direct naar inhoud van Regels
Plan: Emmen, bedrijvenpark Waanderveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2015001-B701

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Emmen, bedrijvenpark Waanderveld met identificatienummer NL.IMRO.0114.2015001-B701 van de gemeente Emmen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:

een beroep,of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.7 ander(e) bouwwerk(en):

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.8 andere geluidsgevoelige gebouwen:

andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.9 andere werk(en):

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingsgrens:

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;

1.12 bed and breakfast

het gebruik van een ruime met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, een tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed and breakfast wordt niet begrepen overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. De ruimte die gebruikt wordt voor bed and breakfast mag niet worden gebruikt als zelfstandige woning;

1.13 bedrijf:

een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.15 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) personen, wier huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.16 bedrijventerrein:

een gebied waar diverse bedrijven zich kunnen vestigen;

1.17 begane grond:

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.18 beroeps- cq; bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep c;q; een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.19 bestaand:

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.20 bestaande bebouwing:

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren en of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en zolder: voor de onderscheidenlijke bouwlagen geldt de volgende maximale bouwhoogte:

1 bouwlaag, 5 meter;

2 bouwlagen, 8 meter;

3 bouwlagen, 12 meter;

4 bouwlagen 15 meter;

5 bouwlagen 18 meter;

6 bouwlagen 21 meter;

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.31 bouwwerk geen gebouw zijnde:

een bouwkundige conctructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.32 bovenverdieping

verdieping hoger dan gelijkvloers;

1.33 detailhandel :

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen,
verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruikof aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.34 detailhandel grootschalige (grootschalige detailhandel):

een detailhandelsbedrijf in goederen met een minimaal vloeroppervlak van 1000m2, detailhandelsbedrijven zoals voor dagelijkse goederen (foodsector) worden hier niet onder begrepen;

1.35 detailhandel in volumineuze goederen:

een detailhandelsbedrijf in goederen die vanwege de omvang van die goederen dan wel de aard van die goederen een grotere bedrijfsvloeroppervlakte per vestiging rechtvaardigen, een detailhandelsbedrijf in meubelen, badkamers en keukens, auto's caravans, campers, boten en aanverwante artikelen; detailhandelsbedrijven zoals dagelijkse goederen en detailhandel in niet-dagelijkse goederen (non-foodsector) worden hier niet onder begrepen;

1.36 dienstverlenend beroep:

beroep waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar omvang en de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;

1.37 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafe;

1.38 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.39 erker:

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;

1.40 garage:

overdekte stalling voor een of meer auto's;

1.41 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 geluidswerende voorzieningen:

geluidsreducerende constructie/ bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerk/ constructie;

1.43 geometrische plaatsbepaling:

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.44 gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.45 groenvoorziening:

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.46 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan personen of instellingen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.47 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.48 horecabedrijf:

een bedrijf, inrichting waar bedrijfsmatig dranken en/ of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en /of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.49 horeca-1:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven zoals een sportkantine;

1.50 horeca-2:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken zoals restaurants, bistro's, grillrooms, en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;

1.51 horeca-3:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, met uitzondering van discotheken en nachtclubs;

1.52 horeca-4:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektronisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse;

1.53 horeca-5:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels en pensions;

1.54 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschiktemate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congresen vergaderaccommodatie

1.55 luifel:

een andere bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur;

1.56 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen voor het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: gezondheidszorg, zorg en welzijn, openbare dienstverlening, culturele voorzieningen, verenigingsleven, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor sport en sportieve recreatie,als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.57 medische voorzieningen:

voorzieningen voor medische hulpverlening en medische hulpmiddelen, zoals een huisartsenpost, medische groepspraktijk, tandartsenpraktijk, fysiotherapie, apotheek, kruisgebouw, GGD, dierenartsenpraktijk, geestelijke hulpverlening of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon;

1.58 nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.59 overkapping:

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);

1.60 overstek:

bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel;

1.61 perceelsgrens:

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.62 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming;

1.63 serre:

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaand uit een lichte constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.64 sportvoorzieningen:

voorzieningen voor het uitoefenen van activiteiten gericht op binnen- en buitensportbeoefening, fitnessaccommodatie en sportmedische voorzieningen als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.65 staat van inrichtingen:

een lijst van bedrijven bevattende informatie over de bedrijven die zijn toegestaan binnen het plangebied; De lijst is als bijlage bij de regels opgenomen;

1.66 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.67 voorerf:

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is;

1.68 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied

1.69 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.70 waterlopen:

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.71 woning vrijstaand:

een grondgebonden woning waarbij het hoofdgebouw vrij staat van naast gelegen hoofdgebouwen;

1.72 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 de bebouwing op de verbeelding:

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 het peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Bedrijfsverzamelgebouw

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf- Bedrijfsverzamelgebouw aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven in de milieucategorie 1 en 2, zoals bedoeld in de bijgevoegde staat van inrichtingen, bijlage 1, met uitzondering van bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar;
  • b. bedrijfsgebouwen;
  • c. kantoren.

met de daarbij behorende:

  • d. andere bouwwerken;
  • e. toegangswegen in- en uitritten;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. geluidswerende voorzieningen;
  • i. kunstwerken en waterwerken;
  • j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  • c. gebouwen moeten zijn voorzien van een plat dak, dan wel de bestaande dakvorm;
  • d. het bouwvlak mag voor maximaal 70 % worden bebouwd, waarbij bijbehorende bouwwerken ondergeschikt dienen te zijn aan het hoofdgebouw.
3.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en/of erfafscheiding mag maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
  • c. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter uit steken;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen;
  • e. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 500 m² bedragen;
  • f. overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd en maximaal 100 m² bedragen;
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.2.2 onder a. en toestaan dat de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg maximaal 3 meter mag bedragen;
3.4.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 3.4.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, supermarkten en detailhandel in volumineuze goederen;
  • b. het gebruik van gebouwen voor bewoning;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf;
  • d. het gebruik van gronden voor meer dan 10% van het oppervlak voor buitenopslag;
  • e. het niet hebben van voldoende parkeerplaatsen conform vigerend parkeerbeleid;
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.5 en toestaan dat andere bedrijven die in aard en omvang gelijk zijn aan de milieucategorie 1 en 2 bedrijven op de bijgevoegde staat van inrichtingen zich mogen vestigen binnen de voor Bedrijf - Verzamelgebouw, bestemde gronden met uitzondering van detailhandelsbedrijven, bedrijven met een risicocontour van 10-6;
3.6.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 3.6.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

Artikel 4 Bedrijf - Milieucategorie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf-Milieucategorie 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven tot en met milieucategorie 2, zoals bedoeld in de bijgevoegde staat van inrichtingen, bijlage 1, met uitzondering van bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar;
  • b. bedrijven ten behoeve van maatschappelijke of sportgerelateerde voorzieningen;
  • c. bedrijfsgebouwen;

met de daarbij behorende:

  • d. andere bouwwerken;
  • e. toegangswegen in- en uitritten;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. geluidswerende voorzieningen;
  • i. kunstwerken en waterwerken;
  • j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt maximaal 70 %;
  • c. de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw niet meer bedragen dan 10 meter, danwel de bestaande bouwhoogte;
  • d. gebouwen moeten zijn voorzien van een plat dak, dan wel de bestaande dakvorm;
  • e. bijbehorende bouwwerken met een bouwghoogte van maximaal 3,5 meter mogen op de erfscheiding worden gebouwd;
  • f. bijbehorende bouwwerken met een bouwhoogte tussen 3,5 en 5 meter mogen op niet minder dan 5 meter uit de erfscheiding worden gebouwd;
  • g. de gezamenlijke oppervlak van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 75 m2 bedragen.
4.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en/of erfafscheiding mag langs de openbare weg maximaal 1 meter en achter de bebouwing maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
  • c. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter uit steken;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen;
  • e. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken, mag maximaal 100 m² bedragen;
  • f. overkappingen dienen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd en mogen maximaal 50 m² bedragen;
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.2.1 onder c. en toestaan dat de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw 11 meter hoog mag bedragen;
  • b. artikel 4.2.2 onder a. en toestaan dat de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg maximaal 3 meter mag bedragen;
4.4.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 4.4.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, supermarkten en detailhandel in volumineuze goederen;
  • b. het gebruik van gebouwen voor bewoning
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf;
  • d. het gebruik van gronden voor meer dan 10% van het oppervlak voor buitenopslag;
  • e. het niet hebben van voldoende parkeerplaatsen conform vigerend parkeerbeleid;
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.5 en toestaan dat andere bedrijven die in aard en omvang gelijk zijn aan de milieucategorie 2 bedrijven op de bijgevoegde staat van inrichtingen zich mogen vestigen binnen de voor Bedrijf - Milieucategorie 2, bestemde gronden met uitzondering van detailhandels bedrijven, bedrijven met een risicocontour van 10-6;
  • a. artikel 4.5 en toestaan dat maatschappelijke voorzieningen, die in aard en omvang gelijk zijn aan de milieucategorie 2 bedrijven op de bijgevoegde staat van inrichtingen zich mogen vestigen;
4.6.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 4.6.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

