direct naar inhoud van 3.4 Milieu
Plan: Nieuw-Amsterdam, Zijtak OZ 104 (Pluimveehouderij)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2011031-0701

3.4 Milieu

3.4.1 MER

MER Beoordelingsplicht
De bedrijfsactiviteiten vallen onder de activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage.

In het kader van de aanvraag Milieuvergunning is een MER beoordeling uitgevoerd. Het college heeft in mei 2011 besloten dat geen milieueffectrapportage gemaakt hoeft te worden. Dit besluit heeft vanaf 31 mei 2011 ter inzage gelegen voor een periode van 6 weken. De MER Beoordeling en het besluit zijn opgenomen in Bijlage 4.

PlanMER
De voorliggende bestemmingsplanherziening is in principe ook PlanMER-plichtig. Echter, zoals aangegeven heeft voor de plangebied in het kader van het Besluit MER reeds een MER beoordeling plaatsgevonden. Omdat het voorliggende bestemmingsplan niet meer activiteiten toestaat dan in genoemde MER beoordeling is beoordeeld, is geen afzonderlijke PlanMER meer noodzakelijk.

3.4.2 Wet Milieubeheer

In september 2010 is een aanvraag ingediend voor een revisievergunning Milieu. De aanvraag is afgestemd op het huidige bouwplan. De aanvraag is ingediend in verband met de benodigde aanpassing van de vleeskuikenstallen om te kunnen voldoen aan de maximale emissie-eisen uit het Besluit huisvesting en het realiseren van een nieuwe pluimveestal. Het aantal vleeskuikens wordt uitgebreid. Gebleken is dat de gewenste situatie vergunbaar is. De ontwerp beschikking heeft ter inzage gelegen en de vergunning is op 22 september 2011 verleend.

In het kader van de milieuvergunning en de MER beoordeling zijn de noodzakelijk milieu-onderzoeken uitgevoerd. Deze zijn ook van belang voor de ruimtelijke afweging binnen dit bestemmingsplan. De conclusies uit de onderzoeken worden in de volgende paragrafen toegelicht.

3.4.3 Geur

De gemeente Emmen kent geen afzonderlijke geurverordening en toetst derhalve aan de wettelijke geurnormen uit de Wet Geurhinder en Veehouderij.

Voorgrondbelasting
Op grond van de wet Geurhinder en Veehouderij geldt voor geurgevoelige objecten buiten een concentratiegebied, gelegen binnen de bebouwde kom een geurbelastingsnorm van maximaal 2,0 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten een concentratiegebied, gesitueerd buiten de bebouwde kom, dient een norm van maximaal 8,0 odour units per kubieke meter lucht te worden gehanteerd. Aan de hand van de dichtheid van de bebouwing, de verkavelingsstructuur en de bebouwingssamensteling is bepaald voor welke woningen een geurbelasting van 2 respectievelijk 8 odeur eenheden per kubieke meter lucht wordt gerekend. Deze is gelijk aan de indeling zoals die is gehanteerd is ten tijde van de milieuvergunningverlening d.d. 22 september 2011

Om te bepalen wat de geureffecten zijn van de uitbreiding, zijn geurberekeningen uitgevoerd met behulp van het programma V-Stacks. Uit de berekeningen blijkt dat:

  • 1. Er geen overschrijding plaatsvindt van de normen uit de Wet Geurhinder en Veehouderij. Uit het aangeleverde verspreidingsberekening blijkt dat ter plaatse van de woningen van derden wordt voldaan aan de geurnormen van 2 respectievelijk 8 odeur eenheden per kubieke meter lucht.
  • 2. In alle situaties de geurbelasting na uitbreiding afneemt ten opzichte van de bestaande situatie. Dit heeft te maken met vergunde luchtsnelheden en emissiepunten die op grotere afstand van de geurgevoelige objecten komen te liggen.

De geurverspreidingsberekeningen van de bestaande en de gewenste situatie zijn opgenomen in Bijlage 5.

Achtergrondbelasting
Voor de berekening van de achtergrondbelasting zijn dezelfde geurgevoelige objecten (receptoren) gebruikt als bij de berekening van de voorgrondbelasting. Alle veehouderijbedrijven in een straal van 2 km om het veehouderijbedrijf aan de Zijtak OZ 104 zijn meegenomen. Binnen de gemeente Emmen zijn de veehouderijen waarvoor vaste afstanden gelden niet meegenomen in het bronnenbestand, omdat deze geen bijdrage leveren aan de geurbelasting.

Vanwege de grote afstand van de andere betrokken intensieve veehouderijen (twee), is de cumulatieve geurbelasting maar weinig hoger zijn dan de berekende individuele geurbelasting. De voorgrondbelasting in de gebiedsgerichte geurbeoordeling is hiermee bepalend. De berekening van de cumulatieve geurbelasting is opgenomen in Bijlage 5.

