direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2016012-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

De reden voor het opstellen van het Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 is de wens van de eigenaar van het perceel voor de realisatie van een trainings- en handelsstal voor paarden.Het trainen van paarden en gereed maken voor keuringen is een gespecialiseerd vakgebied.

Op het perceel aan de Berkenlaan 8 is reeds sinds vele jaren een paardenhouderij gevestigd. De heer Bult heeft aangegeven dat hij samen met familie uit Brabant (financier) een trainingsruimte wil bouwen van 45 x 40 met daarin een stalling voor 20 paarden. Het bedrijf gaat zich specifiek richten op het paarden gereed maken voor keuringen. Dit is een gespecialiseerde activiteit en komt als specifiek bedrijf in de wijde omgeving niet voor. Juist vanwege de nabijheid van Duitsland kan vanuit Schoonebeek de Nederlandse en Duitse markt worden bediend. De paardenhouderij wordt gespecificeerd door de bouw van de trainings- en stallingsruimte. Het trainen van paarden en gereed maken voor keuringen is een gespecialiseerd vakgebied. Het is uitdrukkelijk niet vergelijkbaar met een manege of een fokkerij.

Middels dit bestemmingsplan wordt voorzien in de training, gereed maken voor keuringen en stalling van paarden. Door de aanwezige aardgastransportleidingen wordt deze geplande trainings- en stallingsruimte achterop het perceel gesitueerd en ontsloten vanaf de Burgemeester Osselaan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 ligt direct ten zuiden van Amsterdamsche Veld in het buitengebied van Schoonebeek. Het wordt globaal begrensd door de Burgemeester Osselaan/Peelstraat in het westen, de Berkenlaan in het noorden en in het oosten en het zuiden agrarische percelen (zie figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016012-B701_0001.png"

Figuur 1-1: De ligging van het plangebied Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8   in de gemeente Emmen (gele cirkel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016012-B701_0002.png"

Figuur 1-2: Indicatie nieuwbouw binnen plangebied.

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" welke 30 oktober 2014 is vastgesteld.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Flora en fauna onderzoek
  • Aerius berekening
  • Landschapsplan
  • Watertoets

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 zijn vooral de thema's landschap en werken van belang.

Landschap:

Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Werken:

Naast de geplande uitbreidingen tot 2015 zijn geen nieuwe uitbreidingen van bedrijventerreinen beoogd. Voor woonwerkcombinaties is behalve op de Meerdijk op termijn ruimte langs de as naar Nieuw Amsterdam, op Pollux IV en in Emmer-Compascuum (mits passend binnen de milieucontouren). Voor kantoren en zorg ('cure') wordt aangesloten op bestaande plannen en locaties. Ingezet wordt op een verknoping van nieuwe en aanwezige leisurevoorzieningen. Voor wat betreft glastuinbouw vindt inzet plaats op herstructurering van oudere delen. Omstreeks 2012 wordt de ruimtevraag naar glastuinbouw opnieuw in beeld gebracht. Daarbij past ook bezinning op mogelijk andere functies in het Rundedal. Tenslotte de koers voor de landbouw: schaalvergroting in landbouwgebieden (zone 1 en 2 uit het POP) mogelijk maken in aansluiting op het landschap. Daar waar de landbouw in de knel komt wordt ingezet op altenatieven.

2.1.2 Ruimtelijke waardenkaart

De ruimtelijke waardenkaart (RWK), door de raad vastgesteld op 29 september 2011, belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de Gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de in het onderliggenden waarden in de kernen ook aanbod. De ruimtelijke waardenkaart biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie en vormt met de beleidsnota “Ruimtelijke Waardenkaart Emmen” de basis of 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer van de Gemeente Emmen. Andere waarden zoals de aardkundige, archeologische, ecologische en hydrologische waarden evenals monumenten worden in dit document beschreven waar zij samenhang vertonen met het cultuurhistorisch gevormde landschap.
De ruimtelijke waardenkaart is een interne beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet “opnieuw” vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.”

De RWK maakt een onderscheid in drie deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied "randveenontginning Schoonebeek". Voor dit deelgebied geldt de volgende algemene omschrijving: Rondom Schoonebeek liggen diverse dekzandruggen in oost-westelijke richting. Op deze ruggen / koppen zijn de buurtschappen tot ontwikkeling gekomen. Daarmee weerspiegelt de bebouwing de opbouw in de ondergrond.

Specifiek voor het gebied rondom de Berkenlaan te Amsterdamseveld zijn de volgende aspecten van belang.

  • 1. "Ruimtelijke aspecten", genoemd voor de omgeving van het plangebied: Lintdorp, kanaal en overige beplanting;
  • 2. "Visuele aspecten", genoemd voor de omgeving van het plangebied: Veenrestant;
  • 3. "Elementen", genoemd voor de omgeving van het plangebied: Brug en sluis;


De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd.

Binnen het landschap van randveenontginningen wordt ingezet op behoud van microreliëf van de zandkoppen, archeologische waarden, boerenerven en erfbeplanting, wegbeplantingen en de opstrekkende verkaveling en de daarmee samenhangende opstrekkende sloten- en houtwallenpatroon. De afleesbaarheid van de gelaagdheid van het landschap en de opstrekkende beplantingen kunnen bij ontwikkelingen versterkt worden.

