direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Emmer-Compascuum, Munsterseweg 40
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.Zaak53312-V701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Mts. Bredek heeft een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het uitbreiden- en aanpassen van een vleesvarkensbedrijf. Het bedrijf is gevestigd op het adres Munsterseweg 40 te Emmer-Compascuum. De aanvraag heeft betrekking op de onderdelen:

  • 1. Bouwen van een bouwwerk
  • 2. Inrichting oprichten of veranderen (Milieu)
  • 3. Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening

De maatschap is voornemens om het bedrijf uit te breiden. Een bestaande varkensstal zal worden verlengd. Door de verlenging van de stal zullen er meer dieren gehouden worden. Daarnaast zullen er door interne verschuivingen meer dieren gehouden worden in de overige stallen.

Milieu- en dierenwelzijnseisen leiden in de varkenshouderij tot een hogere kostprijs. Deze eisen leiden tot een hoger investeringsniveau en daarmee tot hogere kosten. Tegenover deze meerkosten staan geen meeropbrengsten. Het doel van de uitbreiding is het verbeteren van het financieel economisch resultaat waardoor de continuïteit van het bedrijf op langere termijn gewaarborgd blijft. Als de activiteit niet wordt uitgevoerd, is het niet rendabel om in dierenwelzijn en milieu te investeren.

De aanvraag is genoteerd onder zaaknummer 53312. Het bijbehorende besluitvlak met de plancontour heeft het nummer NL.IMRO.0114.Zaak53312-V701.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak53312-V701_0001.png"

Afbeelding 1: Locatie plangebied in omgeving (rode cirkel)

1.2 Planologische regeling

Het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" is door de raad vastgesteld op 30 mei 2013 en inmiddels inwerking getreden.Het bedrijf heeft de bestemming "Agrarisch - Niet Grondgebonden 1". De aanvraag is in strijd met de bestemmingsplan aangezien binnen de bestemming "Agrarisch - Niet Grondgebonden 1" de uitbreiding van staloppervlak bij recht is uitgesloten.

De aanvraag is wel passend binnen de uitgangspunten voor wijziging van het bestemmingsplan voor de vergroting van staloppervlak van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf. De aanvrager heeft echter gekozen voor een uitgebreide WABO procedure.

Bij de beoordeling van de aanvraag zijn diverse aspecten getoetst en betrokken bij de afweging omtrent medewerking.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie, beleid en planologische regeling

2.1 Ligging en huidige situatie

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het perceel, kadastraal bekend "Gemeente Emmen, sectie AB, nummer 389" te Emmer-Compascuum. De aanvraag betreft de verlenging van een bestaande stal, de aanpassing van bestaande stallen en de aanleg van een beplantingssingel.

Het bedrijf is gelegen aan de Munsterseweg, een verbindingsweg tussen de kernen Emmer-Compascuum en Roswinkel.

De meest nabijgelegen woningen van derden (Munsterseweg 35 en Achterweg 19) bevinden op ongeveer 100 meter van het bedrijf. De direct naastgelegen woning (Achterweg 9), vormt een onderdeel van een zelfstandige agrarische bestemming en is in eigendom van de aanvrager.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak53312-V701_0002.png"

Afbeelding 2: Luchtfoto omgeving. In rood indicatief het besluitvlak

Voor het bestaande varkensbedrijf is op 17 juli 2007 een milieuvergunning verleend. Op 18 augustus 2010 is een veranderingsvergunning verleend voor het plaatsen van een mestbassin en een ander type luchtwasser dan vergund was. Het vergund aantal dieren bedraagt 1.536 gespeende biggen, 96 kraamzeugen, 309 guste- en dragende zeugen en 2.688 vleesvarkens.

2.2 Beleid

2.2.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

De Structuurvisie "Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef" is op 24 september 2009 door de raad vastgesteld. Het is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities, gesteld in de Strategienota Emmen 2020.

De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden.

In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald, deze zijn als volgt (wanneer relevant voor het plan):

Landschap
Versterken van het landschap door het koesteren van de landschappelijke openheid en de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten.

Werken:
De koers voor de landbouw: schaalvergroting in landbouwgebieden mogelijk maken in aansluiting op het landschap.

