandcommissie voorgelegd.

Het plangebied valt binnen de welstandscriteria van "Esdorpen" en "Beperkte Welstand". Voor de welstandscriteria binnen dit gebied wordt verwezen naar de Welstandsnota.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Op 2 juni 2010 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. Deze visie geldt als richtsnoer voor het ruimtelijk beleid van de provincie in de periode tot 2020. De provincie beperkt haar bemoeienis tot de onderwerpen die van provinciaal belang worden geacht. Dit zijn onderwerpen die het meest effectief zijn te beïnvloeden op provinciaal niveau. In de Omgevingsvisie hamert de provincie sterk op het behouden en creëren van ruimtelijke kwaliteit, die zij definieert als de optelsom van de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van omgevingen. De provincie onderscheidt een aantal kernkwaliteiten die samen voor een hoge ruimtelijke kwaliteit in Drenthe zorgen. Behoud en ontwikkeling van deze kernkwaliteiten staan centraal in het provinciale beleid.

Visiekaart
Op de Visiekaart 2020 heeft het Zuidbarge de volgende aanduidingen:

  • Landbouw
  • Stadsrandzone

Kernkwaliteiten
Op de kaart met kernkwaliteiten is Zuidbarge verder aangemerkt als:

  • Landschap: Contrast (landschapstypen)
  • Aardkundige waarden: Hoog: beschermen
  • Cultuurhistorie: Historische kern
  • Cultuurhistorie: Waardevolle es
  • Cultuurhistorie: Hogere rug

De verantwoordelijkheid voor de kernkwaliteiten binnen de bebouwde kom ligt bij de gemeente. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor archeologie en in specifieke gevallen voor cultuurhistorie. Het provinciaal belang voor archeologie geldt alleen binnen de bebouwde kom als de betreffende kern is opgenomen op de kaart Cultuurhistorische Hoofdstructuur Drenthe. Dat is in het voorliggende plangebied het geval: Zuidbarge is opgenomen als "Esdorp".

Zorgvuldig ruimtegebruik
Naast ruimtelijke kwaliteit staan in de Omgevingsvisie zorgvuldig ruimtegebruik en het beschermen van de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening (POV) vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Naast de vertaling van het rijksbelang beschrijft de POV de provinciale belangen waarover de provincie duidelijkheid wil geven en of wil verankeren in op gemeentelijk niveau, middels overleg of anderszins.

De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd: kernkwaliteiten, SER ladder en milieu- en leefomgeving. Waarbij deze elementen een rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend Drenthe). Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden.

Kernkwaliteiten
Binnen de Omgevingsvisie is ten aanzien van de Kernkwaliteiten bepaalt"dat wanneer bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:

  • a. In het ruimtelijk plan wordt uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie zoals uiteengezet in de Omgevingsvisie en de uitwerkingen ervan;
  • b. Maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Woningbouw
Ten aanzien van woningbouw is bepaald dat:

  • a. Een ruimtelijk plan laat geen nieuwe woningbouw toe, die buiten de afspraken vallen die de woonregio en de provincie hebben gemaakt over de woningbouw programmering en het gestelde in de Woonvisie.

2.2.3 Cultuurhistorisch Kompas

Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Twee doelstellingen staan hierin centraal:

  • 1. De cultuurhistorie herkenbaar houden.
  • 2. De ruimtelijke identiteit versterken.

Het veilig stellen van cultuurhistorische waarden en het tegelijkertijd bieden van ruimte voor ontwikkelingen vraagt om een heldere wijze van sturing. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. De sturingsniveaus zijn gebiedsgericht toegepast.

Deelgebied Emmen en haar venen
Zuidbarge ligt binnen het plangebied "Emmen en haar venen". Als karakteristiek wordt onder andere aangegeven "De aanwezigheid van (restanten van) esdorpstructuren van (het centrum van) Emmen, Barge en Westenesch".

Binnen de esdorpen staan de overwegend traditionele hallenhuisboerderijen met hun werkgedeelte, de baander, naar de weg of de brink gericht en met paden naar de es en de hooilanden. De jongere boerderijen staan vaak aan de uitvalswegen, en met het woongedeelte naar de weg toe geplaatst. Binnen dit systeem zijn geleidelijk de verdere dorpse functies gegroeid zoals woonhuizen, winkels, scholen en (ambachtelijke) bedrijvigheid.

Er wordt geen specifieke sturingsrichting benoemd voor de Emmense esdorpen. Het generieke beleid richt zich op "Respecteren". Respecteren geldt voor alle onderdelen van de cultuurhistorische hoofdstructuur. Deze categorie is vooral van toepassing in gebieden waar de ontwikkelingen meer kleinschalig zijn en zich in een laag tempo zich voltrekken. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ruimtelijk beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de Amvb Ruimte (Barro). Ook is een planmilieueffectrapport (plan-MER) opgesteld.

