direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Hoofdkanaal OZ 134
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.Zaak43967-V701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Door Maatschap J.B.J. Tieben is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een overkapping en aardappelschuur op het perceel Hoofdkanaal OZ 134 te Emmer-Compascuum. De aanvraag heeft betrekking op de onderdelen bouwen en handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening.

Op dit moment staan er een twee schuren op het erf welke worden gebruikt voor de opslag van aardappelen en materieel. Ook staan er twee bedrijfswoningen op het erf van Maatschap J.B.J. Tieben. Door het plaatsen van een overkapping en een nieuwe schuur worden de bedrijfseconomische behoeften van het bedrijf gerealiseerd.

De aanvraag is geregistreerd onder zaaknummer 43967-2015. De bijbehorende verbeelding met het besluitvlak heeft het nummer NL.IMRO.0114.Zaak43967-V701.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie, beleid en planologische regeling

2.1 Ligging en huidige situatie

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het perceel Hoofdkanaal OZ 134 te Emmer-Compascuum. Dit perceel is kadastraal bekend als Gemeente Emmen, sectie AB, nummer 471.

Het erf aan het Hoofdkanaal OZ ligt aan de zuidoostzijde van het Stads-Compascuumkanaal. Het erf grenst aan de voorzijde aan het Hoofdkanaal OZ, waarbij het woonhuis aan de voorzijde uitkijkt op het Stads-Compascuumkanaal en de landerijen. Aan de noordzijde ligt een naastgelegen agrarisch bedrijf, verder ligt het erf vrij in het open landschap, waarbij een sloot aan de noordzijde de grens met de buren vormt.

Het rechthoekig opgezette erf kent een heldere opzet met een duidelijk onderscheid. Aan de zuidwestkant ligt de nieuwe bedrijfswoning. Aan de noordoostkant liggen de oude bedrijfswoning en daarachter de bestaande schuren. De schuren worden gebruikt voor opslag van aardappelen en machines. De schuren zijn tegen elkaar aan gebouwd en staan met hun nok evenwijdig aan het Hoofdkanaal OZ. Aan beide zijkanten van het perceel staat een rij eikenbomen. Aan de voorzijde staat ook een aantal eikenbomen. Aan het Hoofdkanaal OZ staan aan weerszijden zomereiken. Echter, aan de zuidoostkant van het Hoofdkanaal OZ, richting het zuiden naar Emmer-Compascuum, staan elzen. De bomen langs het Hoofdkanaal OZ staan in singels langs de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak43967-V701_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied in omgeving (indicatief rood omcirkeld het plangebied)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak43967-V701_0002.png"

Afbeelding 2: Luchtfoto met locatie Hoofdkanaal OZ 134. Rood omlijnd het bestaande erf.

2.2 Planologische regeling

De percelen aan het Hoofdkanaal OZ 134 hebben in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" de bestemmingen:

  • Agrarisch - Grondgebonden 1 (uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf).
  • Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen.

De gewenste uitbreiding van het akkerbouwbedrijf is niet passend binnen het bestaande bouwvlak uit het bestemmingsplan.

Vergroting bouwvlak

Binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen" (artikel 17.7.1 onder a) is er een mogelijkheid van een vergroting van het bouwvlak tot maximaal 1,5 ha., waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • 1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  • 2. de uitbreiding is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
  • 3. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
  • 4. er is geen sprake van significante toename van depositie op Natura 2000 gebieden;
  • 5. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Afweging omtrent medewerking

Voor de ruimtelijke onderbouwing worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in de bijlage "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap" van het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen". Deze bijlage wordt betrokken bij de afweging voor wat betreft de genoemde aspecten.

Door de aanvrager is gekozen om het plan te realiseren via een uitgebreide Wabo-procedure. De aanvraag is wel passend binnen de uitgangspunten van het geldende bestemmingsplan, mits wordt voldaan aan eerder genoemde bepalingen. In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op bovenstaande aspecten.

2.3 Beleid

2.3.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is 24 september 2009 vastgesteld. De structuurvisie is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020 (vastgesteld 2001). De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid.

