direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw-Amsterdam, Vaart ZZ 3 en 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2015011-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Voor de percelen met het adres Vaart Zuidzijde 3 en 4 te Nieuw Amsterdam, is een aanvraag ingediend voor het bouwen van in totaal 9 woningen Op het perceel staan 2 panden waarin detailhandel heeft plaatsgevonden en waarin bovenwoningen zijn toegestaan.

Het is de bedoeling van de initiatiefnemer om de bebouwing die nu op het perceel staat te slopen en hiervoor in de plaats in totaal 9 wooneenheden te realiseren. Er wordt één gebouw gerealiseerd met de voorkant richting de Vaart Zuidzijde. In de vier linker woningen worden in totaal 8 appartementen gerealiseerd, en in de meest rechtse woning wordt één woning gebouwd, hier wil initiatiefnemer zelf gaan wonen. Het is de bedoeling dat van de negen appartementen er vijf koop zullen zijn (waarvan vier in het goedkopere/midden (circa € 170.000 a € 180.000) segment en één in het midden/duurdere) en vier huur (onder de sociale huurgrens, dus in goedkopere segment).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, Vaart Zuidzijde 3 en 4, ligt in het plangebied van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam en Veenoord. Het plangebied is gelegen aan de Vaart Zuidzijde te Nieuw Amsterdam. Het perceel ligt in het bebouwingslint langs de Hoogeveensche Vaart.

Hieronder een weergave van het plangebied van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, Vaart Zuidzijde 3 en 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015011-B701_0001.jpg"

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan ‘Nieuw-Amsterdam, Vaart Zuidzijde 3 en 4’ vervangt het bestemmingsplan ‘Nieuw-Amsterdam en Veenoord’ met identificatienummer NL.IMRO.0114.2009020-0801 gedeeltelijk.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam & Veenoord

Het perceel Vaart Zuidzijde 3 en 4 is gelegen in het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam & Veenoord.

In het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam & Veenoord hebben beide percelen de bestemming ‘Detailhandel’. Daarnaast gelden de functieaanduidingen: ‘specifieke vorm van wonen – op de eerste verdieping’ en ‘horeca tot en met horecacategorie 2’. Ook kennen deze percelen twee verschillende gebiedsaanduidingen, te weten: ‘geluidzone – industrie’ en ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’. Onderstaand een weergave van de bestemmingsplanverbeelding van de Vaart ZZ 3 en 4 in het zwarte kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015011-B701_0002.jpg"

Medewerking aan het voornemen om 9 woningen te realiseren is mogelijk via een herziening van het bestemmingsplan ‘Nieuw-Amsterdam & Veenoord’. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het planologisch instrument (bestemmingsplan) om zodoende het woningbouwplan mogelijk en uitvoerbaar te kunnen maken.

2.1.2 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald.

Voor voorliggend bestemmingsplan is vooral het thema Wonen van belang. Echter wordt er in de structuurvisie niets specifieks genoemd ten aanzien van wonen in Nieuw-Amsterdam.

2.1.3 Woonbeleid

De Woonvisie 2012-2017 "Thuis in Emmen" is op 20 december 2012 vastgesteld door de raad. Het beleidskader richt zich op goed wonen en leven; er is sprake van een kwalitatieve insteek. In de woonvisie wordt rekening gehouden met vergrijzing en mogelijke bevolkingskrimp. De prioriteiten in het beleid zijn: zorg voor voldoende en goede woningen voor de doelgroepen van beleid; herstructurering in relatie tot bevolkingskrimp en vergrijzing; zorg voor voldoende geschikte woningen voor senioren; duurzaamheidsmaatregelen (in het bijzonder energiebesparende maatregelen). Het accent ligt met deze prioriteiten op behoud en versterking van de bestaande woonkwaliteit. Dit komt ook tot uiting in de algemene woningbouwstrategie, waarin bij het beoordelen van nieuwe initiatieven herstructureringsprojecten prioriteit hebben. Ook van belang is dat nieuwe initiatieven en nieuw te ontwikkelen locaties/gebieden in samenhang worden bekeken.

Conclusie woonbeleid:

De woonvisie 2012-2017 ‘Thuis in Emmen’ geeft dus aan dat bij het beoordelen van nieuwe initiatieven herstructureringsprojecten prioriteit hebben. Dit plan aan de Vaart Zuidzijde te Nieuw Amsterdam is een dergelijk herstructureringsproject in de vorm van vervangende nieuwbouw. Het plan versterkt de kwaliteiten en voorziet in de behoeften van de lokale bevolking. Voorkomen wordt een verdergaande verpaupering van het gebied.

2.1.4 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. Donderdag 16 december 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden geldt de zogenaamde basis welstand. Alleen voor gevels die te zien zijn vanaf de openbare weg of het openbaar gebied is een welstandstoets nodig. Voor winkelcentra, het centrum van Emmen, monumenten, bijzondere gebouwen en locaties geldt uitgebreide welstand. Dit wil zeggen dat alle zijden van het gebouw moeten voldoen aan de welstandseisen.

Op basis van de gemeentelijke Welstandsnota ligt het plangebied in zogeheten welstandsgebied 42, hetgeen staat voor ‘Veendorp en lint’ en dan specifiek gebied 42 wat staat voor ‘Nieuw-Amsterdam’. Hierna volgt de kaart uit de welstandsnota.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015011-B701_0003.jpg"

Met de criteria zoals die gelden voor het welstandsgebied zal bij de verdere planontwikkeling rekening worden gehouden. Hierna de ambities en de criteria die gelden voor dit welstandsgebied en waarmee bij de verdere uitwerking van het bouwplan rekening gehouden dient te worden.