Ten aanzien van het plangebied zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.4 Conclusie

De aanvraag past niet binnen het bestemmingsplan "Zuidbarge". De geldende bedrijfsbestemming maakt de bouw van een aantal woningen niet mogelijk.

Ten aanzien van een kleinschalige herontwikkeling binnen het esdorp Zuidbarge, vragen de verschillende beleidsvisie's van gemeente en provincie, op afstemming op de cultuurhistorisch waardevolle kenmerken van het esdorp Zuidbarge en de directe omgeving. Concreet zijn van belang:

  • 1. Behoud historische karakteristiek
  • 2. Versterken van een zorgvuldige overgang tussen bebouwing en het landschap
  • 3. Versterken van de de zichtbaarheid en de beleefbaarheid / herkenbaarheid
  • 4. Zorgvuldig ruimtegebruik
  • 5. Waarborgen van de cultuurhistorische samenhang

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie en monumenten

3.1.1 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.

Het plangebied heeft de aanduiding "Waarde 3" op de op 30 mei 2013 door de raad vastgestelde archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Emmen. Dit is een gebied met een (middel)hoge verwachting op het aantreffen van archeologie. Bodemverstoringen met een maximale oppervlakte van 1.000 m2. zijn zonder onderzoek toegestaan. Aangezien de ontwikkeling een grotere oppervlakte betreft, is er door MUG Ingenieursbureau een bureau- en booronderzoek- en vervolgens proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.

Uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat er binnen het onderzoeksgebied alleen karrensporen van eind 19e- begin 20e eeuw aanwezig zijn. Er wordt geen verder archeologisch onderzoek aanbevolen. Toevalsvondsten tijdens de uitvoerende werkzaamheden dienen te worden gemeld bij de gemeentelijk archeoloog.

De door MUG Ingenieursbureau uitgevoerde onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2.De onderzoeken zijn akkoord bevonden door de gemeentelijk archeoloog, mevrouw C. Verschoor.

3.1.2 Monumenten

Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijl kenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving.

De binnen het plangebied opgenomen stellingmolen "Zeldenrust" is aangemerkt als rijksmonument. De molen is gebouwd in 1857. De stellinghoogte van de molen bedraagt 5,90 meter. Rondom de molen ligt een molenbiotoop waarmee bij ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden.

Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Molenstichting Drenthe. Beide instanties hebben aangegeven onder welke voorwaarden een bouwplan in relatie tot de molen- en de bijbehorende biotoop inpasbaar is.

Monumenten worden via de Monumentenwet beschermd en krijgen in het bestemmingsplan geen nadere aanduiding.

3.2 Ecologie

De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Door Buro Bakker is onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de ontwikkelingen op het gebied van flora en fauna. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat:

  • De aanwezigheid van algemene broedvogels zeer waarschijnlijk is.
  • De aanwezigheid van overige soorten met een zware of matig zware bescherming kan worden uitgesloten.

De overige in het plangebied gevonden en te verwachten soorten zijn licht beschermd.

Het rooien van bomen en struiken en het slopen van bebouwing dient in eerste instantie buiten het broedseizoen plaats te vinden. Rekening houdend met de (mogelijk) aanwezige soorten loopt het broedseizoen globaal van half maart tot half augustus.

Negatieve effecten op licht beschermde dieren zullen niet leiden tot het vernietigen van hele populaties. Het betreft allemaal algemene soorten waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Voor deze soorten geldt een algehele vrijstelling. Schade aan soorten waarvoor een vrijstelling geldt voor de Flora- en faunawet hoeft niet te worden gecompenseerd. Op deze soorten is de zorgplicht wel van kracht. De zorgplicht bepaalt dat men wilde planten en dieren zo min mogelijk schade dient te berokkenen.

Het door Buro Bakker uitgevoerde onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

3.3 Fysieke veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in oktober 2004 van kracht werd, verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het Bevi.

Voor het vaststellen van het besluit dient het bestuur van de Veiligheidsregio Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het Bevi dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi) Hierin zijn onder andere de LPG-afstanden (Plaatsgebonden Risicocontouren) opgenomen.

