direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Weiteveen, woningen Dordseweg (De Kienstobbe)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2019022-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Op de locatie van het voormalige schoolgebouw De Kienstobbe op de hoek Dordseweg/Zuidersloot in Weiteveen is het voornemen om vier grondgebonden woningen te realiseren: twee vrijstaande woningen en een twee-onder-één-kap woning.

De school is medio 2014 gesloten en vervolgens door de gemeente te koop aangeboden. De school is verkocht onder voorbehoud van een onherroepelijk bestemmingsplan. Koper heeft een aanvraag ingediend om het bestemmingsplan aan te passen om de herontwikkeling van de locatie naar vier grondgebonden woningen planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen op de hoek van de Dordseweg en Zuidersloot in het dorp Weiteveen. Aan de westzijde van het plangebied is de Dordseweg gelegen. De noordzijde van het plangebied wordt begrensd door de Zuidersloot. Ten oosten van het plangebied is woonbebouwing langs de Zuidersloot aanwezig. Ten zuiden van het plangebied is woonbebouwing aan de Dordseweg gelegen.

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Weiteveen, woningen Dordseweg (De Kienstobbe)' met planidentificatienummer NL.IMRO.0114.2019022-B701 ligt op de percelen kadastraal bekend als gemeente Schoonebeek, sectie F, nummers 235, 442, 444, 923 en deels nummer 755.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019022-B701_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied in omgeving (rood omcirkeld indicatief het plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019022-B701_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied.

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan 'Weiteveen, woningen Dordseweg (De Kienstobbe)' vervangt gedeeltelijk het vigerende bestemmingsplan 'Weiteveen'. Het plangebied kan volgens het vigerende bestemmingsplan gebruikt worden voor maatschappelijke voorzieningen (bestemming 'Maatschappelijk'). Dit zijn voorzieningen voor het uitoefenen van activiteiten gericht op sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/kinderopvang, onderwijs, religie, uitvaart, bibliotheken, openbare dienstverlening, culturele voorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor sport en sportieve recreatie. Het bestaande bouwvlak kan voor 30% bebouwd worden. Een klein deel van het plangebied aan de noordzijde is bestemd voor verkeersdoeleinden (bestemming 'Verkeer').

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019022-B701_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan 'Weiteveen' (rood omlijnd is het plangebied aangegeven).

Het vigerende bestemmingsplan biedt niet de mogelijkheid om vier grondgebonden woningen te realiseren. Voorliggend bestemmingsplan biedt planologisch deze mogelijkheid.

Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan 'Weiteveen, woningen Dordseweg (De Kienstobbe)' verliest het bestemmingsplan 'Weiteveen' voor zover het valt binnen het plangebied zijn rechtskracht. Het bestemmingsplan 'Weiteveen, woningen Dordseweg (De Kienstobbe)' vervangt dit gebied.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan 'Weiteveen, woningen Dordseweg (De Kienstobbe)' zijn onderzoeken verricht en adviezen gegeven. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Aerius-berekening.
  • Akoestische onderzoek Café The Old Pub te Weiteveen.
  • Verkennend bodemonderzoek.
  • Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.
  • Watertoets.

In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de resultaten uit de onderzoeken en adviezen.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan 'Weiteveen, woningen Dordseweg (De Kienstobbe)' is vooral het thema wonen van belang.

De Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef richt zich op een accentverschuiving van kwantiteit naar kwaliteit en differentiatie van woonmilieus: De opgave ligt er om de woningvoorraad in lijn te brengen en te houden met de woonwensen van huidige én toekomstige inwoners. Dit betekent meer levensloopbestendige woningen en meer ruimte voor bouwkavels. Om ervoor te zorgen dat de woningmarkt op orde blijft, is een continue aanpassing aan de veranderende vraag geboden. Dit geldt niet alleen voor de kern van Emmen, maar ook voor de dorpen. Zo ontstaat op termijn een cyclische vernieuwing van de bestaande woongebieden.

2.1.2 Woonvisie 2018-2023

De Woonvisie 2018-2023 richt zich op een nieuwbouwopgave passend bij de kwalitatieve behoefte en aanvullend op de bestaande voorraad. Daarbij moet de bestaande woningvoorraad beter benut worden. In de Woonvisie is een strategie opgenomen voor woningbouw:

  • 1. Woningbouwinitiatieven worden niet individueel, maar in samenhang bekeken.
  • 2. Prioriteit wordt gegeven aan plannen voor herstructurering en transformatie.
  • 3. Bij het maken van de woon- en leefbaarheidsvisies voor dorpen en wijken komen plekken naar voren waar inbreiding (verdichting) mogelijk en gewenst is.
  • 4. Bestaande uitbreidingslocaties worden afgerond.
  • 5. Woningbouwplannen dragen bij aan een gevarieerd woonmilieu (ruimte bieden aan plannen die een nichemarkt bedienen en aan kleinschalige experimentele, innovatieve en duurzame woonvormen).
  • 6. Woningbouwplannen dragen bij aan ruimtelijke kwaliteit.