Ten aanzien van onder andere het plangebied is de ruimtelijke waardenkaart nader uitgewerkt in beschrijvingen van deelgebieden en de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van deze deelgebieden in het rapport "Gemeente Emmen in perspectief van het landschap". In hoofdstuk 4.1wordt het rapport behandeld.

2.1.3 Notitie Paardenhouderijen

In de beleidsnotitie "Paardenhouderijen"uit 2004 is de vestiging van training- en handelsbedrijven mogelijk door voor een perceel in het buitengebied een specifieke bestemming niet-agrarisch bedrijfsdoeleinden “paardenhouderij” te creëren. Per concreet geval moet een afweging worden gemaakt. Het wordt niet gezien als een agrarische activiteit die passend is binnen een agrarische, grondgebonden functie.

Het spreekt voor zich dat niet elke paardenhouderij hetzelfde is. Het kan gaan om commerciële of niet-commerciële paardenhouderijen, om fokbedrijven, handelsbedrijven of maneges. Binnen de commerciële paardenhouderijen wordt onderscheid gemaakt in productiegericht (fokkerij) en gebruiksgericht (handel en manege). Er is in de notitie geen minimum aantal paarden vermeld Wel is bij de raadsbehandeling gesteld dat een hobbymatige aanpak maximaal 7,5 paard betreft.

Het trainen van paarden en gereed maken voor keuringen is een gespecialiseerd vakgebied. Deze vorm is onderdeel van een gebruiksgerichte versie paardenhouderijen. Deze gespecialiseerde vorm past daarmee tot de mogelijkheden in de Notitie Paardenhouderijen.

2.1.4 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.
Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden geldt de zogenaamde basis welstand. Alleen voor gevels die te zien zijn vanaf de openbare weg of het openbaar gebied is een welstandstoets nodig. Voor winkelcentra, het centrum van Emmen, monumenten, bijzondere gebouwen en locaties geldt uitgebreide welstand. Dit wil zeggen dat alle zijden van het gebouw moeten voldoen aan de welstandseisen.

Het betreffende perceel aan Berkenlaan 8 valt onder buitengebied en daarmee in een gebied met lage welstand.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inwerking getreden op 20 augustus 2014.De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

Kernkwaliteiten   Indicatoren  
Rust Stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Noaberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  

Met een deel van de kernkwaliteiten heeft de provincie speciale ambities. Inzet is de kernkwaliteiten te behouden en waar mogelijk te ontwikkelen.Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van de bedrijvigheid. In het bijzonder wanneer sprake is van ontwikkelingen met positieve aspecten voor de werkgelegenheid en de vestiging van bedrijven. Deze aspecten vormen daarom de kernwaarde bedrijvigheid. Aspecten van de kernwaarde bedrijvigheid zijn vooral terug te vinden in het sociaaleconomische systeem en in het landbouwsysteem, maar ook bij natuur als het om de vrijetijdseconomie gaat. Kernkwaliteiten en kernwaarde wegen als uitgangspunt even zwaar.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De provincie is verplicht vanuit de AMVB Ruimte een verordening voor erin opgesomde thema's te hanteren. De AMVB Ruimte bevat geen nieuw rijksbeleid, het is een 'beleidsneutrale' vertaling van de Nota Ruimte. Naast de vertaling van het rijks belang beschrijft de POV de provinciale belangen waarover de provincie duidelijkheid wil geven en of wil verankeren in op gemeentelijk niveau, middels overleg of anderszins.
De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd: kernkwaliteiten, SER ladder en milieu- en leefomgeving. Elk van de drie elementen is terug te vinden in de bepalingen van de verordening. Waarbij deze elementen een rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend Drenthe). Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden.Bij het opstellen van de cultuurhistorische hoofdstructuur beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas is gezocht naar een samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden. Aan de hand van deze structuren is de provincie opgedeeld in 10 deelgebieden. Emmen behoord tot deelgebied Emmen en haar Venen. De ambities behorende bij dit deelgebied richten zich op het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug. Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. De belangrijkste opgave voor de Hondsrug is het ontwikkelen van een integraal gebiedsperspectief om de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkplek en toeristische trekker te waarborgen voor de toekomst.

Het gaat in dit geval om kernkwaliteit Landschap (Kaart D7). Het gebied rondom Berkenlaan 8 is aangewezen als Wegdorplanschap – Randveenontginningen. Artikel 3.7 Werken met kernkwaliteiten van de verordening bepaald het volgende:

    • a. wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet, dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie;
    • b. maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Van provinciaal belang is het open weidegebied en de smalle verkaveling met het fijnmazige slotenpatroon.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ruimtelijk beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.4 Conclusie

De conclusie van de in dit bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan in niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wel zijn het open weidegebied en de smalle verkaveling met het fijnmazige slotenpatroon van provinciaal belang. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat de ontwikkeling passend is binnen de notitie Paardenhouderijen en het overige gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie en monumenten

3.1.1 Algemeen

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie   Archeologische waarden   Oppervlakte   Diepte   Drainage  
Rijksmonument   Beschermd   -   -   Verbod  
Waarde - Archeologie 1   Zeer hoge archeologische waarde   0 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 2   (zeer) (hoge) archeologische waarde   100 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 3   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 4   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Toegestaan  

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.

Deze beleidskeuzes zijn vertaald in een dubbelbestemmingen.

Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied dat is vrijgegeven en heeft dan ook geen waarde. Dit is gebaseerd op de conclusies van het al eerder uitgevoerde onderzoek.