  • Lintbebouwing heeft een waardevol cultuurhistorisch ruimtelijk karakteristiek die behouden dient te blijven;
  • De kenmerkende transparantie van de lintbebouwing dient behouden te blijven;
  • Vernieuwing is mogelijk onder voorwaarde dat nieuwe invullingen een architectonische kwaliteit toevoegen.
  • Enkelvoudige bouwmassa met een duidelijke kap met de nokrichting loodrecht op de weg;
  • Eenvoud en soberheid zijn bepalend voor de architectuur;
  • Bijgebouwen terugliggend naast of achter het hoofdgebouw;
  • De specifieke criteria voor agrarische bebouwing in het buitengebied zijn hier tevens van toepassing.
2.1.5 Structuurvisie 'Nieuw-Amsterdam / Veenoord, Centrum'.

Op 30 april 2015 is de structuurvisie door de gemeenteraad van Emmen vastgesteld. De structuurvisie is ( ontwikkeling met de Stichting Bruisend Centrum Nieuw-Amsterdam / Veenoord) opgesteld voor het centrumgebied van Nieuw-Amsterdam/Veenoord aan de zuidkant van de Vaart tussen de beide bruggen, inclusief het gebied achter het marktplein waar de Oldersheem staat. De locatie Vaart ZZ 3 en 4 vallen binnen dit plangebied van de structuurvisie.

De structuurvisie moet perspectief bieden op de toekomst van het dorp. Zodoende zullen plannen, initiatieven en ontwikkelingen in het centrumgebied aan de structuurvisie getoetst worden om enerzijds sturing te geven aan de economische en ruimtelijke ontwikkelingsrichting en anderzijds de leefbaarheid en kwaliteit van het dorp hoog te houden.

De locatie valt zogezegd binnen het plangebied van de structuurvisie. De structuurvisie voor het centrum van het dorp gaat uit van de volgende ontwikkelingsprincipes:

  • Concentratie tot een compact kernwinkelgebied;
  • Buiten dit gebied een dorpsmilieu met functiemening van wonen, werken en dienstverlening;
  • Relatie centrum – kanaal verbeteren;
  • Een heldere en herkenbare ontsluiting voor het hele gebied.

De locatie Vaart ZZ 3 en 4 vallen onder het principe ‘dorpsmilieu met functiemenging’. Het principe is vertaald in de structuurvisie met de volgende aspecten:

  • Kleinschalige ontwikkeling vanwege dorps karakter;
  • Handhaven dorpse schaal en streekeigen vormgeving bij vervangende nieuwbouw;
  • Gevelverbeteringsplan voor bestaande en nieuwe gebouwen.

Wordt het bouwplan in relatie gezet tot de structuurvisie dan blijkt dat niet geheel voldaan wordt aan de structuurvisie. Echter zijn een aantal moverende redenen aanwezig om toch het bouwplan als een wenselijke ontwikkeling te beschouwen, te weten:

  • 1. Het bouwplan draagt bij aan het terugdringen van verdergaande verpaupering en verloedering van de bestaande situatie ter plaatse van de Vaart ZZ 3 en 4;
  • 2. De nieuwbouw leert een positieve bijdrage aan de leefbaarheid en werkgelegenheid.

Omdat het beoogde bouwplan niet overeenkomstig de structuurvisie is, is het beoogde bouwplan voorgelegd aan de Plaatselijk Belang Nieuw-Amsterdam – Veenoord. Deze heeft aangegeven het plan te steunen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2014

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inwerking getreden op 20 augustus 2014. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • De provinciale structuurvisie op grond van de Wro;
  • Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015011-B701_0004.jpg"

Het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten is belangrijk voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving in Drenthe. Even belangrijk is een gezond economisch klimaat, met voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid, en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge leefbaarheid.

De provincie wil met haar beleid voorwaarden creëren voor het ontwikkelen van een robuuste sociaaleconomische structuur van Drenthe. Daarbij wordt rekening houden met de economische en demografische ontwikkeling. De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag.

Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden. De huidige plancapaciteiten in de gemeenten zijn voldoende om aan de woningvraag tot 2020 te voldoen.

2.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 9 maart 2012 door Provinciale Staten vastgesteld. Een actualisatie is van de Omgevingsverordening is in voorbereiding. De provincie is verplicht vanuit de AMVB Ruimte een verordening voor erin opgesomde thema's te hanteren. De AMVB Ruimte bevat geen nieuw rijksbeleid, het is een 'beleidsneutrale' vertaling van de Nota Ruimte. Naast de vertaling van het rijks belang beschrijft de POV de provinciale belangen waarover de provincie duidelijkheid wil geven en of wil verankeren in op gemeentelijk niveau, middels overleg of anderszins. De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd: kernkwaliteiten, SER ladder en milieu- en leefomgeving. Elk van de drie elementen is terug te vinden in de bepalingen van de verordening. Waarbij deze elementen een rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend Drenthe). Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden. Bij het opstellen van de cultuurhistorische hoofdstructuur beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas is gezocht naar een samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden. Aan de hand van deze structuren is de provincie opgedeeld in 10 deelgebieden. Emmen behoord tot deelgebied Emmen en haar Venen. De ambities behorende bij dit deelgebied richten zich op het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug. Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. De belangrijkste opgave voor de Hondsrug is het ontwikkelen van een integraal gebiedsperspectief om de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkplek en toeristische trekker te waarborgen voor de toekomst.

2.2.3 Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking in Drenthe

Het zorgvuldig ruimtegebruik heeft betrekking op het toepassen van de "ladder voor duurzame verstedelijking". Artikel 3.15 van de verordening stelt: "een ruimtelijk plan kan slechts in ruimtevragende ontwikkelingen voorzien op het gebied van woon-werklocaties, verblijfsrecreatie, detailhandel en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking gerechtvaardigd is'. De ladder is geënt op de oude ‘SER- ladder’ uit 1999 die al langer gebruikt wordt bij de afweging voor nieuwe bedrijventerreinen. De drie treden van de ladder zijn als volgt:

  • 1. Is er een regionale behoefte?
  • 2. Zo ja: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
  • 3. Zo nee: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden gemaakt voor de (resterende) regionale behoefte.

Voor de toepassing van de ladder is de "Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking in Drenthe opgesteld.