Naast het Bevi is er ook de "Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen, 2006", de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (vervalt per 31-12-12 of zoveel te eerder het Bevt is vastgesteld) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De nota en de circulaire zullen op den duur vervangen worden door de Wet Basisnet met haar diverse besluiten en regelingen. De Nota geeft de beleidsuitgangspunten weer voor het op te stellen Besluit externe veiligheid transportroutes welke wettelijk verankerd is om veiligheidszones om weg, vaarwegen en spoor uit te zetten. De nota sluit aan op het Bevi waarin het beleid over de afweging van de veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving uiteengezet wordt.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt o.a. welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Naast het feit dat vanuit de Rijksoverheid risiconormen zijn gesteld, laat de wet- en regelgeving ook ruimte aan de gemeenten over om een eigen veiligheidsvisie te formuleren. In specifieke zin heeft de gemeente de vrijheid en verplichting om binnen kaders voor de bescherming van groepen burgers een eigen visie op te stellen. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte.In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt. In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen.Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Het plan is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

3.3.1 Fysieke veilligheidssituatie
3.3.1.1 Bevi-inrichtingen binnen het plangebied

Het plangebied is geïnventariseerd op zogenoemde Bevi- bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Hieruit blijkt dat in het plangebied geen Bevi- bedrijven gesitueerd zijn.

3.3.1.2 Bevi-inrichtingen buiten het plangebied

Buiten het plangebied zijn geen Bevi- bedrijven gesitueerd die direct beperkend werken op het plangebied.

3.3.1.3 Plaatsgebonden risico

Niet van toepassing.

3.3.1.4 Groepsrisico

Niet van toepassing.

3.3.1.5 Route gevaarlijke stoffen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen routeringen gevaarlijke stoffen aanwezig die beperkend op het plangebied werken. De in 2007 in de Gemeente Emmen vastgestelde routering gevaarlijke stoffen heeft ook geen invloed op het plangebied.

3.3.1.6 Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen in de nabijheid of in het plangebied die invloed op het plangebied hebben.

3.3.1.7 Hoogspanningslijnen

Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen Hoogspanningslijnen gesitueerd die nadelig op het plangebied kunnen werken.

3.3.2 Verantwoording groepsrisico

Een advies van de Hulpverleningsdienst Drenthe met betrekking tot een verantwoording van het groepsrisico is niet van toepassing voor dit plangebied.

3.3.3 Conclusie

Met betrekking tot het plangebied zijn er geen belemmerende factoren in relatie tot Externe Veiligheid die beperkend of voorwaardenscheppend zijn.

3.3.4 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

De Veiligheidsregio Drenthe heeft als reactie op het concept-ontwerp bestemmingsplan aangegeven dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van het plan. Wel zijn er een aantal aandachtspunten. Geadviseerd wordt om een doorgang vrij te houden voor de hulpverlening om van het Oranjekanaal NZ naar het Stegingepad te kunnen rijden en vice versa. Rietgedekte woningen dienen brandveilig uitgevoerd te worden.

In overleg met de brandweer is afgesproken dat ter plaatse van de aansluiting van het pad binnen het plangebied op het Stegingepad, een paaltje zal worden geplaatst die in noodgevallen door de brandweer kan worden verwijderd. Hiermee is de bereikbaarheid van het plangebied in noodsituaties gegarandeerd.

3.4 Milieu

3.4.1 Vormvrije m.e.r.

In het bestemmingsplan komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

3.4.2 Bedrijven en milieuzonering
3.4.2.1 Algemeen

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere aanwezige functies in de omgeving. Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van 5 woningen mogelijk gemaakt. Binnen deze woningen mag onder voorwaarden een beroep aan huis plaatsvinden, maar is bedrijvigheid zoals genoemd in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' niet toegestaan.

Binnen de maatschappelijke bestemming voor de molen, zal eveneens geen bedrijvigheid, zoals genoemd in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', plaatsvinden.

3.4.2.2 Bedrijventerrein

Het plangebied is gelegen op relatief korte afstand van het bedrijven- en industrieterrein Bargermeer. Het invloedsgebied van de bedrijven op dit terrein reikt qua veiligheid niet verder dan het bedrijven- en industrieterrein.

3.4.3 Bodem

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.

Om uitsluitsel te verkrijgen over de bodemsituatie is verkennende milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd door Outline Consultancy. De gemeten overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarde zijn dermate gering en bovendien mogelijk van natuurlijke oorsprong (zware metalen in grondwater), dat zij vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaar vormen. Nader onderzoek op het niet verdachte terreindeel is daarom niet noodzakelijk.

Voor wat betreft de verdachte punten blijkt dat bij de (voormalige) ondergrondse benzinetank geen verontreiniging aangetroffen is. De hypothese verdacht voor minerale olieproducten mag derhalve worden verworpen. Bij de voormalige kolenopslag zijn eveneens geen verontreinigingen aangetroffen. De hypothese verdacht mag worden verworpen. Bij de voormalige bovengrondse dieseltank zijn geen verhoogde waarden voor minerale olie en/of vluchtige aromaten gemeten. De hypothese verdacht voor minerale olieproducten mag worden verworpen.

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden op deze locatie grond vrijkomt, die elders zal worden hergebruikt, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Ten aanzien van het Besluit bodemkwaliteit is de gemeente of het waterschap het bevoegd gezag.

