direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zwartemeer, Sportlandgoed
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2012030-B702

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Zwartemeer, Sportlandgoed heeft betrekking op de juridisch planologische regeling voor het sportlandgoed 't Swartemeer te Zwartemeer. Het gebied heeft een oppervlakte van ruim 32 hectare en ligt ten noordwesten van Zwartemeer. Het sportlandgoed is in 2007 geopend. Door het sportlandgoed is een milieuvergunning voor een aantal nieuwe activiteiten aangevraagd waaronder het mogen rijden met buggy's (max. 8 uur per week) en het houden van een beperkt aantal muziekevenementen in de buitenlucht. Dit vraagt om een aanpassing van het vigerende bestemmingsplan zodat de bestemmingsregeling eenvoudiger en duidelijker wordt er geen onduidelijkheid is over de vraag waar de gronden en bouwwerken voor gebruikt mogen worden.

Het sportlandgoed bestaat uit o.a bossen, een zwemplas, verblijfsrecreatie (35 blokhutten en camping), een horecagebouw, een sportveld en tennisbanen. Ook een kleine golfbaan (pitch- en puttbaan) en een paintball- en survivalarena maken deel uit van het sportlandgoed. Daarnaast wordt er beperkt met buggy's gereden.

Op het sportlandgoed bevindt zicht een aantal kleinere gebouwen voor voorzieningen, sanitair, kleedruimten e.d. Het grootste gebouw is horecagebouw. Hier zijn ook terrassen aangelegd. Het sportlandgoed is ook aangewezen als trouwlocatie.

In 2005 is ten behoeve van het sportlandgoed een MER-beoordelingsnotitie opgesteld. Bij besluit van 22 maart van dat jaar heeft het college van burgemeester en wethouders geoordeeld dat er geen sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden. Het voorliggende plan voorziet niet in dusdanige veranderingen van de bestaande gebruiksmogelijkheden, dat een nieuwe MER beoordeling noodzakelijk is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen ten noordwesten van het dorp Zwartemeer. Het gebied was voor de aanleg van het sportlandgoed grotendeels in gebruik als productiebos en deels als akkerbouwgebied. Het populierenbos is begin 2005 gekapt. Daarvoor was een deel van het bos al gekapt ten behoeve van de aanleg van het veenbeekje De Runde. Dit beekje begrenst het plangebied aan de oostzijde en deels aan de zuidzijde.

Het overige zuidelijke deel van het sportlandgoed wordt begrensd door het Verlengde van Echtenskanaal NZ. De noord en westzijde wordt begrensd door akkerbouwgebied. Zo'n 500 meter ten noorden van het sportlandgoed ligt de rijksweg A37.

Op de onderstaande afbeeldingen wordt de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2012030-B702_0001.jpg"

Figuur 1-1: De ligging van het plangebied Emmen Zwartemeer, Sportlandgoed   in de gemeente Emmen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2012030-B702_0002.jpg"

Figuur 1-2: Indicatie begrenzing plangebied.

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan Zwartemeer, Sportlandgoed vervangt 2 bestemmingsplannen geheel, dit zijn:

Het bestemmingsplan Sportlandgoed 't Swartemeer door de raad vastgesteld op 28 september 2006, goedgekeurd door GS op 15 mei 2007 en het bestemmingsplan Partiële herziening Sportlandgoed 't Swartemeer door de raad vastgesteld op 26 september 2013. Daarnaast wordt het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, vastgesteld op 30 mei 2013 wordt deels gewijzigd. De plangrenzen sluiten nu weer aan.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Het bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een actualisatie van de bestaande bestemmingsplannen. In het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning onderdeel milieu is door Stroop raadgevende ingenieurs een akoestisch onderzoeksrapport (nr. 112104-06) opgesteld. Ten behoeve van het bestemmingsplan is door genoemd bureau hierop een aanvulling (rapport 132101-07) opgesteld. De nieuwe activiteiten hebben betrekking op het kunnen houden van een beperkt aantal muziekevenementen in de openlucht. Naar aanleiding uitspraak Raad van State d.d. 12 november 2014 is een aanvullende door Stroop een aanvullende notitie opgesteld (rapport 142104-08). Hierin is specifiek gekeken naar de maximale invulling van het horeca-gebouw en de maximale omvang van de terrassen. Door Adviesbureau Mertens BV is een quick scan Flora- en faunawet (januari 2014) uitgevoerd.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld Raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Ten aanzien van leisure is het volgende opgenomen.

Leisure

Emmen kiest naast de aandacht voor de huidige werkgelegenheid, voor het ontwikkelen van nieuwe werkgelegenheid, met name in kansrijke economische sectoren. Kansrijke sectoren zijnde dienstverlening, moderne industrie, glastuinbouw transport en distributie, zorg en leisure. Leisure is een begrip voor alle activiteiten die we in de vrije tijd uitvoeren die ons iets laat beleven waardoor we ons lekker voelen. Het beleid richt zich op het voortbouwen en verder op het koppelen van de aanwezige leisurevoorzieningen. Vanuit recreatie is het beleid gericht op versterking van de sector in de gehele gemeente. Gestreefd wordt naar zoveel mogelijk aanbod omdat dit elkaar versterkt. Hiertoe worden de "bronpunten" zoveel mogelijk met elkaar verbonden. Het aantrekkelijker maken van de bronpunten is een belangrijk aandachtspunt. Het sportlandgoed is een van de leisure locaties van Emmen. Het verder uitbouwen van deze leisure voorzieningen en het verhogen van de kwaliteit staat voorop. Concreet betekent die dat er ruimte is om bestaande activiteiten verder uit te breiden of op te waarderen. Veel aandacht gaat uit naar het verbeteren van de verbindingen.

Eén van deze verbindingszones loopt van Emmen naar het Bargerveen. Langs deze zone liggen verschillende recreatiegebieden waaronder landgoed Scholtenszathe, het Veenpark en het Rundedal. Het sportlandgoed sluit aan op deze verbindingszone.

2.1.2 Ruimtelijke waardenkaart

De Ruimtelijke Waardenkaart (Bosch & Slabbers, 2008) belicht de aardkundige, archeologische, ecologische, hydrologische, cultuurhistorische en de landschappelijke waarden, evenals de monumenten van het buitengebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de onderliggende waarden in de kernen ook aanbod. Daarnaast reikt de ruimtelijke waardenkaart concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap aan. Het rapport geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden. De gemeente ziet de ruimtelijke waardenkaart als een aanzet tot een nader te bepalen ontwikkelingskader. De ruimtelijke waardenkaart is een interne beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet “opnieuw” vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.”

