direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Klazienaveen, Langestraat 5
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.Zaak27442-V701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Door Landbouwbedrijf Doornbos is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van een pluimveestal op het perceel Langestraat 5 te Klazienaveen. De aanvraag heeft betrekking op de onderdelen handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, verandering van de inrichting (milieu) en bouwen.

Landbouwbedrijf Doornbos exploiteert een akkerbouw- en vleeskuikenbedrijf. De vleeskuikentak wordt uitgebreid met een vierde stal om in totaal 130.000 vleeskuikens te houden. In de drie bestaande stallen worden 90.000 stuks vleeskuikens gehouden. In de nieuw te bouwen stal komen 40.000 stuks vleeskuikens.

De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een pluimveestal is geregistreerd onder zaaknummer 27442-2016. De bijbehorende verbeelding met de plancontour heeft het nummer NL.IMRO.0114.Zaak27442-V701.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak27442-V701_0001.png"

Afbeelding 1: Locatie plangebied in omgeving (rood omlijnd weergegeven).

Hoofdstuk 2 Huidige situatie, planologische regeling en beleid

2.1 Ligging en huidige situatie

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het perceel Langestraat 5 te Klazienaveen. Dit perceel is kadastraal bekend als Gemeente Emmen, sectie AF, nummer 868.

Het perceel Langestraat 5 is gelegen ten zuidwesten van Klazienaveen. Aan de overzijde van de Langestraat is de Verlengde Hoogeveensche Vaart gelegen. In de directe omgeving is een aantal agrarische bedrijven gelegen. De dichtsbijzijnde woning van derden is aan de overzijde van het kanaal op circa 100 meter van het bedrijf.

Op het bedrijfserf staat een bedrijfswoning, schuur, een aardappelbewaarplaats en drie pluimveestallen. De aardappelbewaarplaats en de drie pluimveestallen staan haaks gesitueerd op de Langestraat. Langs het kanaal is monumentale beplanting aanwezig. De noordoostzijde van het bedrijfserf zelf is bij de pluimveestalen groen ingepast. De zuidwestzijde bij de aardappelbewaarplaats ligt opener in het landschap. De noordoostzijde en de achterzijde van het bedrijfserf worden begrensd door watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak27442-V701_0002.png"

Afbeelding 2: Luchtfoto met perceel Langestraat 5. Rood omlijnd de begrenzing van de te realiseren pluimveestal (indicatief) binnen het bestaande bouwvlak.

2.2 Planologische regeling

Het perceel Langestraat 5 is in het bestemmingsplan Klazienaveen bestemd als 'Agrarisch - Niet grondgebonden 1' (uitoefening van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf). Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Voor bedrijfsgebouwen geldt dat de bouwhoogte maximaal 12 meter mag bedragen en de goothoogte maximaal 4,5 meter. De dakhelling mag niet minder dan 15 graden bedragen.

Ten aanzien van het staloppervlak is ten hoogste de bestaande oppervlakte toegestaan. De bestaande staloppervlakte is circa 4000 m2. De nieuw te realiseren stal heeft een oppervlakte van circa 1750 m2. De totale staloppervlakte bedraagt dan 5750 m2.

Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. De aangewezen gronden zijn mede bestemd voor terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen.

Wijzigingsbevoegdheid

Binnen de bestemming 'Agrarisch - Niet grondgebonden 1' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van het staloppervlak naar maximaal 10.000 m2, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • 1. er wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
  • 2. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  • 3. de uitbreiding is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
  • 4. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
  • 5. er is geen sprake van een significante toename van depositie op Natura 2000 gebieden;
  • 6. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Bij toepassing van de wijzigingsbepaling worden de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in de bijlage "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap" van het bestemmingsplan Klazienaveen. Deze bijlage wordt betrokken bij de afweging voor wat betreft de genoemde aspecten.

Door de aanvrager is gekozen om het plan te realiseren met een uitgebreide omgevingsvergunning. De aanvraag is wel passend binnen de uitgangspunten van het bestemmingsplan, mits wordt voldaan aan eerder genoemde bepalingen. Bij de beoordeling van de aanvraag zijn de genoemde aspecten getoetst en betrokken bij de afweging omtrent medewerking. In de volgende hoofdstukken wordt hier nader op ingegaan.

2.3 Beleid

2.3.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

De Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. De structuurvisie is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid.

De koers voor de landbouw is gericht op een mogelijke schaalvergroting dat plaats dient te vinden binnen de structuur van het huidige landschap. In de structuurvisie wordt landbouw aangewezen als drager van het landschap. Het grondgebied van Emmen is daarbij onderverdeeld in 4 deelgebieden waarvoor een aantal koersen waar het gaat om landbouwontwikkeling is weergegeven. Het plangebied bevindt zich binnen deelgebied C. Dit deelgebied kan getypeerd worden als ontwikkelingsgebied voor bedrijven, glastuinbouw en grootschalige landbouw.

2.3.2 Ruimtelijke waardenkaart

De Ruimtelijke waardenkaart (RWK) is een eind september 2011 vastgestelde uitwerking van de Structuurvisie Emmen 2020. De Ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de gemeente Emmen. Het geeft een beschrijving van het ontstaan van het landschap en stelt de belangrijkste karakteristieken van het landschap vast, geeft de knelpunten aan met betrekking tot hedendaagse ruimtelijke ontwikkelingen en stelt een strategie op voor behoud, versterking en ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie. Het document biedt concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie en geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden.

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied
De RWK maakt een onderscheid in deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied “Grootschalige veenontginningen” (het landschap van het veen). Dit is het landschap van de grote maten. Alles is hier groot en stoer. Het landschap wordt gevormd door open ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour aan de ruimte. Zij 'maken' de ruimten. Het is een open landschap; weids, maar geenszins kaal.

Naast de robuuste ruimten is de strikte regelmaat van het landschap kenmerkend. Het veenkoloniale landschap kent een uiterst regelmatige basisstructuur met een sterke ritmiek van kanalen, wijken en sloten.

Typerend voor het hoogveenontginningslandschap zijn de lange zichtlijnen. Hier kan men ver van zich afkijken. Hiermee vormen ze een heel ander soort landschap, met ook een heel ander soort beleving, dan bijvoorbeeld het esdorpenlandschap. Behoud en rekening houden met essentiële zichtlijnen, waaronder het zicht op de steilrand, is van belang.

De Ruimtelijke waardenkaart omvat een drietal kaarten.

  • 1. Ruimtelijke aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Kanaal
    • b. Monumentale kanaal- & laanbeplanting
    • c. Steilrand
  • 2. Visuele aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Geen
  • 3. Elementen, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Geen
2.3.3 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Een welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de Welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden, grotendeels ook voor het buitengebied, geldt het welstandsniveau 'welstandsluw'.

De welstandscommissie heeft geadviseerd op de ingediende aanvraag en heeft deze akkoord bevonden.

