direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw-Amsterdam, Zijtak WZ 1 - 4a
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het projectgebied is gelegen in de kern Nieuw-Amsterdam, op de hoek van de Zijtak Westzijde, Karel Palmstraat en Jachthoorn te Nieuw-Amsterdam. Ter plaatse bevindt zich een Lidl-supermarkt, twee bedrijfsgebouwen (ten behoeve van een showroom en een kadoshop), een winkel voor gereedschappen (met bovenwoningen) en een grondgebonden (bedrijfs)woning.

Lidl Nederland GmbH is voornemens de huidige supermarkt ter plaatse uit te breiden tot een oppervlakte van circa 2370 m2 bvo. De uitbreiding is noodzakelijk om aan alle maatstaven van de huidige winkelformule en de toenemende wensen van de consumenten te kunnen voldoen (ruimere opzet winkel, gemak, comfort). Geconstateerd is dat om te komen tot een optimale exploitatie van de supermarkt, sloop van alle voorgenoemde bebouwing en vervangende nieuwbouw de meest voor de hand liggende optie is. Op deze wijze kan ook de herkenbaarheid van de supermarkt vergroot worden door een moderner uiterlijk met veel glas en aluminium componenten. De totale oppervlakte aan bebouwing op de locatie neemt als gevolg van voorliggende ontwikkeling niet toe.

De locatie van de vervangende bebouwing wijkt af van de huidige locatie en is niet volledig binnen het bouwvlak gelegen. Daarnaast krijgt het pand een bouwhoogte van circa 7,6 meter en zal worden afgeweken van de huidige gevellijn. Op deze aspecten is het voornemen niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam en Veenoord". Een herziening van het bestemmingsplan of het afwijken van het bestemmingsplan middels een omgevingsvergunning is noodzakelijk.

De gemeente Emmen is in principe bereid medewerking te verlenen aan voorliggende ontwikkeling door het afwijken van het bestemmingsplan middels een uitgebreide omgevingsvergunningsprocedure conform artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze afwijking van het bestemmingsplan moet gemotiveerd worden met een ruimtelijke onderbouwing waarin wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet daarin.

De aanvraag heeft betrekking op de onderdelen bouw en strijdigheid met het bestemmingsplan. Daarom is verzocht om de gewenste transformatie via één omgevingsvergunning, inclusief het deel "afwijking van het bestemmingsplan", te kunnen realiseren.

De aanvraag is genoteerd onder Zaak 63891-2016 De bijbehorende verbeelding met de plancontour heeft het nummer NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701

Hoofdstuk 2 Huidige situatie, planologische regeling en beleid

2.1 Ligging en huidige situatie

Het projectgebied is gelegen in de kern Nieuw-Amsterdam, op de hoek van de Zijtak Westzijde, Karel Palmstraat en Jachthoorn. In figuur 2.1 is de ligging van het projectgebied in de kern weergegeven. Met de rode contour is het projectgebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701_0001.png"

Figuur 2.1: Locatie plangebied in omgeving (rode vlak).

De locatie is gelegen binnen de begrenzing van het geldende bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam en Veenoord" van de gemeente Emmen. Dit bestemmingsplan is op 22 december 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Figuur 2.2 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. Hierin is het projectgebied met de blauwe contour aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701_0002.png"

Figuur 2.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam en Veenoord"

Op basis van het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam en Veenoord" heeft het projectgebied de bestemming 'Detailhandel'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor detailhandel en opslag ten behoeve van de detailhandel met bijbehorende andere bouwwerken, toegangswegen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Ter plaatse van het projectgebied zijn verschillende bouwvlakken opgenomen waarbij een maximum bouwhoogte is vastgelegd en voor een enkel bouwvlak tevens een maximum goothoogte. Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht.

Bijgebouwen mogen ook worden gebouwd, een en ander met inachtneming van de situering- en maatvoeringseisen.

Voorliggende ontwikkeling voorziet in vervangende nieuwbouw van de Lidl-supermarkt aan de Zijtak Westzijde 1-4a. De nieuwbouw is gedeeltelijk gelegen buiten de in het projectgebied aangegeven bouwvlakken en overschrijdt de maximale bouwhoogte zoals voor de meeste van deze bouwvlakken is vastgelegd. Daarnaast is de voorgevel van de nieuwbouw niet gelegen in de aangegeven gevellijn. Voorgenomen ontwikkeling is op deze onderdelen niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan.

2.2 Planologische regeling

Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken wordt bij een omgevingsvergunning afgeweken van het geldende bestemmingsplan ex artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3o van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (uitgebreide voorbereidingsprocedure).

2.2.1 Algemene verklaring van geen bedenkingen

Op grond van artikel 2.27, lid 1 van de Wabo en artikel 6.5, lid 1 van het Bor moeten wij een aanvraag voor de activiteit ‘gebruik in strijd met het bestemmingsplan’, die uitsluitend vergunbaar is op grond van artikel 2.12, lid 1, onder 3o van de Wabo, voorleggen aan de gemeenteraad. De gemeenteraad geeft vervolgens aan of deze wel of geen bedenkingen heeft tegen het project. De gemeenteraad kan, op grond van artikel 6.5, lid 3 van het Bor, categorieën aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist. De gemeenteraad heeft op 28 april 2011 besloten tot het aanwijzen van categorieën van gevallen waarin een verklaring niet is vereist. Het onderhavige project behoort tot aangewezen categorie 3, waardoor in dit geval geen verklaring nodig is.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. In de omgeving waarin het voorliggend plan Nieuw-Amsterdam, Zijtak WZ 1 - 4a, NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701 wordt gerealiseerd is vooral het thema Voorzieningen van belang.