Deze ladder voor duurzame verstedelijking wordt uitgebreid behandeld in paragraaf 2.3.2, aangezien de ladder voor duurzame verstedelijking een vorm van Rijksbeleid is.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ruimtelijk - Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maar 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Voor Nieuw-Amsterdam zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.3.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft een handreiking beschikbaar gesteld als hulpmiddel bij de toepassing van de ladder.

Doel

De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Motiveringsplicht en resultaat

Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren met de drie opeenvolgende stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

Wettelijk kader

De ladder voor duurzame verstedelijking is het kader voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.

Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Is de vraag gelijk aan de behoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit).

Met de regionale ruimtevraag in beeld kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.

Op dit moment zijn op basis van het bestemmingsplan Nieuw Amsterdam ter plaatse juridisch gezien mogelijkheden aanwezig voor 2 woningen (immers Wonen op de bovenverdieping is bij de doeleindenomschrijving van detailhandel inbegrepen). In de nieuwe situatie zijn 9 woningen aanwezig in de vorm van appartementen. Een netto toename derhalve van 7 woningen.

Is de bouw van 7 extra woningen aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Momenteel is jurisprudentie in ontwikkeling over het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’ in relatie tot woningbouwplannen. In een uitspraak van de Raad van State (Uitspraak 201405237/1/R2 d.d. 14 december 2014) is bepaald dat een woningbouwproject van 8 woningen niet is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van 7 nieuwe wooneenheden ten opzichte van de bestaande situatie en is er derhalve geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Er wordt voldaan aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Hoewel verder niet relevant valt hierbij ook nog eens op te merken dat het bouwplan voldoet aan ladder 2 van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte ‘in te vullen’, een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.

Kan de vraag volledig opgevangen worden binnen bestaand gebied dan is de ladder succesvol doorlopen en is de motivering na de afronding van deze stap klaar. Wanneer de regionale ruimtevraag niet of niet geheel binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, is trede 3 aan de orde.

In eerste aanleg is van belang om te bepalen wat het stedelijk gebied is. De toelichting op de SER Ladder voor Duurzame Verstedelijking geeft daarover het volgende aan:

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Het zal nodig zijn om op basis van de gebiedsspecifieke situatie te bepalen wat ervaren wordt als stedelijk gebied. In het algemeen kan het bestaande stedelijk gebied worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Er wordt gebouwd in bestaand stedelijk gebied (zie ook hierna weergegeven figuur – geheel Nieuw Amsterdam is rood weergegeven hetgeen betekent dat dat bestaand stedelijke gebied omvat), op een nu nog bebouwde locatie midden in een woonwijk. Er wordt voldaan aan trede 2.

Het verzoek is in overeenstemming met de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

2.4 Conclusie

De conclusie van de in dit plan beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct doorwerkt in het plangebied. Hierdoor is het plan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid.

Voor het voorliggende plan kan geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie 2014 en voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat het in overeenstemming is met de relevante structuurvisies en beleidsnota’s.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie en monumenten

3.1.1 Algemeen

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.

3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied
3.1.2.1 Archeologische verwachtingswaarde

Op 31 mei 2013 heeft de gemeente Emmen eigen archeologiebeleid vastgesteld. Op basis van de archeologische beleidskaart is het volgende van toepassing ten aanzien van het perceel aan de Vaart Zuidzijde te Nieuw Amsterdam. Hieronder een weergave van de genoemde archeologische beleidskaart. Er is sprake van ‘Waarde – 3’ gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015011-B701_0005.jpg"

Bij Waarde – 3 gebieden is de onderzoeksnorm voor nader onderzoek naar archeologie vastgelegd bij ingrepen die groter of gelijk zijn aan 1000 m2 én dieper dan 0,40 meter.

Op dit moment is sprake van bestaande bebouwing met een bestaande bebouwde oppervlakte van circa 450 m2. Deze wordt gesloopt. De nieuwbouw heeft een oppervlakte van circa 480 m2 en deze wordt grotendeels gebouwd op de plek waar ook nu reeds bebowouwing staat. De ruimtelijke ingreep zal niet groter zijn dan 1000 m2. Nader onderzoek naar archeologie is niet nodig. Wel zal op het plangebied een dubbelbestemming ‘Waarde – 3’ intact blijven.

3.1.3 Conclusie

Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het gewenste woningbouwplan. Wel blijft de meldingsplicht conform artikel 53 van de Monumentenwet van kracht. Dit houdt in dat mochten er tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden gevonden, de initiatiefnemer dit onmiddellijk dient te melden bij de gemeentelijke archeoloog.

3.2 Ecologie

3.2.1 Algemeen

De Flora- en faunawet (Stb. 1998, 402) is op 1 april 2002 in werking is getreden. Deze wet bundelt onder meer de bepalingen over soortenbescherming die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen, namelijk de Vogelwet 1936, de Jachtwet, (de oude) Natuurbeschermingswet, de Nuttige Dierenwet 1914 en de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van circa 500 plant- en diersoorten. Het gaat hierbij om alle inheemse zoogdieren (uitgezonderd bruine rat, zwarte rat en huismuis), alle inheemse vogelsoorten, alle amfibieën en reptielen, een aantal vissen en enkele bij AMvB (Stb). 523, 2000) speciaal aangewezen plant- en diersoorten. Uitgangspunt van de wet is het ‘nee, tenzij’- beginsel. Slechts voor een beperkt aantal handelingen kan op basis van artikel 75 van de Flora- en faunawet ontheffing worden verleend van de verboden uit artikel 8 t/m 18 van de wet (voor zover hiervoor niet reeds op basis van een ander artikel vrijstelling of ontheffing kan worden verleend). Voorwaarde daarbij is dat met de voorgenomen activiteit geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Kort gezegd worden de onder de Flora- en faunawet beschermde plant- en diersoorten in drie categorieën opgedeeld, met elk een ander regime wat betreft ontheffingen:

  • 1. algemene soorten (FF1);
  • 2. overige soorten (FF2);
  • 3. streng beschermde soorten (FF3).

Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS heeft als doel natuurgebieden te vergroten en te verbinden. Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het ''nee-tenzij principe'', hetgeen betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. Indien vernietiging of verstoring van de EHS plaats vindt, dient te allen tijde compensatie plaats te vinden. Het plangebied zelf maakt echter geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur.