Artikel 5 Bedrijf - Milieucategorie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf- milieucategorie 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 zoals bedoeld in de bijgevoegde Staat van inrichtingen, bijlage 1, met uitzondering van bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 /jaar;
  • a. bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 zoals bedoeld in de bijgevoegde Staat van inrichtingen, bijlage 1, met uitzondering van bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 /jaar ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2";
  • b. bedrijfsgebouwen;
  • c. kantoren;

met de daarbij behorende:

  • d. andere bouwwerken;
  • e. toegangswegen in- en uitritten;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. geluidswerende voorzieningen;
  • i. kunstwerken en waterwerken;
  • j. nutsvoorzieninge n en waterhuishoudkundige voorzieningen;
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw mag niet meer dan 10 meter bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte;
  • c. gebouwen moeten zijn voorzien van een plat dak, dan wel de bestaande dakvorm;
  • d. het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt maximaal 70 %,waarbij bijbehorende bouwwerken ondergeschikt dienen te zijn aan het hoofdgebouw;
  • e. het brutovloeroppervlak van een bedrijfsgebouw dient minimaal 150 m² te bedragen
5.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en/of erfafscheiding mag maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
  • c. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter uit steken;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen;
  • e. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 150 m² bedragen;
  • f. overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd en maximaal 100 m² bedragen;
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: ;

  • a. artikel 5.2.2 onder a. en toestaan dat de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg maximaal 3 meter mag bedragen;
5.4.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 5.4.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, supermarkten en detailhandel in volumineuze goederen;
  • b. het gebruik van gebouwen voor bewoning
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf;
  • d. het gebruik van gronden voor meer dan 10% van het oppervlak voor buitenopslag;
  • e. het niet hebben van voldoende parkeerplaatsen conform vigerend parkeerbeleid;
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 5.5 en toestaan dat andere bedrijven die in aard en omvang gelijk zijn aan de milieucategorie 1, 2 en 3.1 bedrijven op de bijgevoegde staat van inrichtingen zich mogen vestigen binnen de voor Bedrijf - milieucategorie 3, bestemde gronden met uitzondering van detailhandels bedrijven, bedrijven met een risicocontour van 10-6;
5.6.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 5.6.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorzieningen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf-Nutsvoorzieningen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. gasdistributiebedrijf.

met bijbehorende:

  • c. andere bouwwerken;
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden;
  • c. de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw niet meer bedragen dan 4 meter;
6.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en/of erfafscheiding mag maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen;

Artikel 7 Bedrijf - Wonen-Werken 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven tot en met milieucategorie 2, zoals bedoeld in de bijgevoegde staat van inrichtingen, bijlage 1, met uitzondering van bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar
  • b. bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;

met de daarbij behorende:

  • c. andere bouwwerken;
  • d. toegangswegen in- en uitritten;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. geluidswerende voorzieningen;
  • h. kunstwerken en waterwerken;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt maximaal 70 %,waarbij bijbehorende bouwwerken ondergeschikt dienen te zijn aan het hoofdgebouw;
  • c. de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw mag niet meer dan 6,5 meter bedragen, danwel de bestaande bouwhoogte;
  • d. gebouwen moeten zijn voorzien van een plat dak, dan wel de bestaande dakvorm;
  • e. gebouwen met een bouwghoogte van maximaal 3,5 meter mogen op de erfscheiding worden gebouwd;
  • f. gebouwen met een bouwhoogte tussen 3,5 en 5 meter mogen op niet minder dan 5 meter uit de erfscheiding worden gebouwd;
  • g. het brutovloeroppervlak van een bedrijfsgebouw dient minimaal 100 m² te bedragen
7.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bedrijf is maximaal 1 inpandige bedrijfswoning toegestaan;
  • b. het bebouwd oppervlak van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 100 m² ;
7.2.3 bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt te zijn aan de woning, waarbij het totale aantal m² dat gebouwd mag worden als bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan de opervlakte van de woning;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak op het zij- en achtererf worden opgericht;
  • c. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning te worden opgericht, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • d. bij twee naar de weg gekeerde zijgevels (hoeksituatie) van een hoofdgebouw dienen vrijstaande bijbehorende bouwwerken achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouw;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij een woning mag maximaal 50 m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  • f. aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen maximaal 5 meter achter de oorspronkelijke achtergevel van de woning worden gebouwd;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • h. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  • i. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
7.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en/of erfafscheiding mag langs de openbare weg maximaal 1 meter en achter de bebouwing maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
  • c. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter uit steken;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen;
  • e. de totale gezamenlijk oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 20 m² bedragen;
  • f. overkappingen dienen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd en maximaal 20 m² bedragen;
7.3 Nadere eisen
7.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, supermarkten en detailhandel in volumineuze goederen;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf;
  • d. het gebruik van gronden voor meer dan 10% van het oppervlak voor buitenopslag;
  • e. het niet hebben van voldoende parkeerplaatsen conform vigerend parkeerbeleid;
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 7.1 en toestaan dat andere bedrijven die in aard en omvang gelijk zijn aan de milieucategorie 2 bedrijven op de bijgevoegde staat van inrichtingen zich mogen vestigen binnen de voor Bedrijf - Wonen-Werken 1 bestemde gronden met uitzondering van detailhandels bedrijven, bedrijven met een risicocontour van 10-6;
  • b. artikel 7.4 onder a. en toestaan dat detailhandel van ter plaatse vervaardigde goederen, niet zijnde levensmiddelen, kleding, schoeisel, en huishoudelijke artikelen, mag plaatsvinden;
7.5.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 7.5.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