2.1.3 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. In de door gemeenteraad vastgestelde Welstandsnota zijn de welstandcriteria opgenomen. Voor het plangebied gelden geen specifieke criteria.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden geldt de zogenaamde basiswelstand. Alleen voor gevels die te zien zijn vanaf de openbare weg of het openbaar gebied is een welstandstoets nodig. Voor winkelcentra, het centrum van Emmen, monumenten, bijzondere gebouwen en locaties geldt uitgebreide welstand. Dit wil zeggen dat alle zijden van het gebouw moeten voldoen aan de welstandseisen.

2.1.4 Structuurvisie Zonneakkers

Vanuit de markt is er in toenemende mate belangstelling voor het realiseren van grootschalige grondgebonden vormen van zonne-energie.

Door de gemeente Emmen is daarom ten aanzien van de ontwikkling van zonne-akkers beleid opgesteld. Dit beleid is vastgelegd in de structuurvisie Emmen, Zonneakkers. Het ontwerp van deze structuurvisie heeft met ingang van 8 mei 2015 ter inzage gelegen. Vaststelling van genoemde structuurvisie is voorzien in oktober 2015.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Op 2 juni 2010 is het omgevingsbeleid voor de komende tien jaar vastgesteld. Het omgevingsbeleid is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen:

  • 1. de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  • 2. het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  • 3. het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • 4. het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht. Deze zijn:

  • 1. het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naoberschap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • 2. het behouden en versterken van de biodiversiteit door het realiseren van de Ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • 3. het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid;
  • 4. het streven naar voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied voor landbouw, recreatie en toerisme en bedrijvigheid;
  • 5. het ontwikkelen van een adequate strategie voor krimpgebieden, met aandacht voor wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en arbeid;
  • 6. het maken van bovenlokale afspraken over aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag;
  • 7. het streven naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische of gebiedskenmerken waardoor de stedelijke centra gedifferentieerd blijven;
  • 8. het ontwikkelen en behouden van robuuste stedelijke netwerken, waardoor de steden samenhangen, samenwerken en complementair zijn;
  • 9. de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water;
  • 10. het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieopwekking en -distributie en tevens het besparen van energie, het zorgvuldige gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO2, groen gas en aardgas en de energie-infrastructuur;
  • 11. het creëren van voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit in samenhang met het creëren van betrouwbaarheid van (inter)regionale netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen door de lucht en over weg, spoor en water evenals de verknoping met de (inter)nationale netwerken;
  • 12. de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschaptypen;
  • 13. het verbinden van stad en land door het verweven van de gebruiksfuncties, landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie;
  • 14. sport- en cultuurparticipatie en de infrastructuur die hiervoor nodig is;

Ten aanzien van de dagrecreatie wordt ingezet op versterking van het aanbod in kwalitatieve zin. De provincie voorziet onder meer potentie Zuidoost - Drenthe.

Conclusie:

Een verdere versterking van het Sportlandgoed is in overeenstemming met zowel het gemeentelijk- als provinciaal beleid.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De provincie is verplicht vanuit de AMvB Ruimte (deze is nog niet in werking getreden) - een verordening voor erin opgesomde thema's te hanteren. De AMvB Ruimte bevat geen nieuw rijksbeleid, het is een 'beleidsneutrale' vertaling van de Nota Ruimte. Naast de vertaling van het rijksbelang beschrijft de POV de provinciale belangen waarover de provincie duidelijkheid wil geven en of wil verankeren in op gemeentelijk niveau, middels overleg of anderszins.

De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd: kernkwaliteiten, SER ladder en milieu- en leefomgeving. Elk van de drie elementen is terug te vinden in de bepalingen van de verordening. Waarbij deze elementen een rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend Drenthe). Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden. Bij het opstellen van de cultuurhistorische hoofdstructuur beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas is gezocht naar een samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden. Aan de hand van deze structuren is de provincie opgedeeld in 10 deelgebieden. Emmen behoord tot deelgebied Emmen en haar Venen. De ambities behorende bij dit deelgebied richten zich op het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap.

Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de es dorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug. Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. De belangrijkste opgave voor de Hondsrug is het ontwikkelen van een integraal gebiedsperspectief om de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkplek en toeristische trekker te waarborgen voor de toekomst.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ruimtelijk beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op z'n 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de AMvB Ruimte (Barro). Ook is een planmilieueffectrapport (plan-MER) opgesteld.

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Het nieuwe Rijkstoezicht in de ruimtelijke ordening richt zich op het toezicht achteraf. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden.

Waar het Barro bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale belangen. Daarnaast blijft het Rijk opkomen voor zijn directe belangen bij gemeentelijke en provinciale plannen vanuit de rol van weg- en waterbeheerder (Rijkswaterstaat), eigenaar van defensieterreinen (ministerie van Defensie) en voor projecten in het kader van de rijkscoördinatieregeling rond rijksinpassingsplannen op het terrein van de energie-infrastructuur (het ministerie van EL&I).

Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. Ook in het zaken genoemd in het Barro hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.4 Conclusie

De conclusie is dat het rijksbeleid niet door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan in niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie en monumenten

3.1.1 Algemeen

In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een bestemmingsplan nadrukkelijk rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden. Uit de verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan dient de zorg voor de genoemde archeologische waarden te blijken.

In het kader van de Monumentenwet en de Culturele Alliantie tussen de gemeente Emmen en de provincie Drenthe heeft de gemeente Emmen eigen archeologiebeleid opgesteld. Dit beleid is door de raad vastgesteld op 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt.

Vanaf 2005 is te Zwartemeer het Sportlandgoed 't Swartemeer ontwikkeld met een omvang van ca. 32 ha. De gronden hadden voorheen een agrarische bestemming en was voorzien van bos (populieren). Nadat de bomen waren gekapt en de boomwortels waren verwijderd is sportlandgoed aangelegd.

Als voorbereiding op de aanleg is in 2004 is door Raap een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Conclusie was dat de bodem van het plangebied over het algemeen diep is verstoord. In de boringen zijn geen archeologische indicatoren opgemerkt. Vervolg onderzoek werd dan ook niet aanbevolen. Op de gemeentelijke beleidsadvieskaart is het gebied dan ook vrijgegeven en is dus gaan nader archeologisch onderzoek noodzakelijk. In het voorliggende bestemmingsplan zijn in de planregels ten aanzien van archeologie dan ook geen bepalingen opgenomen.