3.2.2 Onderzoek QuickScan flora- en fauna

Ten behoeve van de uitvoering van het project is een zogeheten QuickScan Flora- en Fauna uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd door onderzoeksbureau Fopma Natuur Advies. Het gehele onderzoeksrapport, bekend onder de gegevens ‘Quickscan natuurwaarden Vaart 3-4, Nieuw Amsterdam (nieuwbouw woningen)’, rapportnummer 2015-90, d.d. 9 november 2015 is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hieronder volgen, integraal overgenomen, de conclusies van het uitgevoerde onderzoek.

Als de werkzaamheden buiten het broedseizoen aanvangen en de aanbevelingen uit tabel 3 worden uitgevoerd, dan kunnen effecten op vogels en vleermuizen voorkomen worden en is er voor vogels geen ontheffing art. 75 Flora- en faunawet noodzakelijk. Er is ook voor de overige natuurwaarden geen ontheffing art. 75 Flora- en faunawet noodzakelijk.

In onderstaande tabel zijn de effecten samengevat. Wel wordt geadviseerd om deze conclusie (het rapport) door het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning (Gemeente Emmen) te laten bevestigen.

Het is ook raadzaam, maar geen wettelijke verplichting, om het rapport voor te leggen ter beoordeling aan het RVO. In dit geval is de noodzaak minder groot omdat er geen bijzondere mitigerende maatregelen in het rapport zijn voorgeschreven. RVO (voorheen Dienst Regelingen) schrijft hierover zelf: "Voorkom overtreding van de Flora- en faunawet door voordat wordt begonnen met het project de mitigerende maatregelen aan Dienst Regelingen (lees thans RVO) voor te leggen. Het gaat dan om het behoud van de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van de soort. Het betreft hier de functies van het leefgebied die ervoor zorgen dat de soort succesvol kan rusten of voortplanten, bijvoorbeeld migratieroutes en foerageergebied. Als deze veilig worden gesteld door vooraf mitigerende maatregelen te treffen, is mogelijk geen ontheffing meer nodig. Om zeker te zijn dat uw maatregelen voldoende zijn, wordt geadviseerd ze vóóraf te laten beoordelen door Dienst Regelingen. Met dit besluit kan aangetoond worden dat er zich gehouden wordt aan de Flora- en faunawet. Het besluit is bijvoorbeeld nodig als iemand bezwaar maakt tegen het project of vraagt om handhaving van de Flora- en faunawet." Dit is dus niet een ontheffingaanvraag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015011-B701_0006.jpg"

Er zijn geen effecten op de EHS-gebieden te verwachten.

Er zijn geen effecten op de Natura 2000-gebieden te verwachten.

Het onderzoeksrapport is beooreeld door de RUD en deze komen met het volgende advies.

3.3 Fysieke veiligheid

Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.

In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

3.3.1 Externe veiligheid
3.3.1.1 Bevi-inrichtingen binnen het plangebied

Het plangebied is geïnventariseerd op de zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Hieruit blijkt dat in het plangebied geen Bevi-bedrijven gelegen zijn. Op de kaart hierna is dit visueel verduidelijkt. Het plangebied bevindt zich bij de oranje ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015011-B701_0007.jpg"

3.3.1.2 Bevi-inrichtingen buiten het plangebied

Nabij het plangebied bevinden zich geen Bevi-bedrijven die invloed hebben op de planlocatie. Het meest nabij gelegen Bevi-bedrijf, zijnde een LPG-tankstation, bevindt zich op ruim 800 meter. Het bedrijf Agrifirm Nieuw Amsterdam ligt op circa 260 meter afstand. Binnen dit bedrijf worden gevaarlijke stoffen opgeslagen, maar dit bedrijf valt niet onder het Bevi. Dit bedrijf heeft geen veiligheidscontouren en is voor dit plan dus niet relevant.

3.3.1.3 Buisleidingen

Er bevinden zich geen buisleidingen in de nabijheid van het plangebied.

3.3.1.4 Route gevaarlijke stoffen

In de directe omgeving van het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het water of door buisleidingen.

Op ruim 200 meter afstand van de planlocatie ligt de spoorlijn Coevorden - Emmen, waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Deze spoorlijn is opgenomen in het Basisnet Spoor. Op basis van het Basisnet en de Regeling Basisnet moet voor dit traject rekening worden gehouden met maximaal 500 transporten zeer brandbare vloeistoffen. In verband met het geringe aantal transporten op dit traject en uitsluitend rekening wordt gehouden met zeer brandbare vloeistoffen bedraagt het invloedsgebied circa 35 meter vanaf het spoor. In de toelichting hoeft dan ook niet te worden ingegaan op zelfredzaamheid en hulpverlening. Advies van de VRD is niet noodzakelijk.

Omdat de planontwikkeling op meer dan 200 meter vanaf de spoorlijn ligt, hoeft op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico niet in beeld te worden gebracht en hoeft geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

3.3.1.5 Hoogspanningsleidingen

Er bevinden zich geen hoogspanningsmasten in de nabijheid van het plangebied.

3.3.2 Conclusie

Ter plaatse van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen met een risicocontour waartoe een nadere verantwoording van het plaatsgebonden dan wel groepsrisico dient plaats te vinden. Een nader onderzoek of berekening naar het groepsrisico is dan ook niet nodig.

3.3.3 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Voor de inrichting van het gebied zijn de volgende zaken van belang:

  • 1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio's moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening.

Met betrekking tot het plangebied kan gesteld worden dat er geen aanvullende voorzieningen noodzakelijk zijn.

  • 1. Op grond van de Wet op de veiligheidsregio's (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente.

Er kan gesteld worden dat het plangebied binnen de dekking van het WAS-stelsel gelegen is.

  • 1. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten.

Het gebied voldoet aan deze vereisten.