Het door Outline Consultancy uitgevoerde onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

3.4.4 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Ten behoeve van de ontwikkeling is akoestisch onderzoek uitgevoerd door Stroop Raadgevende Ingenieurs. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.

3.4.4.1 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:

  • Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

Binnen de omgeving bevinden zich uitsluitend 30 km wegen. Hoewel er formeel geen grenswaarden uit de Wet Geluidhinder van toepassing is, kan wel aan de vermelde voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden worden voldaan.

3.4.4.2 Industrielawaai

Het plangebied ligt binnen de zone van het geluidsgezoneerd industrieterrein "Bargermeer". Conform de Wet Geluidhinder bedraagt de voorkeursgrenswaarde 50 dB(A). Bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde kan conform artikel 45 Wgh een hogere waarden worden verleend, met dien verstande dat deze waarde voor woningen de 55 dB(A) niet te boven mag gaan. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat ten gevolge van het aspect industrielawaai een besluit hogere grenswaarde dient te worden gevoerd. De vast te stellen hogere waarde bedraagt voor alle woningen 51 dB(A).

3.4.5 Lucht

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
3.4.5.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied

Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.5 Waterparagraaf

3.5.1 Algemeen

n deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

3.5.2 Gebiedsspecifike kenmerken

Het gebied heeft als hoofdfunctie wonen. Voor deze functie is de drooglegging van belang. Minimaal is het nodig dat 1,20 m drooglegging aanwezig is. Bij deze drooglegging kan een goede grondwaterstand voor de functie wonen het gebied worden gegarandeerd. Het grondwaterpeil van het plangebied bedraagt ca. 14,80+ NAP (Oranjekanaal = ca. 16,75 + NAP). De gewenste aanleghoogte van de woningen bedraagt minimaal 30 centimeter boven wegpeil. Hiermee wordt voldaan aan de landelijke droogleggingsnorm voor woningbouw van 1,20 meter.

3.5.3 Waterhuishouding
3.5.3.1 Riolering

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. In het plan wordt een gemengd rioolstelsel aangelegd.

3.5.3.2 Waterbeheer, (grond) waterkwantiteit - en kwaliteit

Het plangebied maakt deel uit van het beheersgebied van het waterschap Velt en Vecht. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Watersysteemplan en in het waterplan van de gemeente Emmen.

Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet binnen een aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn daarom geen beperkende eisen aan het grondgebruik gesteld. .

Riolering
Door de ontwikkeling is geen sprake van een toename van het verhard oppervlak ten opzichte van de oude situatie. Om in te spelen op de nieuwe situatie is het noodzakelijk om de terreinriolering van de geplande nieuwbouw gescheiden aan te leggen, met aparte afvoeren voor regen- en afvalwater, tot aan de erfgrens. Het vuilwater wordt aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel.

Afvoer hemelwater
Infiltratie mogelijkheden worden voor zover mogelijk benut. Het regenwater wordt afgevoerd naar watergangen in de omgeving; het Oranjekanaal en de sloot langs het Stegingepad. Voor het lozen van oppervlaktewater op het Oranjekanaal is een keurvergunning van het waterschap vereist.

Overig
Om bodemvervuiling tegen te gaan is het wenselijk om geen gebruik te maken van uitlogende materialen. In de directe omgeving van het plangebied zijn bij de gemeente Emmen geen gevallen van wateroverlast bekend.

3.5.4 Wateradvies waterschap

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. In maart 2014 heeft overleg plaatsgevonden door het aanvragen en afgeven van de watertoets (Bijlage 6). Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige structuur

4.1 Ontstaansgeschiedenis

Zuidbarge is ontstaan als onderdeel van het Drentse esdorpenlandschap; een samenhangend systeem van essen, beekdalen, boerderijen en beplantingen in een omringend open heidelandschap en op de helling naar de Veenkoloniën.

De stichting van het heeft ergens in de late middeleeuwen plaatsgevonden. Zuidbarge wordt voor het eerst genoemd in een oorkonde uit 1362. De ligging van Zuidbarge aan het escomplex en op de westelijke uitloper van de Hondsrug maken de samenhang ervan, een in landschappelijk opzicht belangrijk gebied.

Door de aanleg van het Oranjekanaal en het gelijktijdig droogvallen van het Bargermeer aan de oostzijde van het dorp, verloor Zuidbarge enkele essentiële natuurlijke kenmerken voor een esdorp. Door de realisatie van de spoorlijn, de woonwijken Bargeres en Rietlanden en het industrieterrein Bargermeer is de historisch-landschappelijke waarde tevens achteruitgegaan. Ondanks alle ingrepen is in Zuidbarge en directe omgeving het oorspronkelijke karakter grotendeels nog wel behouden gebleven. Het Oranjekanaal is inmiddels een cultuurhistorisch element op zichzelf geworden.