Artikel 8 Bedrijf - Wonen-Werken 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Wonen-Werken 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven tot en met milieucategorie 2, zoals bedoeld in de bijgevoegde staat van inrichtingen, bijlage 1, met uitzondering van bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar
  • b. bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;

met de daarbij behorende:

  • c. andere bouwwerken;
  • d. toegangswegen in- en uitritten;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. geluidswerende voorzieningen;
  • h. kunstwerken en waterwerken;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt maximaal 70 %;
  • c. de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw mag niet meer dan 6,5 meter bedragen, met dien verstande dat onder d. in acht wordt genomen.
  • d. ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding-bouwhoogte" mag de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw niet meer dan 10 meter bedragen;
  • e. gebouwen moeten zijn voorzien van een plat dak, dan wel de bestaande dakvorm;
  • f. gebouwen met een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter mogen op de erfscheiding worden gebouwd;
  • g. gebouwen met een bouwhoogte tussen 3,5 en 5 meter mogen op niet minder dan 5 meter uit de erfscheiding worden gebouwd;
  • h. het brutovloeroppervlak van een bedrijfsgebouw dient minimaal 150 m2 te bedragen;
8.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bedrijf is maximaal 1 inpandige bedrijfswoning toegestaan;
  • b. het bebouwd oppervlak van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 150 m² ;
8.2.3 bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt te zijn aan de woning, waarbij het totale aantal m² dat gebouwd mag worden als bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan de opervlakte van de woning;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak op het zij- en achtererf worden opgericht;
  • c. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning te worden opgericht, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • d. bij twee naar de weg gekeerde zijgevels (hoeksituatie) van een hoofdgebouw dienen vrijstaande bijbehorende bouwwerken achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouw;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij een woning mag maximaal 50 m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  • f. aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen maximaal 5 meter achter de oorspronkelijke achtergevel van de woning worden gebouwd;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • h. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  • i. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
8.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en/of erfafscheiding mag langs de openbare weg maximaal 1 meter en achter de bebouwing maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
  • c. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter uit steken;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen;
  • e. de totale gezamenlijk oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 20 m² bedragen;
  • f. overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd en maximaal 20 m² bedragen;
8.3 Nadere eisen
8.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, supermarkten en detailhandel in volumineuze goederen;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf;
  • d. het gebruik van gronden voor meer dan 10% van het oppervlak voor buitenopslag;
  • e. het niet hebben van voldoende parkeerplaatsen conform vigerend parkeerbeleid;
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
8.5.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 8.4 en toestaan dat andere bedrijven die in aard en omvang gelijk zijn aan de milieucategorie 1 en 2 bedrijven op de bijgevoegde staat van inrichtingen zich mogen vestigen binnen de voor Bedrijf - Wonen-Werken 2, bestemde gronden met uitzondering van detailhandelsbedrijven en/of bedrijven met een risicocontour van 10-6;
  • b. artikel 8.4 en toestaan dat detailhandel van ter plaatse vervaardigde goederen, niet zijnde levensmiddelen, kleding, schoeisel, en huishoudelijke artikelen, mag plaatsvinden;
8.5.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 8.5.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen(voorziening);
  • b. water;
  • c. laanbeplanting (hoogopgaand) ter plaatse van de aanduiding "bomenrij"

met bijbehorende:

  • d. andere bouwwerken;
  • e. sport- en speelgelegenheden;
  • f. fiets- en voetpaden;
  • g. toegangswegen in- en uitritten.
  • h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw mag niet meer dan 3.5 meter bedragen;
9.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en/of erfafscheiding mag langs de openbare weg maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
  • c. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 0,5 meter uit steken;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen;
  • e. overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd;
9.3 Nadere eisen
9.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor buitenopslag;
  • b. het gebruik van gronden voor parkeren in openbaar gebied;

Artikel 10 Maatschappelijk - Hulpverleningsdiensten

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk-Hulpverleningsdiensten aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een politiebureau, ambulancepost, brandweerpost;
  • b. medische voorzieningen;

met bijbehorende:

  • c. andere bouwwerken;
  • d. oefenterrein;
  • e. toegangswegen in- en uitritten;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. geluidswerende voorzieningen;
  • h. kunstwerken en waterwerken;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt maximaal 70 %;
  • c. de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw mag niet meer dan 7.5 meter bedragen;
  • d. gebouwen moeten zijn voorzien van een plat dak;
10.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en/of erfafscheiding mag langs de openbare weg maximaal 1 meter en achter de bebouwing maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
  • c. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter uit steken;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 20 meter bedragen;
  • e. overkappingen dienen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd en maximaal 50 m² bedragen;
10.3 Nadere eisen
10.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, supermarkten en detailhandel in volumineuze goederen;
  • b. het gebruik van gebouwen voor bewoning
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf;
  • d. het gebruik van gronden voor meer dan 10% van het oppervlak voor buitenopslag;

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sport, sportvelden en sportterreinen;
  • b. clubgebouwen, materialenruimte en kleedruimten;
  • c. onoverdekte tennisbanen;
  • d. squashbaan en in aard en omvang gelijk te stellen voorzieningen;
  • e. evenemententerrein;

met bijbehorende:

  • f. andere bouwwerken;
  • g. horeca-1 (sportkantine) ten dienste van de bestemming;
  • h. speelgelegenheden;
  • i. toegangswegen in- en uitritten;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingsoppervlak van gebouwen binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 2500 m2;
  • c. de bouwhoogte van het gebouw niet meer bedragen dan 6 meter, danwel de bestaande bouwhoogte;
  • d. bijbehorende bouwwerken mogen een goothoogte hebben van maximaal 3 meter en een nokhoogte van maximaal 6 meter;
11.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden, met uitzondering van overkappingen, de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en/of erfafscheiding mag maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 6 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen;
  • d. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 500 m² bedragen;
  • e. overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd en maximaal 100 m² bedragen;
11.3 Nadere eisen
11.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel en detailhandel in volumineuze goederen;
  • b. het gebruik van gebouwen voor bewoning
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf;
  • d. het gebruik van gronden voor meer dan 10% van het oppervlak voor buitenopslag;
  • e. het niet hebben van voldoende parkeerplaatsen conform vigerend parkeerbeleid;

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
  • b. informatiesystemen/signaleringsborden
  • c. voorzieningen voor het openbaar vervoer;
  • d. een viaduct ter plaatse van de aanduiding "viaduct";

met bijbehorende:

  • e. andere bouwwerken;
  • f. kunstwerken en waterwerken;
  • g. toegangswegen, in- en uitritten;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van "viaduct" geldt dat de bestaande oppervlakte en de hoogte van 6 meter, exclusief ondergeschikte bouwdelen, gehandhaafd dienen te blijven.
12.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en/of erfafscheiding langs de openbare weg mag maximaal 1 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten, informatiesystemen, signaleringsborden en vlaggenmasten maximaal 10 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 5 meter bedragen;
  • d. overkappingen mogen niet worden opgericht;

12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden ten behoeve van het plaatsen van reclameuitingen;
  • b. het gebruik van gronden voor buitenopslag;
  • c. het gebruik van gronden voor parkeren in openbaar gebied;

Artikel 13 Verkeer - Spoorverkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer-Spoorverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegdoeleinden;
  • b. spoorwegverbindingen;
  • c. schakelstations; bijbehorende bouwwerken;
  • d. een viaduct ter plaatse van de aanduiding "viaduct";

met bijbehorende:

  • e. andere bouwwerken;
  • f. kunstwerken en waterwerken;
  • g. toegangswegen in- en uitritten;
  • h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. bermen, bermsloten, spoorsloten en groenvoorzieningen;
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van "viaduct" geldt dat de bestaande oppervlakte en de hoogte van 6 meter, exclusief ondergeschikte bouwdelen, gehandhaafd dienen te blijven.
13.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bovenleidingen, masten en portalen maximaal 15 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten, informatiesystemen en signaleringsborden maximaal 6 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 5 meter bedragen;
  • d. overkappingen mogen niet worden opgericht;
  • e. de totale oppervlakte van andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, maximaal 250 m² ma bedragen;
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 13.2.1 onder a.en toestaan dat gebouwen ten behoeve van spoorwegdoeleinden worden gerealiseerd, waarbij de volgende bepalingen gelden;
    • 1. de oppervlakte van een gebouw bedraagt maximaal 100 m² ;
    • 2. de hoogte van een gebouw bedraagt maximaal 3,5 m.
  • b. artikel 13.2.2 onder a. en toestaan dat de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding langs de spoorweg maximaal 3 meter mag bedragen;
13.3.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 13.3 lid 1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden ten behoeve van het plaatsen van reclameuitingen;
  • b. het gebruik van gronden voor buitenopslag;
  • c. het gebruik van gronden voor parkeren in openbaar gebied;

Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer- Verblijfgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonstraten en wegen voor de ontsluiting van de aanliggende percelen;
  • b. erven en pleinen;

met bijbehorende:

  • c. andere bouwwerken;
  • d. kunstwerken en waterwerken;
  • e. sport- en speelgelegenheden;
  • f. fiets- en voetpaden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
14.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en/of erfafscheiding langs de openbare weg mag maximaal 1 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten, informatiesystemen, signaleringsborden en vlaggenmasten maximaal 10 meter mag bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken mag maximaal 50 m² bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 5 meter bedragen;
  • e. overkappingen mogen niet worden opgericht;
14.3 Nadere eisen
14.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
14.4 Afwijken van de bouwregels
14.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 14.2.2 en toestaan dat de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg maximaal 3 meter mag bedragen;
14.4.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 14.4.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

14.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden ten behoeve van het plaatsen van reclamezuilen;
  • b. het gebruik van gronden voor buitenopslag;
  • c. het gebruik van gronden voor parkeren in openbaar gebied;

Artikel 15 Water

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. oevers en beplanting;

met de bijbehorende:

  • d. andere bouwwerken;
  • e. kunstwerken en waterwerken;
  • f. nutsvoorzieningen.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van overkluizingen ter verbinding van de aangrenzende gronden worden opgericht .
  • c. binnen een afstand van 5 meter ter weerszijden van de op de kaart aangegeven watergang mogen, uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter.
15.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag langs de openbare weg maximaal 1 meter en achter de bebouwing maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
  • 1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 50 m² bedragen;
  • 2. bebouwing de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg maximaal 1 meter mag bedragen en achter de bebouwing maximaal 2 meter;
  • 3. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;

15.3 Nadere eisen
15.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
15.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor buitenopslag;
  • b. het gebruik van gronden voor parkeren in openbaar gebied;

Artikel 16 Leiding - Gas

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding-Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor beheer en de instandhouding van de ondergrondse aardgastransportleiding met de daarbij behorende belemmeringsstrook.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. binnen de op de verbeelding aangeduide belemmeringsstrook van de ondergrondse aardgastransportleiding mag, in afwijking van het bepaalde elders in deze regels, niet worden gebouwd, uitgezonderd gebouwen ten dienste van de leiding;
  • b. bebouwing ten dienste van de leiding mag een maximale oppervlakte van 25 meter² beslaan
  • c. de maximale bouwhoogte van de bebouwing ten dienste van de leiding bedraagt 3 meter.
16.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. op het tracé van de aardgastransportleiding mogen uitsluitend andere- bouwwerken, ten behoeve van de gasvoorziening of openbaar nut worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    • 1. de maximale te bebouwen oppervlakte ten behoeve van openbaar nut maximaal 25 m² bedragen;
    • 2. de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding maximaal 2 meter bedraagt;
16.3 Nadere eisen
16.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
16.4 Afwijken van de bouwregels
16.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 16.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de leidingenstrook en het geen omgevingsvergunning voor het realiseren van kwetsbare objecten betreft.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend, nadat ter zake schriftelijk advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de bedoelde leiding. De beslissing met betrekking tot de omgevingsvergunning, wordt aan de beheersinstantie medegedeeld.
16.4.2 Beperking
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 16.4.1 wordt slechts verleend, nadat ter zake schriftelijk advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de bedoelde leiding. De beslissing met betrekking tot de omgevingsvergunning, wordt aan de beheersinstantie medegedeeld. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;
16.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het bouwen van gebouwen en bouwwerken binnen een afstand van 4 meter aan weerszijden van de op de verbeelding aangeduide ondergrondse aardgastransportleiding, uitgezonderd bebouwing ten dienste van de leiding;
  • b. het opslaan van goederen zonder schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder;
16.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.6.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • b. het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden, verdiepen, en dempen van sloten, wijken en andere wateren;
  • d. het aanbrengen, vellen en/of rooien van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het permanent opslaan van goederen;
  • g. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  • h. drainage van de gronden;
  • i. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen van de bodem;
16.6.2 Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in artikel 16.6.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. het rooien of vellen van bestaand houtgewas in het kader van normale verzorging en onderhoud;
  • c. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • d. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik.
16.6.3 Combinaties