De koers voor de landbouw is gericht op een mogelijke schaalvergroting dat plaats dient te vinden binnen de structuur van het huidige landschap. In de structuurvisie wordt landbouw aangewezen als drager van het landschap. Het grondgebied van Emmen is daarbij onderverdeeld in 4 deelgebieden waarvoor een aantal koersen waar het gaat om landbouwontwikkeling is weergegeven. Het plangebied bevindt zich binnen deelgebied A: de Monden. Dit deelgebied ligt in het noordoosten van de gemeente Emmen waarbij het hoge aandeel akkerbouw en geringe stedelijke druk kenmerkend zijn. In deelgebied A wordt, afhankelijk van de kansen voor schaalvergroting, landbouw zo veel mogelijk gefaciliteerd.

2.3.2 Ruimtelijke waardenkaart

De Ruimtelijke waardenkaart (RWK) is een in eind september 2011 vastgestelde uitwerking van de Structuurvisie Emmen 2020. De Ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de gemeente Emmen. Het geeft een beschrijving van het ontstaan van het landschap en stelt de belangrijkste karakteristieken van het landschap vast, geeft de knelpunten aan met betrekking tot hedendaagse ruimtelijke ontwikkelingen en stelt een strategie op voor behoud, versterking en ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie. Het document biedt concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie en geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden.

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied
De RWK maakt een onderscheid in deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied “Grootschalige veenontginningen” (het landschap van het veen). Dit is het landschap van de grote maten. Alles is hier groot en stoer. Het landschap wordt gevormd door open ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour aan de ruimte. Zij 'maken' de ruimten. Het is een open landschap; weids, maar geenszins kaal.

Naast de robuuste ruimten is de strikte regelmaat van het landschap kenmerkend. Het veenkoloniale landschap kent een uiterst regelmatige basisstructuur met een sterke ritmiek van kanalen, wijken en sloten.

De Ruimtelijke waardenkaart omvat een drietal kaarten.

  • 1. Ruimtelijke aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Lintdorp/veendorp
    • b. Kanaal
    • c. Monumentale kanaal- en laanbeplanting
  • 2. Visuele aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Geen
  • 3. Elementen, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Geen

In het rapport "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap", behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen", is de omgeving van het plangebied nader getypeerd als Kleinschalige veenontginningen. Het plangebied wordt gerekend tot het gebied Munsterscheveld, wat gelegen is ten noordoosten van het huidige Emmer-Compascuum en ten oosten van Roswinkel. Het gebied is op een kleinschalige manier ontgonnen, wat terug te zien is in de smalle langgerekte kavels. Echter, in de tweede helft van de 20e eeuw heeft het Musterscheveld een zodanig grootschalig karakter gekregen dat het tot de Grootschalige veenontginningen kan worden gerekend. Dit grootschalige karakter is tot stand gekomen door ruilverkaveling en door het verwijderen van elzensingels.

In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van het plan.

2.3.3 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de Welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden, grotendeels ook voor het buitengebied, geldt het welstandsniveau 'welstandsluw'. Voor bouwwerken en gebouwen is van belang, vooral vanuit stedenbouwkundig oogpunt, de onderlinge samenhang van het gebouw met zijn omgeving, beschouwd vanaf de openbare weg en het openbaar groen.

2.3.4 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Drenthe

In 2014 is de geactualiseerde Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

De kernkwaliteiten van Drenthe zijn uitgewerkt naar meer concrete indicatoren:

Kernkwaliteiten   Indicatoren  
Rust Stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Noaberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  

Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van bedrijvigheid. Bedrijvigheid in Drenthe is van grote maatschappelijke en economische betekenis vanwege de werkgelegenheid en de vitaliteit van het platteland en de steden. De provincie acht bedrijvigheid van provinciaal belang en benoemt dit tot een kernwaarde.

Specifiek voor het landelijk gebied wil de provincie voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor landbouw, recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid. Het regionale economische vestigingsklimaat is van provinciaal belang.

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe is bovenstaande nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Visiekaart en doelstellingen
Het plangebied ligt binnen het gebied dat op de visiekaart is aangeduid als "Landbouwgebied". De provincie Drenthe biedt de landbouw maximale speelruimte in deze gebieden. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten. Ook mogen andere ontwikkelingen geen negatief effect hebben op de landbouw.