Met het woningbouwprogramma uit de woonvisie wordt ruimte geboden voor goede woningbouwinitiatieven van particulieren, ontwikkelaars en corporaties. De Woonvisie geeft voor het deelgebied De Blokken (waar Weiteveen toe behoort) tussen 2016 en 2021 een nette groei met 55-105 woningen op de woningvoorraad. In Weiteveen zijn er geen gemeentelijke woningbouwkavels meer uitgeefbaar.

Het voorliggend plan betreft een particulier initiatief dat zich richt op de herstructurering van een voormalige schoollocatie. Het schoolgebouw wordt gesloopt. Met woningbouw op de locatie hoek Dordseweg/Zuidersloot aansluitend aan de bestaande woonbebouwing langs deze wegen wordt de hoek stedenbouwkundig afgerond.

2.1.3 Beleidsnotitie Bouwen in de linten

De gemeenteraad heeft op 14 december 2017 de beleidsnotitie Bouwen in de linten vastgesteld. De beleidsnotitie geeft het onderzoek weer naar de ruimtelijke kaders en criteria die bij de beoordeling van verzoeken tot incidentele woningbouw in de linten moeten worden gehanteerd. In de beleidsnotitie is een balans gezocht tussen het incidenteel toevoegen van woningen enerzijds en het behoud van de waarde en karakteristiek van het landschap anderzijds.

Het doel van de beleidsnotitie Bouwen in de linten is het verkrijgen van een helder ruimtelijk kader voor het toetsen van nieuwe aanvragen voor het bouwen van woningen binnen lintbebouwingen in de gemeente Emmen.

In de beleidsnotitie zijn ruimtelijke criteria verwoord. Bij de ruimtelijke ontwikkeling van de linten dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de kernen, en anderzijds het belang van het landschap.

In de eerste plaats is bepaald wat de begrenzingen van de kernen zijn en wat de linten binnen en buiten de kernen zijn. Als vervolgstap is voor de linten buiten de kernen bepaald welke delen onlosmakelijk met het landschap zijn verbonden en welke delen met de kern zijn verbonden. De linten kunnen worden onderverdeeld in 'landschapsgerelateerde linten', 'dorpsgerelateerde linten' en in 'lint binnen kern'.

Het plangebied is gelegen in een lint aangeduid als 'lint binnen kern'. 'Linten binnen de kern' worden gekenmerkt door geconcentreerde bebouwing. Zowel in het lint als in de directe omgeving om het lint. Opvulling van de nog aanwezige open plekken heeft geen negatieve ruimtelijke gevolgen op de omgeving. Deze plekken komen dan ook in aanmerking voor bebouwing.

Bij toevoegingen dient te worden aangesloten bij de stedenbouwkundige structuren van de omgeving. Onder andere dient afstemming te worden gezocht bij aspecten als de kavelbreedte, de voorgevelrooilijn en bebouwingskenmerken ten aanzien van nokrichting, bebouwingsmassa en hoogten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019022-B701_0004.png"

Figuur 2.1: Uitsnede kaart beleidsnotitie Bouwen in de linten. Rood omlijnd geeft de ligging van het plangebied aan, gelegen in een lint aangeduid als 'lint binnen kern'.

2.1.4 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Een welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied is gelegen in een gebied waarvoor het welstandsniveau 'luw' geldt. Het bouwplan voor de woningen zal door de welstandscommissie beoordeeld worden op redelijke eisen van welstand.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd :

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Veenkoloniën richt zich specifiek op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de veenkoloniën. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Conclusie ten aanzien van kernkwaliteiten

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van vier grondgebonden woningen. De realisatie van woningen leidt niet tot een aantasting van de beschreven kernkwaliteiten. In Hoofdstuk 3 Planbeschrijving en Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling wordt nader ingegaan op de ruimtelijke inpassing van de woningen.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening (POV) Drenthe vastgesteld.

Bestaand stedelijk gebied

Het plangebied is aangewezen als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. De provincie moet algemene regels formuleren gericht op zorgvuldig ruimtegebruik. Deze algemene regels richten zich op de inhoud van of toelichting bij bestemmingsplannen die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe bebouwing kan toestaan binnen het bestaand stedelijk gebied, aansluitend op het bestaand stedelijk gebied, of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De in dit artikel vastgelegde begrenzing dient primair als geografische referentie voor de uitvoering van regels met betrekking tot bouwen in landelijk gebied. Daarnaast ligt binnen bestaand stedelijk gebied de verantwoordelijkheid voor kernkwaliteiten in principe bij de gemeente. Het provinciaal belang voor archeologie, aardkundige waarden en cultuurhistorie kent hierop een uitzondering: het provinciaal belang is ook van toepassing binnen bestaand stedelijk gebied als deze opgenomen zijn op de desbetreffende kaarten van de POV.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ruimtelijk beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.4 Conclusie