Bedrijven omgeving
De locatie Zijtak OZ 104 is niet gelegen is binnen de geurhindercirkel van een ander agrarisch bedrijf. De uitbreiding legt derhalve geen beperkingen op aanwezige bedrijven in de omgeving.

3.4.4 Ammoniak

De wet Ammoniak en Veehouderij (Wav) is op 8 mei 2002 in werking getreden. De bijbehorende Regeling Ammoniak en Veehouderij (Rav) is eveneens op 8 mei 2002 in werking getreden. De Wav maakt voor wat betreft de gevolgen van de ammoniakemissie uit veehouderijen onderscheid tussen bedrijven binnen 250 meter van een kwetsbaar gebied en bedrijven daarbuiten. Binnen de zone van 250 meter rondom een kwetsbaar gebied geldt een vestiging- en uitbreidingsverbod en een emissieplafond. Buiten de zone van 250 meter rondom een kwetsbaar gebied worden geen eisen aan het niveau van de ammoniakemissie en depositie gesteld. Het bedrijf ligt op meer dan 250 meter van een gebied dat is aangewezen als kwetsbaar gebied. De aanvraag is derhalve in overeenstemming met de Wav.

Het Besluit huisvesting is per 1 april 2008 in werking getreden. Met het Besluit huisvesting wordt invulling gegeven aan het algemene emissiebeleid voor heel Nederland. Het Besluit huisvesting bepaalt dat dierenverblijven, waar emissie-arme huisvestingssystemen voor beschikbaar zijn, emissie-arm moeten zijn uitgevoerd. Het besluit kent maximale emissiewaarden. De in de voorliggende situatie toegepaste stalsystemen voldoen aan het Besluit huisvesting.

 

3.4.5 Bodem

Het plangebied bevat geen locaties die voor wat betreft bodemverontreiniging verdacht zijn (historisch verdacht als gevolg van in het verleden uitgevoerde bodembedreigende activiteiten). Ook bevat het plangebied geen locaties waar de milieukundige bodemkwaliteit is onderzocht en waarbij geconstateerd is dat de locaties verontreinigd zijn. Tot slot zijn geen locaties bekend waar ondergrondse tanks aanwezig zijn danwel aanwezig zijn geweest. Voor de daadwerkelijke bouwontwikkelingen zal de bodem conform de uitgangspunten van de bouwverordening moeten worden onderzocht.

3.4.6 Geluid

Door G&O Consult is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Met het onderzoek is de bedrijfssituatie berekend en getoetst aan de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening uit 1998 (milieugevolgen activiteit) en de Circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996 (indirecte hinder). Het onderzoek is opgenomen in de Bijlage 6.

Milieugevolgen activiteit
Zowel het langetermijngemiddeld beoordelingsniveau als het maximale geluidsniveau etmaalwaarde wordt in de representatieve bedrijfssituatie niet overschreden. Indien er met regelmaat stallen worden schoongemaakt of wanneer er incidenteel vleeskuikens of landbouwproducten worden afgevoerd, vinden er overschrijdingen plaats van langetermijngemiddelde en maximale geluidsniveau op omliggende woningen van derden, als gevolg van de activiteiten met shovels of vrachtwagens. Om geluidshinder ten gevolge van de inrichting te voorkomen dan wel te beperken zijn geluidsvoorschriften in de milieuvergunning opgenomen. Met inachtneming van deze voorwaarden is het plan akoestisch gezien vergunbaar.

Indirecte hinder
De indirecte hinder voldoet in de representatieve en regelmatig afwijkende bedrijfssituatie aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), feitelijk is deze 46 dB(A).

3.4.7 Lucht

De wijze van berekening van de concentraties luchtverontreinigende stoffen is vastgelegd in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Voor de veehouderij zijn voor de diverse diersoorten en stalsystemen specifieke emissiefactoren vastgesteld.

Voor agrarische bedrijven is met name de emissie van fijnstof relevant. Voor zwevende deeltjes zijn de volgende normen opgenomen; een jaargemiddelde achtergrondconcentratie van maximaal 40 ìg per m3 en een 24-uursconcentratie van 50 ìg per m3 dat maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden. Voor stikstofdioxide geldt als grenswaarde een jaargemiddelde concentratie van 40 ìg per m3.

Uit de grootschalige concentratiekaart van het Milieu en Natuur Planbureau blijkt, dat de achtergrondconcentratie van fijnstof in de omgeving van het bedrijf 21,3 ìg per m3 bedraagt. Er wordt een correctiefactor vermeld voor zeezout. Voor de gemeente Emmen bedraagt deze 4 ìg per m3 voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof.

Met behulp van het verspreidingsprogramma ISL3a is een berekening van de fijnstofemissie gemaakt. De berekende waarden zijn weergegeven zonder de reeds genoemde zeezoutcorrectie. Uit de berekening blijkt, dat de gestelde grenswaarde ten aanzien van fijnstof niet wordt overschreden.

De door Exitus aangeleverde berekening van fijnstofemissie is in Bijlage 7 opgenomen.