Verder wordt binnen de structuurvisie aangegeven dat de belangrijkste uitgangspunten en ontwikkelingsprincipes voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen bestaan uit:

  • "Kwaliteit voor kwantiteit". Centraal staat een verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit.
  • "Keuze voor een duurzame inrichting van de ruimte". Wijzigingen in de ruimtelijke opbouw worden geënt op de zogenaamde lagenbenadering;
  • "Rekening houden met de klimaatverandering".

In de Structuurvisie wordt landbouw aangewezen als drager van het landschap. In de grootschalige gebieden krijgt de landbouw voldoende mogelijkheden om op te schalen. Nieuwbouw c.q. vestiging in de als waardevol aangemerkte open ruimte is in principe alleen mogelijk indien er een ruimtelijke en economische meerwaarde is.

De Structuurvisie gaat uit van een lagenbenadering. Het grondgebied van Emmen is daarbij onderverdeeld in 4 deelgebieden. Het plangebied ligt binnen "Deelgebied A (de Monden)". Dit is het noordoostelijk, Veenkoloniale deel van de gemeente. Dit deelgebied kent een sterk agrarisch karakter.

2.2.2 Ruimtelijke Waardenkaart

De Ruimtelijke waardenkaart (RWK) is een in september 2011 door de raad vastgestelde uitwerking van de Structuurvisie Emmen 2020. Het biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie en vormt de basis of 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer van de gemeente Emmen. Andere waarden zoals de aardkundige, archeologische, ecologische en hydrologische waarden, evenals monumenten, worden in dit document beschreven waar zij samenhang vertonen met het cultuurhistorisch gevormde landschap.

De ruimtelijke waardenkaart kent drie onderdelen:

  • 1. In beeld brengen ontwikkelingsgeschiedenis;
  • 2. Vastleggen van de kenmerken, kwaliteiten en knelpunten van het huidige landschap;
  • 3. Aanreiken van handvatten ten aanzien van hoe met deze waarden om te gaan.

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied
De RWK maakt verder een onderscheid in drie deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het "landschap van de grootschalige verveningen". De hoogveenontginningen vormen een uitzonderlijk monumentaal landschap. De lange kanalen die zwaar in de beplanting staan, de gestrekte linten en de ritmiek van kanalen, wijken en sloten verschaffen dit landschap voor Nederlandse begrippen een unieke monumentaliteit. Het landschap wordt gevormd door open ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour aan de ruimte. Zij ‘maken’ de ruimten.

De RWK omvat een drietal kaarten.

  • 1. "Ruimtelijke aspecten", genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Beekdal Rundedal.
  • 2. "Visuele aspecten", genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • 1. Robuuste ruimte hoogveenontginning;
  • 3. "Elementen", genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. De ligging van een aantal veendijken.

Behoud, versterking en ontwikkeling
De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd.

Binnen het landschap van de grootschalige verveningen wordt ingezet op behoud van archeologische waarden/vindplaatsen, het stelsel van kanalen en wijken, de robuuste, krachtig omzoomde ruimten en de verscheidenheid aan details. De afleesbaarheid van de gelaagdheid van het landschap en de levendigheid op en aan het kanaal kunnen bij ontwikkelingen versterkt worden.

2.2.3 Bestemmingsplan Buitengbied Emmen

Op 30 mei 2013 is het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. Het plan is inmiddels inwerking getreden. Binnen het plan heeft de bedrijfslocatie de bestemming "Agrarisch - Niet grondgebonden 1". De bestemming "Agrarisch - Niet grondgebonden 1" kent een wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van staloppervlak naar maximaal 10.000 m2, waarbij een aantal voorwaarden gelden. De aanvraag voor de omgevingsvergunning voldoet aan de gestelde voorwaarden.

2.2.4 Omgevingsverordening Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van intensieve veehouderijen wordt binnen de Omgevingsverordening de maximale grootte van het bouwvlak bepaald. De aanvraag heeft geen betrekking op vergroting van het bouwvlak en is om deze reden niet in strijd met het provinciale beleid..

2.2.5 Conclusie

De aanvraag voor de vestiging van een melkveehouderij past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie "Gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef" en het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen". De aanvrager heeft er voor gekozen om een uitgebreide WABO vergunning aan te vragen.