4.2 Stedenbouwkundige hoofdstructuur

Zuidbarge
Het centrale deel van Zuidbarger escomplex is oostelijk en noordelijk van Zuidbarge gelegen. Tot op heden wordt het bouwlandcomplex gekenmerkt door een open karakter, vrij van bebouwing en opgaande beplantingen.

De hoofdstructuur van het oudste deel van de nederzetting wordt voor een groot deel bepaald door losse bebouwing, met wisselende richting, rondom de grote open brinkruimten in het hart van het oorspronkelijke dorp. Door de onregelmatige, verspringende rooilijnen zijn verscheidene kleinere, open (erf)ruimten ontstaan. In sommige delen bepaalt de oudere agrarische bebouwing in Zuidbarge het dorpsgezicht nog in belangrijke mate. Het overgrote deel van de agrarische bebouwing is met riet gedekt.

Na de aanleg van het Oranjekanaal (1853-1861) wonnen de wegen in zuidelijke en westelijke richting aan betekenis. Langs deze uitvalswegen en het Oranjekanaal werd naast nieuwe bebouwing ook nieuwe weg- en erfbeplanting aangebracht. Deze ontwikkeling heeft geduurd tot ongeveer het midden van de jaren vijftig van de 20e eeuw. Inmiddels is vooral de beplanting langs het Oranjekanaal bepalend voor de ruimtelijke ontwikkeling vanuit het midden van de 19e eeuw.

Plangebied
Vanaf 1857 staat aan het Oranjekanaal een korenmolen met de naam 'Zeldenrust'. Rondom deze molen is door de jaren heen op enkele plaatsen bebouwing verrezen. De omgeving van de molen mist de typische kenmerken van een esdorp nederzetting.

In 1986 is bij de molen een bedrijf geopend, dat zich heeft ontwikkeld tot een tuincentrum en dierenspeciaalzaak. Door de vestiging en ontwikkeling van het bedrijf is het oorspronkelijke karakter van het molenaarsbedrijf zichtbaar in een tuincentrum veranderd. Deze in het oog springende verandering in gebruik en uitstraling heeft zijn ruimtelijke gevolgen voor het aanzien van dit deel van Zuidbarge niet gemist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014010-B701_0003.png"

Figuur 3: Huidige inrichting plangebied

Op dit moment staat (inclusief de bedrijfswoning en exclusief de molen) op het terrein (groot 7950 m²) 1000 m² aan bedrijfsbebouwing. Het bedrijfsterrein heeft een oppervlakte van 6000 m².

4.3 Verkeersstructuur

De Zuidbargerstraat is de hoofdontsluiting van Zuidbarge. Deze weg is grotendeels met asfalt verhard. Het noordelijke deel verbindt Zuidbarge met de Rondweg van Emmen. Het zuidelijk van de brug gelegen weggedeelte van de Zuidbargerstraat vormt de verbinding met Erica/Schoonebeek. De overige wegen in Zuidbarge hebben een verblijfsfunctie.

Het plangebied is in de huidige situatie voor al het verkeer bereikbaar via de weg Oranjekanaal NZ. Het bedrijfsterrein van Tuincentrum Omvlee heeft aan het Stegingepad tevens een (privé) aansluiting voor de bedrijfswoning en het personeel van het Tuincentrum..

4.4 Groenstructuur

De opgaande weg- en erfbeplantingen vormen een ruimtelijk contrast met de open omgeving van Zuidbarge. De weg Oranjekanaal NZ kent ook een kenmerkende begeleidende beplantingsstructuur. Om voldoende windvang voor de molen te behouden is deze beplanting echter direct ten zuiden van het plangebied niet aanwezig.

Hoofdstuk 5 Beschrijving ontwikkeling

5.1 Algemene planbeschrijving

De bedrijfsactiviteiten van Tuincentrum Omvlee zijn inmiddels beëindigd. Door de eigenaren is verzocht naar de mogelijkheden tot herontwikkeling van het terrein. Het is niet langer wenselijk de huidige bestemming voor bedrijvigheid, inclusief detailhandel voort te zetten.

Het bedrijfsterrein is qua uitstraling (buitenstalling, hekwerken, reclame-uitingen) en schaal (ca. 6000 m2) niet de meest voor hand liggende functie binnen het kleinschalige esdorp Zuidbarge. Hierbij moet in acht worden genomen dat huidige bestemmingsregeling de nodige uitbreidingsmogelijkheden biedt. Tevens is het bedrijfslocatie qua uitstraling op- en bereikbaarheid van de molen niet optimaal. Bij een herontwikkeling van het terrein, waarbij de bedrijfsfunctie definitief verdwijnt, zal de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en de toegankelijkheid van het molenterrein verbeteren.