Het archeologisch vooronderzoek is in het kader van de aanstaande wijziging van de Monumentenwet (1998) door De Steekproef uitgevoerd op 7 maart 2005. Op basis van de resultaten uit boringen en literatuuronderzoek concluderen zij dat beperkende en of beschermende maatregelen niet wetenschappelijk te verdedigen zijn Vervolgonderzoek is, ondanks dat er geen sluitende conclusie over onverstoorde archeologische sporen is, niet noodzakelijk. Wel adviseren zij dat bij het onverhoopt vinden van archeologische materialen en/of sporen, deze gemeld moeten worden.

Er zijn eveneens geen archeologisch waardevolle elementen of cultuurhistorische monumenten in of in nabijheid van het plangebied geconstateerd.

3.1.3 Conclusie

Op grond van de resultaten van het onderzoek en de archeologische beleidsadvieskaart is een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Hierdoor wordt in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming Waarde-archeologie opgenomen.

3.2 Ecologie

3.2.1 Flora en fauna

De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Ten behoeve van de bouw van de trainings- en stallingsruimte is een quick scan Flora en fauna uitgevoerd door Bureau FaunaX. Het rapport "Ecologische quickscan, Bestemmingswijziging rijhal paarden Berkenlaan 8 te Schoonebeek" is opgenomen in bijlage 2. Uit de conclusie blijkt dat de werkzaamheden zonder bezwaren binnen de kaders van de Flora- en faunawet kunnen worden uitgevoerd, mits met een drietal zaken wordt rekening gehouden:

  • Algemeen voorkomende broedvogels in omgeving: Hou rekening met broedende vogels in de directe omgeving door het werk uit te voeren buiten het broedseizoen (ongeveer half maart – half juli) om verstoring van nesten te voorkomen, anders inschakelen ecologische begeleiding.
  • Licht beschermde soorten: Het naleven van de zorgplicht (zie onder)
  • Vleermuizen: voorkom lichtuitstraling op bomenrijen en bosschages

De zorgplicht schrijft voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen. Overigens geldt voor alle bouwactiviteiten er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden waardoor:

  • Planning aanvang werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • Een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.
3.2.2 PAS-beoordeling

In het kader van Natura2000 dient gekeken te worden naar de effecten van stikstof op Natura2000 gebieden. Immers, als er significante effecten zijn, dient een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd. Er is nader onderzoek gedaan of de activiteiten zodanig stikstof uitstoten dat er effecten zijn op Natura2000 gebieden in de omgeving. Bepaald dient te worden middels een AERIUS-berekening of de effecten op het dichtstbijzijnde gebied meer of minder dan 1 mol/hectare/jaar bedraagt. Deze berekening is opgenomen in bijlage 3. Uit de berekening blijkt dat er effecten zijn door de afzonderlijke activiteiten, maar deze zijn minder groot dan de 1 mol/ha/jr, waardoor er geen Nb-wetvergunning hoeft te worden aangevraagd voor de te ontplooien activiteiten.

Wel blijkt uit de berekening dat er meer dan 0,5 mol/ha/jr uitstoot wordt verwacht, waardoor een melding bij provincie Drenthe moet worden gemaakt. De provincie bepaalt dan of er "ruimte" beschikbaar is. De melding is inmiddels gedaan.

3.3 Externe veiligheid

Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.
In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen.Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

3.3.1 Fysieke veiligheidssituatie

Het plangebied is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zaken met betrekking tot externe veiligheid.Binnen en buiten het plangebied zijn geen bedrijven met gevaarlijke stoffen aanwezig die onder het Bevi vallen. Evenmin vindt transport van gevaarlijke stoffen binnen of nabij het plangebied via de weg of het spoor plaats.

Binnen het plangebied Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 zijn als risicobron twee hogedruk aardgastransportleidingen aanwezig. Daarnaast is buiten het plangebied een gasontvangststation aanwezig. Deze risicobronnen in het plangebied moeten wettelijk beoordeeld worden.

3.3.2 Plaatsgebondenrisico

Van belang bij Buisleidingen is de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten, WION, ook wel 'Grondroerdersregeling' (afspraken over graven), die per 1 juli 2010 officieel in werking is getreden. Alle gegevens over hogedrukaardgasleidingen binnen de gemeente kunnen op de provinciale risicokaart worden gevonden.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vastgelegd. De regels voor buisleidingen zijn op basis van het Bevb uitgewerkt in de Ministeriële regeling externe veiligheid buisleidingen. Ook het Bevb is op nagenoeg dezelfde wijze opgesteld als het Bevi. Het Bevb stelt verplicht om bij onder andere het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de externe veiligheidsaspecten.Volgens het besluit externe veiligheid buisleidingen zijn gemeenten verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico (PR) van de buisleiding wordt bepaald door het product dat via de buisleiding wordt getransporteerd, de druk van de leiding, de diameter alsmede de diepteligging van de leiding en eventuele maatregelen die aan de buisleiding zijn getroffen. Er worden alleen externe veiligheidsafstanden vastgesteld voor hogedruk aardgasleidingen. Voor leidingen met een ontwerpdruk lager dan 16 bar is geen externe veiligheidsbeleid van kracht. De twee leidingen liggen parallel aan elkaar en doorkruisen het midden van het plangebied oost-west. Deze buisleidingen zijn (6"- 40 bar) van de Gasunie.