De gemeente Emmen heeft faciliteiten die horen bij een streekcentrum met een verzorgende functie voor de regio. De koopkrachtbinding en –toevloeiing van het kernwinkelapparaat toont deze regionale functie aan. Ook komen mensen uit de regio naar Emmen voor specifieke sportvoorzieningen, culturele en uitgaansmogelijkheden. Het aanbod is in het algemeen voldoende, de laatste jaren is de uitstraling en aantrekkingskracht van het centrum door upgrading en renovatie versterkt.

Ruimtelijk gezien ziet de detailstructuur van de gemeente Emmen er als volgt uit:

  • Het regionaal verzorgende centrum van Emmen met een ruim en aantrekkelijk aanbod aan dagelijkse en niet dagelijkse voorzieningen;
  • Zeven wijk- en buurtwinkelcentra die evenredig verspreid zijn over de kern Emmen. Het betreft hier met name winkels met dagelijks aanbod;
  • De grotere kernen in de gemeente Emmen beschikken veelal over een eigen kernverzorgend aanbod. Klazienaveen beschikt over een groot aandeel en aanbod niet-dagelijkse producten;
  • De kleine kernen beschikken soms over een buurtsuper.

De gemeente Emmen kent relatief veel vierkante meters winkelruimte ten opzichte van vergelijkbare gemeenten. Nieuwe ontwikkelingen komen veelal voor in de kern Emmen. De inzet van de gemeente is derhalve vooral gericht op instandhouding en opwaardering van het bestaande winkelapparaat. Centra die toe zijn aan een opwaardering zijn onder meer te vinden in Nieuw-Amsterdam.

Voorliggende ontwikkeling voorziet in herontwikkeling van een binnenstedelijke locatie. Middels sloop van de bestaande winkelruimte en nieuwbouw wordt de locatie aanzienlijk opgewaardeerd en vindt er een aanzienlijke kwaliteitsverbetering van een basisvoorziening (supermarkt) plaats. Gesteld wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef'.

2.3.2 Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020
2.3.2.1 Algemeen

De gemeenteraad van Emmen heeft de Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020 vastgesteld. In deze Structuurvisie is ook de Detailhandelsstructuurvisie opgenomen. De Structuurvisie werklocaties heeft als hoofddoel het vergroten van de werkgelegenheid door een integrale benadering van bedrijventerreinen en winkelvoorzieningen als werklocaties.

2.3.2.2 Detailhandelstructuurvisie

Voor de detailhandelsstructuurvisie gelden de volgende doelen:

  • versterken van de bovenregionale functie van Emmen;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van detailhandelslocaties voor de gebruikers;
  • bevorderen van complete en evenwichtig gespreide winkelvoorzieningen ten behoeve van de leefbaarheid van dorpen en wijken.

Winkelvoorzieningen worden gezien als belangrijke dragers van de totale voorzieningenstructuur en deze is weer sterk bepalend voor de aantrekkelijkheid en leefbaarheid van Emmen, inclusief de dorpen en wijken, om te wonen en te verblijven. Daarom worden ook toeristische-, consumenten- en sociale belangen meegewogen. Supermarkten met een moderne omvang leveren een bijdrage aan de gewenste versterking van de winkelvoorziening en de regionale verzorgingsfunctie van Emmen. Dynamische en aantrekkelijke winkelvoorzieningen zijn daarnaast ook een belangrijke factor om de demografische ambities van Emmen waar te kunnen maken. Een evenwichtige spreiding van de voorzieningen draagt bovendien bij aan de milieudoelstellingen van de gemeente, doordat dit het autogebruik beperkt.

Naast de directe werkgelegenheidseffecten zijn ook de indirecte effecten, door de invloed van winkelvoorzieningen op de horeca, het toerisme en op de bevolkingsgroei van belang. Het Planbureau voor de Leefomgeving stelt dat steden met goede voorzieningen een gunstiger bevolkingsperspectief hebben. Daarom is de structuurvisie direct gericht op het aantrekken en behouden van winkelbestedingen en indirect ook van toeristen en inwoners.

Voor de periode tot 2020 is handhaving en waar mogelijk versterking van de huidige hoofdstructuur van de detailhandel het uitgangspunt. Enerzijds wordt ingezet op de ontwikkeling van de 7 wijk- en buurtwinkelcentra die evenredig verspreid zijn over de kern Emmen en die fungeren als sterke clusters van de dagelijkse aankopen. Anderzijds vullen de verspreide vestigingen de hoofdstructuur tot op zekere hoogte aan en dragen ook bij aan de wijk- en dorpseconomie. Het streven is erop gericht om het bestaande winkelbestand in stand te houden en op te waarderen. Nieuwe vestigingen buiten de hoofdstructuur zijn alleen in enkele specifieke gevallen gewenst.

2.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan het 'Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020'

Supermarkten zijn voor de gemeente Emmen belangrijke trekkers die zorgen voor passantenstromen. In dat kader is het van groot belang dat de supermarkten zelf voldoende bezoekers aan zich weten te binden. Een eigentijdse supermarkt zal daarvoor wel aan een aantal voorwaarden moeten voldoen. Voor een gezonde exploitatie en een goed functioneren van de Lidl-vestiging is het vooral van belang dat het oppervlak van de winkel groot genoeg is om zodoende de winkelformule optimaal tot recht te laten komen. Met de vergroting van de verkoopvloer kan Lidl haar concurrentiepositie voor de langere termijn veilig stellen. Het nieuwe pand biedt hiertoe de benodigde mogelijkheden. De vernieuwing en uitbreiding van de supermarkt past dan ook binnen deze gemeentelijke beleidskaders die zijn gericht op de versterking en ontwikkeling van bestaande winkellocaties.

