direct naar inhoud van Regels
Plan: Emmen, Bedrijvenpark A37
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2014031-B701

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.1 verordening:

de beheersverordening Emmen, Bedrijvenpark A37 van de gemeente Emmen;

1.2 verordeningsgebied:

het gebied waarop deze verordening van toepassing is, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0114.2014031-B701 met bijbehorende bestanden;

1.3 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.4 archeologische waarde:

middelhoge of hoge archeologische waarden welke nader onderzocht dienen te worden;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage , dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.7 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;

1.8 bedrijfsvloeroppervlak (bvo):

onder bedrijfsvloeroppervlak wordt begrepen het totale bedrijfsvloeroppervlak omvattend de verkoopruimte, de magazijn- of opslagruimte en alle overige voor de bedrijfsuitoefening benodigde ruimten (met name kantoorruimte en toiletgroep);

1.9 bestaand gebruik:

het gebruik of mogelijk gebruik van gronden en bouwwerken op het moment van inwerkingtreding van de beheersverordening voorzover dat niet strijdig is met de op dat moment geldend planologisch besluit;

1.10 bestaande bouwwerken:

bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig zijn en niet strijdig met het op dat moment geldend planologisch besluit, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen;

1.11 bestaand hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van het toegelaten gebruik van een perceel en, indien meerdere gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op dat gebruik het belangrijkste is;

1.12 bijbehorende bouwwerk:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 erf:

de oppervlakte van het bouwperceel, uitgezonderd de oppervlakte van het hoofdgebouw;

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen, dan wel aan personen ter aanwending in een ander bedrijf;

1.20 groothandelsbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen, dan wel aan personen ter aanwending in een ander bedrijf.

1.21 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.22 horecabedrijf:

het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of het verstrekken van dranken en voedsel, overwegende ter plaatse te nuttigen en/of het exploiteren van zaalaccomodatie;

1.23 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water-, en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatiehuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.24 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een eigen constructie met maximaal één wand;

1.25 perceelsgrens:

de lijn welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een naangrenzend terrein;

1.26 praktijkruimte:

een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor de uitoefening van vrije (aan huis gebonden) beroepen zoals medische, paramedische, juridische, kunstzinnige, ontwerptechnische en/of administratieve beroepen, alsmede daarmee gelijk te stellen beroepen;

1.27 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.28 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakingen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalverzamelingsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's en dergelijke;

1.29 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.30 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, cq de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.31 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.32 zend-/ontvangstinstallatie:

inrichting voor draadloze transmissie van telecommunicatie of andere signalen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bebouwing op de verbeelding:

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 het peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden.

Hoofdstuk 2 Gebruiks- en bouwregels

Artikel 3 Gebruiksregels

3.1 Bestaand gebruik
  • a. Bestaand gebruik van in het verordeningsgebied gelegen gronden en bouwwerken, dat op het tijdstip van inwerking treden van deze verordening plaats heeft op basis van een rechtsgeldig planologisch besluit, mag worden voortgezet, waarbij de volgende besluitsubvlakken met aanduiding gelden:
    • 1. Bedrijfsdoeleinden categorie B;
    • 2. Bedrijfsdoeleinden categorie Bg;
    • 3. Bedrijfsdoeleinden categorie Bga;
    • 4. Groen (G);
    • 5. Natuur (N);
    • 6. Leiding-Gas (L-G);
    • 7. Waarde-Archeologie (WR-A4).
3.2 Aanvullend gebruik
  • a. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'B' mogen de gronden en bouwwerken naast het bestaande gebruik uitsluitend worden gebruikt voor bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën B, Bg en Bga;
  • b. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'Bg' mogen de gronden en bouwwerken naast het bestaande gebruik uitsluitend worden gebruikt voor bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën Bg en Bga;
  • c. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'Bga' mogen de gronden en bouwwerken naast het bestaande gebruik uitsluitend worden gebruikt voor bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën Bga;
  • d. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'G' mogen de gronden tevens worden gebruikt voor voet- en fietspaden en voor water met bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'L-G' mogen de gronden tevens worden gebruikt voor gasleidingen en bijbehorende voorzieningen;
  • f. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'WR-A4' worden de gronden tevens gebruikt voor archeologie.
  • g. Per bedrijf dient parkeren voor werknemers en bezoekers op eigen terrein plaats te vinden, conform de beleidsregel "Parkeercijfers Emmen" (bijlage 2).

Artikel 4 Bouwregels

4.1 Bestaande bouwwerken

Bestaande bouwwerken, waarvoor op het tijdstip van inwerking treden van deze verordening, rechtsgeldig planologisch besluit een geldend, planologisch besluit is genomen, mogen op dezelfde locatie worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen.