In elk bestemmingsplan dient ruimte gereserveerd te worden voor onderhoud aan de leiding door een belemmeringenstrook strook op te nemen van minimaal 4 meter aan weerszijden van de leiding met een bouwverbod en een aanlegvergunningenstelsel. Conform het gestelde in het Besluit externe veiligheid buisleidingen is in de regels en de verbeelding rekening gehouden met de belemmerende strook van minimaal 4 meter aan weerszijden van de leiding. In het bestemmingsplan is dit op de verbeelding met een dubbelbestemming "Leiding-gas" opgenomen.

Voor het gasontvangstation N-434 (Burg. Osselaan) van de Gasunie dient op grond van het Activiteitenbesluit een veiligheidsafstand van 15 meter tot kwetsbare objecten te worden aangehouden en 4 meter tot beperkt kwetsbare objecten. De bestemming binnen deze veiligheidsafstanden dient zodanig te zijn dat hier geen objecten gerealiseerd kunnen worden.

3.3.3 Groepsrisico

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan geeft de externe veiligheid regelgeving de verplichting om het groepsrisico te verantwoorden. De herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 betreft een ontwikkelingplan. Bij de beoordeling van het aspect externe veiligheid zijn het gasontvangststation en de twee hogedrukaardgastransportleidingen van belang. Ten behoeve van de voor dit bestemmingsplan heeft het RUD Drenthe een veiligheidsstudie uitgevoerd. Het advies van de RUD Drenthe is als bijlage opgenomen bij het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 opgenomen. Dit onderzoek bestaat uit de volgende onderdelen:

1. Inventarisatie van de risicobronnen in en nabij het plangebied;
2. Analyse van de invloed van risicobronnen op de veiligheid;
3. Toetsing van de veiligheidssituatie aan de geldende veiligheidsnormen;
4. Uitvoering van een kwantitatieve risicoanalyse;
5. Beoordeling van de noodzaak voor een verantwoording van het groepsrisico.

Op grond van artikel 13, derde lid van het Bevi en artikel 12, tweede lid van het Bevb, dient voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan advies te worden gevraagd aan het bestuur van de regionale brandweer (VRD). Dit advies van de RUD Drenthe voor het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 is opgenomen in bijlage 4.

De VRD adviseert over de zelfredzaamheid en de mogelijkheid voor de bestrijding van een ramp alsmede over de bereikbaarheid van het gebied waar zich een ramp kan voordoen. Bij de verantwoordingsplicht gaat het om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, nog acceptabel zijn. Daarbij moet worden afgewogen, welke veiligheidsverhogende maatregelen moeten of kunnen worden toegepast. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten als de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking.Dit advies is opgenomen in bijlage 5.

3.3.3.1 Verantwoordingsplicht groepsrisico buisleiding

Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico, dient op basis van het Bevb het groepsrisico van de buisleiding in de toelichting van het bestemmingsplan te worden verantwoord. Van drie buisleidingen is een groepsrisico berekend. Echter het groepsrisico is erg laag en ligt ver beneden de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het aantal slachtoffers neemt niet toe, want er zijn geen nieuwe ontwikkeling binnen het invloedsgebied van de buisleidingen. Op grond van de Ministeriële regeling externe veiligheid buisleidingen kan in deze situatie worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hierdoor is onderzoek naar alternatieve locaties niet aan de orde en is een onderzoek naar risicoreducerende maatregelen niet noodzakelijk.

3.3.3.2 Aanvaarding groepsrisco buisleidingen

Gelet op het berekende groepsrisico, welke ver beneden de oriëntatiewaarde ligt en het conserverende karakter van het bestemmingsplan is het risico ten aanzien van de buisleidingen aanvaardbaar. Mits bij eventuele verdere ontwikkeling van het plan vluchtroutes zodanig gesitueerd dienen worden dat bij een calamiteit de vluchtroute van de risicobron af gesitueerd is en voorkomen wordt dat vluchtroutes samenvallen met de toegangswegen voor hulpdiensten. De VRD heeft dan ook geen aanvullende maatregelen in haar advies opgenomen.

3.3.4 Aanvaarding groepsrisco conclusie

Het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 leidt niet tot een verandering of toename van het groepsrisico. Vanwege het lage aantal personen die nu en na de ontwikkeling zich in het plangebied verblijven, verandert het groepsrisico niet en neemt het groepsrisico binnen de invloedsgebieden van de risicobronnen niet toe. Daarbij kan geconcludeerd worden dat de hulpdiensten voldoende zijn toegerust om veilig en voldoende handelend op te treden.

Daarbij komt dat over het algemeen voldoende mogelijkheden tot zelfredzaamheid zijn. Gelet op het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het groepsrisico binnen het plangebied acceptabel is en de oriëntatiewaarde niet worden overschreden en aanvaardbaar zijn.

3.4 Milieu

3.4.1 Vormvrije m.e.r.

In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

In voorliggend bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

3.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is in het plangebied een inventarisatie geweest van de aanwezige bedrijven in de omgeving van het plangebied.

Het plangebied het stallings- en trainingsruimte voor paarden. Dit is een vorm van een agrarisch bedrijf. De adviesafstand tussen agrarische bedrijven (niet intensief) en geconcentreerde woningbouw is 100 meter. Individueel kan worden bekeken of de afstand tot 50 meter verkleind mag worden.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen andere bedrijven of agrarische bedrijven aanwezig.