Supermarkten zijn voor de gemeente Emmen belangrijke trekkers die zorgen voor passantenstromen. In dat kader is het van groot belang dat de supermarkten zelf voldoende bezoekers aan zich weten te binden. Een eigentijdse supermarkt zal daarvoor wel aan een aantal voorwaarden moeten voldoen. Voor een gezonde exploitatie en een goed functioneren van de Lidl-vestiging is het vooral van belang dat het oppervlak van de winkel groot genoeg is om zodoende de winkelformule optimaal tot recht te laten komen. Met de vergroting van de verkoopvloer kan Lidl haar concurrentiepositie voor de langere termijn veilig stellen. Het nieuwe pand biedt hiertoe de benodigde mogelijkheden. De vernieuwing en uitbreiding van de supermarkt past dan ook binnen deze gemeentelijke beleidskaders die zijn gericht op de versterking en ontwikkeling van bestaande winkellocaties.

2.3.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in deze onderbouwing besloten ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

2.4 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreffen de Omgevingsvisie Drenthe (2 juli 2014) en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (9 maart 2011).

2.4.1 Omgevingsvisie Drenthe

2.4.1.1 Algemeen

Op 2 juli 2014 is de geactualiseerde Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld door Provinciale Staten. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna.

In de komende jaren zullen er provinciaal een vijftal belangrijke ontwikkelingen gaan spelen:

  • de demografische ontwikkeling;
  • de klimaatverandering;
  • de afname van de biodiversiteit;
  • de transitie naar een kennis- en netwerkeconomie;
  • de transitie naar een duurzame energievoorziening.

De belangrijkste opdracht tot 2020 is het vinden van een antwoord op de vraag hoe de provincie met deze ontwikkelingen moet omgaan. Daarnaast heeft de Provincie Drenthe diverse ambities en daarmee ook belangen. De basis hiervoor zijn de wettelijke taken en verantwoordelijkheden. Deze zijn aangevuld met een selectie onderwerpen die het meest effectief te beïnvloeden zijn op provinciaal niveau. De hierna opgenomen onderwerpen zijn in het kader van provinciaal beleid van belang.

2.4.1.2 Zorgvuldig ruimtegebruik

Een belangrijk uitgangspunt van het Drentse omgevingsbeleid is om zorgvuldig om te gaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. In paragraaf 4.3 van de Omgevingsvisie is dat principe nadrukkelijk verwoord. Het relatief bescheiden percentage bestaand stedelijk gebied in Drenthe is een van de aspecten die Drenthe maakt tot wat het is. Via dit hoofdstuk wordt daarom verankerd dat gemeenten de Ladder voor duurzame verstedelijking toepassen. Hierbij kunnen zij gebruik maken van de speciaal voor deze toepassing opgestelde Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking. Kort gezegd zorgt deze ervoor dat er niet nodeloos gebouwd wordt en inbreiding voor uitbreiding gaat en dat waar uitbreiding plaatsvindt dit in principe niet los van bestaande bebouwingsconcentraties gebeurt. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden toegepast voor woon-werklocaties, verblijfsrecreatie, detailhandel en infrastructuur. De Ladder voor duurzame verstedelijking wordt tevens gehanteerd voor recreatie en toerisme en in de landbouwsector. Bij ontwikkelingen in deze sectoren gaat het vooral om het denkmodel dat gehanteerd moet worden, reden waarom in artikel 3.15 deze thema's niet expliciet worden genoemd.

2.4.1.3 Thema: Detailhandel

De provincie streeft naar een concentratie van de detailhandel in de binnenstedelijke gebieden, waarbij de bestaande detailhandelsstructuur centraal staat. Tegelijkertijd zijn er activiteiten die om uiteenlopende redenen minder goed passen in de stedelijke centra, bijvoorbeeld vanwege de omvang, brandgevaar of bevoorrading. Voor deze activiteiten is vestiging op een locatie voor perifere detailhandel een betere optie. In 2006 hebben de provincies gezamenlijk besloten dat bestaande winkelgebieden worden beschermd en dat vestiging van grootschalige winkels buiten het stedelijk gebied ('weidewinkels') wordt tegengehouden. Dit beleid blijft de komende jaren onverminderd van kracht.

De detailhandelssector heeft te maken met een aantal ingrijpende veranderingen, zoals de toenemende rol van internet als oriëntatie- en aankoopkanaal, veranderende wensen van consumenten en nieuwe winkelconcepten. Dit zal leiden tot een afname van het totale winkeloppervlak. Nu al is er sprake van een groeiende structurele leegstand aan winkelruimte. Nieuwe trends laten zien dat winkels zich vooral concentreren in binnensteden en thematische winkelcentra aan de rand van de steden. Uitzondering hierop zijn winkels die zich richten op de dagelijkse boodschappen. Deze vestigen zich meer op goed bereikbare (perifere) locaties. Door deze ontwikkelingen komen vooral centra van kleine en middelgrote gemeenten en kleinere wijkcentra onder druk te staan. Door de ontwikkeling van nieuw winkelvloeroppervlak te beperken en de bestaande (kansrijke) centra te versterken, blijft de markt voor detailhandelsvoorzieningen gezond en toekomstgericht.

Om voldoende ruimte te bieden aan de veranderende wensen van consumenten en het bedrijfsleven, wordt ingezet op binnenstedelijke vernieuwing met aandacht voor revitalisering van verouderde winkelcentra. Bij ruimtelijke plannen voor nieuwe grootschalige detailhandelsontwikkelingen vragen wij gemeenten aandacht te geven aan regionale afstemming. Van de gemeenten verwachten we bovendien dat ze de behoefte aan de nieuwe ontwikkeling overtuigend aantonen in een detailhandelsvisie (conform de Ladder voor Duurzame Verstedelijking). In het buitengebied vinden wij vooral verkoop van eigen producten als nevenfunctie op een agrarisch bedrijf passend.

2.4.1.4 Toetsing van het initiatief aan de provinciale omgevingsvisie

De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het behoud van de vitaliteit van het bestaande binnenstedelijk gebied. Tevens is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, de oppervlakte aan bebouwing in het projectgebied neemt als gevolg van voorliggende ontwikkeling niet toe. Voor een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2. Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Drenthe.