Bij het herontwikkeling van het bedrijf in een woningbouwlocatie wordt nadrukkelijk rekening gehouden te worden met de uitstraling van de karakteristieke molen en de omgeving. De molen vormt een unieke locatie aan de rand van het dorp Zuidbarge en is medebepalend voor de cultuurhistorische waarde van Zuidbarge.Tevens hebben bij het onderzoek naar de mogelijkheden, de wettelijke bepalingen ten aanzien van de te beschermen molenbiotoop een rol gespeeld.

In het kader van het Overleg heeft nader overleg plaatsgevonden met enkele aanwonenden aan het Stegingepad. Deze personen zijn eigenaar van de gronden waarop het Stegingepad is gelegen. Dit deel van het Stegingepad is noodzakelijk voor de ontsluiting van één woning en de totstandkoming van een rondgang voor langzaam verkeer. Nadere afspraken zijn gemaakt over de bereikbaarheid van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer, de inrichting van bepaalde kavels vanwege bestaand uitzicht en het gebruik van het Stegingepad in de realisatiefase.

5.2 Stedenbouwkundig plan

Opzet plan
Door Bram Markerink Bouwkunst is een plan uitgewerkt voor de invulling van het plangebied. Dit plan is opgenomen in Bijlage 7.

Aantal woningen
Het bouwen van woningen op een voormalig bedrijfserf is passend binnen de visie tot functieverandering / herstructurering van de gemeentelijke Woonvisie 2012 - 2017. De bouwlocatie wordt door zijn specifieke ligging binnen Zuidbarge / de gemeente Emmen gezien als kansrijk. Bij de invulling van het gebied is gekozen voor een kleinschalige ontwikkeling met in totaal vijf woningen. Er worden vier woningen aan het plangebied toegevoegd. De bestaande bedrijfswoning wordt vervangen.

Ruimtelijke structuur
De uitstraling die het plangebied krijgt, sluit aan bij het landelijke, dorpse karakter van de omgeving. Zoals eerder aangegeven is Zuidbarge een es- of brinkdorp. Karakteristiek is, naast de monumentale boerderijen, de speelse ligging van de boerderijen en bijgebouwen en de kleinschaligheid. De ligging van de woningen, met hun bijgebouwen en terreininrichting, is gebaseerd op deze karakteristiek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014010-B701_0004.png"

Figuur 4: Planopzet "Molenplan Zuidbarge"

Over het terrein ontstaan zichtlijnen vanuit meerdere invalshoeken. Zowel vanaf de brug over Oranjekanaal, het buitengebied, het Oranjekanaal en de wegen Oranjekanaal NZ en ZZ en het Stegingepad is er bij realisatie van het plan (verbeterd) zicht op de monumentale molen.

Vanaf het Oranjekanaal NZ zal langs de molen, tot het Stegingepad een weg worden aangelegd. Deze maakt de molen bereikbaar en ontsluit tevens vier woningen. De weg biedt tevens de mogelijkheid om voor langzaam verkeer een kleine rondgang te maken binnen Zuidbarge. Deze rondgang is afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. Ter plaats van de aansluiting van de weg op het Stegingepad zal een afsluitend verkeerspaaltje worden geplaatst.

Afstemming op molen(biotoop)
De monumentale molen Zeldenrust heeft een centrale positie binnen het plangebied. De verkaveling- en de ligging van de gebouwen is zodanig bepaald, dat de windvang van de molen blijft gegarandeerd. De richting van de kappen en de maximale hoogte van de bebouwing is daarbij met name van belang. De bestaande aanbouwen aan de molen zullen worden gesloopt.

Conform de geldende molenbiotoop mag er binnen een zone 130 m niet hoger worden gebouwd dan 5,90 m. De hoofdgebouwen zullen een maximale hoogte krijgen van 7 meter. Deze afwijkende hoogte is in vooroverleg door zowel de Molenstichting Drenthe als de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aanvaardbaar bevonden, gezien de specifieke positionering van de kaprichtingen, de open ruimten in het plangebied en de beperkte afwijking.

Binnen de verkoopvoorwaarden van de percelen zal een beperking worden opgelegd ten aanzien van de toegestane hoogte (maximaal de stellinghoogte) van erfbeplanting in de tuinen.

Bouwbepalingen
De ligging van de woningen met bijgebouwen refereert aan de karakteristieke agrarische bebouwing van Drentse esdorpen. De bebouwde oppervlakte per woning met bijgebouwen bedraagt 250 m2. Bijgebouwen dienen hierbij qua oppervlakte ondergeschikt te zijn aan de woning. De maximale goothoogte van de woningen bedraagt 3 meter, de bouwhoogte maximaal 7 meter. De minimale dakhelling van de woningen bedraagt 45 graden. De bijgebouwen staan los van de hoofdgebouwen. De maximale hoogte van bijgebouwen bedraagt 6 meter.