Het rijksbeleid werkt niet rechtstreeks door in het plangebied. Voor het voorliggende bestemmingsplan wordt geconcludeerd dat het plan niet in strijd is met het geldende gemeentelijke- en provinciale beleid, wanneer rekening wordt gehouden met de stedenbouwkundige en milieutechnische inpassing. Hierop wordt nader ingegaan in de volgende hoofdstukken.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontstaansgeschiedenis

3.1.1 Dorpsontwikkeling

Ver voor de systematische vervening ontstond langs de Zuidersloot een rij van plaggenhutten. Deze bewoners voorzagen in hun onderhoud door het uitoefenen van boekweitbrandcultuur en het houden van kleinvee. Langzamerhand legde men zich ook toe op akkerbouw. De vroegste bebouwing van Weiteveen ligt als een lint langs de zuidzijde van de Zuidersloot. Deze weg loopt evenwijdig aan het Dommerskanaal. Steeds meer veenarbeiders vestigden zich in het Schoonebekerveld door de beëindiging van de vervening. Ze huurden een stukje bovenveen en bouwden daarop hun woning. Na afgraving van het veen vestigden zich op de lange kavels aan de Zuidersloot agrarische bedrijven. Daartussen lagen woningen van de veenarbeiders. Uiteindelijk ontstond er een nederzetting die Nieuw-Schoonebekerveld genoemd werd, het latere Weiteveen.

De bevolking was voor het grootste gedeelte katholiek, slechts enkelen waren protestants. In 1919 werd in de nederzetting een rooms-katholieke parochie gesticht. Hoewel de katholieken in de gemeenschap domineerden was de verhouding tussen aanhangers van beide geloven goed. Later werd het karakter van het dorp steeds meer in katholieke richting bepaald. Het gevolg van deze ontwikkeling was dat protestanten zich gingen vestigen rondom een eigen Nederlands-hervormde kerk welke in 1925 verrees in het westelijke gedeelte van het dorp. De rooms-katholieken bleven wonen rondom hun kerk, school en zusterhuis in het oosten.

Door de splitsing van de bevolking in rooms-katholiek en hervormd deed zich in de periode 1925 - 1975 zowel enige kernvorming voor in de oost- als westzijde van het dorp. Ook werden beide delen met woningen uitgebreid. Dit gebeurde in eerste instantie door de aanleg van dwarsstraatjes op de Zuidersloot waarlangs woningen werden gebouwd. In 1954 werd de gemeentegrens tussen Emmen en Schoonebeek naar het noorden verlegd, namelijk langs de Middensloot, en werd de nederzetting officieel Weiteveen genoemd. Door de verlegging van de gemeentegrenzen kon het dorp verder richting het noordoosten (Weiteveen- oost) groeien.

Het gebied tussen Dommerskanaal en Zuidersloot werd volgebouwd en de oost- en westkern groeiden geleidelijk aaneen tot één geheel. De latere uitbreidingen zijn gesitueerd buiten de lijnen van de hoofdstructuur aan de noord- en oostzijde van de kern.

De lintbebouwing ontwikkelde zich langs de Dordseweg en de Kerkenweg en werd er een nieuwe verbinding gemaakt tussen het oostelijk en westelijk gedeelte van het dorp zuidelijk van het Dommerskanaal.

Met de ontwikkeling van het plan Weiteveen-midden werd eind jaren 70 getracht de beide delen van het dorp ruimtelijk gezien naar elkaar te doen groeien. Uiteindelijk moest op deze manier één Weiteveen ontstaan. In het plan zijn zowel in bebouwing als beplanting elementen ingepast die kenmerkend waren voor Weiteveen-oost en Weiteveen-west. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in een lintvormige uitbreiding ten noorden van de Zuidersloot met veel groen. Het plan bevat zowel vrijstaande-, dubbele als aaneengesloten woningen.

Eind jaren 80 werd er een locatie ten noorden van Weiteveen-west aangewezen als uitbreiding van het dorp, het zogenaamde Kienholt. Een belangrijk uitgangspunt hierbij was dat het Dommerskanaal en de Biewengaweg een niet te grote barrière gingen vormen tussen Weiteveen-west en de uitbreiding. Om deze reden is onder andere het Dommerskanaal verbreed, een brug aangelegd en de Biewengaweg verlegd.

Om de verbondenheid tussen oost- en west-Weiteveen te benadrukken is gekozen voor een oost-westelijke bebouwingsrichting. Het plan bestaat overwegend uit vrijstaande en dubbele woningen.