2.3.4 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Drenthe

In 2014 is de geactualiseerde Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

De kernkwaliteiten van Drenthe zijn uitgewerkt naar meer concrete indicatoren:

Kernkwaliteiten   Indicatoren  
Rust Stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Noaberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  

Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van bedrijvigheid. Bedrijvigheid in Drenthe is van grote maatschappelijke en economische betekenis vanwege de werkgelegenheid en de vitaliteit van het platteland en de steden. De provincie acht bedrijvigheid van provinciaal belang en benoemt dit tot een kernwaarde.

Specifiek voor het landelijk gebied wil de provincie voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor landbouw, recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid. Het regionale economische vestigingsklimaat is van provinciaal belang.

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe is bovenstaande nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Visiekaart en doelstellingen
Het plangebied ligt binnen het gebied dat op de visiekaart is aangeduid als 'Landbouwgebied'. De provincie Drenthe biedt de landbouw maximale speelruimte in deze gebieden. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten.

Landbouw

Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. Uitbreiding van het bouwvlak moet ruimtelijk worden ingepast. Hierbij moeten de kernkwaliteiten in acht worden genomen.

Uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen is volgens het provinciale beleid toegestaan. Het bouwvlak bij uitbreiding bedraagt maximaal 1,5 hectare. Bij winst voor milieu of dierenwelzijn en landschappelijke inpassing mag dit worden vergroot tot 2 hectare.

Kernkwaliteiten
Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de veenkoloniën. Behoud en versterking van de wijkenstructuur en openheid is als doel benoemd. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen.

Van provinciaal belang is de samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch kompas. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Veenkoloniën richt zich specifiek op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf.

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie Drenthe behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden onderscheiden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De hoge en het gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een hoog beschermingsniveau. In deze gebieden wil de provincie Drenthe ontwikkelingen toestaan als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden.

Provinciale omgevingsverordening Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen wordt aan een intensieve veehouderij een bouwvlak toegestaan van maximaal 1,5 hectare. Bij winst voor milieu of dierenwelzijn en landschappelijke inpassing mag dit worden vergroot tot 2 hectare.

2.3.5 Rijksbeleid

Het ruimtelijke rijksbeleid heeft geen directe invloed op het plangebied.

2.3.6 Conclusie

Het bestaande bouwvlak waarbinnen de pluimveestal gebouwd wordt is 1,5 hectare. Voor voorliggende ruimtelijke onderbouwing kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende gemeentelijke- en provinciale beleid, wanneer rekening wordt gehouden met bepaalde aspecten zoals de ruimtelijke, landschappelijke en milieutechnische inpassing. Hierop wordt nader ingegaan in de volgende hoofdstukken.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Door Landbouwbedrijf Doornbos is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van een pluimveestal op het perceel Langestraat 5 te Klazienaveen. De aanvraag heeft betrekking op de onderdelen handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, verandering van de inrichting (milieu) en bouwen.

Landbouwbedrijf Doornbos exploiteert een akkerbouw- en vleeskuikenbedrijf. De vleeskuikentak wordt uitgebreid met een vierde stal om in totaal 130.000 vleeskuikens te houden. In de drie bestaande stallen worden 90.000 stuks vleeskuikens gehouden. In de nieuw te bouwen stal komen 40.000 stuks vleeskuikens.

Bedrijfseconomische gezien wordt de vleeskuikentak vergroot om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen:

  • Toeleveranciers en afnemers vragen om grotere volumes. Vleeskuikenbedrijven worden groter en Doornbos moet meebewegen. Anders prijst men zich uit de markt.
  • De factor arbeid maakt veel uit in de kostprijs van het product; met meer dieren is het efficiënter pluimvee houden wat de continuïteit ten goede komt.
  • Met meer dieren is ook op toegerekende kosten te besparen en inkoopkosten te winnen, wat de concurrentiepositie aanzienlijk verbetert. Grotere bedrijven hebben lagere voer- en kuikenkosten en voordeliger kostprijs en hogere marge.

Een nadere beschrijving van de ontwikkeling van de vleeskuikenhouderij is toegevoegd als Bijlage 2.

3.2 Bouwplan en ruimtelijke inpassing

Op het bedrijfserf staat een bedrijfswoning, schuur, een aardappelbewaarplaats en drie pluimveestallen. De aardappelbewaarplaats en de drie pluimveestallen staan haaks gesitueerd op de Langestraat. Langs het kanaal is monumentale beplanting aanwezig. De noordoostzijde van het bedrijfserf zelf is bij de pluimveestalen groen ingepast. De zuidwestzijde bij de aardappelbewaarplaats ligt opener in het landschap. De noordoostzijde en de achterzijde van het bedrijfserf worden begrensd door watergangen.

De bestaande staloppervlakte is circa 4000 m2. De nieuw te realiseren stal heeft een oppervlakte van circa 1750 m2. De totale staloppervlakte bedraagt dan 5750 m2.

De situering van de nieuwe pluimveestal is binnen het bouwvlak van het bestemmingsplan. Er wordt compact gebouwd aansluitend bij de bestaande pluimveestallen en naast de bestaande aardappelbewaarplaats. Dezelfde nokrichting wordt gehanteerd. De goothoogte van de nieuwe pluimveestal is 2,7 meter. De bouwhoogte is 6,6 meter. Deze maten zijn passend binnen de bouwregels voor bedrijfsgebouwen bij niet grondgebonden agrarische bedrijven. Daarnaast is er voor het bouwplan een positief welstandsadvies afgegeven.

De nieuwe stal wordt opgericht tussen de bestaande stallen en de aardappelloods in. Er is geen directe invloed vanuit de nieuwe stal op aangrenzende percelen, waardoor een onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden aan de orde zou zijn.

Aan de noordoostzijde wordt met de inpassing van het bedrijfserf aansluiting gezocht bij de bestaande groene inpassing. De achterzijde van het bedrijfserf blijft open naar het omringende landschap. Aan deze zijde wordt een bestaande sloot verbreed voor compensatie warterberging.

Het bouwplan en de inrichtingstekening zijn opgenomen als Bijlage 3 en Bijlage 4.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling

4.1 Archeologie

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in een ruimtelijk plan vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden.

Voor het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. De aangewezen gronden zijn mede bestemd voor terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen.

Door Synthegra is archeologisch onderzoek uitgevoerd (bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, karterend booronderzoek). Dit is toegevoegd als Bijlage 5.

Op de gemeentelijke beleidskaart heeft het plangebied middelhoge tot hoge archeologische waarde. Het plangebied ligt relatief hoog op de Hondsrug. De bodem wordt afgedekt door een veenkoloniaaldek, van waaruit een conserverende werking uitgaat op eventueel onderliggende archeologische resten. Gezien de ouderdom van de te verwachte afzettingen kunnen in het plangebied vindplaatsen aanwezig zijn vanaf het laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd.

