direct naar inhoud van 2.2 Provinciaal beleid
Plan: Buitengebied Emmen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2009072-0710

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie is vastgesteld op 2 juni 2010 en formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie kent een duidelijke relatie met bestaande programma's en plannen. In deze Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wro;
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De provincie heeft haar missie als volgt verwoord: "Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten". Onder een 'bruisend Drenthe' verstaat men een provincie waarin het goed wonen en werken is en waar voldoende te doen is voor jong en oud.

Deze missie is ingegeven door wat bewoners, mede-overheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De provincie heeft haar kernkwaliteiten samen met haar partners en de inwoners van Drenthe benoemd: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, naoberschap, menselijke maat en veiligheid. De provincie streeft naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten in samenhang te bezien.

Robuuste systemen en multifunctionele gebieden
De provincie maakt onderscheid tussen 'robuuste systemen' en 'multifunctionele gebieden'. Een systeem is robuust als een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren ervan. Binnen de robuuste systemen staat de ontwikkeling van de desbetreffende hoofdfunctie (wonen, werken, water, natuur of landbouw) voorop. Voor alle ontwikkelingen, dus ook die van de hoofdfunctie, geldt dat de ruimtelijke kwaliteit er door moet worden versterkt. De provincie benoemt vier systemen die de dragers zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe:

  • sociaal-economische systeem;
  • watersysteem;
  • natuursysteem;
  • landbouwsysteem.

Het robuuste watersysteem staat niet op zichzelf, maar valt samen met de andere systemen. Water leidt tot een verbijzondering van het natuur- en landbouwsysteem Multifunctionele gebieden zijn gebieden waar verschillende functies en ambities samenkomen. Het gaat hierbij vooral om de combinatie van landbouw, natuur, recreatie en landschappelijke waarden. Kenmerkend hiervoor is dat er – in tegenstelling tot de robuuste systemen – geen sprake is van een hoofdfunctie die leidend is in de ordening.

Ruimtelijke kwaliteit
De provincie wil ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe stimuleren. Deze kwaliteit zit in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk het versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

De provincie kijkt niet alleen naar de bovengrond, maar houdt ook rekening met de eigenschappen en functies van de ondergrond. Onze ondergrond kent een lange ontstaansgeschiedenis en is kwetsbaar voor veranderingen. Het is daarom noodzakelijk hier zorgvuldig mee om te gaan. De ondergrond is medestructurerend voor de bovengrondse ontwikkelingen.

Bij ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de structurerende werking van:

  • de waterinfrastructuur (voor landbouw, natuur en landschap);
  • de verkeers- en vervoersinfrastructuur (voor de stedelijke ontwikkeling en recreatie en toerisme);
  • de energie-infrastructuur en de energiepotentie van de ondergrond (voor de ontwikkeling van een duurzame energievoorziening).

Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, streeft de provincie naar het bundelen van wonen en werken. Verdichting gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.

Landbouw
Als doelstelling voor de landbouw wil de provincie de Drentse agribusiness in staat stellen haar positie op de Europese markt en op de wereldmarkt te versterken. De provincie maakt bij de functie 'landbouw' onderscheid tussen landbouw in gebieden die zijn aangeduid als 'robuuste systemen' en landbouw in multifunctionele gebieden. In de Omgevingsvisie worden in de gemeente Emmen het gebied in de Monden (indicatief) als robuuste landbouw aangeduid. In deze gebieden staat de landbouw voorop. Dit maakt schaalvergroting en meer geïndustrialiseerde vormen van landbouw mogelijk. Ook zijn dit de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en inplaatsen van agrarische bedrijven. Er is in deze gebieden geen ruimte voor andere grootschalige functies, bijvoorbeeld nieuwe grootschalige verblijfsrecreatie, natuur en vestiging van landgoederen en woonmilieus.

Voor de gebieden met de functie landbouw (kaart 1, Visie 2020) is het vaststellen van een maximale oppervlaktemaat de verantwoordelijkheid van de gemeente. Voor de multifunctionele gebieden geldt dat de maximale grootte van het bouwblok 1,5 ha is. Onder voorwaarde van ruimtelijke inpassing is een verdere vergroting mogelijk.

Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. Bij uitbreiding van het bouwvlak moet de SER-ladder worden toegepast en de uitbreiding moet ruimtelijk worden ingepast. Hierbij moeten de kernkwaliteiten in acht worden genomen.

