direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Emmen, Barger-Compascuum, Verlengde Oosterdiep WZ 29
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.Zaak43416-V701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Er is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een agrarische bedrijfsruimte op het perceel Verlengde Oosterdiep WZ 29 te Barger-Compascuum. Daarnaast wordt er ten dienste van de uitbreiding van het bedrijf erfverharding gerealiseerd.

Op het perceel Verlenge Oosterdiep WZ 29 te Barger-Compascuum wordt een akkerbouwbedrijf geëxploiteerd. Het bedrijf verbouwd op ruim 800 hectare aardappelen, suikerbieten, gerst, mais en uien. De suikerbieten en uien worden veelal vanaf het land naar de fabriek gevoerd. De aardappelen worden opgeslagen in bewaarschuren. Voor de verbetering van de financiële resultaten is het wenselijk om bij slecht weer zetmeelaardappelen in een bewaarloods op te slaan in plaats van op het land. Binnen de huidige gebouwen is daarvoor onvoldoende ruimte en ook binnen het bestaande bouwvlak zijn voor het bedrijf geen mogelijkheden om de opslagcapaciteit te vergroten in verband met de ventilatiemogelijkheden. Het bedrijf wenst daarom een aardappelloods aan de westzijde te bouwen buiten het bouwvlak.

De aanvraag (Bijlage 1) is geregistreerd onder zaaknummer 43416-2016. De bijbehorende verbeelding met het besluitvlak heeft nummer NL.IMRO.0114.Zaak43416-V701.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak43416-V701_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging bedrijf aan Verlengde Oosterdiep WZ 29 te Barger-Compascuum (rode cirkel).

Hoofdstuk 2 Huidige situatie, beleid en planologische regeling

2.1 Ligging en huidige situatie

Deze ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het perceel Verlengde Oosterdiep WZ 29 te Barger-Compascuum. Het perceel is kadastraal bekend als Gemeente Emmen, sectie AD, nummer 205.

Het perceel is gelegen aan de weg Verlengde Oosterdiep WZ, een landbouwweg ten noorden van de kern Barger-Compascuum. De bebouwingsstructuur langs het Verlengde Oosterdiep ten noorden van de kern Barger-Compascuum kent een gevarieerde opzet: voornamelijk burgerwoningen aan de oostzijde van het kanaal en een beperkt aantal vrijliggende agrarische bedrijven aan de westzijde. De westzijde van het kanaal (omgeving van de agrarische bedrijven) kenmerkt zich door een opvallende openheid van het landschap.

Het ooit herkenbare veenkoloniale wijkenpatroon, dat tevens de verkavelingsstructuur van het landschap markeerde, is tegenwoordig aan de westzijde van het kanaal vrijwel niet meer waarneembaar. De wijken zijn gedempt. Ooit lag de bedrijfslocatie Verlengde Oosterdiep WZ 29 direct aan een wijk. Het bedrijfserf is echter door de jaren heen in zuidelijke richting uitgebreid. De wijk is hierdoor niet meer herkenbaar.

De bedrijfsbebouwing staat zeer compact op het perceel. De kaprichtingen van de loodsen staan overwegend parallel op de straat / het kanaal. Dit is afwijkend binnen het veenkoloniale landschap. De bedrijfswoning en de daarachter gelegen loodsen staan wel haaks op de straat / het kanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak43416-V701_0002.png"

Afbeelding 2: Luchtfoto met bestaande bouwvlak Verlengde Oosterdiep WZ 29 te Barger-Compascuum. In 2014 is een omgevingsvergunning verleend voor een bewaarschuur aan de westzijde van het bedrijf en de aanleg van erfverharding aan de noordzijde.

2.2 Planologische regeling

Het perceel Verlengde Oosterdiep WZ 29 te Barger-Compascuum is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' bestemd als 'Agrarisch - Grondgebonden 1' (uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf). Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Voor bedrijfsgebouwen geldt dat de bouwhoogte maximaal 12 meter mag bedragen en de goothoogte maximaal 4,5 meter. De dakhelling mag niet minder dan 15 graden bedragen. In het bestemmingsplan is een afwijkingsregeling opgenomen om toe te staan dat de goothoogte van bedrijfsgebouwen wordt verhoogd tot maximaal 5,5 meter wanneer de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond.