Specifieke archeologische verwachting bureaonderzoek

De specifieke archeologische verwachting uit het bureauonderzoek wordt weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak27442-V701_0003.png"

Archeologische interpretatie veldonderzoek

De natuurlijke veldpodzolgrond is in het hele plangebied verstoord of niet aangetroffen door grondwerkzaamheden. Vuursteenvindplaatsen bestaan voornamelijk uit strooiing van fragmenten vuursteen en ondiepe grondsporen, zoals haardkuilen, en bevinden zich in de bovengrond van de oorspronkelijke podzolgrond. Aangezien de bodem is verstoord, zijn eventueel aanwezige vuursteenvindplaatsen verloren gegaan. De hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen kan daarom naar laag worden bijgesteld.

Nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd bestaan niet alleen uit fragmenten aardewerk, maar ook uit diepere sporen zoals paalgaten en afvalkuilen. Deze sporen kunnen tot in de Chorizont reiken en zijn mogelijk nog intact. Tijdens het booronderzoek zijn echter geen archeologische resten of indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid een vindplaats uit deze periode. Daarom kan de lage verwachting om archeologische waarden uit de perioden neolithicum tot en met de nieuwe tijd aan te treffen voor het plangebied worden gehandhaafd.

Aanbeveling

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd.

De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. De aanvrager wordt er daarom op gewezen, mochten tijdens de geplande werkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen, conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 (herzien in 2007) een meldingsplicht geldt bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of bij de vertegenwoordigende bevoegde overheid, de gemeente Emmen.

4.2 Wet natuurbescherming

Gebiedsbescherming

In de (voorheen) Natuurbeschermingswet (Nbw), per 1 januari 2017 gewijzigd in de Wet natuurbescherming (Wet nb), is opgenomen dat deze wet aanhaakt bij de Wabo wanneer een activiteit plaatsvindt in of om een Natura 2000-gebied en/of beschermde natuurmonument en deze activiteit de kwaliteit van de habitats en de habitats van soorten verslechtert. Wanneer het aanhaken van toepassing is, moet het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning de aanvraag doorsturen naar het bevoegd gezag (Gedeputeerde Staten van de provincie) voor de Wet natuurbescherming met het verzoek om een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) af te geven.

De aanvrager van de omgevingsvergunning is zelf verantwoordelijk om vooraf na te gaan of een voorgenomen activiteit of project invloed heeft op Natura 2000-gebieden en/of beschermde natuurmonumenten.

Het vragen van een vvgb is niet nodig (aanhaken is niet van toepassing) wanneer al toestemming op basis van de Wet natuurbescherming is verkregen, dat wil zeggen Nbw-vergunning (thans Wet nb) is verleend, of gevraagd op het tijdstip waarop de aanvraag voor een omgevingsvergunning is aangevraagd.

Voor het voorgenomen project heeft Landbouwbedrijf Doornbos op 18 december 2015 een melding ingediend op grond van artikel 8 van de Regeling Programmatische aanpak stikstof (PAS). Gedeputeerde Staten van Drenthe heeft deze melding geaccepteerd. Voor het plan van de vierde stal van Landbouwbedrijf Doornbos volstaat de PAS-melding en hoeft geen nieuwe Nbw-vergunning (vergunning Wet nb) te worden aangevraagd of een vvgb te worden aangehaakt.

De geaccepteerde PAS-melding is toegevoegd als Bijlage 6.

Er zijn voor het overige geen gebieden in de directe omgeving gelegen die aangewezen zijn in het kader van het Natuurnetwerk Nederland waarop het plan van invloed zou kunnen zijn.

Soortenbescherming

Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

De locatie van de te realiseren pluimveestal is gelegen binnen het bestaande bedrijfserf en ook als dusdanig in gebruik geweest. Gelet hierop is een flora- en fauna onderzoek niet nodig geacht.

4.3 Milieu

4.3.1 Besluit m.e.r.

Landbouwbedrijf Doornbos is voornemens een vierde pluimveestal te bouwen voor maximaal 40.000 vleeskuikens. Voor de overige stallen vindt geen toename plaats in aantal dieren. De fysieke wijziging in het kader van de m.e.r. betreft de nieuwbouw van een stal (installatie) voor 40.000 vleeskuikens. De plicht tot het opstellen van een milieueffectrapport geldt voor het oprichten en/of uitbreiden en/of wijzigen met meer dan 85.000 stuks pluimvee. Dit is voor het plan niet het geval.

M.e.r.-beoordeling

Verder is in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. onder categorie 14 opgenomen dat, in de aangegeven situaties, een milieueffectrapport (m.e.r.-beoordeling) moet worden opgesteld wanneer de voorgenomen activiteit leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit geldt voor het oprichten en/of uitbreiden en/of wijzigen van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren met meer dan 40.000 dierplaatsen voor pluimvee.

Daarnaast is in het Besluit m.e.r. bepaald dat, wanneer de oprichting en/of uitbreiding en/of wijziging van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren niet leidt tot een overschrijding van de drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., ook moet worden vastgesteld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven omstandigheden. Indien uit deze afweging volgt dat er geen sprake kan zijn van belangrijke nadelige  gevolgen voor het milieu, dan bestaat in zoverre geen mer-(beoordelings)plicht. Wanneer er wel sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu moet toch een milieueffectrapport worden opgesteld wanneer de voorgenomen activiteit daadwerkelijk leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Het komt erop neer dat elk besluit of plan dat betrekking heeft op een activiteit of activiteiten die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De m.e.r.-beoordelingsplicht uit de D-lijst geldt voor het oprichten en/of uitbreiden en/of wijzigen met meer dan 40.000 stuks pluimvee. Dit is niet het geval. De nieuwe stal betreft een stal voor 40.000 stuks pluimvee. In deze situatie kan daarom worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Geconstateerd is dat het akkerbouw- en vleeskuikenbedrijf van Landbouwbedrijf Doornbos aan de Langestraat 5 te Klazienaveen niet binnen een zeer kwetsbaar of waardevol gebied is gelegen. Op basis van wat hierna is beschreven betreffende de milieuhygiënische aspecten (luchtkwaliteit / fijnstof, ammoniakemissie, geur, externe veiligheid, geluid, water, BBT, energie, afvalstoffen en afvalwater) kan worden geconcludeerd dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten voor het milieu zijn te verwachten. Er is een notitie opgesteld t.a.v. het aspect vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bijlage 7).

Met het voorgaande is aangesloten bij de indeling, zoals ook is toegepast in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Daarbij worden plannen beoordeeld aan de hand van de volgende hoofdstukken, die vervolgens weer onderverdeeld zijn in de criteria:

  • de kenmerken van het project (plan voor nieuwe stal);
  • de plaats waar de activiteit wordt verricht, de kenmerken van het plangebied in relatie met kwetsbaarheid van de omgeving;
  • de kenmerken van de gevolgen van de activiteit, de mogelijke effecten van de activiteit, o.a. bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid.

Kenmerken van het project:

  • a. de omvang van het project;
  • b. de cumulatie met andere projecten;
  • c. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
  • d. de productie van afvalstoffen;
  • e. verontreiniging en hinder;
  • f. risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen en technologieën.