Daarnaast zijn de Veenkoloniën aangewezen als proefgebied voor de landbouw. Nieuwe ontwikkelingen op landbouwgebied kunnen als eerste hier worden geïntroduceerd. Het kan hierbij gaan om innovaties op het gebied van huisvesting, nieuwe teelten, efficiënt watergebruik, verduurzaming en duurzame energie.

Landbouw
Binnen het landbouwgebied zijn zogenoemde 'plus-gebieden' aangegeven. Het plangebied ligt binnen een dergelijk "Landbouwgebied plus". In deze gebieden heeft de landbouw nog verdere mogelijkheden, zoals schaalvergroting en meer geïndustrialiseerde vormen van landbouw. Ook zijn dit de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en het inplaatsen van agrarische bedrijven. De kernkwaliteiten (kaart 2a t/m 2f, Kernkwaliteiten) spelen in deze gebieden een ondergeschikte rol. Dit betekent dat bij de belangenafweging het belang van de landbouw zwaarder weegt dan dat van de kernkwaliteiten. Er vindt wel een afweging tussen beide plaats.

Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. Uitbreiding van het bouwvlak moet ruimtelijk worden ingepast. Hierbij moeten de kernkwaliteiten in acht worden genomen.

Voor de gebieden met de aanduiding 'landbouwgebied' zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het vaststellen van de maximale oppervlaktemaat.

Kernkwaliteiten
Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de Veenkoloniën. Behoud en versterking van de wijkenstructuur en openheid is als doel benoemd. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen.

De samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen is van provinciaal belang.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch kompas. Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied waar een gebiedsspecifiek beleid gehanteerd wordt. In het plangebied geld het generiek beleid, ofwel het respecteren van alle onderdelen van de cultuurhistorische hoofdstructuur. De cultuurhistorische samenhang is van provinciaal belang en zal daarom worden veiliggesteld voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf.

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie Drenthe behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De hoge en het gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden staat de provincie Drenthe ontwikkelingen toe, maar moeten wel de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaard blijven.

Provinciale omgevingsverordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van grondgebonden agrarische bedrijven wordt met betrekking tot het plangebied niks specifieks geregeld.

Conclusie
Het bouwen van een schuur en overkapping op het perceel van Maatschap J.B.J. Tieben past in het door de gemeente en de provincie geformuleerde beleid. In de volgende hoofdstukken worden de ruimtelijke- en landschappelijke inpassing van het plan en de milieubeoordeling met bijbehorende onderzoeken beschreven.

2.3.5 Rijksbeleid

Het ruimtelijke rijksbeleid heeft geen directe invloed op het plangebied.

2.3.6 Conclusie

Het rijksbeleid werkt niet rechtstreeks door in het plangebied. Voor de voorliggende ruimtelijke onderbouwing kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende gemeentelijke- en provinciale beleid, wanneer rekening wordt gehouden met bepaalde aspecten zoals de ruimtelijke, landschappelijke en milieutechnische inpassing. Hierop wordt nader ingegaan in de volgende hoofdstukken.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Door Maatschap J.B.J. Tieben is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend door het realiseren van een overkapping en aardappelschuur op het perceel Hoofdkanaal OZ 134 te Emmer-Compascuum.

3.2 Bedrijfsplan

De heer J.B.J. Tieben heeft een akkerbouwbedrijf aan het Hoofdkanaal OZ 134 te Emmer-Compascuum. Het bedrijf bewerkt een oppervlakte van ongeveer 200 hectare, waarvan circa 130 hectare wordt gebruikt voor het verbouwen van aardappelen en de rest wordt gebruikt voor het verbouwen van graan, suikerbieten en maïs. Het graan, de suikerbieten en het mais worden rechtstreeks vanaf de veldkavels geleverd aan de afnemer. De aardappelen worden in de gebouwen op het eigen erf opgeslagen. Van het gehele oppervlak voor het verbouwen van aardappelen wordt circa 60 hectare gebruikt voor consumptieaardappelen en circa 70 hectare voor fabrieksaardappelen. Het bedrijf is afhankelijk van de aardappelteelt.

Om jaarrond aardappelen te kunnen leveren aan de fabrieken, is het noodzakelijk om op het eigen erf aardappelen op te kunnen slaan. Door een investering in aandelen zal het bedrijf ook meer aardappelen moeten verbouwen en daarmee ook opslaan.