In 2014 is een omgevingsvergunning verleend voor een bewaarschuur aan de westzijde van het bedrijf en de aanleg van erfverharding aan de noordzijde. De nu gevraagde uitbreiding van het bedrijf met een nieuwe aardappelloods en erfverharding is op gronden bestemd als 'Agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen'. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en is erfverharding uitgesloten. De aanvraag om een omgevingsvergunning is daarmee in strijd met het bestemmingsplan. De aanvraag is wel passend binnen beleidsuitgangspunten voor de vergroting van het bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf binnen het landschap van de grootschalige veenontginningen.

Door de aanvrager is gekozen om het plan te realiseren met een uitgebreide omgevingsvergunning. Bij de beoordeling van de aanvraag zijn diverse aspecten getoetst en betrokken bij de afweging omtrent medewerking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak43416-V701_0003.png"

Afbeelding 3: Luchtfoto met rood omlijnd indicatief aangegeven het besluitvlak waar voorliggende ruimtelijke onderbouwing betrekking op heeft.

2.3 Beleid

2.3.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

De Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. De structuurvisie is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid.

De koers voor de landbouw is gericht op een mogelijke schaalvergroting dat plaats dient te vinden binnen de structuur van het huidige landschap. In de structuurvisie wordt landbouw aangewezen als drager van het landschap. Het grondgebied van Emmen is daarbij onderverdeeld in 4 deelgebieden waarvoor een aantal koersen waar het gaat om landbouwontwikkeling is weergegeven. Het plangebied bevindt zich binnen deelgebied A: de Monden. Dit deelgebied ligt in het noordoosten van de gemeente Emmen waarbij het hoge aandeel akkerbouw en geringe stedelijke druk kenmerkend zijn. In deelgebied A wordt, afhankelijk van de kansen voor schaalvergroting, landbouw zo veel mogelijk gefaciliteerd.

2.3.2 Ruimtelijke Waardenkaart

De Ruimtelijke waardenkaart (RWK) is een in eind september 2011 vastgestelde uitwerking van de Structuurvisie Emmen 2020. De Ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de gemeente Emmen. Het geeft een beschrijving van het ontstaan van het landschap en stelt de belangrijkste karakteristieken van het landschap vast, geeft de knelpunten aan met betrekking tot hedendaagse ruimtelijke ontwikkelingen en stelt een strategie op voor behoud, versterking en ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie. Het document biedt concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie en geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden. De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd.

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied
De RWK maakt een onderscheid in deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied 'Grootschalige veenontginningen' (het landschap van het veen). Dit is het landschap van de grote maten. Alles is hier groot en stoer. Het landschap wordt gevormd door open ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour aan de ruimte. Zij 'maken' de ruimten. Het is een open landschap; weids, maar geenszins kaal.

Naast de robuuste ruimten is de strikte regelmaat van het landschap kenmerkend. Het veenkoloniale landschap kent een uiterst regelmatige basisstructuur met een sterke ritmiek van kanalen, wijken en sloten.

Typerend voor het hoogveenontginningslandschap zijn de lange zichtlijnen. Hier kan men ver van zich afkijken. Hiermee vormen ze een heel ander soort landschap, met ook een heel ander soort beleving, dan bijvoorbeeld het esdorpenlandschap. Behoud en rekening houden met essentiële zichtlijnen, waaronder het zicht op de steilrand, is van belang.

De Ruimtelijke waardenkaart omvat een drietal kaarten.

  • 1. Ruimtelijke aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Kanaal
    • b. Monumentale kanaal- & laanbeplanting
    • c. Beekdal Runde
  • 2. Visuele aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Robuuste ruimte hoogveen ontginning
  • 3. Elementen, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Geen

In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van het plan.

2.3.3 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Een welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de Welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden, ook voor dit gedeelte van het buitengebied waar het plangebied gelegen is, geldt het welstandsniveau 'welstandsluw'.

De welstandscommissie heeft geadviseerd op de ingediende aanvraag en heeft deze akkoord bevonden.

2.3.4 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Drenthe

In 2014 is de geactualiseerde Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

De kernkwaliteiten van Drenthe zijn uitgewerkt naar meer concrete indicatoren:

Kernkwaliteiten   Indicatoren  
Rust Stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Noaberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  

Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van bedrijvigheid. Bedrijvigheid in Drenthe is van grote maatschappelijke en economische betekenis vanwege de werkgelegenheid en de vitaliteit van het platteland en de steden. De provincie acht bedrijvigheid van provinciaal belang en benoemt dit tot een kernwaarde.