De invulling van het kavel in het noordwesten van het plangebied is tevens afgestemd op het uitzicht van de woning Stegingepad 5. Vanuit de woning Stegingepad 5 is het zicht op nieuwe woonbebouwing en de inrit van de nieuwe woning tot het minimum beperkt.

Verkeer en parkeren
De aan te leggen weg binnen het plangebied zal worden verhard met een passende bestrating met een wegprofiel van minimaal 3 meter. De weg dient in eerste instantie voor de bereikbaarheid van de molen en de ontsluiting van vier aangrenzende woningen. De Molenstichting krijgt het beheer over de weg.

De weg zal uitsluitend beschikbaar worden gesteld voor langzaam verkeer (wandelaars, fietsers), waarna een rondgang door het zuidelijke deel van Zuidbarge mogelijk wordt. Gemotoriseerd verkeer heeft geen aansluiting op het Stegingepad.

De woning is het noordwesten van het plangebied, aan het Stegingepad, zal als enige worden ontsloten via het Stegingepad. De overige woningen gebruiken het interne pad, waarna het Oranjekanaal wordt bereikt. Ten tijde van de bouwfase zal het gebruik van het Stegingepad door bouwverkeer worden vermeden.

Groen
De gemeenschappelijke ruimten binnen het plangebied (de zichtlijnen op de molen) worden ingericht met gras. Er word geen beplanting in aangebracht. Het groen (en de wegen) zullen worden onderhouden door de Molenstichting. Zie hiervoor ook de brief van de Molenstichting in Bijlage 11.

5.3 Beeldkwaliteit

De verschijningsvorm van de gebouwen en de erven wordt tevens afgestemd op de kenmerken van het Drentse esdorp. Er wordt geen afzonderlijk beeldkwaliteitplan opgesteld. Aangesloten dient te worden bij de ambitie en de criteria, zoals die zijn bepaald binnen de gemeentelijke Welstandsnota. Deze bepaalt binnen "esdorpen" onder andere het volgende

  • De samenhang van de bebouwing en het totaalbeeld bepalen in grote mate het beeld en aanvullingen en vernieuwingen dienen in dat licht worden beoordeeld
  • Behouden en versterken van het landelijke groene karakter in de esdorpen
  • De samenhang van bebouwing en bouwwerken op het erf passen binnen de erfstructuur van het esdorp
  • Erfafscheidingen: passend bij het karakter van het erf.
  • Eenvoud en soberheid zijn bepalend voor de architectuur.

De rayonarchitect van de Welstandscommissie heeft aangegeven met deze criteria in voldoende wijze te kunnen sturen op de gewenste beeldkwaliteit van het plan. Om deze reden zijn geen aanvullende regels opgesteld.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting op het bestemmingsplan

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid. Het bestemmingsplan Emmen (Zuidbarge), Oranjekanaal NZ (Molenplan) is een ontwikkelingsplan en maakt de de bouw van vijf woningen mogelijk. Tevens wordt de bedrijfsbestemming van het terrein verwijderd. Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008" van het ministerie van VROM.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing.

Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

Bouwregels
In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel, die is vastgelegd door middel van de aanduiding 'gevellijn'. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden terug gebouwd. Daarnaast is op de verbeelding per bestemmingsplan de maximale bouw- en/of goothoogte aangegeven. Waar het wenselijk is om het huidige bebouwingsbeeld in stand te houden zijn tevens aanduidingen opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken of de kapvorm van daken.

Flexibiliteit
Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Cultuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 5.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

6.3.2.1 Groen

De op de verbeelding voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorziening, (erf)toegangswegen, fietsstroken, voetpaden, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen.

6.3.2.2 Maatschappelijk

De gronden die op de plankaart aangewezen zijn voor "Maatschappelijk" mogen gebruikt worden voor maatschappelijke voorzieningen, in de vorm van de uitvoering van de molen 'Zeldenrust'. De bestemming is gericht op het behoud van de molen in zijn huidige verschijningsvorm.

6.3.2.3 Tuin

De voor "Tuin - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd. Voor erfafscheidingen gelden specifieke hoogte maten, overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 1 m hoog zijn.

6.3.2.4 Wonen

Binnen de bestemming "Wonen - Vrijstaand" wordt de mogelijkheid geboden voor de bouw van vijf woningen en de realisatie van daarbij behorende voorzieningen.