3.2 Ecologie

3.2.1 Algemeen

De Flora- en faunawet (Stb. 1998, 402) is op 1 april 2002 in werking is getreden. Deze wet bundelt onder meer de bepalingen over soortenbescherming die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen, namelijk de Vogelwet 1936, de Jachtwet, (de oude) Natuurbeschermingswet, de Nuttige Dierenwet 1914 en de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van circa 500 plant- en diersoorten. Het gaat hierbij om alle inheemse zoogdieren (uitgezonderd bruine rat, zwarte rat en huismuis), alle inheemse vogelsoorten, alle amfibieën en reptielen, een aantal vissen en enkele bij AMvB (Stb. 523, 2000) speciaal aangewezen plant- en diersoorten. Uitgangspunt van de wet is het ‘nee, tenzij’- beginsel. Slechts voor een beperkt aantal handelingen kan op basis van artikel 75 van de Flora- en faunawet ontheffing worden verleend van de verboden uit artikel 8 t/m 18 van de wet (voor zover hiervoor niet reeds op basis van een ander artikel vrijstelling of ontheffing kan worden verleend). Voorwaarde daarbij is dat met de voorgenomen activiteit geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Kort gezegd worden de onder de Flora- en faunawet beschermde plant- en diersoorten in drie categorieën opgedeeld, met elk een ander regime wat betreft ontheffingen:

  • 1. algemene soorten (FF1);
  • 2. overige soorten (FF2);
  • 3. streng beschermde soorten (FF3).


De categorie ‘algemene soorten’ –zoals mol en konijn - is voor de meeste activiteiten vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag.
De categorie ‘overige soorten’ is eveneens voor de meeste activiteiten vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) goedgekeurde gedragscode. In zo'n code geeft een sector zelf aan welke gedragslijnen men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld: altijd eerst inventariseren waar de soorten precies voorkomen en daar met de werkzaamheden rekening mee houden, bijvoorbeeld door een hol af te schermen of de standplaats van planten aan te geven. Voor ingrepen waarvoor geen goedgekeurde gedragscode bestaat, moet ten aanzien van verblijfplaatsen van beschermde soorten uit de categorie ‘overige soorten’, een ontheffing worden aangevraagd. Daarbij kan worden volstaan met een zogenaamde lichte toetsing. Dat houdt in dat de voorgenomen maatregelen ‘geen afbreuk doen aan gunstige staat van instandhouding van de soort’.
De categorie ‘streng beschermde soorten’ omvat de soorten die worden genoemd in bijlage 4 van de Habitatrichtlijn of bijlage 1 van AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet. Voor de categorie ‘streng beschermde soorten’ wordt slechts in een beperkt aantal situaties een vrijstelling verleend. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten.

Ten aanzien van de gebiedsbescherming is met name de op 1 oktober 2005 in werking getreden Natuurbeschermingswet van belang. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: Beschermde Natuurmonumenten.
Voor de door de wet beschermde gebieden geldt een onderzoeks/ vergunningplicht voor het uitvoeren van activiteiten. Ten aanzien van activiteiten in een beschermd natuurgebied en/of buiten het beschermde natuurgebied in de omgeving van deze gebieden, dient te worden beoordeeld of deze activiteiten ''significant negatieve effecten'' kunnen veroorzaken. Een bestemmingsplan mag zonder zorgvuldige toetsing geen activiteiten mogelijk maken die negatieve effecten kunnen hebben op deze beschermde natuurgebieden.

Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS heeft als doel natuurgebieden te vergroten en te verbinden. Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het ''nee-tenzij principe'', hetgeen betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. Indien vernietiging of verstoring van de EHS plaats vindt, dient ten allen tijde compensatie plaats te vinden.

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is door het Adviesbureau Mertens BV een quick scan flora- en faunawet uitgevoerd (januari 2014). Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied twee voor verstoring gevoelige vogelsoorten voorkomen: de patrijs en de koekoek. Daarom wordt geadviseerd dat binnen het broedseizoen (maart tot half juli) geen buitenevenementen te houden, tenzij is aangetoond dat er geen broedgevallen zijn. Dit advies is overgenomen in de gebruiksbepalingen van de planregels. Het onderzoek is opgenomen als bijlage.

3.3 Fysieke veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in oktober 2004 van kracht werd, en eveneens de wijziging van dit besluit op onderdelen, dat op februari 2009 van kracht werd verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden.

In de omgeving van het plangebied liggen geen Bevi-bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden gehouden. Ook liggen er geen LPG stations in de directe nabijheid. Dit geldt ook voor Buisleidingen.
Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

3.3.1 Fysieke veilligheidssituatie

Ten aanzien van transportrisico’s zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire ‘Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen verschenen. De circulaire bevat veiligheidsnorm voor het vervoer en voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes. Op korte termijn wordt het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (Btev) vastgesteld. Het Btev is vergelijkbaar met het Bevi en bevat risiconormen voor transportroutes.

Volgens de Circulaire RNVGS geldt voor de A37 van Veenoord tot de Duitse grens dat de PR10-6 0 meter is en het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsgrens. Voor LPG (GF3) is deze echter vastgesteld op 1500 meter. Op meer dan 200 meter afstand van de transportroute zijn er in principe geen ruimtelijke beperkingen wat niet betekent dat nergens rekening mee gehouden hoeft te worden.

Binnen en in de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen die van invloed kunnen zijn op de activiteiten in het plangebied.

3.3.2 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen. De "Handreiking toetsing Ruimtelijke Ontwikkelings- en bestemmingsplannen, eisen m.b.t. veiligheid" opgesteld door brandweer Emmen is hierbij een hulpmiddel dat bij het toetsen van nieuwe ruimtelijke plannen gehanteerd dient te worden. Voor het gebied Zwartemeer, Sportlandgoed geldt dat voorkomen dient te worden dat er (bouw)ontwikkelingen plaats gaan vinden, binnen de effectafstanden van risicovolle bedrijven, waarin minder zelfredzamen aanwezig kunnen zijn. Hierbij kan gedacht worden aan verstandelijk / geestelijk en lichamelijk beperkte personen en/of minderjarigen. Voor de inrichting van het gebied zijn de volgende zaken van belang:

  • 1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 gaat de brandweer gebruik maken van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. De blusvoorziening is in orde. Dit vanwege de aanwezigheid van een blusvijver en een ringleidingsysteem.
  • 2. Op grond van de Wet op de veiligheidsregio (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe , in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied binnen de dekking van het WAS-stelsel gelegen is. Dit in tegenstelling tot wat de risicokaart aangeeft.
  • 3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten.
    Bij nieuwe ontwikkelingen dient met dit principe rekening te worden gehouden. Indien er vanaf geweken wil worden, zal dit in overleg met de brandweer moeten geschieden.
  • 4. Het dekkingsplan van de Veiligheidsregio Drenthe, vastgesteld in december 2013, geeft in het kort het volgende weer: Het brandverloop verloopt tegenwoordig zo snel dat 3 zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand. Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV – organisatie. De brandweer heeft in principe als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van niet-zelfredzame personen achter die scheiding. Gezien de opkomsttijd van het Verlengde van Echtenskanaal 25 van ca. 13 minuten iets minder is dan 15 minuten en een inzettijd van 5 minuten, is de brandweer in beginsel wel in staat een brandscheiding van 30 minuten te houden maar een brandscheiding van 20 minuten hoogstwaarschijnlijk niet. De Veiligheidsregio Drenthe adviseert de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren. Bouwkundige voorzieningen, Installatietechnische voorzieningen, Organisatorische voorzieningen, brandweeropkomsttijd, inventaris en de zelfredzaamheid van de aanwezigen.