3.4.3 Bodem

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld.
Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld.bij het landelijke meldpunt:. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.
Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

Voor dit bestemmingsplan is, gelet op de bodemhistorie van het perceel en de ontwikkeling ten behoeve van de stalling, gereedmaken voor keuring en training van paarden, geen nader bodemonderzoek vereist.

3.4.4 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

3.4.4.1 Geluidsbronnen in en nabij het plangebied

Voor het plangebied Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 geldt dat het plangebied gelegen is binnen de van rechtswege aanwezige geluidszone van de weg Burg. Osselaan/Peelstraat. Echter, de ontwikkeling ten behoeve van training, gereedmaken voor keuring en stalling van paarden, behoeft geen nader geluidsonderzoek.

3.4.4.2 Overige geluidsaspecten

Gelet op de ontwikkeling van een ruimte voor training en stalling van paarden, dient ook afgewogen te worden hoe het staat met het aantal verkeersbewegingen. Het gaat om een bestaande uitrit op de Burg. Osselaan/Peelstraat die gebruikt wordt voor het vervoer van de paarden. Gelet op de training en stalling, zullen het aantal verkeersbewegingen zodanig zijn, dat deze teniet worden gedaan door het huidig aantal verkeersbewegingen op de Burg.Osselaan/Peelstraat .

3.4.5 Lucht

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
3.4.5.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied

Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.5 Waterparagraaf

3.5.1 Gebiedsspecifieke kenmerken

Bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 ligt in het stroomgebied Rijn- Oost en valt onder het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen en in het waterplan van de gemeente Emmen.

Het plangebied ligt direct ten zuiden van Amsterdamseveld en is tot op heden in agrarisch gebruik geweest sinds de vervening rondom de vorige eeuwwisseling. Hier heeft ook de Bargerbeek gestroomd, waardoor de bodem als beekdalbodem met veen is gekarteert. De omliggende gebieden zijn gekarteerd als laaggelegen veengebieden die deels ontwaterd zijn. Het plangebied ligt in kwelgebied met iets zuidelijker een komvormige laagten. Dit houdt in dat de hoogte van het maaiveld gemiddeld 12 m +NAP en de ontwateringsdiepte gemiddeld 1 meter bedraagt. Er is in het plangebied of de directe omgeving geen slechtdoorlaatbare laagten geconstateerd.

3.5.2 Waterhuishouding
3.5.2.1 Riolering

Het rioolstelsel in het plangebied is uitgevoerd als vacuumriool. Het rioolstelsel voldoet aan de eisen. Het rioolstelsel wordt uitsluitend gebruikt voor het afvoeren van huishoudelijk afvalwater.

3.5.2.2 Waterbeheer, (grond) waterkwantiteit - en kwaliteit

Het plangebied maakt geen deel uit van een door de provincie aangewezen grondwaterbeschermingsgebied of gebieden met een natuurdoelstelling (EHS).

Het gebied heeft als hoofdfunctie paardenstal. Voor deze functie is de drooglegging van belang. De gemiddelde drooglegging van 1 meter is aanwezig en als voldoende beoordeeld (de drooglegging is de afstand tussen het oppervlaktewaterpeil en het bouwpeil). Bij deze drooglegging kan een goede grondwaterstand voor de functie in het gebied worden bereikt.

Het moet voorkomen worden dat er tijdens perioden van neerslag overlast, schade of gevaar ontstaat. Uitgangspunt is eerst infiltreren, dan water bergen en ten slotte bij bijvoorbeeld piekmomenten afvoeren. Infiltreren bij kleinere regengebeurtenissen is mogelijk. Voor het overige is bergen eveneens mogelijk door de sloot aan de noordzijde van de nieuwe ontwikkeling en de sloot langs de burg. Osselaan te verbreden. Hiermee kan de meeste tijd de watersituatie ter plaatse onder controle gehouden worden. Wel dient naar een afvoermogelijkheid onderzocht te worden, omdat sprake is van een kwelgebied. De sloot aan de Burg. Osselaan is via een overloop verbonden met de waterschapssloot langs de Berkenlaan. Nagegaan wordt of dit de juiste wijze is.

In het kader van waterkwaliteit dient onderzocht te worden op welke wijze de waterafvoer de paardentrainings- en handelstal, de mestopslag en de overige verharding geregeld wordt. Voor de vaststelling wordt hierop teruggekomen. Het waterschap en initiatiefnemer hebben overleg gevoerd.

3.5.3 Wateradvies waterschap

Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding. De watertoets is op 27 juni 2016 uitgevoerd. Gebleken is dat de normale procedure gevolgd dient te worden. Aan de hand van een gesprek met het waterschap is het concept - ontwerpbestemmingsplan aangepast. Bij het ontwerpbestemmingsplan kunnen zij nogmaals reageren. Daar heeft het waterschap richting gemeente geen gebruik van gemaakt. Wel is overleg geweest met initiatiefnemer.

Hoofdstuk 4 Beschrijving ontwikkeling

4.1 Ontstaansgeschiedenis

De ontginning van het gebied bij Schoonebeek is een menging van oude (middeleeuwse) en jongere (17e en 18e eeuw) en jongste (19e en 20e eeuw) ontginningen. Bijzonder is de waaiervormige percelering die volgens W. Visscher wijst op een in de Middeleeuwen gebruikelijke wijze van landmeting. (Bron: W. Visscher; Uitwaaieren langs het diep).Deze waaiervormige Schoonebeeker percelen komen samen in een punt, een zandhoogte Ubbenbergh genaamd, op de Nederlands-Duitse grens even ten oosten van Emmer-Compascuum. Overig liepen de percelen niet door tot de punt. Dat zou niet praktisch zijn. Aan de basis waren de percelen circa 90 meter breed.