  • 1. Het dekkingsplan van de Veiligheidsregio Drenthe, vastgesteld in december 2013, geeft in het kort het volgende weer: Het brandverloop verloopt tegenwoordig zo snel dat 3 zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand. Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV - organisatie. De brandweer heeft in beginsel als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van niet-zelfredzame personen achter die scheiding.

Aangezien de opkomsttijd van de Vaart ZZ 3 en 4 van ca.14:26 minuten iets minder is dan 15 minuten en een inzettijd van 5 minuten is de brandweer wel in staat een brandscheiding van 30 minuten te houden maar een brandscheiding van 20 minuten hoogstwaarschijnlijk niet. Wij adviseren u de diverse brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren.

  • Bouwkundige voorzieningen conform bouwregelgeving;
  • Installatietechnische voorzieningen, woningrookmelders conform bouwregelgeving bij wonen (dus geen zorg). Advies is toepassen woningsprinklers;
  • Organisatorische voorzieningen, bewoners op de hoogte stellen door de eigenaar over bijv. vluchten;
  • Brandweeropkomsttijd, gezien de opkomsttijd en het nog te bouwen bouwwerk is het te overwegen om woningsprinklers op te nemen in het project. Nadere informatie kan hierover bij de brandweer ingewonnen worden;
  • Inventaris, toepassen van moeilijk brandbare inventaris;
  • Zelfredzaamheid van de aanwezigen, gezien de opkomsttijd van de brandweer en de zelfredzaamheid van de toekomstige bewoners (geen zorgindicatie) is het uitgangspunt dat de eigen zelfredzaamheid goed is.

3.4 Milieu

In deze paragraaf worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines.

3.4.1 Vormvrije M.E.R.-beoordeling

In voorliggend bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam, Vaart Zuidzijde 3 – 4" komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van woningbouw, stedelijke ontwikkeling of industrieterrein indien het oppervlakte groter is dan 100 hectare of meer als 2000 woningen omvat. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

3.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt het inpassen van nieuwe functies in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Binnen het plangebied is sprake van nieuw te realiseren woningen. Van belang is na te gaan welke functies/bedrijven zich in de nabijheid van het plangebied bevinden.

Voor het plangebied geldt dat er binnen een straal van circa 200 meter woningen, verschillende percelen met een bedrijfsbestemming en detailhandel-bestemmingen bevinden, als ook zijn meerdere wegen aanwezig. Er is sprake van een zekere menging van functies en vanuit Bedrijven en Milieuzonering gezien sprake van omgevingstype ‘gemengd gebied’ en daarom is een verlaging van de afstandsnormen te rechtvaardigen zoals die normaal in de VNG-Reeks ‘Bedrijven en Milieuzonering’ zijn genoemd.

3.4.2.1 Verspreid liggende bedrijven (niet-agrarisch)

Aan de Vaart Zuidzijde liggen verschillende percelen met een bestemming: ‘detailhandel’. Volgens het bestemmingsplan mogen hier alleen bedrijven met een grootste milieucategorie van 2 gevestigd zijn. Deze categorie kent een grootste normafstand van 30 meter, die gemotiveerd (ivm gemengd gebied) terug kan worden gebracht tot 10 meter (ten opzichte van woningen van derden). De afstand van het plangebied tot deze percelen met detailhandel bedraagt meer dan 10 meter, zodat er voor de te realiseren woningen geen hinder wordt verwacht.

Verder bevindt zich ten westen (op een afstand van 20 meter) van het plangebied een fysiotherapiepraktijk. Een dergelijke praktijk valt volgens de VNG-reeks onder de categorie ‘Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven’. De grootste normafstand bedraagt voor het aspect geluid 10 meter. Deze mag gemotiveerd terug worden gebracht tot 0 meter, zodat er geen hinder wordt verwacht.

Ten slotte bevinden zich nog een drietal percelen met een bedrijfsbestemming in de nabijheid van het plangebied. Ten noorden van het plangebied bevindt zich bijvoorbeeld een verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG. Een dergelijk bedrijf kent een grootste normafstand voor het aspect geluid en geur van 30 meter. Deze normafstanden mogen gemotiveerd worden teruggebracht tot 10 meter. De afstand bedraagt 63 meter, waardoor er voor de te realiseren woning aan de Vaart Zuidzijde geen hinder wordt verwacht.

Ten zuiden van de Vaart Zuidzijde 3 – 4 bevindt zich een specifieke vorm van bedrijf – opslag – en verkoop vuurwerk. Dit bedrijf valt volgens de VNG-reeks in de categorie: Groothandel in vuurwerk en munitie – consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton. Deze categorie kent een grootste normafstand voor gevaar van 50 meter, die gemotiveerd terug kan worden gebracht tot 30 meter. De nieuw te realiseren woningen worden op een afstand geplaatst van minimaal 35 meter, waardoor er geen hinder valt te verwachten.

Ten noordwesten bevindt zich autobedrijf de Jong. De nieuw te realiseren woningen zullen ook geen hinder ondervinden van dit bedrijf. Een dergelijk bedrijf kent namelijk een grootste normafstand van 30 meter, die gemotiveerd kan worden teruggebracht tot 10 meter. De afstand van het plangebied tot het autobedrijf bedraagt 70 meter.

3.4.2.2 Agrarische bedrijven

Binnen het plangebied en directe omgeving liggen geen in werking zijnde agrarische bedrijven.

3.4.3 Bodem

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijk meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen. Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet ‘nuttig’, dan is er sprake van het zich ontdoen van ‘nuttig’ gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

3.4.3.1 Bodemonderzoek

Aangezien op de locatie Vaart Zuidzijde 3 – 4 te Nieuw-Amsterdam sprake is van de bouw van 9 woningen, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (kunnen) verblijven is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

Vooraf is beoordeeld aan de hand van het bodemloket of er informatie over al dan niet reeds uitgevoerde bodemonderzoeken voorhanden is. Onderstaand een weergave van www.bodemloket.nl voor de genoemde percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015011-B701_0008.jpg"

Het blijkt dat Vaart ZZ 3 te Nieuw Amsterdam reeds is onderzocht en dat er geen noodzaak is voor verder onderzoek of een sanering.