De hiervoor onder a, c, d en e genoemde punten zijn in deze overwegingen en toetsingen beoordeeld. Voor wat betreft het onder b gestelde (cumulatie) zijn, voor zover bekend, in de omgeving van onderhavige inrichting geen andere activiteiten, wijzigingen of uitbreidingen aan de orde, waar als gevolg van cumulatie de emissies van geluid, ammoniak, geur en fijnstof toenemen. Ten slotte is het onder punt f genoemde risico van ongevallen ten gevolge van gebruikte stoffen en technologieën niet aanwezig dan wel hoogstens verwaarloosbaar te achten.

Plaats van het project
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • het bestaande grondgebruik;
  • de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;
  • het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:
      • a. wetlands;
      • b. kustgebieden;
      • c. berg- en bosgebieden;
      • d. reservaten en natuurparken;
      • e. gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd;
      • f. speciale beschermingszones, door de lidstaten aangewezen krachtens Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG;
      • g. gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid;
      • h. landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang.

Met betrekking tot de locatie van het project wordt over het bestaande grondgebruik en de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied, evenals het opnamevermogen van het natuurlijke milieu opgemerkt dat met de aangevraagde omgevingsvergunning daarop niet een zodanige aanslag wordt gepleegd, dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Kenmerken van het potentiële effect
Als gevolg van de voorgenomen activiteit dient ook beoordeeld te worden of er sprake is van een toename van een negatief effect op de directe omgeving en of deze al dan niet verwaarloosbaar is. De factoren luchtkwaliteit (fijnstof), ammoniak en geur(hinder) zijn beoordeeld en de beoordeling geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

4.3.2 Activiteitenbesluit

Voor de aangevraagde activiteiten houdt dit in dat - voor zover deze betrekking hebben op de genoemde (deel)activiteiten - moet worden voldaan aan de volgende artikelen uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling. In de paragraaf Activiteitenbesluit in de omgevingsvergunning is aangegeven voor welke activiteiten de voorschriften uit of krachtens het Activiteitenbesluit van toepassing zijn.

4.3.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de ligging van geurgevoelige objecten binnen of buiten de bebouwde kom én binnen of buiten concentratiegebieden. De geurbelasting van een inrichting is onder andere afhankelijk van het aantal en soort dieren dat binnen de inrichting aanwezig is. In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) zijn voor verschillende diercategorieën geuremissiefactoren vastgesteld. De geurbelasting van deze dieren dient te worden berekend met het hiervoor ontworpen programma 'V-stacks vergunning'.

De geurberekening is toegevoegd als Bijlage 8.

Ligging geurgevoelige objecten
De geurgevoelige objecten liggen niet in een concentratiegebied en liggen zowel binnen als buiten de bebouwde kom van Klazienaveen.

Toetsingskader
In de Wgv is bepaald dat voor dieren met een geuremissiefactor, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom buiten een concentratiegebied maximaal 2,0 ouE/m3 lucht mag bedragen en buiten de bebouwde kom maximaal 8,0 ouE /m3.

Voor geurgevoelige objecten die deel uitmaken van een andere veehouderij en geurgevoelige objecten die na 19 maart 2000 nog deel uitmaakten van een andere veehouderij, maar nu niet meer, geldt een te respecteren vaste afstand van minimaal 100 meter binnen de bebouwde kom en minimaal 50 meter buiten de bebouwde kom. In de Wgv is tevens bepaald dat voor een dierenverblijf, waarin dieren worden gehouden waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, een vaste afstand tot een geurgevoelig object geldt van minimaal 100 meter binnen de bebouwde kom en minimaal 50 meter buiten de bebouwde kom. Daarnaast dient op grond van de Wgv de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object minimaal 50 meter binnen de bebouwde kom en minimaal 25 meter buiten de bebouwde kom te zijn. De zogenaamde “gevel tot gevel afstand”.

Beoordeling geurhinder van diercategorieën met een geuremissiefactor
De aan de hand van “V-stacks vergunning” berekende geurbelasting op geurgevoelige objecten in de omgeving van Landbouwbedrijf Doornbos is weergegeven in onderstaande tabel:

Brongegevens:

Volgnr.   BronID   X-coord.   Y-coord.   EP Hoogte   Gem.geb. hoogte   EP Diam.   EP Uittr. snelh.   E-Aanvraag  
1   Stal 1   261 482   526 645   1,5   1,5   5,64   0,40   9 900  
2   Stal 2   261 467   526 631   1,5   1,5   5,64   0,40   9 900  
3   Stal 3   261 430   526 640   5,2   3,5   0,92   7,50   9 900  
4   Stal 4   261 411   526 619   5,6   4,6   0,82   8,30   13 200  

Geur gevoelige locaties:

Volgnummer   GGLID   Xcoordinaat   Ycoordinaat   Geurnorm   Geurbelasting  
5   v Echtenskan. NZ 3   261 261   526 734   8,0   7,4  
6   v Echtenskan. NZ 12   261 397   526 867   8,0   6,8  
7   Mosweg 2   261 098   526 416   8,0   3,0  
8   Mosweg 10   261 289   526 403   8,0   4,9  
9   Mosweg 11   261 359   526 355   8,0   3,9  
10   Derksweg 186   261 885   526 451   8,0   2,3  
11   Derksweg 72   261 936   526 534   8,0   2,2  
12   Derksweg 188   261 879   526 632   8,0   2,8  
13   Derksweg 67   261 942   526 643   8,0   2,4  
14   Broekweg 73 BBK   262 014   527 029   2,0   1,5  

Conclusie

De geurbelasting is lager dan de norm. Onderhavige aanvraag voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Wgv. Nu aan de Wgv wordt voldaan wordt dit als BBT beschouwd.

4.3.4 Ammoniak

De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) bevat bijzondere regels voor de gevolgen van ammoniakemissie uit bij veehouderijen behorende dierenverblijven. De wijze waarop de ammoniakemissie uit de dierenverblijven bij een veehouderij moet worden berekend is opgenomen in de bij deze wet behoren-de ministeriële regeling, de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav).

Samen met de emissie-eisen die op grond van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting) aan de huisvesting van dieren worden gesteld vormt de Wav het wettelijke instrumentarium voor het aspect ammoniak. Indien de inrichting een IPPC-installatie betreft worden in dit kader ook nog verdergaande eisen gesteld. Deze eisen komen voort uit de Europese richtlijn industriële emissies (RIE) die in de Nederlandse milieuwetgeving geïmplementeerd zijn en zijn vastgelegd in de Beleidslijn IPPC-omgevingstoets.

Voor de gevolgen voor het milieu die veroorzaakt worden door directe opname uit de lucht van ammoniak door bomen en planten is de Wav niet van toepassing.

De Wav is een op emissie gerichte benadering van de ammoniakproblematiek. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning is de ligging ten opzichte van zeer kwetsbare gebieden van belang. Een omgevingsvergunning moet in principe worden geweigerd indien een dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel binnen een zone van 250 meter rond een zodanig gebied (artikel 4 ((oprichting veehouderij) en artikel 6 (verandering veehouderij) Wav)).