Bij de inpassing van het bedrijf dient sprake te zijn van een stedenbouwkundig-, landschappelijk- en milieutechnisch inpasbare situatie. Voor wat betreft het de inpassing in het landschap dient rekening te worden gehouden met de voorkomende kenmerken van de omgeving.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

De uitbreiding- en verandering van het varkenshouderijbedrijf vindt plaats t.b.v. het optimaliseren van het bedrijfsproces en de verbetering van dierwelzijn. Het bedrijf dient te gaan voldoen aan strengere eisen ten aanzien van het houden van varkens.

3.2 Omgeving

De ruimtelijke structuur van de omgeving hangt samen met de veenontginningen. De omgeving van het plangebied maakte onderdeel uit van het veengebied "Munsterscheveld". Het gebied langs het beekje "de Runde" tussen Roswinkel en Munsterscheveld is oorspronkelijk gedeeltelijk in smalle stroken en gedeeltelijk in onregelmatige blokken verkaveld

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak53312-V701_0003.png"

Afbeelding 3: Kaart 1900 met het omgeving Roswinkel - Munsterscheveld

In de hoek tussen de Munsterseweg en de Achterweg (locatie van het plangebied) bevond zich in 1900 al (woon)bebouwing. Deze locatie is vanaf de jaren 80 uitgegroeid tot een agrarisch bedrijf, in de vorm van een varkenshouderij / akkerbouwbedrijf.

3.3 Stedenbouwkundig plan

Het bedrijf heeft zich door de jaren heen steeds verder ontwikkeld als agrarisch bedrijf. Op het erf staat een bedrijfswoning met garage, een werktuigenberging en vier stallen. Tevens is voorzien in buitenopslag van voer en mest op het bedrijfserf.

In het plan wordt de bestaande oppervlakte stallen (6.300 m2 ) bij realisatie van de aanvraag met ca. 1.300 m2 uitgebreid, waarna het totale staloppervlak ca. 7.600 m2 zal gaan bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak53312-V701_0004.png"

Afbeelding 4: bedrijfserf Munsterseweg 40 met in rood indicatief de bedrijfsuitbreiding

Ruimtelijk gezien is de vergroting van de stal op de voorgestelde wijze inpasbaar. Er is sprake van een verlenging van een bestaande stal. Het bestaande bebouwingspatroon wordt op deze manier voortgezet. Er wordt een voldoende grote afstand ten opzichten van de Munsterseweg aangehouden. De maximale bouwhoogte van de stal bedraagt 10 m, de goothoogte 2,3 meter.

3.4 Landschappelijke inpassing

De rand van het bestaande bedrijfsterf langs de Munsterseweg is beplant met een beplantingssingel. Om het bouwplan ook in te passen binnen het landschap wordt beplanting aan het erf toegevoegd. Voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe stal is een beplantingsplan opgesteld. Het landschappelijke inpassingsplan is opgenomen in Bijlage 3.

Het doel van de landschappelijke inpassing is aansluiting te zoeken met de aanwezige gebiedskenmerken. Dat betekent in deze situatie: behoud van een vrij open gebied en het aanbrengen van een houtsingel ten noorden van het bedrijf. De aanwezige eiken zullen verplant worden naar het grasveld tussen de de te verbouwen stal en de Munsterseweg.

Om het hemelwater van de te verbouwen stal op eigen terrein te laten bezinken zal er een wadi/greppel langs de houtsingel worden gegraven. De oppervlakte hiervan zal 10% (125 m2) van de nieuwe stal bedragen.

In de voorwaarden van de omgevingsvergunning specifiek is bepaald dat de groenstrook moet worden aangelegd en in stand moet worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Bedrijfsplan

Het bedrijf is voornemens om uit te breiden. Een bestaande biggen- en vleesvarkensstal zal worden verlengd. Door deze verlenging zullen er meer dieren gehouden worden. Daarnaast zullen er door interne verschuivingen meer dieren gehouden worden in de overige stallen.

Milieu- en dierenwelzijnseisen leiden in de varkenshouderij tot een hogere kostprijs. Deze eisen leiden tot een hoger investeringsniveau en daarmee tot hogere kosten. Tegenover deze meerkosten staan geen meeropbrengsten. Het doel van de uitbreiding is het verbeteren van het financieel economisch resultaat waardoor de continuïteit van het bedrijf op langere termijn gewaarborgd blijft. Als de activiteit niet wordt uitgevoerd, is het niet rendabel om in dierenwelzijn en milieu te investeren.