3.4 Milieu

3.4.1 MER en omgevingsvergunning
3.4.1.1 MER

Een milieueffectrapportage (MER) is een uitgebreid onderzoek naar allerlei effecten op natuur, milieu en leefbaarheid van een voorgenomen activiteit. Een milieueffectrapportage is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een bestemmingsplan. Niet voor alle projecten is het opstellen van een Milieueffectrapport (MER) noodzakelijk. Voor een groot aantal projecten volstaat een globale beoordeling van de milieueffecten. Het Besluit milieueffectrapportage somt de projecten op waarvoor een MER-beoordeling moet worden uitgevoerd. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een recreatieve of toeristische voorziening met een oppervlakte van 25 hectare of meer is een MER-beoordelingsplichtige activiteit.

Daarom is destijds voorafgaande aan de aanleg van het Sportlandgoed in opdracht van de gemeente Emmen door Oranjewoud de 'MER-beoordelingsnotitie sportlandgoed 't Swartemeer' opgesteld. Uit deze notitie bleek dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en de locatie van de voorgenomen activiteit. Ook was er geen sprake van een negatieve samenhang met projecten elders. Op 22 maart 2005 heeft het college van B&W besloten ten behoeve van het sportlandgoed geen MER op te stellen. In het kader van de nu voorliggende actualisering van is geen sprake van nieuwe activiteiten die het noodzakelijk maken om een nieuwe MER(beoordeling) te maken.

3.4.1.2 Omgevingsvergunning

Op 6 augustus 2008 is een milieuvergunning (omgevingsvergunning activiteit milieu) verleend voor oprichten en in werking hebben van sportlandgoed in meest ruime zin. Dit heeft betrekking op horecagelegenheid (sportcafé, restaurants) met buitenterrassen en parkeervoorzieningen, een evenementenhal voor indoorprogramma, themafeesten, brunch met muziek, accommodaties voor sportieve en recreatieve activiteiten, camping en vergaderruimten. Op 19 januari 2007 is een bouwvergunning verleend voor het hoofdgebouw en op 14 december 2006 voor de trekkershutten.

De paintbalactiviteit valt per 1 januari 2013 onder het Activiteitenbesluit waardoor het Sportlandgoed als geheel nu onder het Acitviteitenbesluit is komen te vallen. Voor de nieuwe aangevraagde activiteiten, zoals het rijden met buggy's blijft de vergunningplicht bestaan (Bijlage 1 Bor deel C art 19.4). Dit betekent dat het gehele Sportlandgoed onder het vergunningenregime van de Wabo valt en een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig heeft. De aanvraag hiervoor is ingediend. Uit de beoordeling van de aanvraag blijkt de inrichting kan voldoen aan de stellen milieunormen.

3.4.2 Bodem

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.

Binnen de gemeente Emmen wordt op vele manieren grond hergebruikt en toegepast. Al het hergebruik en toepassen van grond dient te worden gemeld bij de gemeente Emmen. Bij de melding dient tevens een milieuhygiënische verklaring te worden overlegd om te bepalen wat de kwaliteit van de grond is. Soms is het mogelijk om grond her te gebruiken of toe te passen zonder milieuhygiënische verklaring.

De gemeente Emmen heeft hiervoor in februari 2007, op basis van de vrijstellingsregeling grondverzet, een bodembeheersplan en bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Grond afkomstig van een locatie, welke als niet verdacht wordt beschouwd van bodemverontreiniging, kan op basis van de bodemkwaliteitskaart worden hergebruikt of toegepast. De bodemkwaliteitskaart van de gemeente Emmen is maximaal 5 jaar na vaststelling geldig. Vanaf 1 juli 2008 geldt het Besluit bodemkwaliteit als nieuw beleidskader voor grond, baggerspecie en bouwstoffen. Omdat de gemeente Emmen de bodemkwaliteitskaart heeft vastgesteld blijft het mogelijk om grond her te gebruiken of toe te passen via de bodemkwaliteitskaart. De locatie van het sportlandgoed wordt niet aangemerkt als een verdachte locatie.

3.4.3 Geluid

Ten behoeve van de ontwikkeling van het sportlandgoed is in september 2004 ten behoeve van het bestemmingsplan akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door Stroop, Raadgevende Ingenieurs te Leek. In verband met een aanvraag voor een omgevingsvergunning (activiteit milieu) is door hetzelfde bureau in oktober 2012 akoestisch onderzoek uitgevoerd. Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan is dit onderzoek in 2013 aangevuld met het onderdeel evenementen.

Uit deze onderzoeken blijkt dat het sportlandgoed kan voldoen aan de te stellen geluidsnormen en sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden. De onderzoeken uit 2012 en 2013 zijn als bijlage opgenomen.

Naar aanleiding van de uitspraak Raad van State d.d. 12 november 2014 is bovengenoemd bureau gevraagd nader te kijken naar de maximale invulling van het horeca-gebouw en de omvang van de terrassen. De resultaten zijn neergelegd in de notitie d.d. 17 april 2015 (nr.142104-08). Hieruit blijkt dat indien de omvang van de terrassen beperkt blijft tot de huidige omvang er sprake is van een dusdanige geluidsbelasting dat voldaan wordt aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij is het van belang dat omliggende aarden wallen worden behouden.Het horecagebouw kan hierbij worden uitgebreid tot in de een maximum oppervlakte van 2000 vierkante meter. De planregels en de verbeelding zij hierop aangepast. Zo zijn op de verbeelding de terrassen aangeduid en is artikel 4.1 gewijzigd. Voor de aanleg, behoud en herstel van de aarden wallen is in artikel 4 een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De gronden waarvoor de voorwaardelijke verplichting geldt zijn als zodanig op de verbeelding aangeduid.

3.4.4 Lucht

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.5 Waterparagraaf

3.5.1 Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water vormt de basis voor de waterstrategie van de Europese Unie. Alle typen en bestemmingen van water vallen onder Europese regelgevingen, met als doel het duurzame en het geïntegreerde beheer van de Europese en daarmee ook van de Nederlandse wateren te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water heeft de volgende doelstellingen:

  • het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van de aquatische ecosystemen;
  • het bevorderen van het duurzaam gebruik van water op basis van de bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • zorgen dat de gepaste hoeveelheid water beschikbaar is waar en wanneer dit nodig is.

Voor het duurzaam en geïntegreerd gebruik en beheer van het water zijn in de kaderrichtlijn enkele vertrekpunten vastgesteld. Zo worden alle Europese wateren krachtens de richtlijn beschermd, wordt een resultaatsverplichting opgelegd om de doelstelling 'goede watertoestand' te behalen en moet ter ondersteuning daarvan de wetgeving worden gestroomlijnd. Ten aanzien van beleidsvorming moet de burger nauwer bij het waterbeheer worden betrokken.