2.4.2 Provinciale Omgevingsverordening Drenthe
2.4.2.1 Algemeen

De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. Omdat de Omgevingsvisie in 2014 is geactualiseerd, was het ook noodzakelijk de POV te actualiseren. Deze actualisatie van de POV is tevens aangegrepen om de POV ook op andere punten nog eens kritisch tegen het licht te houden. Zo zijn bij deze actualisatie ook punten als noodzakelijkheid, leesbaarheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid meegenomen. Dit heeft geleid tot een omvangrijke en op bepaalde plaatsen ingrijpende wijziging van de POV. Gelet hierop is er voor gekozen om te werken met een algehele herziening van de POV. Provinciale staten hebben de Omgevingsverordening Drenthe vastgesteld en is met ingang van 15 oktober 2015 in werking getreden. In voorliggend geval zijn artikel 3.15 (Ladder voor duurzame verstedelijking) en artikel 3.25 (Bedrijvigheid) van belang om nader te belichten.

2.4.2.2 Relevante artikelen

Artikel 3.15 Toepassen ladder voor duurzame verstedelijking

  • 1. Een ruimtelijk plan kan slechts in ruimtevragende ontwikkelingen voorzien op het gebied vanwoon-werklocaties, verblijfsrecreatie, detailhandel en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking gerechtvaardigd is.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing, waaronder in ieder geval begrepen agrarische bebouwing, bebouwing voor natuurbeheer, voor waterbeheer, voor veiligheid en hulpdiensten de opsporing en winning van delfstoffen als aardgas en aardolie of voor de levering van gas, water of elektriciteit.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op ontwikkelingen die vallen onder een Rood-voor-groen dan wel ruimte-voor-ruimte regeling.

Artikel 3.25 Bedrijvigheid

1. (...)

6. Een ruimtelijk plan voorziet niet in nieuwe locaties voor detailhandel, voor zover deze ten koste gaan van het bestaande kernwinkelgebied

7. In afwijking van het zesde lid kan een ruimtelijk plan in perifere detailhandel op een werklocatie voorzien wanneer dit in de toelichting daarop wordt gemotiveerd vanuit een integrale visie op de (boven)lokale (of regionale) detailhandelsstructuur en het bepaalde in het zesde lid voldoende wordt gewaarborgd.

8. Een ruimtelijk plan voorziet niet in de mogelijkheid tot het realiseren van weidewinkels.

9. (…)

2.4.2.3 Toetsing van het initiatief aan artikel 3.15 en 3.25 van de POV

Voorliggend initiatief betreft een binnenstedelijke ontwikkeling waarbij de oppervlakte aan bebouwing in het projectgebied niet toeneemt. Voor de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2. In paragraaf 3.3.2 wordt voorliggende ontwikkeling getoetst aan de Detailhandelsstructuurvisie zoals opgenomen in de Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020. Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 3.15 en 3.25 van de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

2.4.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Drenthe en de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

2.5 Rijksbeleid

2.5.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
2.5.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

2.5.1.2 Opgaven van nationaal belang

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028);

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Noord-Nederland (de provincies Fryslân, Groningen en Drenthe) zijn:

  • Het versterken van Energyport door het aanwijzen van locaties voor de vestiging van energiecentrales in de Eemshaven en het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk van Eemshaven via Ens naar Diemen (Noordwest 380 kV verbinding);
  • Het aanwijzen van leidingstroken voor buisleidingen voor gas en het ruimtelijk reserveren van locaties voor ondergrondse opslag;
  • Het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in Noord Nederland;
  • De ontwikkeling van een robuust kustlandschap en zoetwatersysteem ter vergroting van de waterveiligheid en waterzelfvoorziening en het voorkomen van verdroging (o.a. door versterking afsluitdijk en bijbehorende sluizencomplexen, Hoogwaterbeschermingsprogramma en deelprogramma's Zoetwatervoorziening, IJsselmeer en Waddengebied van het Deltaprogramma);
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden en het Werelderfgoed (de Waddenzee).
2.5.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. In afbeelding 3.1 worden deze treden schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701_0003.png"

Afbeelding 2.3: Ladder voor duurzame verstedelijk (Bron: Ministerie van Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 2.3 genoemde begrippen 'regionale behoefte' en 'bestaand stedelijk gebied'.

Regionale behoefte

Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als "regionale behoefte" zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

Bestaand stedelijk gebied

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied. In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

2.5.2 Toetsing aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in artikel 1.1.1 Bro als volgt gedefinieerd: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Gelet op de omvang van de ontwikkeling kan gesteld worden dat er in voorliggend geval sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro, zodat de Laddertoets doorlopen dient te worden.

Trede 1

In trede 1 wordt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen bepaald.

Het voorgenomen plan voorziet niet in een toevoeging van meters detailhandel aan het gebied. Binnen het projectgebied mogen op dit moment alle gebouwen worden aangewend ten behoeve van detailhandel en in specifiek ten behoeve van een supermarkt. Van een vergroting van het aanbod detailhandel is dan ook geen sprake. Zoals in de gemeentelijke Detailhandelsstructuurvisie (zie paragraaf 3.3.2.2) aangegeven zijn supermarkten voor de gemeente Emmen belangrijke trekkers die zorgen voor passantenstromen. In dat kader is het van groot belang dat de supermarkten zelf voldoende bezoekers aan zich weten te binden. Een eigentijdse supermarkt zal daarvoor wel aan een aantal voorwaarden moeten voldoen. Voor een gezonde exploitatie en een goed functioneren van de Lidl-vestiging is het vooral van belang dat het oppervlak van de winkel groot genoeg is. Met de vergroting van de verkoopvloer kan Lidl haar concurrentiepositie voor de langere termijn veilig stellen. Het nieuwe pand, met een omvang van circa 2.372 m², biedt hiertoe de benodigde mogelijkheden. Gelet op het vorenstaande wordt in voorliggend geval dan ook voldaan aan de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte. Voor wat betreft de gemeentelijke Detailhandelsstructuurvisie wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 3.3.2.2.