Voor alle woningen geldt dat de bebouwing binnen de bouwvlakken dient te worden gerealiseerd. Daarbij zijn de locaties van de hoofdgebouwen specifiek bepaald middels bouwaanduidingen. Zodoende is de kaprichting in relatie tot de molen gegarandeerd. Per bouwvlak is bepaald hoeveel vrijstaande woningen er binnen het bouwvlak mogen worden gerealiseerd.

De gezamenlijke oppervlakte van een woning inclusief bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken) bedraagt ten hoogste 250 m2. De maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 7 meter. Deze hoogte is het maximaal toelaatbare in relatie tot de molen. Bijbehorende bouwwerken dienen qua hoogte en oppervlakte ondergeschikt aan het hoofdgebouw te zijn.

6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 9 Algemene bouwregels
In artikel 9 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt. Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor de goothoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw en het bouwen met een minder steile dakhelling. De 10% afwijking geldt niet voor de bouwhoogte van hoofdgebouwen.

Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30 m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.

De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet twee keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

6.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie.

.
Artikel 12 Slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Emmen (Zuidbarge), Oranjekanaal NZ (Molenplan)".

6.4 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld voor bestemmingsplannen. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Hierbij maakt de gemeente Emmen gebruik van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, daadwerkelijk wordt aangepakt. Voor wat betreft bestemmingsplannen wordt opgetreden in situaties met een uitstralend effect, een groot risico, of met belangrijke planologische consequenties. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld illegaal bouwen, bouwen bouten bouwvlak, bouwen of in gebruik hebben van een gebouw in strijd met de bestemming.De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke betrokkenheid

7.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen

Het college heeft het bestemmingsplan Emmen (Zuidbarge), Oranjekanaal NZ (Molenplan) vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners:

  • Provincie Drenthe
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • Waterschap Vechtstromen
  • Waterleidingmaatschappij Drenthe
  • Molenstichting Drenthe
  • Platform Natuurbehoud Emmen (IVN)
  • Plaatselijk belang Zuidbarge
  • Veiligheidsregio Drenthe
  • RUD Drenthe

Tevens heeft op 8 oktober 2014 een presentatie van het plan aan het bestuur van het Plaatselijk Belang Zuidbarge plaatsgevonden. Met uitzondering van een aantal verwerkte aandachtspunten van de Veiligheidsregio Drenthe, zijn geen inhoudelijke reacties ontvangen. De binnengekomen reacties zijn opgenomen in Bijlage 8.

Er heeft op 10 februari 2015 nader overleg plaatsgevonden met enkele aanwonenden aan het Stegingepad. Deze personen zijn eigenaar van de gronden waarop het Stegingepad is gelegen. Dit deel van het Stegingepad is noodzakelijk voor de ontsluiting van één woning en de totstandkoming van een rondgang voor langzaam verkeer. Nadere afspraken zijn gemaakt over de bereikbaarheid van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer, de inrichting van bepaalde kavels vanwege bestaand uitzicht en het gebruik van het Stegingepad in de Realisatiefase. Deze afspraken zijn voor zover mogelijk verwerkt in het bestemmingsplan. Voor het overige zullen ze worden opgenomen in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de gemeente en de aanvrager.

7.2 Terinzagelegging ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 5 juni 2015 gedurende 6 weken voor zienswijzen ter inzage gelegen (Zie Bijlage 9). Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zijn terug te vinden in Bijlage 10. De zienswijzen zijn beantwoord in het raadsvoorstel en hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

7.3 Vaststelling

De raad heeft het bestemmingsplan op 29 oktober 2015 vastgesteld. Het raadsbesluit is opgenomen in bijlage 12.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd. De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan onder andere wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer. Het voorliggende bestemmingsplan betreft de realisatie van 5 woningen.

De te verhalen kosten worden limitatief opgesomd in artikelen in de kostensoorten lijst (art. 6.2.4 Bro). De woningen op worden op eigen grond gerealiseerd. Voor het voorliggend bestemmingsplan maakt de gemeente alleen kosten voor het opstellen en begeleiden van het bestemmingsplan. De noodzakelijke onderzoeken zoals de MER, natuurtoets, archeologisch onderzoek e.d. zijn voor rekening van de aanvrager uitgevoerd.

Voor het opstellen van een bestemmingsplan brengt te gemeente overeenkomstig de door de raad vastgestelde Legesverordening de werkelijke kosten in rekening. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt door de legesinkomsten. Door het voldoen van de legesbijdrage is kostenverhaal in dit geval dus anderszins verzekerd. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Planschade als gevolg van dit bouwplan kan op voorhand niet worden uitgesloten. Om deze reden is er een planschaderisico overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Binnen deze overeenkomst zijn ook afspraken gemaakt over de aanleg van groenvoorzieningen en wegen door de ontwikkelaar, eventueel schadeherstel van wegen als gevolg van de realisatiefase (bouwverkeer) en een sloopverplichting van opstallen.