Het uiteindelijke doel van de Europese Kaderrichtlijn Water is het vergroten van de kwaliteit van waterecosystemen in de lidstaten van de Europese Unie. Binnen het Waterschap Velt en Vecht zijn vier verschillende watertypen te onderscheiden. Het Schoonebeekerdiep wordt tot de zandbeken gerekend, hoewel het van oorsprong een veenbeek is. Deze aanduiding betekent wel een blijvend slechtere waterkwaliteit, waardoor de ecologische doelen lager liggen dan voor zandbeken.

3.5.2 Nationaal bestuursakkoord Water

In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten tussen het Rijk, de provincies, de Unie van Waterschappen, het interprovinciaal overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Met dit akkoord hebben de overheden vastgelegd op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdpad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken.

In 2007 is het NBW geactualiseerd. Nieuwe klimaatscenario's, stedelijke wateropgaven, ruimtelijke doorvertaling, financiering en uitvoering vragen nadere afspraken. Bovendien is het accent in de loop van de jaren verschoven van planvorming naar uitvoering.

Het vertrekpunt voor het NBW-actueel is dat als Nederland leeft met water, het water ook meer ruimte moet krijgen. Nederland zal dus moeten investeren in de waterhuishouding. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten worden ingezet om de wateropgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe de partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.

Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen.

Specifiek betekent dat voor regionale watersystemen dat in 2015 de wateroverlast uit oppervlaktewater door de waterschappen is aangepakt met een adequaat maatregelenpakket, uitgaande van het principe vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast is voor de waterkwaliteit het NBW-doel om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde te hebben en daarna op orde te houden.

3.5.3 Lokaal bestuursakkoord Water

De uitgangspunten van het Nationaal bestuursakkoord Water zijn door het Waterschap Velt en Vecht en de gemeente Emmen bekrachtigd in het Lokaal bestuursakkoord Water. In dit akkoord is vastgelegd op welke wijze de wateropgave van het Waterschap Velt en Vecht zal worden opgelost en worden verdeeld over de gemeenten.

De wateropgave voor het Waterschap Velt en Vecht is bepaald op 12.000.000 m3 water. Ongeveer 1.000.000 m3 van deze opgave is de stedelijke wateropgave, voor het overige deel moeten bergingsmogelijkheden worden gevonden in het landelijk gebied. Er is gekozen om de waterberging in het landelijk gebied op vier manieren vorm te geven:

  • Vasthouden in sloten en kanalen; door het verbreden en minder diep maken van sloten wordt water minder snel afgevoerd.
  • Vasthouden in lager gelegen gebieden; doordat deze gebieden van nature natter zijn, lenen deze gebieden zich beter voor natuur dan landbouw. Dergelijke gebieden kunnen worden ingezet om water vast te houden.
  • Vasthouden in beekdalen; de tegenwoordig veelvuldig gekanaliseerde beeklopen krijgen hun natuurlijke, meanderende verloop terug in een bredere bedding, zodat meer water kan worden vastgehouden in het beekdal.
  • Noodberging; omdat het verbeterde watersysteem niet op alle noodsituaties in kan spelen, wordt ruimte gereserveerd voor noodberging, die wordt benut om te hoge waterpeilen te laten zakken.

De herinrichting van het Schoonebeekerdiep is een van de maatregelen om te totale waterbergingsopgave vorm te kunnen geven. Met de herinrichting wordt in een extra waterberging van 800.000 m3 voorzien.

3.5.4 Waterbeheerplan 2010- 2015

De waterschappen Rijn - Oost (Groot Salland, Reest en Wieden, Regge en Dinkel, Rijn en IJssel en Velt en Vecht) hebben een deels gelijk Waterbeheerplan opgesteld. De opdracht van de waterschappen in Rijn - Oost is te zorgen voor voldoende schoon water en voor veilig wonen en werken.

Met het oog op het veranderende klimaat is het verder ontwikkelen van de veiligheid in het watersysteem een belangrijke opgave voor de waterschappen. In stedelijke en landelijke gebieden wordt het water steeds meer ruimte gegeven, waarbij zoveel mogelijk kansen worden benut om wateropgaven te combineren met plannen en initiatieven voor landbouw, natuur en recreatie.

Daarbij wordt flexibel omgegaan met de eventuele planning zodat er maximaal maatschappelijk rendement komt. Veel projecten zullen in hoge mate interactief met burgers en maatschappelijke organisaties worden uitgevoerd.

Met de herinrichting van het Schoonebeekerdiep geeft het waterschap uitvoering aan vorengenoemde uitgangspunten. Na een intensief traject met betrokkenen is een plan op hoofdlijnen ontwikkeld. Daar waar mogelijk zijn ook de doelen van anderen (gemeente, grondeigenaren etc.) meegenomen.

Als onderdeel van het waterbeheerplan is een uitvoeringsparagraaf opgesteld. De nodige maatregelen zullen gefaseerd worden uitgevoerd, waarbij de aan de Kaderrichtlijn Water gerelateerde maatregelen bijzondere aandacht vragen, omdat hieraan een resultaatsverplichting is gekoppeld. Voor het Schoonebeekerdiep betekenen deze maatregelen in ieder geval de aanleg en onderhoud van natuurvriendelijke oevers.

Voor andere maatregelen, bijvoorbeeld in het kader van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) geldt een inspanningsverplichting. Het Schoonebeekerdiep is vanuit de WB21-maatregelen aangemerkt als waterbergingsgebied voor 800.000 m3.

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan Zwartemeer, Sportlandgoed is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

3.5.5 Gebiedsspecifieke kenmerken

In het kader van de uitgangspunten Waterbeheer 21ste eeuw (WB21), het Beheersplan en de Nota Stedelijk Waterbeheer van het waterschap is het noodzakelijk om anders om te gaan met watersystemen. Schoon water dient schoon te blijven en niet op de riolering te worden aangesloten (afkoppelen van het vuilwaterriool). Duurzaam omgaan met onze omgeving en het water (grond- en oppervlaktewater) zijn de uitgangspunten. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Door het waterschap is bij realisatie van het sportlandgoed het volgende opgemerkt.