Het project voldoet aan trede 1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Trede 2

In trede 2 van de Ladder wordt getoetst of de opvang van de actuele regionale behoefte binnen het stedelijk gebied kan plaatsvinden. Gezien de definitie uit de Bro kan worden geconcludeerd dat de locatie onderdeel uitmaakt van bestaand stedelijk gebied.

Dat er sprake is van een locatie in bestaand stedelijk gebied blijkt eveneens uit het feit dat de locatie onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam en Veenoord", dit betreft een bestemmingsplan dat is opgesteld voor de gronden die gerekend worden tot de bebouwde kom van Nieuw-Amsterdam en Veenoord. Daarnaast is in de huidige situatie het volledige projectgebied in gebruik ten behoeve van stedelijke functies (detailhandel en parkeren). Geconcludeerd wordt dan ook dat het project gerealiseerd wordt binnen bestaand stedelijk gebied.

Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een ontwikkeling in 'bestaand stedelijk gebied', waarmee wordt voldaan aan trede 2 van de ladder.

Geen toename onacceptabele leegstand

Opgemerkt wordt dat de Raad van State inmiddels meerdere keren uitspraken heeft gedaan waarin wordt aangegeven dat er in het kader van de ladder aandacht moet worden besteed aan het aspect leegstand. Van belang is dat wordt beoordeeld of de voorgenomen functies ook in bestaande lege panden gehuisvest kunnen worden en of het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling zal leiden tot onacceptabele structurele leegstand elders.

Zoals reeds beschreven betreft het een supermarkt welke al bijna 20 jaar op de locatie gehuisvest is. Van een nieuwe supermarkt, welke in een krappe markt kan zorgen voor ontwrichting, is geen sprake. Vanuit functioneel oogpunt leidt de voorgenomen ontwikkeling dan ook niet tot een toename van onacceptabele leegstand. Met de voorgenomen ontwikkeling, waarbij meerdere gebouwen worden gesloopt en één pand wordt teruggebouwd, wordt juist bijgedragen aan het voorkomen van leegstand. Verplaatsing van de supermarkt is niet mogelijk, vanwege het feit dat geschikt vrijstaand vastgoed op de juiste locatie ontbreekt. Daarnaast zou als gevolg van verplaatsing het bestaande pand leeg komen te staan, hetgeen niet wenselijk wordt geacht.

Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot onacceptabele leegstand en verplaatsing van de supermarkt niet mogelijk/wenselijk is.

Trede 3 

Indien uit trede 2 van de Ladder voor duurzame verstedelijking volgt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, dient beschreven te worden in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Nu de voorliggende ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, behoeft er geen toetsing aan trede 3 van de Ladder voor duurzame verstedelijking plaats te vinden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie en cultuurhistorie

3.1.1 Archeologie

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in ruimtelijke plannen vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een ruimtelijke plan rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden.

De gemeente Emmen beschikt over een archeologische waardenkaart. Een uitsnede van deze kaart, met daarin weergegeven de locatie van het projectgebied (aangegeven met de rode contour), is opgenomen in afbeelding 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701_0004.png"

figuur 3.1: Uitsnede archeologische waardenkaart

Het projectgebied is op basis van de archeologische waardenkaart van de gemeente Emmen gelegen in een gebied waar geen sprake is van waarde of verwachting. Deze gebieden zijn op basis van de Beleidsnota Archeologie 2013-2018 vrijgesteld voor archeologisch onderzoek.

3.1.2 Cultuurhistorie
3.1.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een wijzigingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

3.1.2.2 Situatie projectgebied

Op basis van de informatiekaart Cultuurhistorie van de provincie Drenthe zijn er in het projectgebied of in de directe omgeving van het projectgebied geen gebieden of complexen aangewezen van cultuurhistorisch belang. Door de voorgenomen ontwikkeling zal er geen sprake zijn van mogelijke verstoring van cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat cultuurhistorie geen belemmering vormt.

3.1.3 Conclusie

De aspecten archeologie & cultuurhistorie staan de uitvoering van de gewenste ontwikkeling niet in de weg.

3.2 Ecologie

3.2.1 Algemeen

Voor het projectgebied is de Wet natuurbescherming (Wnb), de provinciale omgevingsvisie en de provinciale omgevingsverordening relevant. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening.

3.2.2 Situatie projectgebied

In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel onderzoek gedaan naar de natuurwaarden. De resultaten en conclusies van dit onderzoek zijn hieronder opgenomen. Het volledige rapport Quickscan natuurwaardenonderzoek is bijgevoegd als bijlage 1 van deze onderbouwing.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een weinig geschikt functioneel leefgebied voor beschermde flora- en faunasoorten. Het plangebied behoort mogelijk tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, vleermuis-, grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten. Het is aannemelijk dat er ieder voortplantingsseizoen vogels nestelen in bomen, struiken, heesters en dichte vegetatie op de grond. Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten zijn alleen de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren en/of vernielen van bezette vogelnesten, zoals het verwijderen van vegetatie, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is september-maart.

Het plangebied wordt mogelijk benut als foerageergebied door sommige amfibieën-, grondgebonden zoogdier- en vleermuissoorten. De functie van het plangebied voor deze soorten wijzigt niet door uitvoering van de voorgenomen activiteit.

Met inachtneming van bezette vogelnesten heeft de voorgenomen activiteit geen wettelijke consequenties. De Omgevingsverordening Drenthe en de Natuurbeschermingswet vormen (met betrekking tot beschermde flora- en faunawaarden) geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen plannen.

3.2.3 Conclusie

Nader onderzoek in het kader van de natuurwetgeving wordt niet noodzakelijk geacht. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op Natura 2000-gebieden of de NNN.