Opslag van aardappelen onder dak is nodig om te voorkomen dat aardappelen versuikeren. Aardappelen met een te hoog suikergehalte kunnen niet door de fabriek afgenomen worden, omdat deze aardappelen ongeschikt zijn. Met koud weer vindt er een proces plaats in aardappelen waardoor het zetmeel wordt omgezet naar suikers. Door de aardappelen onder dak op te slaan en te ventileren kan de temperatuur beter beheerst worden en kan dit proces worden tegengegaan. Te warme temperaturen zijn ook niet goed voor de aardappelen, omdat dan het kiemproces op gang komt. Het opslaan van aardappelen onder de juiste condities is van groot belang.

In het verleden werden de aardappelen opgeslagen in een gehuurde schuur in Duitsland. Deze schuur is gesloopt, waardoor deze opslag niet meer tot de mogelijkheden behoord.

Wanneer aan de voorwaarden van aardappelopslag kan worden voldaan is Maatschap Tieben in de gelegenheid zowel consumptieaardappelen en fabrieksaardappelen het hele jaar door te leveren.

De bedrijfseconomische noodzaak om een aardappelopslag te bouwen om het gehele jaar door voldoende aardappelen te kunnen leveren is aanwezig. Het complete bedrijfsplan van de maatschap is toegevoegd als Bijlage 1.

3.3 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de grootschalige veenontginningen. Echter, in het rapport "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap", behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen", is de omgeving van het plangebied nader getypeerd als Kleinschalige veenontginningen. Dit komt omdat het gebied kleinschalig is ontgonnen. Voor het beschrijven van de ontstaansgeschiedenis van het gebied wordt dan ook het landschap van de kleinschalige veenontginningen aangehouden. Het plangebied wordt gerekend tot het gebied Munsterscheveld, wat gelegen is ten noordoosten van het huidige Emmer-Compascuum en ten oosten van Roswinkel. Het plangebied grenst direct aan de randveen- en boekweitcultuurontginningen van Munsterscheveld/Roswinkel.

In het Munsterscheveld is er sprake van venige gronden. In dit gebied waren de 'wisschen', ofwel half natuurlijke weiden, te vinden. Ook de groenlanden, welke ook wel 'Vennen' werden genoemd, bevinden zich hier. Deze Vennen strekten zich naar het oosten uit en werden beplant met elzensingels. Hierdoor ontstond een kleinschalig landschap bij het Munsterscheveld.

Rond 1650 zijn de eerste boekweitakkkers op het veen aangelegd. Na ongeveer zes tot tien jaar boekweitteelt was het veen volledig uitgeput, waarna het twintig jaar braak moest liggen voordat het weer kon worden ingezaaid. De boekweitteelt gebeurde eerst op de marke van Roswinkel, maar deze was al snel te klein. Hierdoor werden de karakteristieke smalle langgerekte kavels in het Munsterscheveld ingezaaid met boekweit.

Voor de ontginning van het boekweit werd een stelsel van wijken en kanalen gegraven. Deze kanalen zorgen voor de afvoer van het afgegraven boekweit. Het Stads-Compaskanaal waaraan het plangebied is gelegen, is een van deze kanalen. Op de oudste kaarten is goed de hoofdopzet van de ontginningen terug te zien. Haaks op het Stads-Compaskanaal lopen hoofdwijken die zorgden voor de waterafvoer van de nabij gelegen boekweitgebieden.

De karakteristieke beplantingsstructuur van het Munsterscheveld is veranderd. De elzensingels en houtopstanden bij de Vennen zijn in de eerste helft van de vorige eeuw grotendeels verdwenen. De strookverkaveling in dit gebied is nog goed zichtbaar, al zijn veel kavels samengevoegd en daardoor verbreed. Door intensivering van de ontwatering zijn de weidegronden verdwenen en verandert in bouwland.