  • Geen aansluiting van waterstromen (vuil of schoon) op De Runde
  • De centrale recreatieplas zal geïsoleerd worden van z'n omgeving. Geen interne sloten aansluiten op de recreatieplas om toevoer van voedingsstoffen te voorkomen. Een vast streefpeil in de recreatieplas wordt verwacht op +14,40 m NAP door grondwater gevoed. Een nooduitlaat zal vanuit de recreatieplas niet nodig zijn op het omringende oppervlaktewater. Peilstijgingen door hemelwater zijn minimaal.
  • De recreatieplas ligt op zijn diepste punt op ca. +9,40 m NAP (5 meter waterdiepte) met daar omheen variërende flauwe onderwatertaluds (1:10, 1:5, 1:3).
  • Door de interne watergangen en de recreatieplas zullen er geen wijzigingen optreden naar de omgeving ten aanzien van het grond- en oppervlaktewatersysteem.
  • Aanvoer van voedingsstoffen worden voorkomen door oevers en bodem van de plas humusarm te houden.
  • De overige watergangen (sloten) binnen het plangebied ontvangen het overtollig hemelwater van daken en straatverhardingen.
  • De afvoer uit de interne watergangen zal plaatsvinden op de hoofdwatergang langs de noordzijde van het plangebied, plaatselijk bekend als Westera's wijk. Voor deze sloten zal het waterschap om advies worden gevraagd, om te bepalen op welk waterpeil de sloten worden ingesteld en bij welk maximaal waterpeil er een nooduitlaat zal worden ingesteld. De Westera's wijk heeft een zomerpeil van +14,90 m NAP en een winterpeil van +14,40 m NAP.
  • Via een pompsysteem, is de initiatiefnemer voornemens, in de watergangen een circulatie tot stand te brengen dat de waterkwaliteit positief dient te beïnvloeden. Met een helofytenfilter en het tegengaan van stilstaand water zijn dit positieve ontwikkelingen.
  • Activiteiten binnen de bestemming “Sportlandgoed” (o.a. paintball) geven geen nadelig effect aan de interne waterkwaliteit en deze watergangen hebben geen aansluiting op de recreatieplas of de Runde.

Schoon water en Afvalwater

Het hemelwater is afgekoppeld van de riolering (DWA) en wordt zichtbaar afgevoerd naar de watergangen binnen het plangebied. De watergangen geven ruim voldoende berging en extreme peilstijgingen worden niet verwacht. Voor het hemelwater afkomstig van de (half) open verhardingen (paden en parkeerplaatsen) worden eventueel bodempassages (afvoer regenwater via een grondlichaam (zandbed)) aangelegd, waardoor verontreinigingen worden gefilterd voordat het in de watergangen terecht komt. Ook de drainage van het sportveld en/of camping worden aangesloten op de interne watergangen die niet in verbinding staan met de recreatieplas of De Runde.

Het afvalwater wordt via een persriool naar de centrale rioolput bij het hoofdgebouw gepompt. Het hoofdgebouw zelf heeft een vrij-vervalriool, naar dezelfde centrale rioolput. Vanaf hier wordt het afvalwater verpompt, via een zinker onder De Runde met een minimale gronddekking van 1,50 meter ten opzichte van de bodem van De Runde, naar het gemeentelijk riool aan het Van Echtenskanaal.

Afvalwater

Het afvalwater van het sportlandgoed wordt afgevoerd naar het gemeentelijke riool aan het Van Echtenskanaal. Dit riool sluit aan op het rioolstelsel van de kern Zwartemeer en voert onder vrij verval af naar het rioolgemaal van het waterschap Velt en Vecht aan de Meerwijk in Zwartemeer. Van hieruit wordt het afvalwater door middel van een persleiding getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Velt en Vecht aan de Dikkewijk te Nieuw-Amsterdam. Het effluent van deze rioolwaterzuiveringsinstallatie loost op de Hoogeveensche Vaart.

3.5.6 Wateradvies waterschap

Het concept - ontwerpbestemmingsplan is in het kader van vooroverleg aan het waterschap voorgelegd. Het waterschap heeft aangegeven met het plan plan te kunnen instemmen. De reactie is opgenomen in de bijlage 1.

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige structuur

4.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied maakt deel uit van het veenkoloniale landschap van de Drentse en Groningse veenkoloniën. Het huidige landschap is ontstaan door afgravingen van het voormalige hoogveen vanaf eind 19e eeuw. Deze ontginningen horen bij de nog relatief jonge veenontginningen van Nederland.

Voor de vervening werden watergangen aangelegd ten behoeve van de afvoer van het gewonnen turf en de ontwatering van de grond. Langs deze zogenaamde 'hoofddiepen' werden toen de huizen van de veenarbeiders gebouwd. Op deze manier ontstonden er in de loop der tijd lintvormige dorpen zoals Barger-Compascuum en Zwartemeer.

Haaks op de hoofddiepen werden zijkanalen gegraven, de wijken genoemd. Vanuit deze watergangen werd het veen afgegraven en aan één zijde langs de wijk op de ertussen liggende legakkers gedeponeerd.

Het dorp Zwartemeer dankt zijn naam aan het gelijknamige meer dat tot de aanleg van het Van Echtenskanaal op de plek van het dorp gelegen was. De in noordelijke richting lopende Runde werd door het Swartemeer gevoed. De aanleg van het Van Echtenskanaal heeft ervoor gezorgd dat het Swartemeer leegliep

De Runde was een veenbeek in Zuidoost-Drenthe vormde oorspronkelijk de bovenloop van de Ruiten Aa. De beek ontsprong in het Zwarte Meer, waar later de nederzetting het gelijknamige dorp werd gevestigd nadat het meer was drooggevallen. Vanaf 2005 is beek gereconstrueerd. Een deel van deze herstel veenbeek loopt ten zuiden van het sportlandgoed.

Het kanalen systeem rondom het dorp Zwartemeer bestaat uit het Van Echtenskanaal en het Verlengde Oosterdiep. Het Van Echtenskanaal is vernoemd naar de compagnie die vanaf 1886 het doortrekken van de Hoogeveensche Vaart overnam van de Drentse Kanaalmaatschappij (DKM) uit Amsterdam. Deze maatschappij wilde de veengronden in Zuidoost Drenthe ontsluiten door middel van de Hoogeveensche Vaart. De maatschappij kocht het Amsterdamscheveld op en het dorp Nieuw-Amsterdam ontstond.

In 1886 bereikte de Hoogeveensche Vaart haar meest zuidelijke punt. De Nieuwe Echtensveen Compagnie (NEC) nam vanaf dat moment het werk van de Drentse Kanaalmaatschappij over en trok de vaart, onder de naam Echtensvaart door naar de Duitse grens, die in 1893 werd bereikt. Vanaf ongeveer 1900 werd vanaf de Echtensvaart in noordelijke richting begonnen met het graven van het Verlengde Oosterdiep richting Barger-Compascuum.

Het dorp Zwartemeer ontstond in de eerste instantie als landbouwnederzetting. Vanaf 1860, het Van Echtenskanaal was nog niet tot Zwartemeer doorgetrokken, vestigden boeren zich in het zuidoostelijke deel van de gemeente Emmen om boekweit te gaan telen. Pas toen de vaart tot aan de grens werd doorgetrokken, kwam Zwartemeer onder invloed van de veenontgravingen en kreeg het dorp het karakter en de functie van veenkolonie. De dorpsnaam Zwartemeer duikt pas vanaf 1918 op in officiële stukken.