Specifiek voor het landelijk gebied wil de provincie voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor landbouw, recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid. Het regionale economische vestigingsklimaat is van provinciaal belang.

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe is bovenstaande nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Visiekaart en doelstellingen
Het plangebied ligt binnen het gebied dat op de visiekaart is aangeduid als 'Landbouwgebied'. De provincie Drenthe biedt de landbouw maximale speelruimte in deze gebieden. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten.Ook mogen andere ontwikkelingen geen negatief effect hebben op de landbouw.

Daarnaast zijn de Veenkoloniën aangewezen als proefgebied voor de landbouw. Nieuwe ontwikkelingen op landbouwgebied kunnen als eerste hier worden geïntroduceerd. Het kan hierbij gaan om innovaties op het gebied van huisvesting, nieuwe teelten, efficiënt watergebruik, verduurzaming en duurzame energie.

Landbouw

Binnen het landbouwgebied zijn zogenoemde 'plus-gebieden' aangegeven. Het plangebied ligt binnen een dergelijk "Landbouwgebied plus". In deze gebieden heeft de landbouw nog verdere mogelijkheden, zoals schaalvergroting en meer geïndustrialiseerde vormen van landbouw. Ook zijn dit de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en het inplaatsen van agrarische bedrijven. De kernkwaliteiten (kaart 2a t/m 2f, Kernkwaliteiten) spelen in deze gebieden een ondergeschikte rol. Dit betekent dat bij de belangenafweging het belang van de landbouw zwaarder weegt dan dat van de kernkwaliteiten. Er vindt wel een afweging tussen beide plaats.

Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. Uitbreiding van het bouwvlak moet ruimtelijk worden ingepast. Hierbij moeten de kernkwaliteiten in acht worden genomen.

Voor de gebieden met de aanduiding 'landbouwgebied' zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het vaststellen van de maximale oppervlaktemaat.

Kernkwaliteiten
Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de veenkoloniën. Behoud en versterking van de wijkenstructuur en openheid is als doel benoemd. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen.

Van provinciaal belang is de samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf.

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie Drenthe behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De hoge en het gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden staat de provincie Drenthe ontwikkelingen toe, maar moeten wel de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaard blijven.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch kompas. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Veenkoloniën richt zich specifiek op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Provinciale omgevingsverordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van grondgebonden agrarische bedrijven wordt met betrekking tot het plangebied niks specifieks geregeld.

2.3.5 Rijksbeleid

Het ruimtelijke rijksbeleid heeft geen directe invloed op het plangebied.

2.3.6 Conclusie

Het rijksbeleid werkt niet rechtstreeks door in het plangebied. Voor de voorliggende ruimtelijke onderbouwing kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende gemeentelijke- en provinciale beleid, wanneer rekening wordt gehouden met bepaalde aspecten zoals de ruimtelijke, landschappelijke en milieutechnische inpassing. Hierop wordt nader ingegaan in de volgende hoofdstukken.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Omgeving

Historie
Het westen van het Verlengde Oosterdiep is verveend door middel van het 'enkel kanaal systeem'. De voor grootschalige hoogveenontginning ongebruikelijke glooiende westrand van het gebied is te verklaren uit de beekloop van de Runde, een beekloop die op het veen lag. Al ver voordat de omgeving van Barger-Compascuum werd bewoond en het veen werd ontgonnen, was het gebied van de Runde in gebruik als weidegronden door zowel Duitse als Drentse boeren.

Het gebied is als één van de laatste binnen de gemeente Emmen verveend. Dit heeft te maken met het feit dat het gebied vanuit het zuiden is ontsloten vanaf de Verlengde Hoogeveensche Vaart die pas in 1894 de Duitse grens bereikte. Vanuit het noorden bereikte men vanaf het Stads Compascuum Kanaal en via het Oosterdiep pas na 1900 'het Barger-Compascuum'.

In 1955 waren delen van het gebied nog steeds in vervening. In de periode 1975 – 1985 zijn enkele wijken, vooral ten noorden van Barger-Compascuum gedempt. Zodoende is de wijkenstructuur nog beperkt herkenbaar.