4.2 Nieuwe bouwwerken bedrijfsdoeleinden categorie B, Bg en Bga

Bouwregels

Ter plaatse van 'Bedrijfsdoeleinden categorie B', 'Bedrijfsdoeleinden categorie Bg' en 'Bedrijfsdoeleinden categorie Bga' mogen de gronden worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken waarvoor de volgende bepalingen gelden:

  • a. gebouwen mogen slechts worden gebouwd tot een bouwhoogte van niet meer dan 15 meter;
  • b. gebouwen mogen op niet minder dan 3 meter uit de zijdelingse grenzen van een bouwperceel worden gebouwd;
  • c. gebouwen mogen op niet minder dan 15 meter uit de as van de weg worden gebouwd;
  • d. het bebouwd oppervlak van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 70%.
  • e. andere bouwwerken, met uitzondering van antennemasten, mogen slechts worden gebouwd tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 meter, maar een lichtmast mag niet meer dan 10 meter hoog zijn.
  • f. antennemasten mogen slechts worden gebouwd tot een bouwhoogte van 20 meter inclusief gebouw en zend- en ontvangstapparatuur

Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kunnen gebouwen tot de maximale bouwhoogte op een van de twee zijerfscheidingen worden gebouwd, mits:

  • a. de onbebouwde ruimte ter plaatse van de andere zijerfscheiding evenredig wordt vergroot;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. nog gesproken kan worden van een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving en;
  • d. daartegen uit oogpunt van (brand)veiligheid geen bezwaren bestaan.

4.3 Nieuwe bouwwerken bedrijfsdoeleinden categorie Bg en Bga - zichtlocatie

Bouwregels

Ter plaatse van 'Bedrijfsdoeleinden categorie Bg'- zichtlocatie en 'Bedrijfsdoeleinden categorie Bga' - zichtlocatie mogen de gronden worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken waarvoor de volgende bepalingen gelden:

  • a. gebouwen mogen slechts worden gebouwd met een bouwhoogte van minimaal 15 meter en niet meer dan 18 meter;
  • b. gebouwen mogen op niet minder dan 3 meter uit de zijdelingse grenzen van een bouwperceel worden gebouwd;
  • c. gebouwen mogen op niet minder dan 15 meter uit de as van de weg worden gebouwd;
  • d. het bebouwd oppervlak van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 70%.

Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kunnen gebouwen tot de maximale bouwhoogte op een van de twee zijerfscheidingen worden gebouwd, mits:

  • a. de onbebouwde ruimte ter plaatse van de andere zijerfscheiding evenredig wordt vergroot;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. nog gesproken kan worden van een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving en;
  • d. daartegen uit oogpunt van (brand)veiligheid geen bezwaren bestaan.

4.4 Nieuwe bouwwerken bedrijfsdoeleinden Bg - Landmark

Bouwregels

Ter plaatse van 'Bedrijfsdoeleinden categorie Bg'- Landmark mogen de gronden worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken waarvoor de volgende bepalingen gelden:

  • a. gebouwen mogen slechts worden gebouwd met een bouwhoogte van minimaal 15 meter en niet meer dan 30 meter;
  • b. gebouwen mogen op niet minder dan 3 meter uit de zijdelingse grenzen van een bouwperceel worden gebouwd;
  • c. het bebouwd oppervlak van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 70%.

Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kunnen gebouwen tot de maximale bouwhoogte op een van de twee zijerfscheidingen worden gebouwd, mits:

  • a. de onbebouwde ruimte ter plaatse van de andere zijerfscheiding evenredig wordt vergroot;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. nog gesproken kan worden van een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving en;
  • d. daartegen uit oogpunt van (brand)veiligheid geen bezwaren bestaan.
4.5 Leiding-Gas (L-G)

Bouwregels

De voor Leiding-Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor het andere daar voorkomende gebruik, ook in gebruik voor aanleg en de instandhouding van de volgende ondergrondse aardgastransportleidingen:

Leidingnummer   Diameter   Werkdruk   Belemmeringenstrook  
A-605/Gasunie   762 mm   80 bar   5 m  
000510/NAM   457.2 mm   66.2 bar   5 m  
000312/NAM   508 mm   66.2 bar   5 m  
000303/NAM   406.4 mm   30 bar   4 m  

met de daarbij behorende belemmeringstroken van benoemde meters ter weerszijden van de hartlijn van de leidingen.

Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in de bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid;
  • b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding(en) niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het bouwen van gebouwen en bouwwerken binnen een afstand van 4 dan wel 5 meter aan weerszijden van de op de ter plaatse aangeduide ondergrondse aardgastransportleiding, uitgezonderd bebouwing ten dienste van de leiding;
  • b. het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken zonder schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder.
  • c. het bouwen van gebouwen ten behoeve van kwetsbare objecten

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Verboden werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden van het besluitsubvlak 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diep wortelende beplanting en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het permanent opslaan van goederen;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

Toegestane werkzaamheden

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

Combinaties

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Voorwaarden

  • a. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden aan de leiding geen onevenredig schade wordt toegebracht;
  • b. Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, nadat ter zake eerst schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Beperkingen

De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

4.6 Waarde-Archeologie (WR-A4)

De voor Waarde-Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor het andere daar voorkomende gebruik, ook in gebruik voor:

  • a. terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen;
  • b. bescherming en veiligstelling van de middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarden.

Bouwregels

Voor het bebouwen van de genoemde gronden gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd;
  • b. het gestelde onder a geldt niet voor:
    • 1. het verbouwen van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, gelegen op minder dan 1 meter boven peil, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd;
    • 2. het bouwen van een gebouw of ander bouwwerk tot maximaal 1000 meter², waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen en waarbij de bodemingreep niet meer dan 30 cm mag bedragen, en bij agrarisch gebruik mag tevens een woellaag van 10 cm diepte onder de bouwvoor gehanteerd worden.

Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels van

het bepaalde:

  • a. onder a voor herbouw met dezelfde maatvoering als het oorspronkelijke bouwwerk, dat wil zeggen dat de funderingen dezelfde horizontale en verticale afmetingen hebben of wanneer werkzaamheden vergunningvrij kunnen worden uitgevoerd;
  • b. onder b voor het oprichten van een gebouw of ander bouwwerk groter dan 1000 meter² en dieper dan 30 cm; mits de aanvrager, van een omgevingsvergunning, een archeologisch (inventariserend) onderzoek heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld, waarbij, in het belang van de archeologische monumentenzorg, aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden kunnen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Beperking op het afwijken van de bouwregels

De toepassing van de genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Verboden werkzaamheden

  • 1. ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde gebruik, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, een werk geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  • 2. bodemingrepen vanaf 1000 m² en op een grotere diepte dan 30 centimeter, ter plaatse van Waarde-Archeologie.

Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in 'Verboden werkzaamheden' is niet van toepassing op werken en / of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer betreffen;
  • b. plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek;
  • c. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van de beheersverordening;

mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.

Combinaties

Voor zover voor meerdere werken en / of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Voorwaarden

De bedoelde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend als:

  • a. de aanvrager een rapport/advies heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld en de archeologische deskundige Burgemeester en Wethouders positief heeft geadviseerd omtrent het uitvoeren van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;

Verbinding voorschriften

Voor zover de in 'Verboden werkzaamheden' genoemde bodemingrepen dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze bodemingrepen kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden alleen worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting om de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Vervallen onderzoeksverplichting

Alvorens tot onderzoek over te gaan kan aan een archeoloog namens de gemeente advies worden gevraagd omtrent de noodzaak tot onderzoek, indien deze schriftelijk verklaard dat een onderzoek niet noodzakelijk is vervalt de verplichting tot onderzoek als bedoeld in de 'Voorwaarden'.

Verlening

De bedoelde omgevingsvergunning wordt verleend wanneer:

  • a. de voorgenomen bodemingrepen, dan wel de directe of indirect gevolgen van deze bodemingrepen niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal danwel dat de verstoring ervan redelijk is in relatie tot het belang van de te verrichten werken en het archeologische belang daarbij voldoende is gewaarborgd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

  • 1. Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de regels door:
    • a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
    • b. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
    • c. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3 meter bedraagt;
    • d. het toestaan van in geringe mate, doch maximaal 5 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
    • e. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking in de situering maximaal 3 meter bedraagt;
    • f. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
      • de goothoogte van een gebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
      • de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
      • de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10 meter mag bedragen;
    • g. de hoogte van andere bouwwerken zijnde, te vergroten en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 meter;
    • h. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25 meter met dien verstande dat als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond;
    • i. het overschrijden van de gevellijn door:
      • erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
      • ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;
    • j. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximaal bouwhoogte tot 1.5 meter;
    • k. de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende bepalingen gelden:
      • de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
      • de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
      • de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
      • de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
      • maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huis verbonden activiteiten met een maximum van 50 m²;
      • detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
      • er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst;
      • er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt.

Beperking

De toepassing van de genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de begrepen doeleinden niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere besluitsubvlakken of bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht bouwen

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de verordening mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in subartikel a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in subartikel a. met maximaal 10%.
  • c. Subartikel a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.

Artikel 8 Overgangsrecht gebruik

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste artikel, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste artikel, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste artikel is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van de beheersverordening Emmen, Bedrijvenpark A37.