3.4 Bouwplan

Op het erf staan nu twee loodsen en twee bedrijfswoningen. Leidraad is het bouwen in het verlengde van de bestaande loodsen. In het eindbeeld bestaat het erf uit meerdere loodsen. Dertig meter achter de bestaande grote loods wordt een nieuwe loods gebouwd met een afmeting van 36x25 meter, die dienst doet als aardappelopslag. De tussenruimte wordt overkapt met een overkapping van 30x36 meter. De nieuwe loods en overkapping worden gebouwd in het verlengde van de bestaande loods, waarbij de noordzijde van de nieuwe loods in dezelfde lijn ligt als de bestaande loods. De overkapping wordt op 5,6 meter van de noordelijke erfafscheiding gesitueerd en de nieuwe loods op 6,5 meter. De nieuwe loods en overkapping hebben een nokhoogte van circa 11 meter en een goothoogte van 4,5 meter. Deze hoogten sluiten aan bij de bestaande loods.

Het bouwplan met landschappelijke inpassing is toegevoegd als Bijlage 2.

3.5 Landschappelijke inpassing

Op dit moment staan aan zowel de noordoostkant en de zuidwestkant van het perceel eikenbomen. Deze bomen staan ook aan de voorzijde van het erf, ofwel de noordwestkant. Om de uitbreiding van het maatschap beter in te laten passen in het landschap wordt langs de nieuwe bebouwing aan de noordoostkant de rij eikenbomen verder aangeplant richting het zuidoosten. Deze eikenbomen worden ook aan de achterzijde, ofwel de zuidoostkant, van het erf geplaatst. Deze nieuwe beplanting benadrukt de verkavelingsstructuur en de percelering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak43967-V701_0003.png"Afbeelding 3: Erfinrichtingsplan

Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling

4.1 Archeologie

Uit de vastgestelde gemeentelijke archeologische beleidskaart is gebleken dat het plangebied gelegen is binnen een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig.

4.2 Ecologie

De Flora- en faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na verlening van een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet.

Door Buro Bakker is een ecologische inventarisatie uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet, een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.

Met in acht name van het broedseizoen van vogels en de aanwezigheid van dier- en plantensoorten met een licht beschermde status is een ontheffing van de Flora- en faunawet op voorhand niet nodig. Met betrekking tot de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient daarom rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Flora- en faunawet kent geen standperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt. Voor de licht beschermde soorten geldt een zorgplicht. Hier kan aan worden voldaan door het gedeelte landbouwgrond waar gebouwd gaat worden, enkele dagen voor de werkzaamheden kort af te maaien. Kleine dieren zullen dan het plangebied verlaten.

Voor het plan is verder geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig en het plan is op het punt van EHS niet in strijd met de Provinciale omgevingsverordening Drenthe.

Het plan is wat betreft de natuurwet en -regelgeving uitvoerbaar. De ecologische inventarisatie is toegevoegd als Bijlage 3.

4.3 Milieu

4.3.1 Vormvrije m.e.r.

In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

In voorliggend plan komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteiten hoeft geen (vormvrije) m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

4.3.2 Activiteitenbesluit milieubeheer

Voor de beoogde bedrijfsuitvoering dient een melding te worden gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

4.3.3 Bodem

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.

De bouwaanvraag betreft het bouwen van een aardappelopslagplaats en een overkapping. De bodem is niet aangemerkt als "vervuild" of "verdacht". Daarnaast betreft het een functie waarvoor geen hoge bodemkwaliteit noodzakelijk is, mede omdat de opslagplaats en overkapping niet voor bewoning of langdurig verblijf geschikt is. Om die reden is geen bodemonderzoek uitgevoerd.

4.3.4 Geluid
4.3.4.1 Inleiding

Door Ingenieursbureau Spreen is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsuitstraling naar de omgeving als gevolg van het voorgenomen plan om een overkapping en schuur te bouwen. Het onderzoek is uitgevoerd voor de ruimtelijke onderbouwing en voor de melding in het kader van het Activiteitenbesluit.

Het complete akoestisch onderzoek is toegevoegd als Bijlage 4.

Onderzocht is de geluidsbelasting veroorzaakt door de activiteiten op de locatie bij de omliggende woningen. De geluidsniveaus zijn vastgesteld door alle relevante geluidsproducerende activiteiten, installaties en mobiele bronnen binnen de uitbreiding te inventariseren en voor elk daarvan de geluidsoverdracht naar de omliggende woningen te berekenen. In het akoestisch onderzoek is de representatieve bedrijfssituatie onderzocht. Er is geen sprake van een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie. De vast opgestelde bronnen zijn getoetst aan de eisen uit het Activiteitenbesluit.