Bebouwing
Overeenkomstig het enkel kanaal systeem zijn er na de vervening boerderijen op grotere afstand van elkaar geplaatst. Bij Barger-Compascuum staan ze voornamelijk aan de westkant van het kanaal. Er bestaat nog steeds een groot contrast tussen de burgerwoningen in linten aan de oostzijde van het kanaal en de boerderijen op afstand van elkaar aan de westzijde van het kanaal.

Groen

In de loop der tijd zijn aan oostzijde van het kanaal bomenrijen aan één- of beide zijden van de weg geplaatst. Er is geen sprake van een doorgaande eenduidige structuur met bomen die in één keer zijn aangeplant, zij het dat over het gehele traject wel bomen staan.

Tot voor kort stonden overeenkomstig de karakteristieken van het enkelkanaal systeem geen bomen aan de westzijde/boerderijkant en bepaalde hier het aanwezige privé-groen het beeld. In het kader van de Herinrichting Veenkoloniën zijn ten noorden van het dorp bomenrijen aan de westzijde van het kanaal geplaatst.

3.2 Bedrijfsplan

Er is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een agrarische bedrijfsruimte op het perceel Verlengde Oosterdiep WZ 29 te Barger-Compascuum. Daarnaast wordt er ten dienste van de uitbreiding van het bedrijf erfverharding gerealiseerd.

Op het perceel Verlenge Oosterdiep WZ 29 te Barger-Compascuum wordt een akkerbouwbedrijf geëxploiteerd. Het bedrijf verbouwd op ruim 800 hectare aardappelen, suikerbieten, gerst, mais en uien. De suikerbieten en uien worden veelal vanaf het land naar de fabriek gevoerd. De aardappelen worden opgeslagen in bewaarschuren. Voor de verbetering van de financiële resultaten is het wenselijk om bij slecht weer zetmeelaardappelen in een bewaarloods op te slaan in plaats van op het land. Binnen de huidige gebouwen is daarvoor onvoldoende ruimte en ook binnen het bestaande bouwvlak zijn voor het bedrijf geen mogelijkheden om de opslagcapaciteit te vergroten in verband met de ventilatiemogelijkheden. Het bedrijf wenst daarom een aardappelloods aan de westzijde te bouwen buiten het bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak43416-V701_0004.png"

Afbeelding 4: Gewenste situering bewaarschuur.

De gewenste ligging van de te bouwen bewaarschuur is weergegeven in afbeelding 4. Het is niet gewenst om de ruimte ten zuiden van de bestaande schuren te benutten, omdat de middelste werkt op basis van natuurlijke ventilatie. Wanneer dit deel verlengd zou worden, dan kan dit deel niet meer op basis van natuurlijke ventilatie geventileerd worden, omdat de schuur dan te lang wordt. In dat geval zou er aan de kant van de buren extra ventilatoren moeten komen. Dit is niet wenselijk, vanwege de extra geluidsbelasting op de woningen aan de zuidzijde. Als de achterste schuur verlengd wordt (zie gele blok in afbeelding) dan zal het middelste deel ook niet meer met natuurlijke ventilatie werken, omdat het verlengde de deel de overwegend westen wind (blauwe pijlen in afbeelding) dan blokt. De trek die nodig is bij natuurlijke ventilatie verdwijnt daardoor. Bij bouw van een nieuwe bewaarloods verder naar achteren aan de westzijde, zullen ventilatoren verder weg komen van de woningen.

3.2.1 Bedrijfseconomische noodzaak

Door het bedrijf worden er meer zetmeelaardappelen verbouwd. De gewenste opslag is bestemd voor de losse opslag van zetmeelaardappelen. Op dit moment wordt een groot deel van de zetmeelaardappelen van deze extra hectares op het geoogste perceel bewaard. Bij opslag op het veld worden de zetmeelaardappelen in een kuil bewaard en afgedekt met stro en plastic, om de weersinvloeden zo veel mogelijk de baas te zijn. Desondanks betekent opslag op het veld altijd kwaliteitsverlies van de aardappelen, omdat ten opzichte van opslag in een bewaarschuur, het klimaat niet te beheersen valt. Indien de weersomstandigheden slechter zijn, zal het kwaliteitsverlies veel groter zijn.

Bovendien kost opslag op het veld meer arbeid ten opzichte van opslag in een schuur. De aardappelen moeten ingekuild worden, bedekt worden met stro en afgedekt met plastic. Het stro en plastic moet daarbij naar het perceel worden vervoerd. Bij afvoer moet het omgekeerde worden uitgevoerd en moet het plastic en stro worden verwijderd en ook afgevoerd worden.