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

16.6.4 Voorwaarden
  • a. De artikel 16.6.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid schade veroorzaakt of kan veroorzaken aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende leiding.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.6.1 wordt slechts verleend, nadat ter zake advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de leiding. De beslissing met betrekking tot de omgevingsvergunning, wordt aan de beheersinstantie medegedeeld.
16.6.5 Beperkingen

De in artikel 16.6.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

16.7 Wijzigingsbevoegdheid
16.7.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de voor deze bestemming aangewezen gronden wijzigen.

  • a. De wijziging kan inhouden dat deze dubbelbestemming op de verbeelding wordt aangepast (vergroot, verkleind of verwijderd), mits regelgeving daartoe aanleiding geeft dan wel de betreffende leiding ter plaatse is gewijzigd of gesaneerd.
16.7.2 Beperkingen

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Tevens dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad of bij negatief advies van de leidingbeheerder kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 2

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. terreinen van hoge archeologische waarden;
  • b. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden, met dien verstande dat de bestemming niet geldt voor het gebied dat is gelegen binnen de dubbelbestemming Leiding – Gas en of de Leiding – Nam leiding.
17.2 Bouwregels
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 2, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
  • c. In de situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Artikel 17.2 eerste lid is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 100 m², waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
    • 3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  • e. Indien lid c, onderdeel 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
  • f. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in het eerste lid, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid c., is lid d., aanhef en de onderdelen 2 en 3, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Lid b., c. en e. zijn van overeenkomstige toepassing.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, is het verboden om op of in de gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    • 1. drainage van de gronden;
    • 2. bodemingrepen meer dan 100m2 op een grotere diepte dan dan 30 centimeter.
  • b. Het verbod als bedoeld in artikel 17.3 onder a is niet van toepassing op werken en / of werkzaamheden die:
    • 1. normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. bodemingrepen tot ten hoogste 30 cm;
    • 3. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) ) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor betreffen, de zogenaamde woellaag ( tezamen met sub b het 30 cm +10 cm principe);
    • 4. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 5. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning,
    • 6. oppervlakte beslaan van ten hoogste 100m² ;
    • 7. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  • c. Voor zover voor meerdere werken en / of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • d. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 2, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.Alvorens tot onderzoek over te gaan kan een archeoloog in dienst van de gemeente, of hiermee gelijk te stellen archeologische deskundige advies worden gevraagd omtrent de noodzaak tot onderzoek, indien deze schriftelijk heeft verklaard dat een onderzoek niet noodzakelijk is vervalt de verplichting tot onderzoek zoals gesteld in artikel 17.3 onder 4
  • e. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het vierde lid genoegzaam blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld
    • 2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 3. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften;
    • 4. de archeologische deskundige Burgemeester en Wethouders positief heeft geadviseerd omtrent het uitvoeren van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • f. In de situatie als bedoeld in lid e, onderdeel 3, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de aanlegvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • g. Indien lid f, onderdeel 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
17.4 Wijzigingsbevoegdheid
17.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:

  • a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 te wijzigen of geheel of gedeeltelijk doen vervallen, indien op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de desbetreffende gronden geen archeologische waarden meer aanwezig zijn;
  • b. aan gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 toe te kennen, indien een archeologisch onderzoek dit, gelet op de ter plaatse aanwezige waarden, rechtvaardigt;
  • c. de oppervlaktes en/ en of dieptes als genoemd in artikel 17.2 en 17.3 te veranderen en / of desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/ of mogelijk is.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 4