In de loop van de 19e eeuw nam de boekweitteelt en bovenveencultuur sterk toe en vestigden zich boekweitboeren uit o.a. Duitsland op het veen. Na 1850 ontstond er dan ook een nederzetting (het latere Weiteveen) ten noorden van het Nieuw-Schoonebeekerveld enwel in het Amsterdamsche Veld. Eigenaar van het Amsterdamsche veld was Drentse Landontginnings Maatschappij (DLM), die door een groep kapitaalkrachtige Amsterdammers in 1850 was opgericht. Hoewel deze maatschappij wel enige ontginningsactiviteiten ondernam, werd het Amsterdamsche Veld vooral als jachtgebied, dus ontspanning, gebruikt. De inkomsten kwamen vooral uit de pacht van boerderijen en verkoop van zwarte turf.

Alvorens met de ontginning van het Amsterdamsche Veld een aanvang gemaakt kon worden, moest eerst de afwatering van het gebied worden geregeld. Daartoe is tussen 1868 en 1928 het Dommerskanaal gegraven.

4.2 Kernkwaliteit landschap

De provinciale omgevingsvisie geeft aan dat aan het buitengebied gerlateerde bebouwing mogelijk is, maar dat bouwvlakken ruimtelijk ingepast moeten worden. Hierbij dienen de kernkwaliteiten in acht worden genomen. Voor gebieden met landbouwgebied dient een robuust landbouwsysteem niet gefrustreerd te worden. Over de grootte van het agrarisch bouwvlak wordt verwezen naar de POV. Uiteraard dient het te gaan om een volwaardig bedrijf.

Het gaat in dit geval om kernkwaliteit Landschap (Kaart D7). Het gebied rondom Berkenlaan 8 is aangewezen als Wegdorplanschap – Randveenontginningen. Artikel 3.7 Werken met kernkwaliteiten van de verordening bepaald het volgende:

    • a. wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet, dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie;
    • b. maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

In hoofdstuk 4 van de omgevingsvisie is het volgende opgenomen:

Kenmerken van het landschapstype

Het wegdorpenlandschap van de laagveenontginning, ook wel het 'slagenlandschap', ligt op de laagst gelegen plekken in de provincie Drenthe, waar in de benedenlopen van de beekdalen veen is ontstaan. Kenmerkend zijn de ontginningsassen, de langgerekte lintdorpen (waarvan het karakter en de sfeer grotendeels bepaald worden door bebouwing en wegbeplanting) en de grote, open weidegebieden (met de smalle, langgerekte verkaveling en het slotenpatroon haaks op de ontginningsas). Sommige delen hebben door de kavelgrensbeplanting een min of meer besloten karakter.

Grootte bouwvlak

Op kaart D11a is aangegeven hoe het staat met de grootte van een bouwvlak. Het perceel aan Berkenlaan 8 valt onder “landbouwgebied”. Dit betekent dat de gemeente zelf de grootte van het bouwvlak voor een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf mag bepalen, waarbij de kernkwaliteiten in acht moeten worden genomen.

Toetsing kernkwaliteit

Van provinciaal belang is het open weidegebied en de smalle verkaveling met het fijnmazige slotenpatroon. Aan de hand van de landschappelijke verschijningsvorm is dan ook aan de initiatiefnemer en daarmee aan Reuvers Buro voor Groene Ruimtes de volgende voorwaarden meegegeven:

  • open weide landschap
  • smalle verkavelingspatroon
  • fijnmazig slotenpatroon
  • nokrichting parallel aan verkavelingspatroon

Aan de hand van deze voorwaarden heeft Reuvers Buro voor Groene Ruimtes een landschapsplan opgesteld, welke in paragraaf 4.3 wordt verwoord en opgenomen in bijlage 6. De landschapsplan is aan de provincie ter beoordeling voorgelegd. De provincie kan zich vinden in optie 2 van deze landschapsplan.

Gemeentelijke beleid

Als uitwerking van de ruimtelijke waardenkaart (RWK) is het rapport "De gemeente Emmen in perspectief van het landschap" opgesteld, met name om voor het buitengebied inzicht te krijgen in de landschappelijke karakteristieken. In het rapport worden drie cultuurlandschappen beschreven. Voor het plangebied is het kleinschalige veenontginningslandschap van belang. Het perceel Berkenlaan 8 is tot nu toe opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen". In het kader van dit bestemmingsplan is het voornoemde rapport opgesteld. In het rapport "De gemeente in perspectief van het landschap" is het kleinschalige veenontginningslandschap wederom in deelgebieden verdeeld. Het plangebied valt onder een gedeelte van gebied 13 "Schoonebeek en omgeving". Het gebied kenmerkt zich door de smalle, opstrekkende strookverkaveling die nog duidelijk gaaf aanwezig is en behoort dan ook tot de cultuurhistorische karakteristieken van het plangebied, wat het gebied bijzonder maakt. In de waarderingsmatrix scoort het gebied dan ook maximaal op de punten bebouwings- en verkavelingstructuur. Op de andere aspecten zoals beplantingstructuur, visuele asecten, wegenstructuur, scoort het gebied de op een na hoogste scores.