4.3.4.2 Bevindingen naar aanleiding van het akoestisch onderzoek

Representatieve bedrijfssituatie 

Het akoestisch onderzoek heeft zich gericht op de uitbreiding van de bestaande situatie en de mobiele bronnen die bij het bedrijf horen. Hierdoor zijn de grenswaarden gezet op een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (alleen vast opgestelde bronnen) van 35, 30 en 25 dB (A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode en 70 dB(A) voor het maximale geluidsniveau. Uit het akoestisch onderzoek is naar voren gekomen dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op woningen van derden ten hoogste 30, 32 en 32 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode is. Hiermee wordt de streefwaarde met 2 en 7 dB (A) in respectievelijk de avond- en nachtperiode overschreden.

In de dagperiode zijn ook de mobiele bronnen ten gevolge van de uitbreiding van het maatschap onderzocht. Dit is alleen gedaan in de dagperiode, omdat het transport naar de aardappelloods alleen overdag plaatsvindt. Uit het basis akoestisch onderzoek blijkt dat in de avond- en nachtperiode voldaan wordt aan de eis. In de dagperiode bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op woningen van derden ten hoogste 38 dB(A). Dit is het geval voor één woning, te weten Hoofdkanaal OZ 138. Echter, bij een geluidsbelasting van 38 dB(A) ten gevolge van de uitbreiding, resteert er nog een geluidruimte van 44 dB(A) voor de overige activiteiten op het terrein van het bedrijf. Op de dagen dat de aardappelbewaarplaats wordt volgereden zullen er redelijkerwijs op het terrein minder overige activiteiten plaats vinden. Hierdoor is op deze dagen een geluidsruimte van 44 dB(A) voor de overige activiteiten toereikend.

Maximaal geluidsniveau

Het maximale geluidsniveau mag 70 dB(A) bedragen (Activiteitenbesluit). Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de maximale geluidsniveaus ten hoogste 64 dB(A) bedragen. Hiermee wordt dus voldaan aan de grenswaarde van 70 dB(A) in de dagperiode.

4.3.4.3 Maatregelen

Om de geluidsbelasting te kunnen reduceren, dient de bijdrage van de belangrijkste geluidsbronnen te worden verminderd. Op deze manier zal de woning aan Hoofdkanaal OZ 138 geen hinder ondervinden van de uitbreiding van Maatschap Tieben.

Representatieve bedrijfssituatie

De ventilatoren in de te bouwen aardappelschuur zijn de veroorzakers van de geluidsbelasting in de omgeving. Wanneer stillere ventilatoren in gebruik worden genomen zal er 6 dB(A) minder geluid zijn dan wanneer de oorspronkelijke ventilatoren worden gebruikt. Deze ventilatoren zijn stiller omdat ze meer schoepen hebben waardoor ze op een lager toerental draaien. Wanneer ook de aanzuigopeningen worden voorzien van een omkasting wordt er voldaan aan het langtijdgemiddelde. Dit gemiddelde op woningen van derden bedraagt dan ten hoogste 22, 25 en 25 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Er hoeven geen maatregelen te worden genomen ten aanzien van het transport van en naar de aardappelschuur. Er is namelijk een geluidsruimte van 44 dB(A) toegekend voor overige activiteiten op dagen dat er veel transport plaatsvindt.

4.3.4.4 Conclusie

Het akoestisch onderzoek is beoordeeld en akkoord bevonden. Er worden een tweetal maatregelen uitgevoerd waardoor de geluidsniveaus onder de grenswaarden uitkomen. De situatie is ruimtelijk inpasbaar. Aan de melding Activiteitenbesluit worden maatwerkvoorschriften toegevoegd. Dit zijn het plaatsen van stillere ventilatoren en een omkasting bij de aardappelschuur.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen.

Binnen en nabij het plangebied zijn geen bedrijven, transportroutes en buisleidingen gelegen waarbij rekening moet worden gehouden met het aspect externe veiligheid.

Voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2012 en de brandbeveiligingsverordening (hierna BBV). In het besluit zijn onder andere voorschriften opgenomen over de aanwezigheid, de controle en het onderhoud van mobiele brandblustoestellen.