Het is noodzakelijk om de opslagcapaciteit van de zetmeelaardappelen te vergroten. Opslag van de producten op het eigen terrein is wenselijk om transportkosten laag te houden en om de aardappelen snel te kunnen drogen en de kwaliteit goed te houden. Het klimaat in de bewaarschuur is uiteraard veel beter te controleren dan op het land. Door de opslag te concentreren op één locatie kan efficiënt gewerkt worden en kan er, indien nodig, tijdig in de diverse werkzaamheden bij worden gestuurd.

3.3 Bouwplan

Met de gewenste uitbreiding is de omvang van het bouwvlak 2 hectare. Het bedrijf is vrij gelegen aan de westzijde van het Verlengde Oosterdiep. Het plangebied is gelegen op ruime afstand van de woonbebouwing aan de westzijde van het kanaal. De bedrijfsuitbreiding is tevens op ruime afstand van de woonbebouwing aan de oostzijde van het kanaal.

Op het erf staan twee bedrijfswoningen, diverse opslagloodsen voor aardappelen en een werktuigenberging. De bedrijfsbebouwing staat zeer compact op het perceel. De kaprichtingen van de loodsen staan overwegend parallel op de straat / het kanaal. Dit is afwijkend binnen het veenkoloniale landschap. De bedrijfswoning en de daarachter gelegen loodsen staan wel haaks op de straat / het kanaal.

De aanvraag betreft de realisatie van een opslagloods van 2700 m2 (30 x 90 m) achter de bestaande bedrijfsbebouwing. Tussen de bestaande- en nieuwe loods blijft een vrije ruimte van 30 meter beschikbaar. Deze tussenruimte is wenselijk zodat de gebouwen aan alle zijden goed bereikbaar zijn.

Ruimtelijk gezien is de loods op de voorgestelde wijze inpasbaar. Het bebouwingspatroon sluit aan op de bestaande bebouwing. In de nokrichting, goothoogte, dakhelling en kleurstelling is afstemming gezocht op de naastgelegen schuur. De maximale bouwhoogte van de loods bedraagt 9,0 meter, de goothoogte 4,9 meter.

Ten noorden van het bedrijf wordt de erfverharding verlengd tot aan de nieuw te bouwen schuur. De erfverharding wordt niet verder naar het noorden uitgebreid.

Door uitbreiding van het bedrijf aan de achterzijde/westzijde (eigen gronden) is er geen sprake van een aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. De afstand tussen het bedrijf en woningen verandert niet en leidt daarmee niet tot aantasting van het woon- en leefgenot. De bedrijfsuitbreiding is tevens akoestisch inpasbaar ten opzichte van de omgeving (zie paragraaf 4.3.3). Doordat de bedrijfsuitbreiding achter de bestaande bebouwing plaatsvindt, verandert de beleving van het open landschap vanaf het Verlengde Oosterdiep ook niet.

Het bouwplan is toegevoegd als Bijlage 2.

3.4 Landschappelijke inpassing

Het bedrijf is gelegen in het open landschap van de grootschalige veenontginningen. Kenmerkend voor het landschap zijn de wijkenstructuur en de openheid.

In 2014 is het bedrijf uitgebreid met onder de verharding aan de noordzijde van het bedrijf. Destijds is aan deze zijde van het erf geen beplanting toegevoegd, aangezien beplanting gelet op de afstand naar de bedrijfsbebouwing vanuit visueel opzicht geen effect heeft. Beplanting aan deze zijde heeft invloed op de beleving van en het zicht op het open landschap. Er zou tevens op deze wijze een bouwvlakvergroting worden gesuggereerd die niet aan de orde is. Inpassing van de bebouwing in het open landschap van de grootschalige veenontginningen vindt plaats door de samenhang van het bouwplan met de bebouwing op het bestaande bedrijfserf (goothoogte, bouwhoogte en dakhelling) en de kleurstelling. Daarom wil het bedrijf ook voor de bestaande bebouwing aan de zuidzijde het materiaal en kleurstelling van de zuidgevels aanpassen door damwandprofiel in een antracietgrijze kleur aan te brengen. Hiermee krijgt het erf aan deze zijde een rustiger aanblik en ontstaat samenhang in bebouwing. Door aan deze zijde een grondlichaam aan te brengen wordt structuur aan het erf gegeven. Daarom wordt een grondlichaam met grasvegetatie aangelegd van 5 meter breed en een hoogte van 80 cm. Erfbeplanting aan deze zijde heeft negatief invloed op de ventilatie van de loodsen. Met het creëren van een hoogteverschil wordt als het ware een 'dynamische overgang' gecreëerd, waardoor verschillen in rooilijnen beter worden opgevangen. Als voordeel daarvan is dat het landschap open blijft en er ook aan die zijde voldoende zicht blijft op het achterliggende landschap. Daarnaast wordt de ventilatie niet belemmerd door eventuele erfbeplanting aan deze zijde.