4.2 Ruimtelijke structuur

Het hoogveenontginningslandschap kenmerkt zich door de rechte kanalen en de daarop loodrechte wijken. Deze wijken verdelen het agrarisch gebied in grote, rechte en rationeel ingerichte kavels. Door deze grote landbouwkavels ontstaan er grote, open en relatief vlakke gebieden waar zich weinig opgaande beplanting bevindt.

In het hoogveenontginningsgebied speelt het water nog steeds een belangrijke rol. De hoofdkanalen en de haaks erop liggende wijken zijn nog goed herkenbaar en delen het gebied duidelijk in. Deze watergangen zijn daarom belangrijke elementen in het gebied. Zo ontstaat er een duidelijke ordening van het landschap; een structuur van een rechtlijnig patroon van kanalen, sloten en wegen.

Het plangebied waar het sportlandgoed gerealiseerd zal worden, was tijdelijk bebost. Dit tijdelijke productiebos van populieren is volgens planning begin 2005 gekapt. Door dit tijdelijke bos ontbrak de kenmerkende openheid van het veenkoloniale landschap. Verder westelijk, richting Klazienaveen, is deze openheid nog volop aanwezig.

Het tracé van het voormalige veenbeekje de Runde heeft vooral een cultuurhistorische waarde. Dit afwaterende beekje slingerde destijds door het veenmoeras. Deze waterloop zorgt voor schoon toegevoerd water in het glastuinbouwgebied het Rundedal. Langs de oever van het beekje is een natuurlijke landschapszone aangelegd.

Ten noorden van het plangebied bevinden zich twee belangrijke natuurgebieden met grote ecologische waarde: het Oosterbos en het Veenpark. Het zijn unieke niet afgegraven veenrestanten waar veel planten- en diersoorten te vinden zijn. Ten zuiden van het plangebied ligt het Bargerveen; een 2000 hectare groot natuurreservaat dat uniek is in Nederland en ver daarbuiten. Het Bargerveen is dan ook aangewezen als Natura 2000 gebied.

4.3 Verkeersstructuur

Het plangebied ligt ten noorden van het Verlengde Van Echtenskanaal NZ. Via deze weg wordt het sportlandgoed ook ontsloten. Het plangebied heeft meerdere ontsluitingen voor langzaam verkeer (voetgangers, fietsers) en één voor autoverkeer. De toegang voor autoverkeer bevindt zich aan het Verlengde Van Echtenskanaal NZ.

Bezoekers zullen óf via het dorp Klazienaveen óf langs het dorp Zwartemeer het recreatiegebied bereiken. Binnen het recreatiegebied is een autoroute die langs de verschillende parkeerplaatsen leidt. Deze route is niet doorgaand en uitsluitend bestemd voor bezoekers. Binnen het sportlandgoed zijn een drietal gebieden ingericht als parkeerterrein. Het aantal parkeerplaatsen is gebaseerd op de te verwachten bezoekersaantallen. Het aantal parkeerplaatsen is in de afgelopen jaren ruim voldoende gebleken.

Naast de hoofdontsluiting is er nog een fietspad dat gedeeltelijk over het sportlandgoed loopt. Dit fietspad loopt langs De Runde en is vanaf het Verlengde Van Echtenskanaal NZ door middel van een brug over De Runde te bereiken. Deze brug bevindt zich nabij het hoofdgebouw. Het fietspad loopt lans de oostzijde van het sportlandgoed verder in noordelijke richting onder de A37 door naar het Rundedal. Het fietspad vindt ook aansluiting op de Zuidervaart ZZ.

Langs het Verlengde Van Echtenskanaal NZ zijn verkeersremmende voorzieningen getroffen. De maximale snelheid is van 80 km/uur terug gebracht naar 60 km/uur en er is een drempel aangelegd. Er zijn geen nadere maatregelen nodig.

4.4 Groenstructuur

Het sportlandgoed heeft een natuurlijke uitstraling. Materialen die voor gebouwen en andere bouwwerken zijn toegepast bestaan voornamelijk uit hout, baksteen en glas, of hebben deze uitstraling.

De bebouwing op het sportlandgoed (kleedruimtes, toiletgebouwen, dienstgebouwen, etc.) is zo vormgegeven dat er een relatie bestaat met de omgeving. Dat wil zeggen natuurlijke kleuren, eenvoudige vormgeving en rekening houdend met zichtlijnen, etc.

Het restaurant is zowel vanaf de weg als vanuit het plangebied goed zichtbaar. Dit gebouw heeft zowel een voorkant naar de openbare weg als naar het landgoed. Het gebouw vormt de poort voor het sportlandgoed en is beeldbepalend vanaf het Verlengde Van Echtenskanaal NZ.

Hoofdstuk 5 Beschrijving ontwikkeling

5.1 Algemene planbeschrijving

Het bestemmingsplan kent twee bestemmingen Groen en Recreatie.

Bestemming groen

Een deel van de gronden zijn bestemd voor groen. Op deze gronden mogen bouwwerken worden opgericht.

- Pad

Dit is ingang voor fietsers en voetgangers.

- Zonneakker

Op het perceel met deze gelegen aan het Van Echtenskanaal is voorzien in de plaatsing van zonnepanelen. De gronden waar de panelen zijn toegestaan zijn specifiek aangegeven.

Bestemming recreatie

Deze bestemming vormt het hart van het sportlandgoed en is onderverdeeld in de volgende gebieden: Hieronder volgt een beschrijving van de afzonderlijke onderdelen van het sportlandgoed.

- Bos en groenvoorzieningen

Volgens de bestemmingsbepalingen is het mogelijk om binnen het gehele plangebied bos aan te planten behalve direct aansluitend aan de perceelsgrenzen van het sportlandgoed. Hier dient een zone van 10 meter onbebost te blijven i.v.m schaduwwerking en wortelschade ten koste van het naastliggende agrarische gebied. Hiervoor is een aanduiding op de verbeelding opgenomen, te weten "bebossing uitgesloten". Het bos bestaat uit inheemse boom- en struiksoorten.

- Sportveld

Hier bevinden zich de sportvelden en tennisbanen.

- Horeca

Op het zuidelijke deel van het plangebied bevindt zich de horecagelegenheid. Deze horecagelegenheid bestaat uit twee restaurants en een (sport)café, een evenementenhal, terrassen en diverse vergaderruimten. De evenementenhal is geschikt voor het houden van themafeesten en het houden van concerten.

Alle onderdelen worden in één gebouw ondergebracht en deze vormt het hoofdgebouw van het sportlandgoed. Het restaurant is voor fietsers direct bereikbaar vanaf het Verlengde Van Echtenskanaal NZ via een fietsbrug over de Runde.

Door situering van het gebouw twee voorkanten krijgen, één op de weg gericht en één op het landgoed gericht. Omdat de toegang tot het landgoed zich hier bevindt voor langzaam verkeer (fietsers, voetgangers) heeft het gebouw een poortfunctie. Om deze reden is de aarden wal hier onderbroken.