Overige voorwaarden

Het perceel wordt doorsneden door aardgasleidingen van de Gasunie en aansluitend aan het perceel staat een gasontvangststation en afsluiterlocatie. Vanwege externe veiligheidseisen moet de hal relatief ver achterop het perceel worden gerealiseerd. Hierbij is een concessie gedaan aan het uitgangspunt dat gebouwen zoveel mogelijk geconcentreerd moeten worden en een onderlinge afstand hebben van niet meer dan 20 meter. Het bouwperceel had een omvang van ruim 2 hectare. Door de trainings- en stallingsruimte ver achter op het perceel te plaatsen was geen sprake meer van een ruimtelijke samenhang van de gebouwen.

4.3 Landschappelijke inpassing

Toetsing initiatief

Het plan voorziet in een trainings- en stallingsruimte van 45 x 40 = (1800 m2) . Gezien deze grootte kan de trainings- en stallingsruimte niet geplaatst worden binnen het noordelijk deel van de kavel aan Berkenlaan 8 te Schoonebeek (Amsterdamseveld). Mede ook door de aanwezige aardgastransportleidingen en het gasontvangststation en afsluiterlocatie.

Echter, het naastgelegen perceel is eveneens eigendom van de initiatiefnemer. Dit kan in de planvorming worden betrokken. De ontsluiting van de trainings- en stallingsruimte zal plaatsvinden via de Burg. Osselaan./Peelstraat.

De trainings- en stallingsruimte is op ruime afstand van de bestaande bebouwing geprojecteerd. Er is geen sprake van een ruimtelijke samenhang met de bebouwing aan de Berkenlaan door de afstand. Dit was in het oude plan van de initiatiefnemer ook het geval, mede vanwege de ligging van de gasleidingen. De ligging van de trainings- en stallingsruimte dient bezien te worden in ruimtelijke samenhang met de bestaande bossen en opgaande beplanting en op die wijze met de bebouwing aan Berkenlaan 8.

Voorwaarden landschappelijke inpassing

Door de aanleg van de Burgemeester Osselaan/Peelstraat is de verkavelingstructuur en bepantingstructuur ter plaatse aangetast. Dit biedt echter ook kansen. Met een goed inrichtings- en beplantingsplan kan de aangetaste en verkavelingstructuur (deels) worden hersteld.

Vanaf de Berkenlaan gezien is er nog een open ruimte tussen de woningen nr. 8 en 9. Het bestemmingsplan staat hier echter de bouw van een woning toe. Er is geen sprake van een te behouden doorzicht. Het straatbeeld vanaf de Berkenlaan wordt dan ook niet aangetast door te plaatsen trainings- en stallingsruimte.

Een van de doelstellingen is behoud van de open weilanden. In de directe omgeving liggen bospercelen. Door een situering van de trainings- en stallingsruimte in het verlengde van het bos rondom het gasontvangststation wordt de openheid vanaf de Berkenlaan niet of nauwelijks aangetast. Deze gronden hebben ook geen archeologische waarden.

Op basis van een goed ontwerp kan het plan een bijdrage leveren aan de doelstelling behoud en herstel van de landschappelijk waarden.

Landschappelijke inpassing.

Aan de hand van deze toetsing en gestelde voorwaarden is door Reuvers Buro voor Groene Ruimtes in februari 2016 een landschappelijke inpassing voor het perceel opgesteld. Dit landschapsplan is opgenomen in bijlage 6.

Naast een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis en de karakteristieke beplantingsvormen in het omringende landschap is er ingezoomd op het erf. Door ordening van de bedrijfsgebouwen op de bouwkavel en een rustig materiaal- en kleurgebruik, wordt richting gegeven aan een landschapsontwerp. Er zijn twee opties gegeven, onderstaande figuur geeft de voorkeursoptie aan, waarin initiatiefnemer, provincie en gemeente zich kunnen vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016012-B701_0003.png"

Figuur 4-1:Landschappelijke inpassing perceel Berkenlaan 8

De locatie van de nieuw te bouwen trainings- en stallingsruimte ligt los van het bestaande erf en zal een eigen samenhang moeten krijgen met de (landschappelijke) omgeving.

4.4 Bouwplan

De heer Bult wil samen met zijn familie, de heer en mevrouw Beukens zijn bestaande paardenhouderij uitbreiden met een trainings- en stallingsruimte voor circa 20 paarden. Gelet op de ervaring en expertise van de familie Beukens, betreft dit een training en stalling van de meer gewalificeerde paarden, die op topniveau meedoen aan spring- en dressuurwedstrijden. Doel van het bedrijf is dan ook om paarden (tijdelijk) zodanig te trainen dat deze op een hoger niveau kunnen komen. De paarden verblijven daartoe voor kortere dan wel langere periode ter plaatse op de stal.

Gelet op het trainingsniveau bestrijkt het bedrijf een groot afzetgebied. Niet alleen in Noord-Nederland zijn er relaties, maar ook voor de Duitse markt wordt vanuit Schoonebeek aangeboord. Deze vorm van paardenhouderij is uniek in Noord-Nederland. Dit type training is aanvullend op meer reguliere bedrijfsactiviteiten van de bestaande paardenhouderijen in de regio.