Voor wat betreft beplanting is in het kader van de Herinrichting Veenkoloniën aan de landkant van het kanaal een bomenrij geplaatst (voorzijde erf). In het midden van het erf stond in het verleden een aantal berkenbomen. Deze berken zijn verwijderd vanwege ouderdom. Hiervoor worden vijf lindes herplant met voldoende onderlinge plantafstand van zes meter. Reden hiervoor is het inpassen van de andere nokrichting van deze schuur. Daarnaast schept het aanbrengen ervan enige menselijke maat op het grote verharde oppervlak. In feite wordt hiermee het 'oude' beeld van een bomenrij langs deze zijde hersteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak43416-V701_0005.png"

Afbeelding 5: Landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak43416-V701_0006.png"

Afbeelding 6: Schematische verbeelding grasberm met bomenrij als landschappelijke inpassing in het midden van het erf.

3.5 Verkeer

De ontsluitingsroute van het bedrijf loopt via het Verlengde Oosterdiep WZ in noordelijke richting. Via de brug wordt het Verlengde Oosterdiep WZ bereikt. De opslag van aardappelen in de nieuwe bewaarschuur betekent 400 (2 x 200) extra verkeersbewegingen met vrachtauto's. Door de situering van de bewaarschuur achter de bestaande schuren, vindt het lossen en laden op ruime afstand van de woningen plaats. In paragraaf 4.3.3 is nader ingegaan op de akoestische inpassing van de uitbreiding.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling

4.1 Archeologie

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in een ruimtelijk plan vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden.

Op 30 mei 2013 is gemeentelijke beleidsadvieskaart Archeologie vastgesteld. Hierop is de locatie gelegen binnen een gebied met een lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden. Dergelijke gebieden zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Er hoeft geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

4.2 Ecologie

4.2.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden).

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Het plangebied valt niet binnen de aangewezen natuurgebieden van het Natuurnetwerk Nederland in de provincie Drenthe.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.
4.2.2 Natuurwaarden in of nabij het plangebied

De voorgenomen veranderingen vinden plaats op agrarische landbouwgrond. Er vinden geen sloopwerkzaamheden plaats en ook geen verbouwingen aan bestaande gebouwen. Het betreft nieuwbouw. Ten behoeve van deze nieuwbouw worden er geen sloten gedempt.

Het bedrijf ligt op ongeveer 1 kilometer ten noorden van Barger Compascuum. In de nabije omgeving zijn meerdere agrarische bedrijven gelegen. Het betreft een open en landelijk gebied. Op dit moment bestaat de grond waarop de nieuwe schuur wordt gebouw (het plangebied) uit bouwland (behorende bij het agrarische bedrijf). Het bedrijf is continu en jaarrond in gebruik. Er is dagelijks bedrijvigheid. Doordat er gebouwd wordt op grond aansluitend op het erf zullen op deze landbouwgrond geen dieren nestelen of hun rustplaats hebben. Om dezelfde reden zal hier geen functioneel leefgebied voor beschermde soorten voorkomen. In 2014 is al eerder een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Destijds was ook de conclusie dat het niet de verwachting is dat er op de grond aansluitend aan het bestaande erf, beschermde planten en dieren voorkomen. Sinds 2014 hebben zich er geen situaties voorgedaan dat dit standpunt nu anders moet zijn. Ook nu is het niet aannemelijk dat zich beschermde dier- en plantensoorten bevinden op de landbouwgrond waar de nieuwe loods gebouwd gaat worden.

4.3 Milieu

4.3.1 Activiteitenbesluit milieubeheer

Voor de beoogde bedrijfsuitvoering dient een melding te worden gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

4.3.2 Bodem

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.

