direct naar inhoud van 3.4 Milieu
Plan: Weerdinge, Holtstraat 44 (schapenhouderij)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2011013-0701

3.4 Milieu

In deze paragraaf worden vanuit een duurzame ruimtelijke ordening de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.

3.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is geconstateerd dat er geen bedrijvigheid in de directe nabijheid aanwezig is. Ook BEVI-bedrijven zijn niet aanwezig. Op haar beurt veroorzaakt de schapenhouderij geen onevenredige invloed op haar omgeving. Omtrent indirecte hinder wordt verwezen naar de paragraaf over geluid.

3.4.1.1 Schapenhouderij

Het voornemen tot het meer bedrijfsmatig houden van schapen valt onder de vergunningsplicht ingevolge de Wet Milieubeheer. Een grondgebonden schapenhouderij met 200 fokooien en bijbehorende lammeren is op basis van de Wet geurhinder op deze locatie in principe inpasbaar. Het Besluit landbouw is niet van toepassing. De Wet ammoniak biedt in dit geval geen belemmeringen. Geconcludeerd kan worden dat er geen milieutechnische belemmeringen zijn voor de inpassing van een dergelijke grondgebonden schapenhouderij. Aan het aspect indirecte hinder wordt in de paragraaf over geluid aandacht besteed.

3.4.2 Bodem

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.
Binnen de gemeente Emmen wordt op vele manieren grond hergebruikt en toegepast. Al het hergebruik en toepassen van grond dient te worden gemeld bij de gemeente Emmen. Bij de melding dient tevens een milieuhygiënische verklaring te worden overlegd om te bepalen wat de kwaliteit van de grond is. Soms is het mogelijk om grond her te gebruiken of toe te passen zonder milieuhygiënische verklaring. De gemeente Emmen heeft hiervoor in februari 2007, op basis van de Vrijstellingsregeling grondverzet, een bodemheersplan en bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Grond afkomstig van een locatie, welke als niet verdacht wordt beschouwd van bodemverontreiniging, kan op basis van de bodemkwaliteitskaart worden hergebruikt of toegepast. De bodemkwaliteitskaart van de gemeente Emmen is maximaal 5 jaar na vaststelling geldig. Vanaf 1 juli 2008 geldt het Besluit bodemkwaliteit als nieuw beleidskader voor grond, baggerspecie en bouwstoffen. Omdat de gemeente Emmen de bodemkwaliteitskaart heeft vastgesteld blijft het mogelijk om grond her te gebruiken of toe te passen via de bodemkwaliteitskaart.

Gelet op de historie van het plangebied, de verwachting dat er geen onevenredige bodemverontreiniging heeft plaatsgevonden, het feit dat de woning er al staat en nu slechts een schuur wordt gebouwd, is het voeren van een bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. In kader van de bouwvergunning kan dit nader worden bezien.

3.4.3 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Voor het plangebied Weerdinge, Holtstraat 44 (schapenhouderij) geldt dat in de bestaande situatie en in de nieuwe de geluidscontour van 50 dB(A) van belang is. Gelet op de grootte van de grondgebonden schapenhouderij en het tiype werkzaamheden zijn er geen geluidsbronnen die onderzocht dienen te worden op overlast. Daarmee zal de geluidscontour van kleine grootte zijn en is geconstateerd dat er binnen deze contour geen woning van derden of andere kwetsbare objecten aanwezig. Geconcludeerd kan worden dat de grondgebonden schapenhouderij zelf geen overlast veroorzaakt.

De verkeersbewegingen, die verbonden kunnen worden aan de inrichting, de schapenhouderij, worden gezien als indirecte hinder in de vorm van geluidsoverlast. Ookhierbij dient naar de geluidscontour van 50 dB(A) langs de Holtstraat gekeken te worden. De contour wordt door de toename van verkeersbewegingen met 8 in kleine mate gewijzigd. Uit de berekening blijkt dat binnen deze contour geen woning van derden of andere kwetsbare objecten aanwezig zijn. Deze berekening is opgenomen in de bijlage 2.

Gelet op de mate van wegverkeer aan de Holtstraat, kan worden geconcludeerd dat de woningen langs deze weg en de bedrijfswoning geen onevenredige hinder ondervinden. Omdat het bestaande woningen betreffen, kan worden aangenomen dat het binnenniveau van 33 dB(A) telkens is gewaarborgd.

3.4.4 Lucht

De Wet luchtkwaliteit heeft als doel om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging tegen te gaan. Anderzijds geeft de wet mogelijkheden voor het creeren van ruimtelijke ontwikkelingen.
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Grote projecten zoals bedrijventerreinen of infrastructuur dragen juist wel bij 'in betekende mate' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het begrip 'in betekende mate' doelt op een bepaalde norm van fijn stof en stikstofdioxide welke bij overschrijding een negatief effect hebben op de luchtkwaliteit.
Eveneens een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
In de Wet Milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat bij het voorbereiden van ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, de luchtkwaliteit moet worden betrokken in de afwegingen. In de Wet Milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen welke het niveau aangeven van de buitenluchtkwaliteit dat op een bepaald moment zoveel mogelijk moet zijn bereikt of in stand moet worden gehouden.
Om te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarin grenswaarden worden overschreden of bestaande overschrijdingen toenemen, moet bij het opstellen van ruimtelijke plannen getoetst worden aan de grenswaarden. Een eventuele toename of overschrijding van deze waarden kan als consequentie hebben dat bepaalde nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk zijn.

3.4.4.1 Notitie geurhinder

In het kader van de uitbreiding van het bedrijf dient gkeken te worden naar de normen in kader van de Wet geurhinder. Het plangebied ligt binnen nederland in een "niet-concentratiegebied", waarbij de maximale geurnorm buiten de bebouwde kom 8ouE/m3 mag bedragen. Uit de berekening bljikt dat deze norm door deze schapenhouderij niet wordt overschreden.

In het kader van de fijnstof is voor dit plan twee bronnen van belang. Ten eerste dient gekeken te worden naar de gevolgen van het houden van dieren en daarnaast ten gevolge van het wegverkeer. Omdat schapen slechts enkele maanden per jaar in de stal verblijven, is het mietmogelijk om door middel van berekeningen af te leiden welke emissiefactor van toepassing is. De aanname op basis van geiten en het algemene achtergrondniveau is dat toename van fijn stof door uitbreiding van het bedrijf gering en binnen de norm is.

Per etmaal zijn er 8 verkeersbewegingen ten behoeve van de schapenhouderij. Uit de worstcaseberekening komt naar voren dat de bijdrage van het extra verkeer in NO2 en PM10 niet van betekende mate is. Nader onderzoek is niet nodig en geconcludeerd kan worden dat de komst van het bedrijf in het kader van luchtkwaliteit geen belemmering is.