Deze trainings- en handelsstal voor paarden aan de Berkenlaan betreft een uitbreiding op een bestaande locatie. Gelet op het gestelde in de notitie Paardenhouderijen dient een paardenhouderij gezien te worden als een bijzondere vorm van agrarische activiteiten. Het bedrijf is gericht op het paard en niet op de ruiter. Het bedrijf is niet gericht op het paardrijden of andere recreatieve functies, welke een manege wel behelst. Het bedrijf trekt weinig bezoekers en behelst een lage verkeersaantrekkende werking. Er vinden geen wedstrijden of evenementen plaats. Daarmee valt een paardenhouderij niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.

Aan de hand van de geschetste bedrijfsactiviteiten en de voornoemde landschappelijke inpassing is onderstaande erfinrichtingsplan opgesteld

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016012-B701_0004.png"

Figuur 4-2:Erfinrichtingsplan zuidzijde perceel Berkenlaan 8

Het plan voorziet in een trainings- en stallingsruimte van 45 x 40 = (1800 m2), een kapschuur en toebehoren, zoals een longeercirkel en stapmolen. De gewenste ontwikkeling is bedoeld voor de training en stalling van circa 20 paarden. De trainings- en stallingsruimte wordt een gebouw met een noord-zuidgelegen nokrichting. Een en ander houdt in dat er een volwaardig paardenbedrijf op deze locatie wordt gevestigd, waarbij meer dan 1 persoon een volwaardige baan kan uitoefenen. Het bouwplan is in overeenstemming met de provinciale en gemeentelijke uitgangspunten.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 is een postzegelplan specifiek voor de gewenste ontwikkeling voor een trainings- en stallingsruimte.
Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.
In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Culthuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

5.3.2.1 Agrarisch

Artikel 3 Agrarisch-Trainings- en handelsstal voor paarden

De voor 3 'Agrarisch-Trainings- en handelsstal voor paarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een specifieke vorm van paardenhouderij. Te weten het verhandelen, trainen, africhten en dresseren van paarden, niet zijnde een manege of paardenfokkerij/stoeterij. Deze specifieke vorm van paardenhouderij heeft geen recreatief karakter zoals een manege en het is dan ook niet mogelijk om wedstrijden en/of (paarden)evenementen ter plaatse te houden.

Gebouwen dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Er mag één bedrijfswoning worden gebouwd ter plaatse van de daarvoor opgenomen aanduiding. De gezamenlijke oppervlakte van een woning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 250m2, danwel de bestaande oppervlakte;
Bijbehorende bouwwerken bij de woning dienen qua massa en hoogte ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, wat onder andere betekent dat:

    • 1. de oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet groter is dan het hoofdgebouw;
    • 2. een enkel vrijstaand bijbehorend bouwwerk qua oppervlakte niet groter is dan hoofdgebouwI

Indien de oppervlakte van de bestaande woning ten tijde van de terinzagelegging van het het ontwerpbestemmingsplan meer bedraagt dan 150 m², dan mag de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 100 m² bedragen;

Aan de bedrijfsbebouwing wordt geen maximum gegeven.Wel dienen de gebouwen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden.

De landschappelijke inpassing is tot uitdrukking gekomen in het erfinrichtingsplan welke als bijlage in de regels is opgenomen. Om de landschappelijke inpassing te waarborgen is een voorwaardelijke bepaling in dit artikel opgenomen.

5.3.2.2 Groen

Artikel 4 Groen

De op de verbeelding voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorziening, bos, erftoegangswegen, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding en landschappelijke inpassing. De landschappelijke inpassing is tot uitdrukking gekomen in het erfinrichtingsplan welke als bijlage in de regels is opgenomen. Voorzieningen ten behoeve van sport- en speelgelegenheden en andere bouwwerken mogen niet binnen deze bestemming opgericht worden. Binnen de bestemming groen is eveneens geen bouwmogelijkheid opgenomen. Het is niet mogelijk om parkeergelegenheden in het groen te realiseren.

5.3.3 Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.
Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden beperkingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Artikel 5 Leiding - Gas

In het plangebied ligt een buisleiding ten behoeve van gasvoorzieningen. De bestemming Leiding - Gas is opgenomen vanwege de gasleiding die het plangebied ligt. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt dus zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming.

5.3.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In artikel 7 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

Ten behoeve van het effect van het naastgelegen gasontvangststation is een veiligheidszone in kader van de Bevi opgenomen. Deze is in de vorm van de gebiedsaanduiding "Veiligheidszone - Bevi gasontvangststation" op de verbeelding verplaatst. In deze algemene aanduidingsregels is aangegeven dat binnen de veiligheidszone beperkt kwetsbar en kwetsbare bebouwing niet mogelijk is. Daartoe is het bouwvlak zodanig neergelegd dat deze niet binnen de veiligheidszone valt.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 10 algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

5.3.5 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 11 overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 12 slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8".

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen

6.1.1 Overleg

Het college heeft het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.
De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de Nota van Beantwoording behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 (zie Bijlage 1).
In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota. De Nota van Beantwoording maakt deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8

6.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Tegen het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Schoonebeek, Berkenlaan 8 zijn geen zienswijzen ingediend. Ook verdere omstandigheden hebben geen aanleiding gegeven tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt   verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt op grond van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2014, als vastgesteld door de raad op 19 december 2013. Voor dit plan zijn door de gemeente geen aanvullende kosten voor onderzoek begroot en gemaakt.

De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende niet nodig, aangezien het kostenverhaal nu anderszins verzekerd is.