De aanvraag voor een omgevingsvergunning betreft het bouwen van een aardappelloods. De bodem is niet aangemerkt als 'vervuild' of 'verdacht'. Daarnaast betreft het een functie waarvoor geen hoge bodemkwaliteit noodzakelijk is, mede omdat de aardappelloods niet voor bewoning of langdurig verblijf geschikt is. Om die reden is geen bodemonderzoek uitgevoerd.

4.3.3 Geluid

Door Ingenieursbureau Spreen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de omgeving als gevolg van de bedrijfsuitbreiding.

Uit het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ten gevolge van alle activiteiten behorende bij de uitbreiding van de aardappelschuur bedraagt ter hoogte van de meest relevante woningen ten hoogste 37, 21 en 21 dB(A) bedraagt in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. In de dagperiode ligt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau 2 dB(A) hoger dan de in dit onderzoek gehanteerde streefwaarde (norm Activiteitenbesluit – 10 dB(A)). Deze overschrijding wordt echter alleen veroorzaakt door het rijden van de tractoren van en naar de aardappelschuur. Daarnaast zullen er op de dagen dat de aardappelschuur wordt volgereden redelijkerwijs geen significante overige transportbewegingen op het terrein plaats vinden. Op het terrein zijn tevens geen andere vaste geluidsbronnen in bedrijf, met uitzondering van twee ventilatoren in de noordgevel van de bestaande aardappelschuur. Aangezien deze nagenoeg van hetzelfde type zijn als de doorgerekende ventilatoren in de aardappelschuur uit 2014, zullen de geluidsvoorschriften ook met deze ventilatoren niet worden overschreden.

Het maximale geluidniveau (LAmax) ten gevolge van de uitbreiding bedraagt ter hoogte van de meest relevante woningen ten hoogste 60, 21 en 21 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Het geluidsbelasting (LAeq) ten gevolge van het rijden van de voertuigen op de openbare weg (indirecte hinder) van en naar de inrichting bedraagt ten hoogste 41 dB(A) etmaalwaarde. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden volgens de VROM circulaire van 50 dB(A) etmaalwaarde.

In het kader van goede ruimtelijke ordening zijn de geluidniveaus ten gevolge van de uitbreiding inpasbaar in deze omgeving. Gelet op het feit dat het toetsingskader van het Activiteitenbesluit, in dit geval, soepeler is dan dat van de ruimtelijke inpassing (goede ruimtelijke ordening) kan geconcludeerd worden dat als aan goede ruimtelijke ordening wordt voldaan tevens aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan.

Het akoestisch onderzoek is opgenomen als Bijlage 3.

4.3.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen.

Binnen en nabij het plangebied zijn geen bedrijven, transportroutes en buisleidingen gelegen waarbij rekening moet worden gehouden met het aspect externe veiligheid.

Voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2012 en de brandbeveiligingsverordening (hierna BBV). In het besluit zijn onder andere voorschriften opgenomen over de aanwezigheid, de controle en het onderhoud van mobiele brandblustoestellen.

Ten aanzien van de opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen is in het Bouwbesluit een algemene functionele eis opgenomen, die inhoudt dat die opslag zodanig moet geschieden dat geen onveilige situatie ontstaat voor percelen, die zijn gelegen naast het perceel waar de opslag plaatsvindt. Dit besluit is rechtstreeks van toepassing en daarom zijn ook geen voorschriften opgenomen in de omgevingsvergunning.

4.4 Waterparagraaf

4.4.1 Inleiding

In het kader van de ontwikkelingen van dit plan dient overleg gevoerd te worden met waterschap Hunze en Aa's. De wijze waarop de aanvrager het waterschap informeert over ruimtelijke plannen en om advies vraagt, hangt sterk af van de aard van het plan. In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in criteria die betrekking hebben op de locatiekeuze en in criteria die betrekking hebben op de inrichting van een ruimtelijk plan. In de waterparagraaf van het bestemmingsplan dienen zowel de huidige- als toekomstige relevante thema's te worden beschreven. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de thema's die in de waterparagraaf kunnen worden meegenomen: veiligheid, wateroverlast, afvalwater & riolering, grondwater& ontwatering, peilen & drooglegging, waterkwaliteit & volksgezondheid, inrichting watersysteem, natuur & ecologie en bodemdaling.

Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een peilgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die met een specifiek instrument geregeld kunnen worden, worden in de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld. In het afgegeven advies wordt wel verwezen naar de regelstellende instrumenten zoals, de Keur van het waterschap, Activiteitenbesluit, Besluit lozen buiten inrichtingen, Besluit bodemkwaliteit, peilbesluit, gemeentelijke verordening, watervergunning.

4.4.2 Watertoets

De watertoets is aangevraagd bij het waterschap Hunze en Aa's. Op basis van deze toets is de normale procedure doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap Hunze en Aa's een maatwerk wateradvies heeft gemaakt. Deze uitgangspuntennotitie watertoets is toegevoegd als Bijlage 4. In deze bijlage is ook de nadere onderbouwing van de waterhuishouding van het erf en het advies in compensatie toename verharding weergegeven.

4.4.3 Waterhuishouding

Hemelwater

Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het plan toe. Voor de toename in verharding met 9.250 m2 dient een compensatie in het watersysteem te worden gerealiseerd voor ca. 685 m3. Het waterschap verzoekt de initiatiefnemer om vroegtijdig afstemming met het waterschap te hebben over de wijze van compenseren in nieuw open water (Keur/Algemene Regels).

Het hemelwater wordt doormiddel van buizen afgevoerd naar een sloot aan de noordzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak43416-V701_0007.png"

Afbeelding 7: Afvoer hemelwater van perceel met rode lijn.

In 2014 is met het bouwen van de nieuwe schuur aangegeven dat deze gebouwd kon worden mits er 750 m3 extra waterberging gerealiseerd zou worden. Deze extra waterbergingscapaciteit is destijds ook bij de sloot aan de noordzijde gerealiseerd.

Vanwege deze manier van afvoer van het hemelwater is er tot op heden geen wateroverlast tijdens hoosbuien. Het water wordt snel en efficiënt afgevoerd en de opslagcapaciteit van de sloot is voldoende voor de perioden met hevige neerslag.

Voor de toekomst wordt gerekend met bui-intensiteiten met een klimaatscenario van 1x100 jaar +13% en waarmee het hele peilgebied rekening moet houden. Daarom dient het bestaande watersysteem niet in te boeten op afname in berging (dempingen) of door versnelde afvoer (verharding). Versnelde afvoer betekent het waterprobleem versneld elders neer te leggen. Voor iedere toename aan verharding dient in deze situatie daarom extra bergingstoename in de te sloot worden gerealiseerd als compensatie. De klimaatverandering en toename verharding maakt dat de bestaande sloot in capaciteit vergroot moet worden. De sloot zal nu wederom verbreding en extra ruimte moeten bieden voor de versnelde afvoer van het uit te breiden erf, zodat dit extra versneld afgevoerde hemelwater geen extra belasting in het peilgebied zal veroorzaken.

Compensatie kan in dit geval worden gerealiseerd in de toename aan bergingscapaciteit door de sloot aan de noordzijde wederom te verbreden. Door de sloot ongeveer 42 cm breder te maken (diepte sloot is 2 meter en lengte 825 m) wordt de extra benodigde capaciteit van 685 m3 gerealiseerd.

Voor het verbreden van de sloot is geen vergunning/melding in het kader van de Keur nodig.

Kwaliteit oppervlaktewater

Vermeden dient te worden dat het hemelwater in aanraking komt met materialen die milieubelastende stoffen uitlogen. Om verontreiniging te voorkomen dient derhalve bij de bouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen.

Bedrijfsafvalwater

Bedrijfsafvalwater mag niet worden geloosd op de riolering. Hiervoor dient door het bedrijf een voorziening te worden getroffen.

4.4.4 Overleg waterschap

De watertoets is uitgevoerd en op basis hiervan is de normale procedure doorlopen. Het waterschap verzoekt de initiatiefnemer om vroegtijdig afstemming met het waterschap te hebben over de wijze van compenseren in nieuw open water (Keur/Algemene Regels).

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Op de gevraagde vergunning is de uitgebreide procedure van toepassing. De terinzagelegging van het ontwerpbesluit is op 21 juni 2018 gepubliceerd in de krant Emmen.nu en in de Staatscourant. Met ingang van 22 juni 2018 heeft het ontwerpbesluit zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn wel zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn beantwoord in de, bij het besluit behorende, Nota van beantwoording zienswijzen (Bijlage 6).

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De planonwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.