Na realisatie van het bouwplan ontstaat een volwaardig en levensvatbaar bedrijf welke voldoende arbeid en inkomsten biedt voor minimaal één volwaardige arbeidskracht. Daarnaast kan na schaalvergroting voldaan worden aan de dierwelzijnseisen uit het Besluit Huisvesting en het Varkensbesluit en aan de milieueisen uit de Wet Geurhinder en Veehouderij.

Een door Agrifirm opgesteld bedrijfsplan in opgenomen in Bijlage 4.

4.2 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten- en de aanwezige archeologische waarden.

Het plangebied heeft een lage verwachting op de op 30 mei 2013 door de raad vastgestelde archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Emmen. Gezien de lage verwachtingswaarde op de kaart hoeft er in het kader van de aanvraag geen archeologisch inventariserend uitgevoerd te worden.

4.3 Ecologie

De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Door Hamabest Milieu- en Adviesbureau is een een quickscan uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet

Het plangebied is gelegen ten noorden van de kern van Emmer-Compascuum en betreft een klein deel van een agrarisch perceel, bestaande uit een beperkt deel van een maïsakker, verharding en een deel uit gazon. Het plangebied is gelegen nabij de EHS.

Het karakter van het plangebied en de aard van de ingreep maken dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.

De te rooien beukenhaag en de oudere eiken zijn in potentie geschikt als broedlocatie voor diverse vogelsoorten. De groenstructuren dienen buiten het broedseizoen te worden verwijderd. Indien de rooiwerkzaamheden niet buiten het broedseizoen kunnen plaatsvinden, dient vooraf onderzocht te worden of er broedgevallen aanwezig zijn, of dienen broedgevallen voorkomen te worden.

Er zijn geen standplaatsen of vaste verblijfplaatsen/ nesten van (streng en strikt) beschermde (wilde) plant- of diersoorten aangetroffen binnen het plangebied. Op basis van de bevindingen kan geconcludeerd worden dat er in de huidige situatie geen procedurele gevolgen zijn, mits aan de bovengenoemde voorwaarde wordt voldaan.

Het door Hamabest Milieu- en Adviesbureau opgestelde onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.

4.4 Milieu

4.4.1 WABO Milieu

Voor het bestaande varkensbedrijf is op 17 juli 2007 een milieuvergunning verleend. Op 18 augustus 2010 is een veranderingsvergunning verleend voor het plaatsen van een mestbassin en een ander type luchtwasser. Het vergund aantal dieren bedraagt 1.536 gespeende biggen, 96 kraamzeugen, 309 guste- en dragende zeugen en 2.688 vleesvarkens.

Na de uitbreiding zal het bedrijf plaats bieden aan 1.536 gespeende biggen, 90 kraamzeugen, 366 guste- en dragende zeugen, 1 dekbeer en 3.696 vleesvarkens.

4.4.2 MER

BesluitMER
De activiteiten binnen de inrichting vallen in beginsel onder de activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Het bevoegd gezag moet bij de beoordeling of een milieueffectrapport moet worden gemaakt rekening houden met de in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG aangegeven omstandigheden. In deze bijlage zijn kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect als omstandigheden genoemd.

In de te verlengen stal zal meer vleesvarkens zullen meer vleesvarkens kunnen worden gehouden. De totale toename bedraagt: 1008 vleesvarkens, 4 kraamzeugen, 57 guste/dragende zeugen en 1 dekbeer. De stal zal worden voorzien van een gecombineerd luchtwassysteem 85% ammoniakemissiereductie met watergordijn en biologische wasser. Het bedrijf is niet gesitueerd in een kwetsbare omgeving daarnaast treedt er een verbetering van de geursituatie op, ten opzichte van de vergunde situatie.

Naar ons oordeel is er geen sprake van bijzondere milieuomstandigheden die een noodzaak zouden kunnen vormen tot het uitvoeren van een MER. Het Besluit MER is niet van toepassing op de gevraagde situatie.

Vormvrije MER
De activiteit heeft betrekking op het uitbreiden van een installatie voor het houden van vleesvarkens met 1008 dierplaatsen. In de aangevraagde situatie worden de in onderdelen C en D van de bijlage van het besluit MER, genoemde dieraantallen niet overschreden.