Ten slotte dient vermeld te worden dat ten behoeve van ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. De initiatiefnemer is voor het onderzoek zelf verantwoordelijk. Overigens geldt voor alle bouwactiviteiten er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden waardoor:

  • Planning aanvang werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • Een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

3.3 Milieu

3.3.1 Vormvrije m.e.r.

In voorliggend bouwplan komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen (vormvrije) m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

3.3.2 Bodem
3.3.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. De twee bodemonderzoeken zijn te vinden in de bijlagen 2 en 3 van deze toelichting.

3.3.2.2 Situatie projectgebied

Envita Almelo B.V. heeft in het projectgebied een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Hiertoe is de locatie in verschillende onderzoeksgebieden opgedeeld, zoals op figuur 3.2 is weergegeven. De resultaten en conclusies van deze onderzoeken zijn opgenomen in deze paragraaf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701_0005.png"

Figuur 3.2: Globale ligging onderzoekslocaties (Bron: Envita Almelo B.V.)

Locatie A en B

Op de locatie zijn in het verleden reeds een aantal onderzoeken uitgevoerd. Er is een aantal tanks op de locatie verwijderd, ter plaatse van Zijtak Westzijde 4a en een ondergrondse tank ter plaatse van Zijtak Westzijde 2.

Uit het onderzoek van Envita blijkt dat in de bovengrond op meerdere plaatsen voor zink, lood en PAK de tussenwaarde wordt overschreden. Gezien de gevolgde onderzoeksstrategie en de aanvullende individuele analyses is in voldoende mate vastgesteld dat op beide percelen een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is.

Aanbevolen wordt de omvang van de grondverontreiniging na sloop van de bebouwing ter plaatse van de Zijtak Westzijde 2 t/m 4a in te kaderen om een eventuele sanering beter te kunnen voorbereiden.

Locatie C en D 

Ook op deze locatie zijn in het verleden reeds een aantal onderzoeken uitgevoerd. Uit verscheidene onderzoeken komt naar voren dat er sprake is van bodemverontreiniging. Er zijn geen gegevens bekend waaruit valt op te maken dat er saneringswerkzaamheden zijn uitgevoerd.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek van Envita blijkt dat analytisch in de grond minerale olie in een gehalte boven de interventiewaarde en PAK en xyleen boven de tussenwaarde is aangetoond. In het grondwater is een concentratie minerale olie en xylenen boven de interventiewaarde en naftaleen boven de tussenwaarde aangetoond. Dit betekent dat de bodemverontreiniging met minerale oliecomponenten nog steeds op de locatie aanwezig is en groter van omvang blijkt dan in voorgaande onderzoeken is vastgesteld.

Visueel is geconstateerd dat minerale olie verspreid op het perceel in sterke mate voorkomt. Dit houdt in dat de minerale olie verontreiniging heterogeen ter plaatse van de parkeerplaats aanwezig is (spots).

Gezien de overschrijding van het omvangscriterium is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het totale oppervlakte van licht tot sterk met minerale oliecomponenten verontreinigde grond bedraagt circa 400 m2. Het totale oppervlakte van licht tot sterk met minerale oliecomponenten verontreinigd grondwater bedraagt circa 620 m2.

Gezien de gevolgde onderzoeksstrategie en de aanvullende individuele analyses is in voldoende mate vastgesteld dat op de parkeerplaats (terreindeel D) een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale oliecomponenten aanwezig is. Dit houdt in dat er op basis van de Wet bodembescherming aanleiding bestaat voor het uitvoeren van sanerende maatregelen.

Ondanks dat uit de beschikbare informatie van de gemeente en de manier waarop de tanks zijn geregistreerd erop wijst dat de ondergrondse tanks zijn verwijderd. Kan niet volledig worden uitgesloten dat er geen ondergrondse tanks meer liggen. Geadviseerd wordt hier bij graafwerkzaamheden rekening mee te houden.

3.3.2.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken is aangetoond dat er op meerdere plaatsen in het projectgebied sprake is van verontreiniging. Deze verontreinigen brengen belemmeringen met zich mee voor voorliggende ontwikkeling. Envita Almelo b.v. stelt een saneringsplan op ten behoeve van de saneringsmaatregelen die uitgevoerd dienen te worden om de kwaliteit van de bodem en het grondwater op te waarderen tot de gewenste kwaliteit. Gelet op vorenstaande is in het kader van voorliggende ruimtelijke onderbouwing de bodemkwaliteit in voldoende mate onderzocht.

3.3.3 Geluid
3.3.3.1 Algemeen

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrens- waarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

3.3.3.2 Situatie projectgebied

In voorliggend geval zijn de aspecten rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai niet van belang aangezien er geen nieuw geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt. In bijlage 4 van deze ruimtelijke onderbouwing is het volledige akoestische rapport opgenomen.

3.3.3.3 Conclusie akoestisch onderzoek

Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau

Er wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit van 50, 45 en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Maximale geluidniveau

Er wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit voor het maximale geluidniveau van 70 dB(A) en 65 dB(A) voor respectievelijk de dag- en avondperiode.

Indirecte hinder

De indirecte hinder voldoet aan de richtlijnen zoals deze worden gesteld in de VROM-circulaire.

3.3.4 Luchtkwaliteit
3.3.4.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

3.3.4.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

3.3.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Het Besluit gevoelige bestemmingen is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

3.3.4.2 Situatie projectgebied

Vanuit planologisch oogpunt wordt opgemerkt dat van een toename van verkeersbewegingen geen sprake is. Immers mag alle bebouwing binnen het projectgebied momenteel worden gebruikt als supermarkt en de omvang van de bebouwing in totaliteit neemt niet toe. Voorliggende ontwikkeling is dan ook aan te merken als een project welke "niet in betekenende mate bijdraagt" aan luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader het Besluit gevoelige bestemmingen.

3.3.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.