- Paintball- en survivalarena

Alleen dit deel van het sportlandgoed mag worden gebruikt om te paintballen. Het terrein is hiervoor speciaal ingericht. Ook zijn er verschillende hindernissen zoals bijvoorbeeld touwen, netten, banden, bruggen enzovoorts voor het survivalparcours aangebracht.

- Pitch en Putt

Hier bevindt zich een 18 holes golfbaan speciaal voor pitch- and putt.

- Water

De recreatieplas heeft een oppervlak van 2 hectare.

- Kampeerterrein

Het kampeerterrein biedt ruimte aan maximaal 80 plaatsen voor kampeermiddelen. Het is niet toegestaan om stacaravans en chalets op de camping te plaatsen.

- Verblijfsrecreatie
Er 35 blokhutten aanwezig. Deze laatste hebben een oppervlak van maximaal 35 m2. De camping bevindt zich aan de noordzijde van het sportlandgoed, ingesloten door de overige recreatieve voorzieningen. Ook is in dit gebied een bedrijfswoning toegestaan.

- Klimtoren

Het plan maakt de bouw van een klimtoren van maximaal 30 meter hoog mogelijk (klimtoren, uitkijktoren en abseiltoren). De toren wordt zo vormgegeven dat er geen overlast ontstaat voor direct omwonenden.

- Parkeerterrein

Op deze gronden mag worden geparkeerd

- Evenemententerrein

Niet het gehele sportlandgoed mag worden gebruikt voor evenementen. De plaatsen waar evenementen mogen worden gehouden zijn specifiek aangeduid.

- Ontsluiting

Hier bevindt zich de hoofdentree van het sportlandgoed.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting op het bestemmingsplan

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan Zwartemeer, Sportlandgoed is in overwegende mate een beheersplan. Nieuw zijn de beperkte mogelijkheid tot het rijden met buggy's en het houden van evenementen buiten.

Het doel van dit bestemmingsplan is het actualiseren van het geldende planologische regime, waarbij het vastleggen van de bestaande situatie het belangrijkste uitgangspunt is. Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" van het ministerie van VROM.

6.2 Inventarisatie

De inventarisatie van het plangebied heeft op verschillende manieren plaatsgevonden. Begonnen is met het bekijken en vergelijken van de vigerende bestemmingsplannen met de meest recente topografische ondergrond en luchtfoto. Hierbij is gelet op veranderingen van de topografische ondergrond en luchtfoto ten op zichte van het vigerende bestemmingsplan.

6.3 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.4 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

Bouwregels

In de bestemming recreatie zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel, die is vastgelegd door middel van de aanduiding 'gevellijn'. Dit betekent dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Daarnaast is op de verbeelding per bestemmingsplan de maximale bouw- en/of goothoogte aangegeven. Waar het wenselijk is om het huidige bebouwingsbeeld in stand te houden zijn tevens aanduidingen opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken of de kapvorm van daken.

Flexibiliteit

Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitsbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerking treden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogte differentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Cultuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ter waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 5.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.4.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.4.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan diverse aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten nadere specificaties met betrekking tot gebruik of bouwen.

Artikel 3 groen

De gronden direct gelegen aan het Van Echtenskanaal gelegen direct naast de woningen.

Door het sportlandgoed is verzocht om medewerking aan de plaatsing van 900 vierkante meter aan zonnepanelen ter plaatse van het hoofdgebouw. Op de locatie waar in het vorige bestemmingsplan was voorzien in de bouw van een bedrijfswoning is nu voorzien in de aanleg van zonnepanelen. De zonnepanelen moeten worden geplaatst op het achterste gedeelte van het perceel en worden voorzien een groene afschermende haag zodat vanaf de straat geen rechtstreeks zicht is op de panelen.

Artikel 4 recreatie

De binnen artikel 4 gelegen gronden zijn bestemd voor dagrecreatieve, bos en groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn de gronden nader aangeduid voor: camping, zwemplas, paintball- en survivalarena, golfcourse sport en tennisbanen, horeca, terrassen, klimtoren, evenemententerrein en verblijfsrecreatie. Ook de hoofdentree en de fietsverbinding zijn specifiek op de verbeelding aangeduid. Per functieaanduiding gelden specifieke bouwbepalingen. Deze staan in artikel 4.2. In artikel 4.4 zijn specifieke gebruiksregels opgenomen die met name betrekking hebben op het houden van evenementen, (aantal dagen, bezoekersaantallen, tijdstip van het jaar) en het rondrijden met buggy's op het sportlandgoed. Het komen en gaan van buggy's buiten het sportlandgoed valt nadrukkelijk niet onder dit verbod.

6.4.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Met artikel 5 Anti-dubbeltelregel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

In artikel 6 Algemene bouwregels zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouw onderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels bevat afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30 m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed- en breakfast.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Het bestemmingsplan bevat in artikel 8 algemene wijzigingsregels in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

6.4.4 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

Bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 9 overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

In het slotartikel 10 slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Zwartemeer, Sportlandgoed".

6.5 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld voor bestemmingsplannen. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Hierbij maakt de gemeente Emmen gebruik van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, daadwerkelijk wordt aangepakt. Voor wat betreft bestemmingsplannen wordt opgetreden in situaties met een uitstralend effect, een groot risico of met belangrijke planologische consequenties. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld illegaal bouwen, bouwen buiten bouwvlak, bouwen of in gebruik hebben van een gebouw in strijd met de bestemming.
Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke betrokkenheid

7.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen

Het college heeft het bestemmingsplan Zwartemeer, Sportlandgoed vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het houden van een inloopbijeenkomst.

7.1.1 Overleg

Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.
De drie ontvangen reacties zijn opgenomen in de bijlage. De provincie merkt op dat in het plan geen sprake is van een provinciaal belang.

De Veiligheidsregio Drenthe heeft een aantal opmerkingen. De tekstuele suggesties zijn overgenomen. Dit heeft evenwel niet geleid tot aanpassing van de planregels en van de verbeelding.

Het Waterschap heeft aangegeven met het plan te kunnen instemmen.

7.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Tegen het bestemmingsplan Zwartemeer, Sportlandgoed is een zienswijze ingediend. De zienswijze heeft aanleiding gegeven tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd. De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

Het voorliggende bestemmingsplan Zwartemeer, Sportlandgoed betreft een actualisatie van diverse oude bestemmingsplannen.  Uitgangspunt is dat bestaande bouwrechten door de gemeente worden gerespecteerd. In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen. Aan het bestemmingplan zijn behoudens het opstellen van het bestemmingsplan dan ook geen kosten verbonden. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval in z'n geheel gedekt uit het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde gelden voor het actualisering van bestemmingsplannen. Het kostenverhaal is dus anderszins verzekerd, waardoor vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.