In het kader van de voorbereiding is geconstateerd, dat de aanvraag niet binnen een zeer kwetsbaar of waardevol gebied is gelegen. Op basis van de onderzoeken, betreffende de milieuhygiënische aspecten (lucht, geur, externe veiligheid, geluid, water, BBT, energie, afvalstoffen en afvalwater) kan worden geconcludeerd, dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten voor het milieu zijn te verwachten. Het opstellen van een Vormvrije MER is niet nodig.

PlanMER
Voor een omgevingsvergunning-procedure geldt alleen een BesluitMER-plicht (of een MER). Een PlanMER is dus in het kader van de aanvraag niet aan de orde.

4.4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder veroorzaakt door veehouderijen. De Wgv bevat de normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld woningen). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunningen.

In de Wgv worden dieren onderscheiden waarvan de geurhinder wordt uitgedrukt in odeurunits per tijdseenheid per dier (ouE/dier/s) en diersoorten waarvoor vaste afstanden gelden. Voor gespeende biggen, guste- en dragende zeugen, kraamzeugen en vleesvarkens gelden afstanden die bepaald zijn op basis van de geuruitstoot met het programma V-Stacks vergunning.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er in de voorgenomen omvang sprake is van een te hoge geurbelasting op twee omliggende voor geur gevoelige objecten. In de voorgenomen omvang is nog steeds sprake van een overbelast geursituatie, echter het totaal aantal ouE/s echter aanzienlijk af. Middels de 50/50 regel uit de Wgv voldoet de nieuwe situatie aan de wettelijke norm. Redenen om in het kader van de ruimtelijke afweging geen zwaardere eisen ten aanzien van de geuremissie te stellen zijn:

  • In de uit te breiden stal worden de modernste technieken toegepast.
  • Er wordt voldaan aan de Wet Geurhinder en Veehouderij
  • Aanpassing van de verouderde overige stallen is bedrijfseconomisch niet verantwoord
  • Na uitbreiding wordt voldaan aan alle overige milieunormen en dierwelzijnseisen

Zie voor de geurberekening van Agrifirm Bijlage 6.

4.4.4 Lucht

De wijze van berekening van de concentraties luchtverontreinigende stoffen is vastgelegd in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Voor de veehouderij zijn voor de diverse diersoorten en stalsystemen specifieke emissiefactoren vastgesteld. Voor agrarische bedrijven is met name de emissie van fijnstof relevant.

Door Agrifirm is een berekening uitgevoerd naar de toename van fijnstof. Geconcludeerd wordt dat de fijnstofbelasting beoordeeld mag worden als 'Niet In Betekende Mate' (NIBM). Het door Agrifirm opgestelde onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

4.4.5 Geluid

De geluidbelasting is getoetst aan de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998)'. De Handreiking is opgesteld als hulpmiddel bij het voorkomen en beperken van hinder door industrielawaai.

De inrichting ligt in een agrarische omgeving, omringd door agrarische bedrijven en woningen van derden, waarbij de dichtstbijzijnde woning zich op circa 116 meter van de grens van de inrichting bevindt. In het door Adviesbureau De Haan opgestelde akoestisch onderzoek zijn een representatieve en een incidentele bedrijfssituatie onderzocht.

Representatieve situatie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie voldaan wordt aan de richtwaarde voor de woonomgeving.

Incidentele bedrijfssituatie 
Voor afwijkende en incidentele bedrijfssituaties kunnen op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening ruimere grenswaarden worden gesteld.

De waarden voor het maximale geluidsniveau ('piekgeluidsniveau') (LAmax) worden veroorzaakt door het laden van varkens in de dagperiode en het lossen van bijproducten in de avondperiode. Op de nabijgelegen woningen bedraagt het maximale geluidsniveau ten hoogste 67 dB(A) in de dagperiode en 52 dB(A) in de avondperiode. Hiermee wordt de streefwaarde voor het maximale geluidsniveau van LAr,LT + 10 dB weliswaar overschreden, echter voldaan wordt aan de grenswaarde van 70 dB(A) in de dagperiode en 65 dB(A) in de avondperiode.

In de nachtperiode zijn uitsluitend de ventilatoren van de stallen in werking. Het geluidsniveau van deze ventilatoren is continu waardoor in de nachtperiode geen noemenswaardige piekgeluiden optreden. Overschrijding van de streefwaarden is acceptabel omdat in alle redelijkheid geen maatregelen meer te nemen zijn om de maximale geluidsniveaus (verder) te verminderen.