In de jaren 90 is het plan Kienholt, 2e fase ontwikkeld. Dit plan is aangelegd aan de oostzijde van het bestaande plan Kienholt. Om in het nieuwe plan in te spelen op het Veenkoloniale karakter van de omgeving is een oude zijtak van het Dommerskanaal hergraven. Het fungeert als centrale waterpartij van de uitbreiding. Qua bebouwingsstructuur en -samenstelling is het plan vooral een voortzetting van het plan Kienholt.

3.1.2 Stedenbouwkundige structuur

De bebouwing in Weiteveen is overwegend vrijstaand en staat met de nokrichting haaks op de weg. Met de latere aanleg van de Dordseweg en de Kerkenweg, die aansloten op de Zuidersloot, ontstond ook langs deze wegen lintbebouwing. Deze bebouwing aan deze wegen bestond voornamelijk uit vrijstaande- en dubbele woningen.

Stedenbouwkundig is Weiteveen deels te typeren als een wegdorp van de Veenkoloniën. De hoofdlijn van de stedenbouwkundige structuur wordt gekenmerkt door de lijnen van de Dordseweg en de Weth. G.H. Scherpenweg/Ir. Biewengaweg in de oost-west richting en in de noord-zuid richting de Dordseweg en de Kerkenweg.

Karakteristiek voor het dorp zijn de noord-zuid gerichte, blok- of strookvormige entrees van de buurten die worden ontsloten vanaf de Zuidersloot. De enige uitzondering is de westkant van het dorp waarbij bij twee van de woonblokken uit de jaren '60-'70 een dergelijke entree ontbreekt. De inrichting van deze entrees varieert van grote bomengroepen, vooral te vinden aan de oostkant van het dorp, tot gras of water al dan niet begeleid met een bomenrij of klein groepje bomen in het middengedeelte.

Ondanks de uitbreiding van de bebouwing die heeft plaatsgevonden rond de kruispunten van de belangrijkste wegen is de lintvormige structuur van Weiteveen nog steeds herkenbaar.

De Zuidersloot, Dordseweg en Kerkenweg zijn de structurende routes in Weiteveen. Deze wegen worden begeleid door laanbeplanting. De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit 1 bouwlaag met kap en meestal uit 1 rooilijn en grotendeels haaks op de weg. Ter hoogte van de kruising Dordseweg en Zuidersloot is bebouwing aanwezig bestaande uit twee bouwlagen met kap.

De structurerende routes komen tot stand door de ligging van het Dommerskanaal, de wegen en het groen. Het ruimtelijk beeld wordt bepaald door het ritme van bouwblokken maar ook door de herkenbaarheid van de individuele woning. Er zijn herkenbare rooilijnen waarin de bebouwing in is geplaatst en de bebouwing heeft over het algemeen relatie met het openbare gebied. De architectonische eenheden (woonblokken, rijtjeswoningen, dubbele woningen en vrijstaande woningen) hebben gemeenschappelijke kenmerken (kapvorm, materiaal en kleur, bouwhoogte).

3.2 Huidige situatie

Het voorliggende bestemmingsplan 'Weiteveen, woningen Dordseweg (De Kienstobbe)' vervangt gedeeltelijk het vigerende bestemmingsplan 'Weiteveen'. Het plangebied kan volgens het vigerende bestemmingsplan gebruikt worden voor maatschappelijke voorzieningen (bestemming 'Maatschappelijk'). Dit zijn voorzieningen voor het uitoefenen van activiteiten gericht op sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/kinderopvang, onderwijs, religie, uitvaart, bibliotheken, openbare dienstverlening, culturele voorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor sport en sportieve recreatie.

Binnen het plangebied is het voormalige schoolgebouw De Kienstobbe aanwezig. De school is medio 2014 gesloten en vervolgens door de gemeente te koop aangeboden. De school is verkocht onder voorbehoud van een onherroepelijk bestemmingsplan.

Het schoolgebouw heeft door de situering en de aangebouwde delen aan de voorzijde geen duidelijke oriëntatie op zowel de Dordseweg als de Zuidersloot. Het terrein is grotendeels verhard. De openbare ruimte is ingericht op de voormalige school.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019022-B701_0005.png"

Figuur 3.1: Beeld huidige situatie.

3.3 Planbeschrijving

De school is verkocht onder voorbehoud van een onherroepelijk bestemmingsplan. Koper heeft een aanvraag ingediend om het bestemmingsplan aan te passen om de herontwikkeling van de locatie naar vier grondgebonden woningen planologisch mogelijk te maken. Het plan omvat de realisatie van twee vrijstaande woningen en een twee-onder-één-kap woning.

Door aanvrager is een kavelschets gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019022-B701_0006.png"

Figuur 3.2: Kavelschets woningen.