Voor Vaart ZZ 4 geldt dat er onderzoek heeft plaatsgevonden en dat verder onderzoek noodzakelijk kan zijn.

Voor het plangebied is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau Kruse. Het volledige onderzoeksrapport, bekend onder de gegevens ‘Rapport verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 Vaart ZZ 4 – Nieuw Amsterdam, rapportnummer 15044610, d.d. 4 november 2015’ is bijgevoegd als bijlage bij dit bestemmingsplan. Onderstaand een weergave van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek, gevolgd door de gemeentelijke beoordeling (via de RUD) van het uitgevoerde onderzoek.

In de bovengrond en in het grondwater zijn enkele verhoogde gehaltes aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. van de onderzoeksrapportage. Nader onderzoek is niet nodig. De ondergrond is niet verontreinigd. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem.

Uit milieukundig oogpunt is er naar de mening van het onderzoeksbureau geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouw, aangezien de vastgestelde (zeer) lichte verontreinigingen in de bovengrond en in het grondwater geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren.

Gecondluceerd wordt dat er op basis van dit bodemonderzoek geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de aanvraag voor een omgevingsvergunning zijn. Wel dient rekening te worden gehouden dat de vrijkomende grond niet overal binnen de gemeente Emmen mag worden toegepast.

3.4.4 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

3.4.4.1 Wegverkeerslawaai en industrielawaai

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Uitzondering hierop zijn wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied. Ter plaatse bedraagt de snelheid op de Vaart ZZ 30 km/uur en is gen akoestisch onderzoek nodig naar de Vaart ZZ. Ook op de Schooldijk mag 30 km/uur worden gereden, zodat ook daar geen akoestisch onderzoek voor nodig is. Wel van belang is de Vaart NZ. Dit betreft een weg waar 50 km/uur gereden mag worden, deze weg heeft derhalve een geluidszone.

Binnen de bebouwde kom bedraagt deze geluidszone voor één- en tweestrookswegen 200 meter. De te bouwen woningen vallen (afstand van nieuwe woningen tot as van de Vaart NZ van circa 53 meter derhalve binnen de zone waarmee rekening gehouden dient te worden.

Naar deze weg dient bij het opstellen van het bestemmingsplan akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Het onderzoek is uitgevoerd door Kraaij Akoestisch Adviesbureau. Het onderzoeksrapport, d.d. 13 november 2015 is als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hierna volgt een weergave van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek.

Het nieuwbouwplan ligt binnen de geluidzone van de Vaart Noordzijde en de in het verlengde daarvan gelegen Industrieweg. Om deze reden zijn beide wegen in het akoestisch onderzoek als één geluidgezoneerde weg beschouwd.

Het nieuwbouwplan ligt tevens binnen de geluidzone van industrieterrein ‘De Tweeling".

Toets aan de Wet geluidhinder

Vanwege de Vaart Noordzijde/Industrieweg is de hoogst berekende geluidbelasting op het nieuwbouwplan 50 dB. Hiermee wordt niet op het gehele plan voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De overschrijding bedraagt 1 tot 2 dB. Onderzoek naar maatregelen om de geluidbelasting vanwege deze wegen te reduceren is noodzakelijk. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Industrielawaai

Vanwege het gezoneerd industrieterrein bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 48,5 dB(A). De berekende geluidsbelasting (alle gegeven waarden zijn incl. toekomst) is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor nieuwe woningen binnen de zone. Op de zonegrens (ZG15) is de geluidsbelasting 46,6 dB(A).

Het plan ligt zuidoostelijk van het industrieterrein, vlak bij de zonegrens. Op de rekenpunten op woningen is 2 à 3 dB (soms 4 dB) ruimte aanwezig t.o.v. de grenswaarde. Op het meest nabijgelegen punt op de zonegrens (ZG15) is 3,4 dB(A) ruimte aanwezig. Om te voorkomen dat dit plan een (ongewenst) de beperkende factor voor het industrieterrein zou gaan vormen, zonder dat daaraan een afweging over de benodigde ruimte van het terrein ten grondslag ligt, wordt door de RUD Drenthe voorgesteld om de berekende geluidsbelastingen op de nieuwbouw met 3,4 dB(A) te verhogen.

De geluidsbelasting op de nieuwbouw incl. deze marge wordt dan ten hoogste:

  • 50 dB(A) op de 1e en 2e bouwlaag (1,5 en 4,5 m hoogte),
  • 51 dB(A) op de 3e bouwlaag (7,5 m hoogte) en
  • 52 dB(A) op de 4e bouwlaag (10,5 m hoogte).

De geluidsbelasting is niet hoger dan 55 dB(A), de uiterste grenswaarde voor nieuw te bouwen woningen. Het is dan ook mogelijk om voor deze woningen een hogere waarde vast te stellen. Voorgesteld wordt om een hogere waarde van 51 dB(A) vast te stellen, omdat op de 4e bouwlaag zich geen geluidgevoelige ruimtes bevinden.

Advies

Omdat maatregelen om het wegverkeerslawaai te beperken op problemen stuiten van praktische, stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard, zal een hogere grenswaarde aangevraagd moeten worden bij de gemeente Emmen voor de geluidbelasting vanwege de Vaart Noordzijde/Industrieweg.

Om een hogere waarde vast te stellen mag volgens de Wet geluidhinder de geluidbelasting niet hoger zijn dan 63 dB voor woningen in stedelijk gebied. Aangezien de geluidbelasting vanwege de Industrieweg/Vaart Noordzijde op de gevels van de nieuwbouw ten hoogste 50 dB bedraagt, wordt aan deze voorwaarde overals voldaan en kan een hogere waarde van 50 dB bij de gemeente Emmen worden aangevraagd.

Voor de geluidbelasting vanwege industrielawaai moet een hogere waarde van 51 dB(A) worden vastgesteld.

Woon- en leefklimaat

De geluidbelasting op de gevels, waar mee gerekend moet worden voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat, is exclusief aftrek ingevolge art. 110g van de Wet geluidhinder.