Nieuwe vestigingen en de omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijven wordt door de provincie uitgesloten. Uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen en een neventak intensieve veehouderij bij bestaande grondgebonden bedrijven worden wel toegestaan. Het bouwblok bij uitbreiding bedraagt 1,5 hectare, dat bij winst voor milieu/dierenwelzijn en landschappelijke inpassing mag worden vergroot tot 2 hectare. Als eis geldt één bouwlaag. Verplaatsing van landbouwbedrijven naar de robuuste landbouwgebieden is mogelijk bij sanering, samenvoeging of het oplossen van een knelpunt (bijvoorbeeld naburige woningen, EHS); dit moet zich voordoen in Drenthe. Bij verplaatsing gaat de voorkeur uit nar de Veenkoloniën vanwege de plaatsingsruimte voor veehouderijen en het bestaande mesttekort.

Glastuinbouw wordt gebundeld op de glastuinbouwlocaties in de gemeente Emmen (Klazienaveen, Het Rundedal en Erica). Nieuwvestiging buiten deze locaties wordt uitgesloten.

Het gebied ten noorden van de A37 en ten oosten van Emmen en het gebied tussen Klazienaveen en Schoonebeek zijn aangewezen als proefgebied voor experimenten. Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van landbouw kunnen hier als eerste worden geïntroduceerd. Het kan hierbij gaan om innovaties op het gebied van huisvesting, nieuwe teelten, verduurzaming en duurzame energie.

Versterken van de sociaal-economische vitaliteit van de plattelandseconomie
De aanwezigheid van het MKB op het platteland levert een belangrijke bijdrage aan de sociaal-economische vitaliteit op het platteland. Het streven naar concentratie van bedrijvigheid in de steden wil dan ook niet zeggen dat daarmee geen ruimte wordt geboden aan bedrijvigheid op het platteland. In beginsel wordt daarbij vooral ruimte geboden aan bedrijven uit sectoren landbouw, recreatie & toerisme en het kleinschalig MKB.

Vrijkomende agrarische bebouwing
Veel bedrijvigheid op het platteland vestigt zich in vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). De provincie wil dat gemeenten zelf gaan bepalen welke activiteiten zij willen toestaan in de VAB. De provincie stelt de volgende randvoorwaarden:

  • de invulling van de VAB doet geen inbreuk op de ruimtelijke kwaliteit;
  • de nieuwe bedrijfsactiviteit heeft geen negatieve gevolgen voor de hoofdfunctie van het gebied;
  • de nieuwe bedrijfsactiviteit is kleinschalig van aard;
  • de woonfunctie van de VAB blijft gehandhaafd.

Wonen in het buitengebied/ Ruimte voor Ruimte-regeling
Uitgangspunt van het omgevingsbeleid is dat de bebouwing in het buitengebied de functie van het buitengebied ondersteunt. De provincie biedt ruimte voor woningbouw ter vervanging van landschapsontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen (Ruimte voor Ruimte-regeling). Deze regeling heeft als doel de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door het verwijderen van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen, die geen agrarische functie meer hebben en waarvoor ter compensatie van de sloop een woning mag worden gebouwd.

Bedrijfsverplaatsing
De geactualiseerde Ruimte voor Ruimte-regeling biedt ook meer mogelijkheden bij bedrijfsverplaatsing als er sprake is van milieuknelpunten en bij natuurontwikkeling. Bijvoorbeeld bij de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur, het behalen van Natura 2000-doelen of als een veehouderij vanwege ammoniakregelgeving van nadelige invloed is op een nabijgelegen natuurgebied. De regeling kan niet zonder meer worden toegepast als een bedrijf nog voldoende mogelijkheden heeft om te ontwikkelen. Verplaatsing is alleen toegestaan indien er sprake is van een knelpuntsituatie, al dan niet vanuit een kern, waarmee een milieuwinst wordt geboekt. Deze milieuwinst moet zijn aangetoond. Het zoeken naar een locatie voor een compensatiewoning is maatwerk. De landschappelijke waarden in een gebied zijn daarbij het uitgangspunt. Compensatiewoningen mogen niet worden gebouwd in gebieden die in de Omgevingsvisie zijn aangewezen met de functie natuur of beekdal. Toepassing van de regeling moet altijd leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijke gebied. In het beleidskader van de regeling geeft het college van Gedeputeerde Staten aan graag in overleg te gaan met gemeenten waar zich de situatie voordoet dat de regeling niet van toepassing blijkt, maar het toch wenselijk kan zijn om met maatwerk de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.