3.3.5 Externe veiligheid
3.3.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

3.3.5.2 Situatie in en bij het projectgebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het projectgebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het projectgebied en omgeving weergegeven. De ligging van het projectgebied is met de blauwe contour globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701_0006.png"

Figuur 3.3 Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)

Ten noordoosten van het plangebied is op een afstand van circa 120 meter een LPG-tankstation gelegen. Deze situatie is onderzocht door Adviesgroep AVIV en zoals afbeelding 3.4 laat zien is het plangebied niet gelegen binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701_0007.png"

Figuur 3.4 Invloedsgebied van het LPG-tankstation (Bron: Adviesgroep AVIV)

Uit de inventarisatie blijkt dat het projectgebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
3.3.5.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

3.4 Waterparagraaf

3.4.1 Inleiding

Uitgangspunt bij een watertoets is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.
In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling aan de Zijtak Westzijde is ingericht en of fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

3.4.2 Waterhuishouding

De percelen Zijtak WZ 1-4a zijn gelegen in/nabij het centrum van Nieuw-Amsterdam. Het bouwplan betreft het bouwen van een pand ten behoeve van een supermarkt. Daarnaast wordt op het eigen terrein 108 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het bouwplan betreft een geringe toename (minder dan 1500 m2) van verhard oppervlakte. Vooraf is contact gezocht met het waterschap.

3.4.3 Afvoer van water

Het grondgebruik voor de percelen Zijtak 1-4a te Nieuw-Amsterdam zijn op basis van de kaart Normering Wateroverlast aangemerkt als grondgebruik 'stedelijk'.

Het gebied ter plaatse van het plangebied is volgens de gemeente Emmen via een gescheiden rioolstelsel gerioleerd. De te slopen panden waren op dit stelsel aangesloten en ook het winkelgebouw zal hierop aangesloten worden. Het schone afvalwater wordt daarbij geloosd op het oppervlaktewater.

Verder is op 1 november 2016 ten behoeve van het plan de watertoets uitgevoerd.De watertoets is als bijlage 3 opgenomen bij deze toelichting. Er is sprake van de ligging in het beheersgebied van het Waterschap Vechtstromen en er is sprake van de zogeheten 'korte procedure'. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

3.4.4 Wateradvies waterschap

Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding. Vooraf is geen contact geweest met het waterschap. Er is uitsluitend gebruik gemaakt van de digitale watertoets. Het watertoetsresultaat is te vinden in bijlage 5 van deze toelichting.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving (huidige en gewenste situatie)

4.1 Huidige situatie projectgebied en omgeving

Het projectgebied bevindt zich in de kern Nieuw-Amsterdam, op de hoek Zijtak Westzijde, Karel Palmstraat en Jachthoorn. De directe omgeving kenmerkt zich door functiemenging van wonen, horeca, detailhandel, recreatie en maatschappelijke voorzieningen. De Verlengde Hoogeveensevaart en de zijtak daarvan vormen belangrijke structuurdragers in het gebied. Het projectgebied wordt begrenst door de Karel Palmstraat aan de noordzijde, de Zijtak Westzijde aan de oostzijde, naastgelegen woning en bedrijfspand aan de zuidzijde en de Jachthoorn aan de westzijde. De ligging en begrenzing van het projectgebied worden weergegeven op de luchtfoto's in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701_0008.png"

Figuur 4.1 Luchtfoto ligging projectgebied in de directe omgeving (Bron: ArcGIS)

In het noordelijke gedeelte van het projectgebied is sinds 1998 een Lidl-supermarkt gevestigd. Het bestaande pand van de supermarkt heeft een netto verkoopvloeroppervlak (vvo) van circa 984 m2. De nevenruimten, waaronder magazijn, kantine en kantoren, hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 138 m2. De bruto vloeroppervlakte van het gehele gebouw bedraagt circa 1.122 m2. In figuur 4.2 is op een situatietekening het huidige pand van de supermarkt en het naastgelegen bijbehorende parkeerterrein weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701_0009.png"

Figuur 4.2 Huidige situatie supermarkt (Bron: Klein architecten)

Ten zuiden van de supermarkt zijn twee bedrijfsgebouwen (ten behoeve van een showroom en een kadoshop), een winkel voor gereedschappen (met bovenwoningen) en een grondgebonden (bedrijfs)woning aanwezig. De gronden rondom de bebouwing zijn veelal ingericht als erf en tuin met erfverharding, opgaande bomen, heesters en (sier)tuin. In de figuren 4.3 t/m 4.5 wordt het aanzicht van het projectgebied weergegeven vanaf respectievelijk de Zijtak Westzijde, Karel Palmstraat en Jachthoorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701_0010.png"

Figuur 4.3 Straatbeeld projectgebied vanaf de Zijtak Westzijde (Bron: Google streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701_0011.png"

Figuur 4.4 Straatbeeld projectgebied vanaf de Karel Palmstraat (Bron: Google streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701_0012.png"

Figuur 4.5 Straatbeeld projectgebied vanaf de Jachthoorn (Bron: Google streetview)

4.2 De gewenste situatie

4.2.1 Aanleiding

Bij het doen van boodschappen hebben consumenten in toenemende mate behoefte aan gemak en efficiëntie. Om hierop in te spelen en te voldoen aan de maatstaven van de huidige winkelformule is Lidl Nederland GmbH voornemens het filiaal in Nieuw-Amsterdam uit te breiden. De aanleiding daartoe is meerledig:

  • toevoeging van een bake-off afdeling;
  • vergroten van het magazijn om de werkbaarheid te verbeteren;
  • kwaliteit kwetsbare koelproducten behouden (gesloten koelcircuit) door goede en ruime koelruimten en vriescellen;
  • extra magazijn in verband met logistiek manoeuvres, bevoorrading en aanrijroute;
  • ruimere en betere ruimten voor het verblijf van personeel.