Als zeer kwetsbare gebieden worden aangemerkt gebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur (EHS) en onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij (Iav) als voor verzuring gevoelig werden aangemerkt.

De vier pluimveestallen van Landbouwbedrijf Doornbos liggen niet binnen een zone van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. De meest nabij gelegen 250 meter zone van een zeer kwetsbaar gebied bevindt zich op circa 2.200 meter van de vleeskuikenstallen van Landbouwbedrijf Doornbos. Voor deze stallen geldt geen beperking met betrekking tot het ammoniakplafond, voor zover dit de emissie van ammoniak uit de pluimveestallen en de invloed daarvan op zeer kwetsbare gebieden betreft. Vanwege de ligging van de pluimveestallen buiten een 250 meter zone van een zeer kwetsbaar gebied wordt voldaan aan het gestelde in de Wav.

Vanwege de ammoniakemissie uit de pluimveestallen van Landbouwbedrijf Doornbos is geen reden aanwezig voor het weigeren van de gevraagde omgevingsvergunning.

Beste Beschikbare Technieken (BBT)

Getoetst is aan de eis om voor de pluimveestallen van Landbouwbedrijf Doornbos de in aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken (BBT) toe te passen.

Voor diercategorieën waarvoor het redelijk is om emissie-eisen te stellen zijn maximale emissiewaarden voor ammoniak opgenomen in het Besluit huisvesting.

Het Besluit huisvesting geeft een goed beeld van de “stand der techniek”. Het principe is dat alleen huisvestingssystemen zijn toegestaan met een emissiefactor die lager is dan of gelijk is aan de maximale emissiewaarde. De diercategorie en het tijdstip waarop het dierenverblijf is opgericht bepalen of en welke maximale emissiewaarde van toepassing is. Wanneer een huisvestingssysteem voldoet aan de in het Besluit huisvesting gestelde eisen kan ervan worden uitgegaan dat dit huisvestingssysteem een voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare techniek is. Wanneer op basis van dit Besluit geen maximale emissiewaarde van toepassing is moet elk huisvestingssysteem worden aangemerkt als de beste beschikbare techniek.

In onderstaande tabel zijn per diercategorie per stal de emissiefactor op basis van bijlage 1 van de Rav en de maximale emissiewaarde op basis van bijlage 1 van het Besluit huisvesting naast elkaar gezet.

Stal   Diercategorie/huisvestingssysteem   Aantal dieren   Emissiefactor (kg/NH3 per dierplaats per jaar)   Maximale emissiewaarde (kg NH3 per dierplaats per jaar)  
1   Vleeskuikens   30.000   0,035   0,045  
2   Vleeskuikens   30.000   0,035   0,045  
3   Vleeskuikens   30.000   0,035   0,045  
4   Vleeskuikens   40.000   0,021   0,035  

Het nieuwe Besluit huisvesting dat op 1 juli 2015 in werking is getreden hanteert een maximale emissie van 0,035 kg NH3 per dierplaats per jaar voor vleeskuikens. Deze maximale emissie, uit kolom B van bijlage 1 van het Besluit huisvesting, geldt alleen voor nieuw te bouwen stallen, in casu stal 4. De nieuw te bouwen stal wordt ingericht met Rav E 5.11 BWL 2010.13.V5 in combinatie met de warmtewisselaar E 7.6 BWL 2011.02.V2. De ammoniakemissie is 0,021 kg NH3 per dierplaats per jaar. Stal 4 voldoet voor de maximale emissiewaarde voor ammoniak aan het Besluit huisvesting.

Voor de nieuw te bouwen stal 4 geldt ook een maximale emissiewaarde voor fijnstof. Bijlage 2 van het Besluit huisvesting hanteert voor fijnstof een maximale emissiewaarde van 16 gram per dierplaats per jaar.

De nieuw te bouwen stal wordt ingericht met Rav E 5.11 BWL 2010.13.V5 in combinatie met de warmtewisselaar E 7.6 BWL 2011.02.V2. De wamtewisselaar zorgt voor een fijnstofreductie van 31% tot 15 gram per dierplaats per jaar. Stal 4 voldoet ook voor de maximale emissiewaarde voor fijnstof aan het Besluit huisvesting.

In de stallen 1, 2 en 3 voor in totaal 90.000 vleeskuikens overschrijdt de emissiefactor van 0,035 kg NH3 per dierplaats per jaar de maximale emissiewaarde van 0,045 kg NH3 per dierplaats per jaar uit kolom A van bijlage 1 van het Besluit huisvesting niet.

De emissiefactor van het huisvestingssysteem in elk van de pluimveestallen van de Landbouwbedrijf Doornbos voldoet aan de maximale emissiewaarde. De uitvoering van deze stallen voldoet daarmee aan de eis van het toepassen van de BBT.

Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij

De Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing geeft een generieke invulling aan artikel 3, lid 3 van de Wav. Rekening houdend met de technische kenmerken en de geografische ligging van de inrichting en de plaatselijke milieuomstandigheden kan het nodig zijn om een strengere emissie-aarde dan de maximale emissiewaarde volgens het Besluit huisvesting op te nemen in de omgevingsvergunning.

Ten aanzien van de uitbreiding van een IPPC-veehouderij geldt de volgende beleidslijn: Bij uitbreiding kan worden volstaan met toepassing van BBT zolang de emissie niet meer bedraagt dan 5.000 kg NH3 per jaar. Bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie na uitbreiding bij toepassing van BBT meer dan 5.000 kg dan dient boven het meerdere een extra reductie ten opzichte van BBT te worden gerealiseerd. De hoogte daarvan hangt af van de uitgangssituatie (de mate waarin BBT de ammoniakemissie reduceert) en de beschikbaarheid van verdergaande technieken in de betreffende diercategorie. Bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie na uitbreiding met toepassing van BBT (tot 5.000 kg) en verdergaande technieken dan BBT (vanaf 5.000 kg) daarna nog meer dan 10.000 kg, dan dient boven het meerdere een reductie van circa 85% te worden gerealiseerd.

De aanvraag van Landbouwbedrijf Doornbos betreft een toename van 40.000 vleeskuikens en een bedrijfsomvang van 130.000 vleeskuikens met een totale emissie van 3.990 kg NH3. De Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing stelt dat men tot 5.000 kg NH3 kan volstaan met BBT. Is de emissie na uitbreiding hoger dan 5.000 kg NH3 dan dient boven het meerdere een extra reductie te worden gerealiseerd (BBT+) en boven de 10.000 kg NH3 een nog hogere reductie (BBT++). De precieze reductie hangt af van de uitgangssituatie en de beschikbaarheid van verdergaande technieken in de desbetreffende diercategorie.