De woningen sluiten qua situering en bouwvolume aan op de bestaande woningen aan de Dordseweg en Zuidersloot. De kavelstructuur van de woningen aan de Dordseweg en de Zuidersloot wordt doorgezet in het plan. De twee-onder-één-kap woning aan de Dordseweg wordt gesitueerd in dezelfde rooilijn als de bestaande woning op het perceel Dordseweg 66a. De afstand van deze twee-onder-één-kap woning tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter. De bebouwing bestaat uit twee bouwlagen en een zadelkap. De nieuw te bouwen vrijstaande woning aan de Zuidersloot heeft één bouwlag en kap, kenmerkend voor woningen aan deze zijde van de Zuidersloot. De woning staat haaks op de Zuidersloot. De rooilijn van de bestaande vrijstaande woning op het perceel Zuidersloot 2 wordt doorgezet in de kavelschets. De bestaande bomen aan de perceelsgrens aan de Zuidersloot blijven in het plan gehandhaafd. De te bouwen vrijstaande woning op de hoek leent zich als hoekelement voor een stedenbouwkundige verbijzondering. Deze woning orienteert zich zowel op de Dordseweg als op de Zuidersloot. De woning wordt gebouwd in twee bouwlagen met een schildkap.

Met het plan wordt aangesloten bij de stedenbouwkundige structuren van de omgeving. Het ingediende bouwplan is opgenomen als Bijlage 2. Het bouwplan voor de woningen wordt door de welstandscommissie beoordeeld op redelijke eisen van welstand.

Separaat wordt gewerkt aan een plan tot inrichting van de openbare ruimte voor de woningen. Het terrein is in de huidige situatie grotendeels verhard. De openbare ruimte is ingericht op de voormalige school. Gestreefd wordt de inrichting een groene uitstraling te geven waarmee de hoek Dordseweg/Zuidersloot stedenbouwkundig wordt afgerond.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling

4.1 Archeologie en monumenten

4.1.1 Algemeen

Op 30 mei 2013 is het gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport. Dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waarop de beleidskeuzes zijn gebaseerd. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën 'Waarde - Archeologie'. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Onderstaande tabel geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019022-B701_0007.png"

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied Weiteveen, woningen Dordseweg (De Kienstobbe) is volgens de beleidskaart deels gelegen in een gebied met een lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden. Deels is de locatie in een gebied aangeduid met 'Waarde - Archeologie 4'. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is opgenomen op de verbeelding en in de planregels.

Gebieden met een lage verwachting op het aantreffen van archeologisch waarden zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Voor gebieden met de aanduiding 'Waarde - Archeologie 4' geldt dat het toegestane verstoringsoppervlak 1000 m2 mag bedragen. Het toegestane verstoringsoppervlak wordt niet overschreden. Er hoeft geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

4.2 Ecologie

4.2.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden).

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarop gebiedsbeschermingsregels van toepassing zijn. De afstand tot het Natura 2000-gebied Bargerveen is ruim 35 meter. Tussen het plangebied en het Bargerveen zijn bestaande woonpercelen gelegen. In paragraaf 4.2.2 is de toetsing aan de Wet natuurbescherming nader beschreven.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.

Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder vergunning is het verboden deze te kappen.

4.2.2 Toetsing Wet natuurbescherming

Bij de planologische inpassing van vier geprojecteerde woningen op de locatie van voormalige basisschool de Kienstobbe, Dordseweg 68 te Weiteveen is onderbouwd dat de nieuwe activiteit niet leidt tot een ontoelaatbare toename van de stikstofdepositie in een kwetsbaar Natura 2000 gebied of dat de stikstofdepositie niet tot een onacceptabele aantasting van de natuur in dit gebied zal leiden.

Hierbij is van belang dat een vergelijking wordt gemaakt tussen de historisch bestaande situatie, zoals aanwezig op referentiedata van 12 mei 1992 en 7 december 2004 voor het (Vogel- en Habitatrichtlijn) Natura 2000-gebied Bargerveen en de voorgenomen nieuwe situatie.

Bij de beoordeling van de stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Bargerveen is onderscheid tussen de structurele situatie in de gebruiksfase van de vier nieuwe woningen en de tijdelijke extra depositie gedurende de realisatiefase.

Stikstofdepositie gedurende de gebruiksfase

In de gewenste situatie worden vier nieuwe woningen gerealiseerd. Deze worden gasloos uitgevoerd en voorzien van optimale isolatie.

Door bronmaatregelen en afname van verkeersbewegingen wordt de stikstofemissie van het project sterk verlaagd ten opzichte van de historische situatie. Hierdoor treedt een verbetering op met betrekking tot de potentiele stikstofdepositie op het Bargerveen.

Stikstofdepositie tijdens de realisatiefase

Gedurende de bouwfase is gedurende zeer korte tijd sprake van een tijdelijke verhoging van de stikstofemissie. Dit wordt veroorzaakt door de inzet van machines tijdens de sloop van het oude schoolgebouw, grondwerkzaamheden en de aanvoer van bouwmaterialen. Tijdens de uitvoeringsfase zal modern materieel worden ingezet.