Landgoederen
Om Drenthe meer te profileren als woonprovincie, wil de provincie gezamenlijk met gemeenten en partners aantrekkelijke nieuwe woonconcepten ontwikkelen met meer ruimte voor experimentele architectuur. De provincie wil nieuwe kleinschalige woonmilieus laten ontwikkelen die passen bij de kwaliteiten en behoeften in een bepaald gebied. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan woonwensen en leefstijlen van kleine specifieke doelgroepen. Uitgangspunt bij de ontwikkeling van deze woonmilieus is een landschappelijk kader dat aansluit bij gebiedsspecifieke kernkwaliteiten. Het woonmilieu kan alleen worden ontwikkeld samen met andere functies, zoals het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, het verbeteren van voorzieningen, het realiseren van de water- en natuuropgave en het versterken van de recreatie. Zo kunnen meerdere doelstellingen worden gerealiseerd, wat maatschappelijk meerwaarde oplevert. Voorkeur wordt daarbij gegeven aan het opknappen van bestaande locaties waar een kwaliteitsimpuls gewenst is (bijvoorbeeld een vervallen bedrijfsbestemming).

Recreatie en toerisme
Het beleid ten aanzien van recreatie en toerisme richt zich op het aanbieden van een totaalproduct dat onderscheidend en van hoogwaardig niveau is en dat aansluit op de behoeften van de hedendaagse toerist. Voor de markt ligt er de uitdaging om nieuwe, aansprekende concepten te ontwikkelen die passen bij de kernkwaliteiten van Drenthe.

Ten aanzien van de verblijfsrecreatie wil de provincie inzetten op versterking, uitbreiding en vernieuwing van de bestaande bedrijven in samenhang met de omgeving, het vrijetijdslandschap. Nieuwvestiging is niet mogelijk in de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste landbouwgebieden. Een uitzondering is nieuwvestiging als gevolg van het verplaatsen of uitplaatsen van bestaande bedrijven uit kwetsbare gebieden. Ook hier is bij nieuwe ontwikkelingen de systematiek van de SER-ladder het uitgangspunt.

De provincie wil versterking van het aanbod aan dagrecreatieve voorzieningen, met name in kwalitatieve zin. Nieuwvestiging van grootschalige dagrecreatie wordt in belangrijke mate bepaald en gestuurd door de potentie van de locatie en haar omgeving. Bij de nadere invulling van de stadsrandzones door gemeenten, wil de provincie graag recreatieve onderdelen inbrengen die de betekenis van de stad en de stadsrandzone kunnen versterken.

Drenthe, tussen twee stedelijke netwerken in, op het kruispunt van het internationale en regionale wegennet en het spoor. Met deze entree wil men het toeristisch interessante achterland nog beter toegankelijk maken en de toeristische betekenis ervan versterken.

De provincie is in beginsel tegen permanente bewoning van recreatieverblijven. Dit leidt tot 'verstening' van het landelijk gebied en gaat ten koste van de capaciteit van recreatieverblijven, waardoor elders in het landelijk gebied een nieuwe vraag naar recreatiewoningen ontstaat. De provincie verleent daarom geen medewerking aan het legaliseren van permanente bewoning door gemeenten, waarbij de bestemming Verblijfsrecreatie wordt omgezet in de bestemming Wonen.

Landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan het aantrekkelijke milieu om te wonen, te werken en te recreëren. De ambitie van de provincie is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap. Het behouden van landschapskenmerken en de onderlinge samenhang en het versterken van de verschillende landschapstypen is van provinciaal belang.

Op de Kernkwaliteitenkaart (kaart 2 van de Omgevingsvisie) is aangegeven welke landschappen en onderdelen daarvan van provinciaal belang zijn. De doelstellingen van de provincie voor de kernkwaliteit landschap zijn:

  • Het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen.
  • Het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen:
  • in esdorpenlandschap/esgehuchten: de essen en beekdalen;
  • in de veenkoloniën: de wijkenstructuur en de openheid;
  • in het wegdorpenlandschap van de laagveenontginning: de openheid;
  • in het wegdorpenlandschap van de veenrandontginning: de kavelstructuur en de openheid.
  • Het behouden en versterken van de karakteristieke macrogradiënt van het Drents Plateau.