In onderstaande tabel staat de gecumuleerde geluidbelasting van de woning en de appartementen aangegeven met daarbij de beoordeling volgens tabel 2.1 van paragraaf 2.5 uit de onderzoeksrapportage.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015011-B701_0009.jpg"

Geconcludeerd kan worden dat het woon- en leefklimaat van de woning en de appartementen ‘matig’ tot ‘goed’ beoordeeld dient te worden.

Toets aan Bouwbesluit

De minimumeis voor de karakteristieke geluidwering is op grond van het Bouwbesluit 20 dB. Daarnaast mag, indien er een hogere waarden besluit is vastgesteld, de karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied niet kleiner zijn dan het verschil tussen de in dat besluit opgenomen hoogst toelaatbare geluidbelasting en 33 dB. De geluidbelasting op de gevels waar mee gerekend moet worden is exclusief aftrek ingevolge art. 110g van de Wet geluidhinder.

Aangezien er vooralsnog een hogere waarde van 50 dB dient te worden vastgesteld, dient de nieuwbouw te voldoen aan een karakteristieke geluidwering van GA,k = 22 dB (50 dB + 5 dB aftrek – 33 dB). Deze geluidwering kan bij de huidige nieuwbouwwoningen vrij eenvoudig worden behaald.

Om een goed woon- en leefklimaat in de woning en de appartementen te waarborgen, kan overwogen worden de karakteristieke geluidwering te dimensioneren op het verschil tussen de werkelijk optredende geluidbelasting en 33 dB in geluidgevoelige ruimtes. In dit geval moet de karakteristieke geluidwering dan tenminste 25 dB(A) bedragen. Deze geluidwering wordt bij nieuwbouw niet zondermeer behaald.

Of te zijner tijd een berekening naar de karakteristieke geluidwering van de uitwendige gevelconstructie wenselijk is, is ter beoordeling aan de vergunningverlenende instantie.

3.4.4.2 Spoorweglawaai

Op circa 240 meter van het plangebied is het spoorwegtraject Emmen-Coevorden gesitueerd. Op dit traject is een geluidszone van 100 m aan weerszijden van de spoorweg van kracht. Aangezien het plangebied niet binnen de desbetreffende geluidszone is gelegen, is akoestisch onderzoek ten aanzien van spoorweglawaai niet aan de orde.

3.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
3.4.5.1 Luchtkwaliteit plangebied

Projecten die ‘niet in betekende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm. Zo is een project waarbij in totaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg worden gebouwd nog aangemerkt als een Nibm-project. De realisatie van 9 woningen blijft daarmee ruimschoots onder de drempelnorm. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet nodig.

Omdat ook verder geen significante ontwikkelingen rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.5 Verkeer en Vervoer

3.5.1 Aanleiding en doel

Nieuwe functies betekenen meestal ook dat er sprake is of zal zijn van een toename van verkeersbewegingen, alsmede ontstaat er een parkeerbehoefte. Uitgangspunt is dat nieuwe functies geen onevenredige extra hinder veroorzaken voor reeds aanwezige functies in de omgeving. Daarnaast dient op eigen terrein te worden geparkeerd.

3.5.2 Doorwerking naar het plan

Voor het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is gebruik gemaakt van de rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren van het CROW. Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgegaan van: 5 woningen in de categorie: koop – etage – midden en 4 woningen in de categorie huur – sociale huur. De locatie ligt in een gebied dat als ‘rest bebouwde kom’ wordt getypeerd. Op basis van de rekentool van de CROW blijkt dat er (uitgaande van de gemiddelde parkeernorm) 14 parkeerplaatsen benodigd zijn.

Op basis van de stedenbouwkundige schets worden er 16 parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze stedenbouwkundige schets is te vinden in paragraaf 4.4 van deze toelichting. Er worden dus voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd voor dit woningbouwplan.

3.6 Waterparagraaf

3.6.1 Algemeen

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan ‘Nieuw-Amsterdam, Vaart Zuidzijde 3 en 4’, is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen. De tekst in deze paragraaf is een uittreksel van de watertoets zoals deze is verzonden naar het waterschap. Voor een volledige weergave van de watertoets wordt verwezen naar de watertoets die als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

3.6.2 Doorwerking naar het plan

3.6.2.1 Grondgebruik

Het grondgebruik voor het perceel Vaart Zuidzijde 3 – 4 te Nieuw-Amsterdam is op basis van de kaart Normering Wateroverlast aangemerkt als grondgebruik ‘stedelijk’. Op de hierna opgenomen kaart is dit visueel gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015011-B701_0010.jpg"

Het gebied ter plaatse van het plangebied is volgens de gemeente Emmen via een gescheiden rioolstelsel gerioleerd. De twee panden met detailhandel waren op dit stelsel aangesloten en ook de nieuwe woningen worden op dit systeem aangesloten. Het schone afvalwater wordt daarbij geloosd op de Hoogeveense Vaart.

3.6.2.2 Wateradvies Waterschap

Ten behoeve van het plan is op 23 september 2015 de watertoets uitgevoerd. Er is sprake van de ligging in het beheersgebied van het Waterschap Vechtstromen en er is sprake van de zogeheten ‘normale procedure watertoets’.

De bij het Waterschap Vechtstromen aangevraagde watertoets is als bijlage bij dit bestemmingplan gevoegd. Met de uitgangspunten zoals verwoord in deze bijlage zal in de planvorming rekening worden gehouden.

Het waterschap heeft verder op 25 september 2015 aangegeven in te kunnen stemmen met de waterparagraaf (zie bijlage).

3.7 Molenbiotoop

Ter plaatse is sprake van een gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszopne – molenbiotoop’. Een molenbiotoop is de zone rond een historische windmolen die vrij wordt gehouden van opgaande bebouwing. Er is een vrijwaringszone-molenbiotoop opgenomen om de vrije windvang voor de windmolen aan de Indstrieweg 15 te Veenoord te garanderen. De molen bevindt zich zelf overigens niet binnen het plangebied. De omvang van de vrijwaringszone is begrensd op 400 meter. De formule voor de berekening van de maximale bouwhoogte is gebaseerd op gegevens van de Molenstichting Drenthe te Assen.