Voor een goede exploitatie streeft Lidl naar supermarkten met een verkoopvloeroppervlakte van minimaal 1.400 m2. Het huidige pand van de supermarkt heeft een bruto oppervlakte van circa 1.180 m2 en een verkoopvloeroppervlakte van circa 984 m2. De verkoopvloeroppervlakte in de huidige situatie is daarmee te beperkt en dient te worden vergroot om zodoende de winkelformule op een optimale wijze te kunnen exploiteren.

4.2.2 Gewenste ontwikkeling

Geconstateerd is dat om te komen tot een optimale exploitatie van de supermarkt, sloop van alle bebouwing ter plaatse en vervangende nieuwbouw de meest voor de hand liggende optie is. Op deze wijze kan ook de herkenbaarheid van de supermarkt vergroot worden door een moderner uiterlijk met veel glas en aluminium componenten. De totale oppervlakte aan bebouwing op de locatie neemt als gevolg van voorliggende ontwikkeling niet toe.

4.2.2.1 Te slopen bebouwing

De huidige bebouwing in het projectgebied wordt gesloopt. In figuur 4.6 is de te slopen bebouwing in het projectgebied weergegeven met daarin de globale oppervlaktes van de gebouwen opgenomen. De bebouwing van de supermarkt heeft een oppervlakte van circa 1.180 m2. De overige bebouwing in het projectgebied heeft een gezamenlijke oppervlakte van circa 1.170 m2. In totaal wordt er circa 2.350 m2 aan bebouwing in het projectgebied gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701_0013.png"

Figuur 4.6 Impressie te slopen bebouwing (Bron: Korfer Architecten)

4.2.2.2 Nieuwbouw supermarkt

Bij het ontwerpen van de supermarkt is uitgegaan van een netto oppervlakte van circa 1.453 m2 aan verkoopruimte. Daarnaast komt er circa 920 m2 aan nevenruimten (magazijn etc.) in het pand, waarvan circa 167 m2 op de verdieping (sociale ruimte, telruimte en kantoor). Het totale bruto vloeroppervlak van het nieuwe pand is daarmee circa 2.372 m2 en het bebouwd oppervlak bedraagt circa 2.318 m2. De oppervlakte aan bebouwing in het projectgebied neemt ten opzichte van de huidige situatie dan ook in beperkte mate af. De bouwhoogte van het nieuwe pand zal circa 7,6 meter bedragen en plat afgedekt. De gemeente heeft reeds ingestemd met de nieuwe stedenbouwkundige opzet. De locatie wordt ingepast en het zicht op de bebouwing wordt verzacht middels aanplant van laanbeplanting langs de Karel Palmstraat en de Zijtak Westzijde. In figuur 4.7 is de plattegrond van de gewenste situatie weergegeven en figuur 4.8 omvat gevelimpressies van het aanzicht op de nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701_0014.png"

Figuur 4.7 Impressie plattegrond gewenste situering (Bron: MACG)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak63891-V701_0015.png"

Figuur 4.8 Impressie aanzicht nieuwe situatie (Bron: Korfker Architecten)

4.3 Verkeer en parkeren

4.3.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

4.3.2 Situatie plangebied
4.3.2.1 Uitgangspunten

In dit geval is voor wat betreft de gemeente Emmen uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' (Bron: CBS Statline), wat betreft de stedelijke zone is uitgegaan van de omgevingscategorie 'schil centrum'. Qua functie kan de supermarkt worden ondergebracht in de categorie 'discountsupermarkt'.

Uitgaande van bovenstaande uitgangspunten geldt op basis van de CROW-uitgave de volgende verkeersgeneratie en parkeernorm:

- Parkeernorm: minimaal 4,6 en maximaal 6,6 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo

- Verkeersgeneratie: minimaal 82,2 en maximaal 118,0 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo

Voorliggende ontwikkeling voorziet in een vervangende nieuwbouw supermarkt met een oppervlakte van circa 2.372 m2 bvo.

4.3.2.2 Parkeren

Uitgaande van de uitgangspunten zoals genoemd in 4.3.2.1 is er in de nieuwe situatie sprake van een parkeerbehoefte van minimaal (23,72 * 4,6 =) 109 parkeerplaatsen. Bij de inrichting in de nieuwe situatie wordt voorzien in 114 parkeerplaatsen zoals weergegeven in figuur 4.7. 81 parkeerplaatsen maken deel uit van het parkeerterrein bij de supermarkt, 33 parkeerplaatsen en twee parkeerplaatsen ten behoeve van oplaadpunten voor electrische auto's worden aangelegd in het openbaar gebied direct aan de oostzijde van het parkeerterrein van de supermarkt aan de Zijtak WZ. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm en wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

4.3.2.3 Verkeersgeneratie

Vanuit planologisch oogpunt wordt opgemerkt dat van een toename van verkeersbewegingen geen sprake is. Dit vanwege het feit dat alle bebouwing in het plangebied op basis van het geldende planologisch regiem reeds mag worden aangewend als supermarkt en de omvang van bebouwing als gevolg van voorliggende ontwikkeling in totaliteit niet toeneemt.

Vanuit verkeerskundig oogpunt levert voorgenomen ontwikkeling dan ook geen belemmeringen op.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Op de gevraagde vergunning is de uitgebreide procedure van toepassing.

De terinzagelegging van de ontwerpbesluiten is op PM <datum> gepubliceerd in de Zuidoosthoeker en de Staatscourant.

Met ingang van <datum> heeft het ontwerp van de vergunning met het ontwerp van de verklaring van geen bedenking voor zes weken voor een ieder ter inzage liggen. Gedurende deze termijn zijn <wel/geen> zienswijzen ingediend.

Bij de inpassing van de woning dient sprake te zijn van een stedenbouwkundig-, landschappelijk- en milieutechnisch inpasbare situatie. Voor wat betreft het landschappelijke dient rekening te worden gehouden met de voorkomende kenmerken. Het aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan. Daartoe is een aanvraag gedaan tot een WABO-vergunning in strijd met het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De planonwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.