Op de visiekaart (kaart 1, Visie 2020) zijn de Sleenerstroom, het Schoonebeekerdiep en de Runde als beekdal aangegeven. De standrandzones tussen Bargermeer en Rietlanden en langs Barger-Oosterveld en Nieuw-Dordrecht worden al waardevol ervaren. Een dergelijke standsrandzone waarbij de landschappelijke waarde van het gebied grenzend aan de stad gekoesterd moet worden. Provincie Drenthe wil afspraken maken over de invulling van de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied, welke activitieiten gestimuleerd moeten worden en welke ontwikkelingen als ongewenst moeten worden beschouwd. De inzet van de provincie is daarbij:

  • het versterken van de beeldkwaliteit;
  • het stimuleren van de mogelijkheden van recreatieve uitloop en medegebruik, in aansluiting op de routestructuren in de omgeving;
  • het realiseren van een natuurlike verbinding tussen stad en omgeving.

Cultuurhistorie
Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Hierin staan twee doelstellingen centraal: het herkenbaar houden van de cultuurhistorie en het versterken van de ruimtelijke identiteit. Wat de provincie tot de cultuurhistorie rekent, is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, zoals deze is weergegeven op de Kernkwaliteitenkaart (kaart 2 van de Omgevingsvisie).

Om de cultuurhistorische waarden veilig te stellen en tegelijkertijd ruimte voor ontwikkelingen te bieden, is gekozen voor drie sturingsniveaus (respecteren, voorwaarden stellen, eisen stellen). Deze zijn gebiedsgericht toegepast en weergegeven in de beleidskaart in het Cultuurhistorisch Kompas.

Archeologie
Het archeologisch erfgoed is de enige bron van informatie over de bewoningsgeschiedenis van onze provincie van de steentijd tot de middeleeuwen. Het merendeel van het archeologisch erfgoed is onzichtbaar en is daardoor zeer kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Daarom geeft de provincie het archeologisch erfgoed een duidelijke plaats in haar ruimtelijk beleid. De kaart Archeologie (kaart 2e) geeft een totaaloverzicht van de archeologische waarden en verwachtingen van provinciaal belang.

De archeologische waarden van provinciaal belang die samenhangen met de cultuurhistorische waarden of die ruimtelijk zichtbaar zijn, zijn terug te vinden op de kaart Cultuurhistorie (kaart 2f van de Omgevingsvisie).

De provinciale doelstellingen voor archeologie zijn:

  • Het in de bodem bewaren (behoud "in situ") van waardevol Drents archeologische erfgoed of – als dat niet mogelijk is – het opgraven en duurzaam veilig stellen (behoud 'ex situ') van het erfgoed in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis.
  • Het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek in het kader van ruimtelijke plannen.
  • Het vergroten van het draagvlak voor het archeologisch erfgoed.
  • Het ontsluiten van het 'archeologische verhaal van Drenthe'.

In de praktijk is de provincie vooral verantwoordelijk voor het inbrengen van het aspect archeologie bij ontgrondingen, m.e.r-procedures en bovenlokale ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de landinrichting, waterberging, infrastructuur en natuurontwikkeling. De sturing op het provinciaal belang archeologie komt overeen met die van Cultuurhistorie, op drie niveaus (respecteren en inspireren, voorwaarden stellen, eisen stellen).

Aardkundige waarden
Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog wordt gewaardeerd. Het aardkundig erfgoed is de enige informatiebron over de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van Drenthe. Net als archeologische waarden zijn aardkundige waarden voor het merendeel onzichtbaar, onvervangbaar en niet te compenseren. De provincie wil aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor aardkundige waarden worden vier beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie (stergebied: veiligstellen, beschermen: eisen stellen, regisseren: voorwaarden stellen, respecteren). De drie hoogste beschermingsniveaus (stergebied, beschermen en regisseren) zijn van provinciaal belang en deze zijn aangegeven op kaart 2d van de Omgevingsvisie.

Ecologische hoofdstructuur
De belangrijkste natuurgebieden in Drenthe zijn de heidevelden, vennen en hoogvenen op de plateaus en de beekdalen en laagveengebieden aan de randen van de plateaus. Vooral de hoogvenen, de natte heide en de bossen op de droge zandgronden zijn gevoelig voor een warmer klimaat. De belangrijkste natuurgebieden en de tussenliggende verbindingen samen vormen de basis van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in Drenthe.