Aangezien het plangebied zich bevindt binnen de 400 meter van de molen is het nodig dat in overleg wordt getreden bij de Molenstichting. Dit overleg is gevoerd en vanuit de Molenstichting is bevestigd dat zij kan instemmen met het bouwplan. De bevestiging daarvan is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Hoofdstuk 4 Locatie- en planbeschrijving

4.1 Huidige situatie omgeving

Het plangebied is gelegen in het centrum van Nieuw-Amsterdam. Specifiek aan het bebouwinglint aan de Vaart ZZ langs de Hoogeveensche Vaart. Dit kanaal loopt van het Meppelerdiep bij Meppel tot de Duitse grens bij Zwartemeer. Aan de Vaart Zuidzijde bevinden zich verschillende soorten detailhandel en een fysiotherapiepraktijk. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich verschillende soorten woningen. Hieronder een weergave van het plangebied in zijn directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015011-B701_0011.jpg"

4.2 Huidige situatie terrein

Op de hierboven weergegeven foto is de bebouwing op het plangebied nog aanwezig. Deze bebouwing zal in de nabije toekomst worden gesloopt. Hierna enkele foto’s vanaf straatniveau van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015011-B701_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015011-B701_0013.jpg"

4.3 Verkeer

Het perceel is direct gelegen aan de Vaart Zuidzijde. De Vaart Zuidzijde is een weg richting de winkels met een maximum snelheid van 30 km/uur. Aan de overzijde van het kanaal mag wel harder 30 km/uur worden gereden. Daarnaast bevindt zich op een afstand van circa 240 meter naar het westen het treinspoor die Emmen met Zwolle verbindt.

4.4 Algemene planbeschrijving

De ontwikkeling op de percelen Vaart Zuidzijde 3 en 4, voorziet in het bouwen van in totaal 9 woningen. De gebouwen die nu op het perceel staan zijn al enige tijd niet meer in gebruik. Door de leegstand van het gebouw raakte het nog meer in verval en kreeg de Vaart Zuidzijde een negatief aanzicht, verpaupering en anti-kraak ligt op de loer. Sloop van het gebouw is de beste optie.

De initiatiefnemer wil in totaal 9 woningen realiseren op deze locatie. De gemeente Emmen heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het plan.

Er worden in totaal 9 wooneenheden in het pand gerealiseerd. Er is sprake van één woongebouw. DE appartementen worden gestapeld gebouwd. In de vier linker woningen worden in totaal 8 appartementen gerealiseerd, en in de meest rechtse woning wordt één woning gebouwd. Er zullen van de negen appartementen vijf koop zijn (waarvan vier in het goedkopere/midden segment en één in het midden/duurdere segment) en 4 huur (onder de sociale huurgrens, dus in goedkopere segment).

Hierna een weergave van het gevelaanzicht en de situatieschets van de nieuwe situatie.

Het is de bedoeling dat de vier linker woningen (met in totaal 8 appartementen) een maximale goothoogte van 6,4 meter en een maximale bouwhoogte van circa 12 meter. Voor de rechter woning (met daarin 1 woning) geldt een maximale goothoogte van 9,0 meter en een maximale bouwhoogte van circa 12,0 meter. Ten behoeve van het plan worden in totaliteit 16 parkeerplaatsen gerealiseerd. De bewoners van de 8 appartementen krijgen elk de beschikking over een berging van circa 12 m2. De bewoners van de andere woning krijgen een schuur ter grootte van circa 75 m2 en er zal een zwembad worden aangelegd.

4.5 Beoordeling Welstand

Op 14 december 2015 is het bouwplan voorgelegd aan de welstandscommissie. Deze heeft aangegeven akkoord te zijn met de voorgestelde bouw van een appartementencomplex aan de Vaart ZZ 3 en 4 te Nieuw Amsterdam.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan ‘Nieuw-Amsterdam, Vaart Zuidzijde 3 – 4’ dient rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" van het ministerie van VROM.

5.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de Basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen over de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

Bouwregels 

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden

gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Waar het wenselijk is om het huidige bebouwingsbeeld in stand te houden zijn tevens aanduidingen opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken of de kapvorm van daken.

Flexibiliteit

Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2015011-B701_0014.jpg"

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.

Artikel 3 Wonen – Gestapeld

Binnen deze bestemming zijn de regels opgenomen binnen welke voorwaarden (hoogten, maatvoering e.d.) de woningen mogen worden gebouwd.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerder bouwplan. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 5 Algemene bouwregels 

In artikel 6 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a. in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 6 Algemene aanduidingsregels.

De geluidszone-industrie is aangegeven, omdat het plangebied ligt binnen deze geluidszone van bedrijventerrein De Tweeling. Deze geluidszone heeft tot gevolg dat er ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan een procedure tot verzoek hogere grenswaarde is gevoerd.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels 

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10 %. De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is verwoord hoe met geringe wijzigingen omgegaan kan worden.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 9 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling.

Artikel 10 Slotregel

In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, Vaart Zuidzijde 3 – 4".

5.4 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.
Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid

6.1 Overleg ex. Artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen

Het college heeft het bestemmingsplan ‘Nieuw-Amsterdam, Vaart Zuidzijde 3 – 4’ vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.1.1 Overleg en inspraak

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 13 oktober 2015 voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners, te weten de volgende partners:

  • Provincie Drenthe
  • Plaatselijk Belang Nieuw-Amsterdam/Veenoord
  • Waterschap Vechtstromen
  • RUD Drenthe
  • Veiligheidsregio Drenthe / Brandweer Drenthe
  • Molenstichting Drenthe

Deze overlegpartners hebben elk aangegeven te kunnen instemmen met het plan. Er is dan ook geen ‘Nota van beantwoording’ opgesteld. De reacties zijn gebundeld in bijlage 1.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met de uitvoering van de plannen zullen door de initiatiefnemer worden gedragen en zijn daarmee economisch uitvoerbaar.