Met toepassing van BBT ligt de eerste drempel op 5.000 kg NH3 met BBT-factor 0,045 kg NH3. Voor het aantal daarboven geldt de BBT+-factor van 0,037 kg NH3. Het emissieplafond met toepassing van de Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing is dan:

111.111 vleeskuikens x 0,045 = 5.000,0 kg NH3

18.889 vleeskuikens x 0,037 = 698,9 kg NH3

130.000 vleeskuikens totaal 5.698,9 kg NH3

De aanvraag van Landbouwbedrijf Doornbos betreft 130.000 vleeskuikens met een totale emissie van 3.990 kg NH3. Dit is 1.708,9 NH3 minder dan de Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing aangeeft. Aan de Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij wordt voldaan.

Directe schade door emissie ammoniak

Bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor het onderdeel milieu kan mogelijke directe schade aan bossen en andere vegetaties door de emissie van ammoniak van belang zijn. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt het rapport Stallucht en Planten uit juli 1981 (verder te noemen: rapport) van het Instituut Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO) hiervoor gehanteerd.

Blijkens dit rapport is onderzoek gedaan naar de mogelijke schade op planten en bomen als gevolg van de emissie van ammoniak uit stallen waarin dieren worden gehouden. Schade door de emissie van ammoniak kan zich in de praktijk voordoen bij intensieve kippen- en varkenshouderijen.

Ter voorkoming van dergelijke schade blijkt dat een afstand van minimaal 50 meter tussen stallen en meer gevoelige planten en bomen, zoals coniferen, en een afstand van minimaal 25 meter tot minder gevoelige planten en bomen kan worden aangehouden. Toetsing aan dit rapport is, blijkens de uitspraak in de casus E03.98.0118, nog steeds conform de meest recente, algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.

Binnen 50 meter van de pluimveestallen van Landbouwbedrijf Doornbos liggen geen percelen waar gevoelige gewassen, zoals vermeld in het rapport, worden geteeld. Tevens zijn er binnen 25 meter geen minder gevoelige planten en bomen aanwezig. De ligging van de pluimveestallen voldoet aan de eisen die volgen uit het rapport Stallucht en Planten 1981.

4.3.5 Bodem

Bij de aanvraag van Landbouwbedrijf Doornbos is geen rapport over de bodemkwaliteit ingediend. De bodembedreigende activiteiten van de maatschap Doornbos kunnen worden beschouwd als reguliere activiteiten van een (pluim)veehouderijbedrijf.

Het betreffen activiteiten die periodiek maar niet frequent nodig zijn en met naleving van voorschriften en gedragsregels de kwaliteit van de bodem niet in relevante mate nadelig zullen beïnvloeden.

Voor wat betreft het aspect bodembescherming valt het akkerbouw- en vleeskuikenbedrijf van Landbouwbedrijf Doornbos volledig onder het Activiteitenbesluit. In het kader van deze omgevingsvergunning hoeft daarom geen nadere beoordeling plaats te vinden. Op grond van het Activiteitenbesluit moeten alle bedrijfsactiviteiten worden verricht met voorzieningen en maatregelen die leiden tot een verwaarloosbaar bodemrisico.

4.3.6 Geluid
4.3.6.1 Toetsingskader 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening'

De geluidsbelasting (directe hinder) als gevolg van Landbouwbedrijf Doornbos is getoetst aan de “Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998)”, verder te noemen de “Handreiking”. De Handreiking is opgesteld als hulpmiddel bij het voorkomen en beperken van hinder door industrielawaai.

Omdat de gemeente Emmen nog geen beleid ten aanzien van industrielawaai heeft vastgesteld is bij het opstellen van de geluidsgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau aansluiting gezocht bij hoofdstuk 4 van de Handreiking. In hoofdstuk 4 worden geen grenswaarden gegeven voor het maximale geluidsniveau. In paragraaf 3.2 van de Handreiking worden grenswaarden gegeven voor de maximale geluidsniveaus.

Bij het stellen van de geluidsvoorschriften kan worden gekozen uit drie omgevingstypen:

  • 1. Landelijke omgeving;
  • 2. Rustige woonwijk, weinig verkeer;
  • 3. Woonwijk in de stad.

De aard van de omgeving van de woningen, aan het Van Echtenskanaal NZ te Klazienaveen en de Derksweg 188 te Klazienaveen, in de directe nabijheid van Landbouwbedrijf Doornbos komt het best overeen met “Rustige woonwijk, weinig verkeer”. Bij deze woonomgeving wordt een richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) aanbevolen van 45, 40 en 35 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

De aard van de omgeving ter plaatse van de woning aan de Van Mosweg 10 te Klazienaveen komt het best overeen met “Landelijke omgeving”. Bij deze woonomgeving wordt een richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) aanbevolen van 40, 35 en 30 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Voor de maximale geluidsniveaus (LAmax) dient gestreefd te worden naar het voorkomen van waarden die meer dan 10 dB boven het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau zijn gelegen. Als grenswaarde voor de maximale geluidsniveaus (LAmax) geldt 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

4.3.6.2 Toetsingskader indirecte hinder

In het kader van de milieutoets dient aandacht te worden besteed aan het aspect van indirecte hinder ten gevolge van Landbouwbedrijf Doornbos. Als voorbeeld van dergelijke hinder kan het aan- en afrij-den van gemotoriseerd verkeer van en naar het bedrijf worden beschouwd.

De indirecte hinder als gevolg van het wegverkeer van en naar Landbouwbedrijf Doornbos wordt getoetst aan de circulaire “Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer” van 29 februari 1996. De circulaire is bedoeld als een handreiking voor het bevoegd gezag voor de wijze waarop met dit aspect in het kader van de milieutoets kan worden omgegaan.

4.3.6.3 Milieugevolgen directe hinder

Landbouwbedrijf Doornbos is gelegen in het buitengebied aan de Langestraat 5 in Klazienaveen, gemeente Emmen. Bij de vergunningaanvraag is het door Avenue adviseurs opgestelde akoestisch onderzoek met projectnummer 1004-1023, versie 03 van 30 januari 2017 gevoegd (Bijlage 9). In het rapport is de geluidsbelasting op de nabijgelegen woningen berekend vanwege het in werking zijn van Landbouwbedrijf Doornbos.

In het akoestisch onderzoek zijn één representatieve en één incidentele bedrijfssituatie onderzocht. Tot de representatieve bedrijfssituatie worden de activiteiten beschouwd die op meer dan 12 dagen per jaar kunnen voorkomen. Incidentele bedrijfssituaties betreffen maatgevende bedrijfssituaties die op maximaal 12 dagen per jaar kunnen voorkomen. De incidentele bedrijfssituatie waarvoor wat meer geluidruimte nodig is, betreft het ten hoogste 8 keer per jaar afvoeren van vleeskuikens in de nachtpe-riode.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat in de aangevraagde representatieve bedrijfssituatie het langtijd-gemiddeld beoordelingsniveau op de nabijgelegen woningen aan het Van Echtenskanaal NZ te Klazienaveen en aan de Derksweg 188 te Klazienaveen ten hoogste 41, 38 en 32 dB(A) bedraagt in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Aan de richtwaarden voor een “rustige woonwijk, weinig verkeer” van 45, 40 en 35 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode wordt voldaan.