Er is een berekening uitgevoerd met de vernieuwde versie van de Aerius-rekenmodule. Met deze berekening is een inschatting gemaakt van de te verwachten stikstofdepositie tijdens de realisatiefase. Deze berekening is toegevoegd als Bijlage 3.

Uit de Aerius berekening blijkt dat gedurende de bouwfase geen relevante bijdrage van de stikstofdepositie op het Bargerveen valt te verwachten.

Intern salderen

In de bestaande situatie van basisschool de Kienstobbe, gebouwd in de jaren dertig en in de huidige omvang en uitvoering reeds vele decennia aanwezig, is sprake van een sterk verouderd en gedateerd schoolgebouw. Er is sprake van een slecht geïsoleerd bouwwerk met een sterk verouderde verwarmings- en stookinstallaties met een relatief hoge NOx-uitstoot.

Daarnaast is sprake van een substantiële NOx-uitstoot als gevolg van de verkeersaantrekkende werking met gemotoriseerde voertuigen vanwege het halen en brengen van scholieren, afleveren goederen en overige verkeersbewegingen richting het schoolgebouw.

In de nieuwe situatie is er sprake van een afname van de stikstofdepositie.

Conclusie

Het toetsingskader van de Wet natuurbescherming staat de realisatie van het voorgenomen bouwproject niet in de weg. Een vergunningprocedure Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht.

4.2.3 Natuurwaarden in het plangebied

De locatie kan volgens het vigerende bestemmingsplan gebruikt worden voor maatschappelijke voorzieningen. Dit zijn voorzieningen voor het uitoefenen van activiteiten gericht op sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/kinderopvang, onderwijs, religie, uitvaart, bibliotheken, openbare dienstverlening, culturele voorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor sport en sportieve recreatie. De locatie is voorheen in gebruik geweest als school en het terrein is grotendeels verhard. Gelet op het mogelijke gebruik van de locatie volgens het vigerende bestemmingsplan en de huidige inrichting van het plangebied, is het uitvoeren van nader flora- en fauna onderzoek binnen het plangebied niet noodzakelijk geacht.

4.2.4 Conclusie

Op basis van de Wet natuurbescherming is de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:

  • de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

4.3 Fysieke veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in oktober 2004 van kracht werd, verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het Bevi.

Voor het vaststellen van het besluit dient het bestuur van Veiligheidsregio Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het Bevi dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi). Hierin zijn onder andere de LPG-afstanden (Plaatsgebonden Risicocontouren) opgenomen.

4.3.1 Fysieke veiligheidssituatie
4.3.1.1 Bevi-inrichtingen binnen en buiten het plangebied

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven. Er zijn binnen en in de nabijheid van het plangebied geen Bevi-bedrijven gelegen.

4.3.1.2 Buisleidingen

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van buisleidingen. Er zijn binnen en in de nabijheid van het plangebied geen buisleidingen gelegen die van invloed kunnen zijn op de realisatie van woningen binnen het plangebied.

4.3.1.3 Route gevaarlijke stoffen

Er bevinden zich binnen of in de nabijheid van het plangebied geen transportroutes van gevaarlijke stoffen.

4.3.1.4 Hoogspanningslijnen

Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen gesitueerd die nadelig op het plangebied kunnen werken.

4.3.1.5 Conclusie

Binnen en nabij het plangebied zijn geen bedrijven, transportroutes en buisleidingen gelegen waarbij rekening moet worden gehouden met het aspect externe veiligheid.

4.3.2 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen op de inrichting en ontwikkeling van het gebied.

Hiervoor zijn de volgende zaken van belang:

  • 1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio's moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Er hoeven ten behoeve van deze ontwikkeling geen vulpunten bijgeplaatst te worden.
  • 2. Het plangebied valt binnen de dekking van het Waarschuwingsalarmeringstelsel. Dit is conform de handleiding voor het WAS systeem (HAVOS) dat het buiten de dekking valt. Op grond van de Wet op de veiligheidsregio's (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Met betrekking tot het Waarschuwings- en Alarmeringssysteem (WAS) is het voornemen van de minister van Veiligheid en Justitie dat deze per 2020 komen te vervallen. In de toekomst wordt bij grote rampen alarm geslagen via onder meer calamiteitenzenders, geluidswagens, NL-Alert en sociale media. Het voordeel van deze communicatiemiddelen is dat ze veel gerichter kunnen worden ingezet.
  • 3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het gebied voldoet aan deze vereisten.
  • 4. Het dekkingsplan van Veiligheidsregio Drenthe is vastgesteld in december 2013. Hierin staat beschreven dat het brandverloop tegenwoordig zo snel verloopt, dat drie zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand. Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV-organisatie. De brandweer heeft in beginsel als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van (niet-zelfredzame) personen achter die scheiding. Desondanks dat een woning bij een brand als verloren kan worden beschouwd, wordt geadviseerd de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen.
  • bouwkundige voorzieningen, bijv. een extra brandwerende scheiding tussen woning en garage;
  • installatietechnische voorzieningen, bijv. woningrookmelders - woningsprinklers;
  • organisatorische voorzieningen, bijv. vluchtplan voor de bewoners;
  • brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen;
  • inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal;
  • zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes.