Ten aanzien van de opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen is in het Bouwbesluit een algemene functionele eis opgenomen, die inhoudt dat die opslag zodanig moet geschieden dat geen onveilige situatie ontstaat voor percelen, die zijn gelegen naast het perceel waar de opslag plaatsvindt. Dit besluit is rechtstreeks van toepassing en daarom zijn ook geen voorschriften opgenomen in de omgevingsvergunning.

4.5 Waterparagraaf

4.5.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

In het kader van de ontwikkelingen van dit plan dient overleg gevoerd te worden met waterschap Hunze en Aa's. De wijze waarop de aanvrager het waterschap informeert over ruimtelijke plannen en om advies vraagt, hangt sterk af van de aard van het plan. In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd te worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in criteria die betrekking hebben op de locatiekeuze en in criteria die betrekking hebben op de inrichting van een ruimtelijk plan. In de waterparagraaf van het plan dienen zowel de huidige- als toekomstige relevante thema's te worden beschreven.

Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een peilgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die met een specifiek instrument geregeld kunnen worden, worden in de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld. In het afgegeven advies wordt wel verwezen naar de regelstellende instrumenten zoals de Keur van het waterschap, Activiteitenbesluit, Besluit lozen buiten inrichtingen, Besluit bodemkwaliteit, peilbesluit, gemeentelijke verordening en watervergunning.

4.5.2 Watertoets

De watertoets is aangevraagd bij het waterschap Hunze en Aa's. Op basis van deze toets is de normale procedure doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap Hunze en Aa's een maatwerk wateradvies heeft gemaakt. De complete watertoets is toegevoegd als Bijlage 5.

4.5.3 Waterhuishouding

Het maaiveld loopt achter het bestaande erf snel af. Het zijn lagere natte delen waar de drooglegging minimaal is. De uitbreiding van het erf zal opgehoogd moeten worden.

Om grondwateroverlast in gebouwen te voorkomen is een minimale ontwatering van 0,7 meter minus het maaiveld nodig. In het plangebied is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) (plaatselijk) hoger dan op basis van deze ontwateringsnorm gewenst is. Bouwen is op deze plekken zonder aanvullende maatregelen niet gewenst en kan resulteren in grondwateroverlast. Nader onderzoek naar de drooglegging en ontwatering is gewenst. De inrichting van het erf en omgeving en de benodigde aanvullende maatregelen moeten afgestemd worden op dit nadere onderzoek.

4.5.4 Afvoer van water

Huishoudelijk afvalwater

Voor het huishoudelijke afwalwater is een aansluiting op de riolering aanwezig.

Bedrijfsafvalwater

Bedrijfsafvalwater mag niet worden geloosd op de riolering. Hiervoor wordt een voorziening getroffen door het bedrijf.

Hemelwater

Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het plan toe. De toename qua oppervlakte is ca. 2500 m2.

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is erop gericht het hemelwater af te koppelen van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Ter compensatie van de uitbreiding van het verhard oppervlak is een compensatie in het watersysteem nodig van 170 m3 aan extra ruimte in het lokale slotenstelsel. De compensatie kan uitgevoerd worden door het verbreden van een bestaande sloot en/of door aanleg van een nieuwe sloot passend binnen de verkavelingsstructuur van het gebied (haaks op de weg). Mede vanwege de lagere ligging van de landbouwpercelen is een goede ontwatering van de gronden van belang en dient hier geen extra belasting van hemelwater aan toegevoegd te worden om wateroverlast te voorkomen.

Kwaliteit oppervlaktewater

Vermeden dient te worden dat het hemelwater in aanraking komt met materialen die milieubelastende stoffen uitlogen. Om verontreiniging te voorkomen dient derhalve bij de bouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen.

4.5.5 Overleg met waterschap

De in de watertoets aangegeven uitgangspunten zijn opgenomen als voorwaarden in de omgevingsvergunning. Bij uitvoer dienen de voorgestelde wijzigingen in het watersysteem nader overlegd te worden met de beleidsmedewerker planvorming van het waterschap Hunze en Aa's.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Op de gevraagde vergunning is de uitgebreide procedure van toepassing. De terinzagelegging van het ontwerpbesluit is op 14 juli 2016 gepubliceerd in de krant Emmen.nu en in de Staatscourant. Met ingang van 15 juli 2016 heeft het ontwerp van de vergunning zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend. De provincie Drenthe heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het plan (Bijlage 7).

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De planonwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.