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de woning aan de Mosweg 10 te Klazienaveen bedraagt ten hoogste 33, 34 en 29 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Aan de richtwaarden voor een “landelijke omgeving”, van 40, 35 en 30 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode wordt voldaan.

De waarden voor het maximale geluidsniveau ('piekgeluidsniveau') (LAmax) worden voornamelijk veroorzaakt door het optrekken van vrachtauto's en tractoren. Deze zijn inherent aan de bedrijfsvoering.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat in de aangevraagde representatieve bedrijfssituatie de maxima-le geluidsniveaus op de nabijgelegen woningen aan het Van Echtenskanaal NZ te Klazienaveen ten hoogste 55, 58 en 51 dB(A) bedragen in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Hiermee worden de streefwaarden in de avond- en nachtperiode overschreden, maar wordt voldaan aan de grenswaarden uit de “Handreiking”. Ter plaatse van de woning aan de Derksweg 188 te Klazienaveen wordt wel voldaan aan de streefwaarde.

De maximale geluidsniveaus op de woning aan de Mosweg 10 te Klazienaveen, bedraagt ten hoogste 39, 43 en 41 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Hiermee wordt de streefwaarde in de nachtperiode overschreden maar wordt voldaan aan de grenswaarde uit de “Handreiking”.

Overschrijding van de streefwaarden is acceptabel omdat in alle redelijkheid geen maatregelen te nemen zijn om de maximale geluidsniveaus te verminderen.

Voor de incidentele bedrijfssituatie kunnen op grond van de “Handreiking” ruimere grenswaarden worden gesteld.

De incidentele bedrijfssituatie vindt uitsluitend in de nachtperiode plaats. Tijdens het afvoeren van de vleeskuikens wordt ten hoogste 8 keer per jaar bij een drietal woningen in de nachtperiode de richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau met maximaal 6 dB(A) overschreden. Deze overschrijding van de richtwaarde wordt, vanwege het beperkte aantal dagen per jaar, aanvaardbaar geacht. Het maximale geluidsniveau bedraagt in de nachtperiode ten hoogste 58 dB(A) en voldoet daarmee aan de grenswaarde van 60 dB(A).

4.3.6.4 Milieugevolgen indirecte hinder

In het bij deze vergunning gevoegde akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar Landbouwbedrijf Doornbos aan de Langestraat 5 te Klazienaveen onder representatieve omstandigheden bepaald. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de maatgevende woning de geluidsbelasting niet meer dan 49 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).

Tijdens de incidentele bedrijfssituatie zal de indirecte hinder in de nachtperiode toenemen tot 45 dB(A). Dit is 5 dB(A) meer dan de voorkeursgrenswaarde voor de nachtperiode. Wel wordt ruimschoots voldaan aan de maximaal toelaatbare waarde van 55 dB(A) in de nachtperiode.

Met de minimale vereiste gevelgeluidwering van 20 dB(A) uit het Bouwbesluit kan een binnenniveau van 25 dB(A) (nachtperiode) worden gewaarborgd. Overschrijding van de voorkeursgrenswaarde wordt daarom mede gelet op het beperkt aantal nachten acceptabel geacht.

4.3.6.5 Opgenomen voorschriften

Om geluidshinder ten gevolge van het in werking zijn van Landbouwbedrijf Doornbos te voorkomen dan wel te beperken zijn geluidsvoorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. De in de geluidsvoorschriften opgenomen geluidsnormen zijn gebaseerd op het akoestisch onderzoek, opgesteld door Avenue adviseurs opgestelde akoestisch onderzoek met projectnummer 1004-1023, versie 03 van 30 januari 2017.

Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau is voor de woningen gelegen aan het Van Echtenskanaal NZ te Klazienaveen en de Derksweg 188 te Klazienaveen als ondergrens de richtwaarde voor een rustige woonwijk met weinig verkeer aangehouden. Voor de woning aan de Van Mosweg 10 te Klazienaveen is als ondergrens de richtwaarde voor een “landelijke omgeving” aangehouden.

Voor de maximale geluidsniveaus is 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode aangehouden voor de woningen gelegen aan het Van Echtenskanaal NZ te Klazienaveen.

Voor de woningen aan de Mosweg 10 te Klazienaveen en de Derksweg 188 te Klazienaveen is voor de maximale geluidsniveaus 50 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode aangehouden.

Voor de indirecte hinder zijn alleen voorschriften voor de incidentele bedrijfssituatie opgenomen.

4.3.7 Lucht

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid, provincies en gemeenten in de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit worden overschreden (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

De Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit 2007 bevat grenswaarden voor de luchtkwaliteit die door het bevoegd gezag als toetsingscriterium in de vergunningverlening moeten worden gehanteerd. Deze grenswaarden geven een niveau aan van de kwaliteit van de buitenlucht dat niet mag worden overschreden. Het RBL is niet van toepassing op de werkplek. Dit betekent dat toetsing van de normen geschiedt buiten het terrein van de inrichting.

De grenswaarden hebben betrekking op de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijnstof PM2,5 en PM10), lood, koolmonoxide en benzeen.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor agrarische bedrijven hebben betrekking op fijnstof (PM10 en PM2,5).

De stof NO2 komt voornamelijk vrij bij verbrandingsprocessen. Gezien de activiteiten in de pluimveestallen van Landbouwbedrijf Doornbos, kan worden gesteld dat geen of nauwelijks NO2 wordt uitgestoten. De andere genoemde stoffen (zwaveldioxide, lood, koolmonoxide, benzeen en ozon) zijn niet relevant bij een agrarisch bedrijf. Aan de grenswaarden voor deze stoffen is niet getoetst.

Bij veehouderijen zullen deze niet worden overschreden.

Voor zwevende deeltjes zijn de volgende grenswaarden opgenomen:

  • 1. 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 mg/Nm3 voor PM10, waarbij geldt dat deze maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden;
  • 2. jaargemiddelde grenswaarde van 40 mg/Nm3 voor PM10;
  • 3. jaargemiddelde grenswaarde van 25 mg/Nm3 voor PM2,5.

Voor het berekenen van de concentratie van PM2,5 zijn nog niet in alle gevallen emissiefactoren bekend. Tot die tijd zal voor de beoordeling van PM2,5 worden uitgegaan van een publicatie van het Planbureau voor de leefomgeving. Op basis van een onderzoek van het RIVM wordt geconcludeerd dat wanneer aan de norm voor PM10 wordt voldaan, dit ook geldt voor de norm voor PM2,5.

Fijnstof

Bij de aanvraag van de maatschap Doornbos zijn de resultaten gevoegd van een verspreidingsberekening voor zwevende deeltjes. Deze is toegevoegd als Bijlage 10.