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen;
  • b. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden, met dien verstande dat de bestemming niet geldt voor het gebied dat is gelegen binnen de dubbelbestemming Leiding – Gas en of de Leiding – Nam leiding.
18.2 Bouwregels
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 4, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
  • c. In de situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 1000 m², waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
    • 3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  • e. Indien lid c., onderdeel 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
  • f. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in het eerste lid, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid c., is lid d, aanhef en de onderdelen 2 en 3, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Lid b., c. en e. zijn van overeenkomstige toepassing.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, is het verboden om op of in de gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 4 , zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    • 1. bodemingrepen meer dan 1000m2 op een grotere diepte dan dan 30 centimeter, ter plaatse van de bestemming Waarde -Archeologie 4;
  • b. Het verbod als bedoeld in artikel 18.3 onder 1 is niet van toepassing op werken en / of werkzaamheden die:
    • 1. drainage betreffen;
    • 2. normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • 3. bodemingrepen tot ten hoogste 30 cm;
    • 4. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor betreffen, de zogenaamde woellaag ( tezamen met sub b het 30 cm +10 cm principe);
    • 5. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 6. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning,
    • 7. oppervlakte beslaan van ten hoogste 1000m² ;
    • 8. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  • c. Voor zover voor meerdere werken en / of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • d. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 4, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.Alvorens tot onderzoek over te gaan kan een archeoloog in dienst van de gemeente, een provinciaal archeoloog of hiermee gelijk te stellen archeologische deskundige advies worden gevraagd omtrent de noodzaak tot onderzoek, indien deze schriftelijk heeft verklaard dat een onderzoek niet noodzakelijk is vervalt de verplichting tot onderzoek zoals gesteld in artikel 18.3 onder 4
  • e. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid d genoegzaam blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld
    • 2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 3. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften;
    • 4. de archeologische deskundige Burgemeester en Wethouders positief heeft geadviseerd omtrent het uitvoeren van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • f. In de situatie als bedoeld in lid e, onderdeel 3, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de aanlegvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • g. Indien lid f, onderdeel 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
18.4 Wijzigingsbevoegdheid
18.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:

  • a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 te wijzigen of geheel of gedeeltelijk doen vervallen, indien op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de desbetreffende gronden geen archeologische waarden meer aanwezig zijn;
  • b. aan gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2 of Waarde - Archeologie 3 toe te kennen, indien een archeologisch onderzoek dit, gelet op de ter plaatse aanwezige waarden, rechtvaardigt;
  • c. de oppervlaktes en/ en of dieptes als genoemd in artikel 18.3 en 18.2 te veranderen en / of desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/ of mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels

20.1 Ondergeschikte bouwonderdelen
  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, meeontworpen sierende elementen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  • b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  • c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

Artikel 21 Algemene afwijkingsregels

21.1 Bevoegdheid

Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 21 afwijken van de regels door:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
  • b. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
  • c. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  • d. het toestaan van in geringe mate, doch maximaal 5.00 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  • e. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  • f. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
  • g. de hoogte van andere bouwwerken zijnde, te vergroten en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 m;
  • h. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25.00 meter met dien verstande dat als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond;
  • i. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximaal bouwhoogte tot 1,5 meter;
  • j. het laten gebruiken van een deel van de woning voor bed en breakfast, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    • 1. de activiteit is uitvoerbaar binnen de bestaande bebouwing;
    • 2. de activiteit is ruimtelijk ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    • 3. er mag geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreden;
21.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 21.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast.In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen.Tevens dient schriftelijk advies te worden ingewonen bij de leidingbeheerder, indien daartoe noodzaak is. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad of bij negatief advies van de leidingbeheerder kan de functiewijziging niet plaatsvinden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 22 algemene wijzigingsregels

22.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:

  • a. het verschuiven van de bestemmingsgrenzen tot maximaal 5 meter waarbij de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;
  • b. het verruimen van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken tot maximaal 5 procent van het bouwvlak waarbij de verruiming uitsluitend mag plaatsvinden binnen de bestemming waarop het bouwvlak betrekking heeft;
  • c. het verschuiven van de binnen het plangebied geprojecteerde aansluitpunten van wegen waarbij de verschuiving niet meer mag bedragen dan 5 meter en de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd.
22.2 Beperking

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 23 overgangsrecht

23.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
23.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 24 slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Emmen, bedrijvenpark Waanderveld .

Bijlagen bij de regels