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt het inpassen van nieuwe functies in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Binnen het plangebied is sprake van de realisatie van twee vrijstaande woningen en een twee-onder-één-kap woning.

Er is door Geluidmeesters onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting ten gevolge van Café The Old Pub aan de Dordseweg 70 te Weiteveen. Met onderzoek dient aangetoond te worden dat bij de te realiseren woningen in het plangebied sprake is van een akoestisch goed woon- en leefklimaat en dat Café The Old Pub niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt. Het akoestische onderzoek is toegevoegd als Bijlage 4.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ter plaatse van de te realiseren woningen ten hoogste 44, 45 en 38 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond en nachtperiode bedraagt.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de maximale geluidsniveaus (LAmax) ter plaatse van de te realiseren woningen worden bepaald door het sluiten van een autoportier. Het maximale geluidsniveau bedraagt ten hoogste 57 dB(A) in zowel de dag-, avond- en nachtperiode.

Met de resultaten wordt voldaan aan het toetsingskader uit de VNG publicatie bedrijven en milieuzonering. Gesteld kan dan ook worden dat bij de te realiseren woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Café The Old Pub zal niet in zijn bedrijfsvoering worden beperkt door de te realiseren woningen. Dit omdat het toetsingskader uit het Activiteitenbesluit milieubeheer niet strenger is dan de richtwaarden uit de VNG publicatie bedrijven en milieuzonering.

4.4.2 Bodem

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijk meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen. Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

4.4.2.1 Bodemonderzoek

Er is door MUG Ingenieursbureau een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek is toegevoegd als Bijlage 5.

De conclusie uit het onderzoek is dat de aangetoonde lichte verhogingen in de grond en het grondwater geen directe aanleiding geven tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek. De bodemkwaliteit is voldoende vastgelegd. De resultaten vormen geen belemmering voor de geplande transactie. De bodem op de onderzoeklocatie is milieuhygiënisch geschikt voor de functie wonen met tuin.

Indien de grond vanaf de locatie word afgevoerd, is bij hergebruik elders het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Indien de grond elders wordt toegepast, dient toestemming te worden verkregen van het bevoegd gezag en kan onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit gevraagd worden.

Tot slot dient opgemerkt te worden dat de conclusie is gebaseerd op het vooronderzoek en de onderzoeksresultaten van dit onderzoek. Dit verkennend bodemonderzoek schetst een algemeen beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Bij eventueel grondverzet dient men rekening te houden met mogelijk plaatselijke voorkomende afwijkingen.

4.4.3 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Voor het plangebied is alleen wegverkeerslawaai relevant. Het plangebied is niet gelegen binnen zones van spoorwegen of industrieterreinen.

4.4.3.1 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Dordseweg. Er dient aangetoond te worden dat de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien de geluidsbelasting meer bedraagt dan 48 dB dient er een aanvullend onderzoek te worden ingesteld naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Indien bron- en/of overdrachtsmaatregelen als niet doelmatig worden aangemerkt moet er een hogere waarde worden vastgesteld.

Door Geluidmeesters is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 6.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden niet wordt overschreden. Vanuit akoestisch oogpunt is er dan ook vanuit de Wet geluidhinder, met betrekking tot wegverkeerslawaai, geen sprake van akoestische belemmeringen om de woningen te realiseren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting, van alle omliggende wegvakken, bepaald. Op basis van de resultaten blijkt dat voor de westgevel van gebouw A (twee-onder-één-kap woning aan de Dordseweg, beoordelingspunt 2) en gebouw B (vrijstaande woning op de hoek Dordseweg/Zuidersloot, beoordelingspunt 06) niet met de minimale geluidweringseis van 20 dB uit het Bouwbesluit kan worden voldaan. Voor deze gevels is een geluidwering van respectievelijk ten minste (55-33 =) 22 dB en (54-33 =) 21 dB nodig. Voor gebouw C (vrijstaande woning aan de Zuidersloot) geldt dit niet.

4.4.4 Lucht

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
4.4.4.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied

De realisatie van twee vrijstaande woningen en een twee-onder-één-kap woning is een project dat 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Omdat er verder geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.5 Waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan Weiteveen, woningen Dordseweg (De Kienstobbe).

4.5.1 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

4.5.1.1 Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

4.5.1.2 Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

4.5.2 Wateraspecten plangebied
4.5.2.1 Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

4.5.2.2 Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel.