De berekening is gemaakt met het rekenmodel ISL3a. De fijnstofconcentratie vanuit de achtergrondconcentratie en vanuit de pluimveestallen van Landbouwbedrijf Doornbos is bepaald ten opzichte van de te beschermen objecten. Dit zijn de nabijgelegen woningen.

De fijnstofemissie (PM10) van vleeskuikens E 5.10 BWL 2009.14.V5 is 22 gram PM10 per dierplaats per jaar. Die van vleeskuikens E 5.11 BWL 2010.13.V5 is 19 gram PM10 per dierplaats per jaar. In combinatie met de warmtewisselaar van het type E 7.6 BWL 2011.02.V2 wordt 31% gereduceerd. De emissie is dan 15 gram PM10 per dierplaats per jaar.

In de aangevraagde situatie, met 90.000 vleeskuikens E 5.10 BWL 2009.14.V5 en 40.000 vleeskuikens E 5.11 BWL 2010.13.V5 in combinatie met E 7.6 BWL 2011.02.V2, is de totale fijnstofemissie 2.580,0 kg PM10 per jaar.

Zeezoutcorrectie

ISL3a wordt niet gecorrigeerd voor zeezout. De berekende luchtconcentratie PM10 kan door de correctie worden verlaagd met een hoeveelheid zeezout welke zich van nature in de lucht bevindt en niet schadelijk is voor de mens. Voor de gemeente Emmen geldt voor de jaargemiddelde concentratie een correctie van 2 mg/m3. En voor het aantal overschrijdingsdagen een correctie van 2 dagen.

Uitkomst ISL3a

De fijnstofemissie vanuit de pluimveestallen van Landbouwbedrijf Doornbos ten opzichte van omwonenden varieert afhankelijk van de afstand tot het bedrijf. De hoogste fijnstofconcentratie bij de omliggende woningen is 20,14 mg/m3 (Van Echtenskanaal NZ 12). Na aftrek van de 2 mg/m3 aan zeezoutcorrectie geeft dit een netto concentratie van 18,14 mg/m3. Dit is lager dan het maximale jaargemiddelde van 40 mg/m3 wat is toegestaan. Zonder rekening te houden met de zeezoutcorrectie blijkt het aantal dagen overschrijding van 50 mg/m3 ten opzichte van de omliggende woningen maximaal 7,84 dagen te zijn (Van Echtenskanaal NZ 12). Na aftrek van de 2 correctiedagen is de netto overschrijding 5,84 dag ten opzichte van het meest gevoelig te beschermen object. Dat is lager dan de maximale 35 dagen die zijn toegestaan.

In onderstaande tabel de imissiewaarden fijnstof ten opzichte van de te beschermen objecten.

  Norm volgens Wet Luchtkwaliteit   Situatie te beschermen object   Situatie na aftrek
zeezoutcorrectie  
Jaargemiddelde concentratie PM10 in mg/m3   40,0 mg/m3    20,14 mg/m3   18,14 mg/m3  
Daggemiddelde van maximaal 50 mg/m3 wat ten hoogste 35 dagen per jaar overschreden   35 dagen   7,84 dagen   5,84 dagen  

De aanvraag van Landbouwbedrijf Doornbos voldoet aan de randvoorwaarden van de Wet Luchtkwaliteit.

4.4 Fysieke veiligheid

4.4.1 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico’s die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen.

Binnen en nabij het plangebied zijn geen bedrijven, transportroutes en buisleidingen gelegen waarbij rekening moet worden gehouden met het aspect externe veiligheid.

4.4.2 Brandveiligheid

Brand is een van de aspecten die tot nadelige gevolgen voor het milieu kunnen leiden en valt dus in beginsel onder de reikwijdte van de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wm/Wabo). Criterium voor het stellen van brandveiligheidseisen is of de nadelige gevolgen voor het milieu door brand zich tot buiten de inrichting kunnen uitstrekken. Brandveiligheidseisen kunnen worden opgesteld vanuit verschillende invalshoeken. Bij vergunningverlening ingevolge de Wabo wordt een integrale benadering nagestreefd waarbij onderlinge afstemming plaatsvindt tussen betrokken actoren. Dit leidt ertoe dat het gewenste brandveiligheidsniveau wordt gerealiseerd.

In de pluimveehouderij van Landbouwbedrijf Doornbos vinden geen activiteiten plaats waardoor de kans op brand of explosie zodanig is dat hiervoor extra maatregelen noodzakelijk zijn.

Ten aanzien van blusapparatuur zijn in afdeling 6.7 van het Bouwbesluit 2012 voldoende voorschriften gesteld welke rechtstreeks van toepassing zijn op deze situatie. Op de tekening bij de aanvraag zijn de binnen de pluimveehouderij aanwezige brandblusmiddelen ingetekend.

4.5 Waterparagraaf

4.5.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

In het kader van de ontwikkelingen van dit plan dient overleg gevoerd te worden met waterschap Vechtstromen. De wijze waarop de aanvrager het waterschap informeert over ruimtelijke plannen en om advies vraagt, hangt sterk af van de aard van het plan. In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

4.5.2 Watertoets

De watertoets is aangevraagd bij het waterschap Vechtstromen. Op basis van deze toets is de normale procedure doorlopen. De complete watertoets is toegevoegd als Bijlage 11.

4.5.3 Waterhuishouding

Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het plan toe. De toename qua oppervlakte is ca. 1750 m2. Voorkomen moet worden dat wateroverlast ontstaat in gebouwen.

4.5.4 Afvoer van water

Op 23 mei 2007 is het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij in werking getreden. Het Lozingsbesluit open teelt en veehouderijen (LOTV) is gebaseerd op de Waterwet en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Het besluit is van toepassing op het lozen ten gevolge van agrarische activiteiten in oppervlaktewater.

Het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij is per 1 januari 2013 eveneens geïntegreerd in het Activiteitenbesluit. De betreffende voorschriften van het Activiteitenbesluit met betrekking tot het onderdeel Lozingen gelden van rechtswege.

Hemelwater

Vanuit de vleeskuikenhouderij- en akkerbouwbedrijf van Landbouwbedrijf Doornbos wordt hemelwater van de daken van het erf afgevoerd naar de sloten. Hierbij mag het afstromend water geen verontreinigingen bevatten. Aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit dient te worden voldaan.

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is erop gericht het hemelwater af te koppelen van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Als regel wordt genomen dat 10% van het te verharden oppervlak moet worden ingericht voor hemelwaterberging.

De bestaande sloot achter het bedrijfserf wordt verbreed voor compensatie waterberging. In de voorwaarden van de omgevingsvergunning is bepaald dat de landschappelijke inpassing inclusief waterberging moet worden aangelegd en instand worden gehouden.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Op de gevraagde omgevingsvergunning is de uitgebreide procedure van toepassing.

De terinzagelegging van het ontwerpbesluit is op 18 mei 2017 gepubliceerd in InEmmen en de Staatscourant. Met ingang van 19 mei 2017 heeft het ontwerpbesluit zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De planonwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.