Geluidsvoorschriften
Om geluidshinder ten gevolge van de inrichting te voorkomen, dan wel te beperken, zijn geluidsvoorschriften in de vergunning opgenomen. De in de geluidsvoorschriften opgenomen geluidsnormen zijn gebaseerd op de in het akoestisch onderzoek vermelde waarden die berekend zijn op basis van de beschreven bedrijfssituaties. Voor wat betreft de maximale geluidsniveaus in de nachtperiode is uitgegaan van de waarden 40 dB(A) (te weten: LAr,LT + 10 dB).

Het door Adviesbureau De Haan opgestelde akoestische onderzoek is opgenomen in Bijlage 7.

4.4.6 Externe veiligheid

In het kader van regelgeving in relatie tot Externe Veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het ontwikkelen van een veehouderij op deze locatie. Er zijn geen bronnen aanwezig.

4.5 Natuurbeschermingswet

Voorafgaand aan de aanvraag is bij Gedeputeerde Staten van de Provincie Drenthe een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet aangevraagd. De effecten van het plan op aangewezen natuurgebieden is onderzocht. Gedeputeerde Staten hebben de beschikking op 17 juli 2013 verleend. De vergunning is opgenomen in Bijlage 8.

4.6 Waterparagraaf

4.6.1 Inleiding

In de waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem van het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden (bodemopbouw, grondgebruik, maaiveldhoogte, grondwatersituatie, rioolstelsel etc.) en of speciale regelingen voor het plangebied gelden. De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen.

4.6.2 Ligging plangebied

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. In oktober 2014 heeft overleg plaatsgevonden door het aanvragen en afgeven van de watertoets. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

4.6.3 Waterhuishouding

Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het plan toe. In de watertoets wordt uitgegaan van een toename van het verharde oppervlak van ca. 1.350 m2. Om wateroverlast in gebouwen te voorkomen adviseert het waterschap om voor een vloerpeil te kiezen die tenminste 30 centimeter boven de weg ligt.
 

4.6.4 Afvoer van water

Bedrijfsafvalwater
Het bedrijfsafvalwater van het bedrijf wordt afzonderlijk opgevangen in een keldercompartiment onder de stal om het vervolgens af te voeren.

Hemelwater
Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is erop gericht het hemelwater af te koppelen van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Voor lozing van het hemelwater dient in principe waterberging op eigen terrein gerealiseerd te worden. Voor dit plan wordt circa 135 m3 waterberging gerealiseerd, in de vorm van een sloot achter het bedrijfserf.

4.6.5 Kwaliteit oppervlaktewater

Voor dit plan is het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV) van toepassing. Het LOTV bepaalt dat het rechtstreeks afstromen van verontreinigd (hemel)water van het verharde erf naar het oppervlaktewater (=erfafspoelwater) voorkomen moet worden.

Het rechtstreeks afstromen van verontreinigd (hemel)water van het verharde erf naar het oppervlaktewater (=erfafspoelwater) moet voorkomen worden. Het erf dient veegschoon te zijn en het reinigingen van materialen, trailers, vee en dergelijke op een aparte spoelplaats dient plaats te vinden.

Bij de inrichting van de sleufsilo (kuilopslag) dienen er maatregelen genomen worden tegen vrijkomende perssappen. Perssappen zijn zeer zuur en zijn schadelijk voor het milieu. Perssappen mogen niet afstromen naar het oppervlaktewater. De perssappen moeten worden afgevoerd naar de kelder of een opslagtank.

4.6.6 Wateradvies waterschap

De aanvrager heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente op de hoogte gesteld van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.

De uitgangspuntennotitie van het Waterschap Hunze en Aa's met de reactie van het Waterschap (Korte procedure) is opgenomen in Bijlage 9.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Op de gevraagde vergunning is de uitgebreide procedure van toepassing.

De terinzagelegging van de ontwerpbesluiten is op 4 november 2014 gepubliceerd in de Zuidoosthoeker en de Staatscourant. Met ingang van 5 november 2014 heeft het ontwerp van de vergunning voor zes weken voor een ieder ter inzage liggen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De planonwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.

Er is een planschade-risicoovereenkomst gesloten met de aanvrager.