4.5.2.3 Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

4.5.2.4 Riolering

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd.

De woningen kunnen worden aangesloten op het rioolstelsel.

4.5.3 Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geinformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

De watertoets is toegevoegd als Bijlage 7.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Het bestemmingsplan dient rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.

5.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekent dat indien er bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder andere regels ten aanzien van maximale bebouwing, bouwhoogtes en dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.

In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Culthuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
iv. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 5.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nadere eisen.

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in dit artikel zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in dit artikel opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

5.3.2.1 Bedrijf - Nutsvoorzieningen

Het transformatorgebouw aan de Zuidersloot is gelegen binnen de bestemming Bedrijf - Nutsvoorzieningen. De aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 3,5 meter bedragen, danwel ten hoogste de bestaande bouwhoogte.

5.3.2.2 Wonen - Twee aan een

Artikel 4 Wonen - Twee aan een

Binnen de bestemming Wonen - Twee aan een is als hoofdgebouw een twee-onder-één-kap woning toegestaan, bijbehorende bouwwerken en de daarbij behorende voorzieningen. Dit laatste is tevens bedoeld om ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen.

De gezamenlijke oppervlakte van een woning en bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 150 m2. De voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht. De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 10 meter bedragen. De goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 6 meter bedragen. De dakhelling mag niet minder dan 35 graden bedragen. In de bestemming zijn afwijkingen van de bouwregels opgenomen om het bestemmingsplan flexibeler te maken.

5.3.2.3 Wonen - Vrijstaand

Artikel 5 Wonen - Vrijstaand

Binnen de bestemming Wonen - Vrijstaand is een vrijstaande woning, bijbehorende bouwwerken en de daarbij behorende voorzieningen toegestaan. Dit laatste is tevens bedoeld om ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen.

De gezamenlijke oppervlakte van een woning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 200 m2. De voorgevel van de woning dient in de gevellijn te worden opgericht. De dakhelling van een woning mag niet minder dan 35 graden bedragen. De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 10 meter bedragen. De goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 6 meter bedragen. In afwijking van deze bouwregels mag ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding op de kavel aan de Zuidersloot de bouwhoogte van de woning maximaal 9 meter bedragen. De goothoogte van de woning mag maximaal 3,5 meter bedragen. In de bestemming zijn afwijkingen van de bouwregels opgenomen om het bestemmingsplan flexibeler te maken.

5.3.3 Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

Het plangebied Weiteveen, woningen Dordseweg (De Kienstobbe) kent één dubbelbestemming, te weten Waarde - Archeologie 4.

Om de archeologische waarden in het plangebied te beschermen is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 op de verbeelding opgenomen. Voor gronden geldt dat archeologisch onderzoek nodig is om vast te stellen of er waarden aanwezig zijn en of deze behoudenswaardig zijn. Om de archeologische waarden te beschermen is in de regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Voor terreinen binnen Waarde - Archeologie 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). Voor terreinen met Waarde - Archeologie 4 geldt geen drainageverbod.

Binnen de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarin overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro burgemeester en wethouders de dubbelbestemming kunnen laten vervallen of alsnog aan gronden de dubbelbestemming kunnen toekennen.

5.3.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10% vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte en het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de voorgevel van het hoofdgebouw. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed and breakfast.

De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet twee keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepaling of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

5.3.5 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 11 Overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 12 Slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Weiteveen, woningen Dordseweg (De Kienstobbe)".

5.4 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro

6.1.1 Overleg

Het bestemmingsplan Weiteveen, woningen Dordseweg (De Kienstobbe) is voor overleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verzonden naar verschillende overlegpartners.

De ontvangen adviezen en reacties worden gebundeld in de Nota van beantwoording overleg ex artikel 3.1.1 Bro behorende bij het bestemmingsplan Weiteveen, woningen Dordseweg (De Kienstobbe) (zie Bijlage 1 Nota van beantwoording overleg ex artikel 3.1.1 Bro).

In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota. De Nota van Beantwoording reacties overleg maakt deel uit van het bestemmingsplan Weiteveen, woningen Dordseweg (De Kienstobbe).

6.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 januari 2020 tot en met 3 maart 2020 voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan Weiteveen, woningen Dordseweg (De Kienstobbe) zijn geen zienswijzen ingediend. Provincie Drenthe heeft aangegeven dat het plan geen reden geeft tot het maken van opmerkingen (Bijlage 9). Het bestemmingsplan is op 28 mei 2020 vastgesteld door de gemeenteraad. Het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is opgenomen als Bijlage 10.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt op grond van de legesverordening. Voor dit plan zijn door de gemeente geen aanvullende kosten voor onderzoek begroot en gemaakt.

De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende niet nodig, aangezien het kostenverhaal nu anderszins verzekerd is.