De langetermijnstrategie van de provincie voor het realiseren van de EHS richt zich op het meer robuust maken ervan. Door de natuur in een robuuste EHS te concentreren, ondervinden andere functies (vooral landbouw en recreatie) hier minder beperkingen van.

De provincie is primair verantwoordelijk voor het realiseren van de EHS en het in stand houden van de natuurwaarden in de EHS. Van waterschappen en gemeenten verwacht men eigen beleid dat erop is gericht om natuurwaarden binnen de beheersgrenzen in stand te houden.

De provinciale visie op de robuuste EHS is weergegeven op kaart 4, Robuuste EHS 2020/2040 van de Omgevingsvisie. Bij het robuust maken van de Ecologische Hoofdstructuur richt de provincie zich op de volgende aspecten:

  • Het realiseren van grotere, aaneengesloten natuurgebieden en het laten vervallen van de Ecologische Hoofdstructuurstatus voor kleinere, verspreid liggende gebieden.
  • Het versterken van de verbindingen in het netwerk, in combinatie met het verminderen van het aantal verbindingen.
  • Bij het verbinden van gebieden zo veel mogelijk gebruikmaken van de beekdalen.

Tot en met 2013 zal het accent worden gelegd op de kwalitatieve afronding van de voor deze periode overeengekomen opgave. Na 2013 wordt ingezet op robuuste natuurontwikkeling. Prioriteit wordt gegeven aan de realisering van robuuste verbindingen tussen Natura 2000-gebieden en gebieden met een gecombineerde water/natuuropgave (beekdalen, waterberging).

Met het continueren van het ingezette Ecologische Hoofdstructuurbeleid (kaart 4, Robuuste EHS 2020/2040), worden grotere, aaneengesloten natuurgebieden gerealiseerd. Om ook overblijvende enclaves op te kunnen vullen en om tot een goede afronding te komen, is extra inzet nodig. Het pMJP en het bosclusteringsbeleid van de provincie zetten in op het realiseren van grotere, aaneengesloten natuurgebieden en verbindingszones.

2.2.2 Omgevingsverordening

Met de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De verordening beperkt zich echter niet tot slechts hetgeen het Rijk via de AMVB Ruimte voorschrijft. Er zijn ook provinciale belangen opgenomen waarvoor geen ministeriële verplichting tot doorvertaling in een verordening bestaat. In de verordening zijn ook bepalingen opgenomen over provinciale belangen waarover:

  • de provincie op voorhand volstrekte helderheid over ons standpunt willen geven;
  • de provincie wil verankeren welke belangen in elk geval bij een afweging op gemeentelijk niveau moeten worden betrokken alvorens een gemeente een ruimtelijk plan in procedure brengt.

Binnen de verordening komt aan gemeenten een belangrijke rol toe. Inhoudelijke bepalingen zijn veelal als verantwoordingsplicht ingericht en niet normstellend. Evenmin wil de provincie in details treden. Menig bepaling laat daartoe interpretatieruimte. Aan gemeenten komt dus ruimte toe om inhoudelijk - tot op zekere hoogte - een eigen invulling te geven, mits deugdelijk onderbouwd. Hetzelfde geldt voor een deel van het kaartmateriaal waaraan in deze verordening wordt gerefereerd. De kaarten voor Bestaand Stedelijk Gebied, Nationaal Landschap Drentsche Aa en die voor de Ecologische Hoofdstructuur zijn bijzonder precies. Op perceelsniveau is weergegeven of een locatie binnen de desbetreffende thematische begrenzing valt of niet. Dit betekent dat deze kaarten met enige regelmaat zullen moeten worden herzien om als toetsingskader te kunnen blijven dienen.

Dit geldt niet voor de andere kaarten, die uitwerking op gemeentelijk niveau behoeven. Dit geldt bijvoorbeeld voor Robuuste Systemen en Multifunctionele gebieden, maar deels ook voor de Visiekaart en kaart Kernkwaliteiten. Binnen de contouren van de Verordening en de Omgevingsvisie kan een gemeente dan eigen afwegingen maken.

Conclusie
In de hoofdstukken 3 en 4 worden de (thematische) gemeentelijke beleidskeuzes gemotiveerd en nader uitgewerkt.