direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Emmen, Bargermeer Oosterwijk OZ (groothandel in schroot)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2013029-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Bij de gemeente Emmen is het verzoek binnen gekomen van Grond- en Milieuservice B.V. te Emmen om aan de Oosterwijk OZ te Emmen (percelen kadastraal bekend sectie F nummers 16625 en 16639 in het geheel en de percelen sectie F nummers 16626 en 16886 gedeeltelijk een groothandel in schroot, zonder be- en verwerking, buitenopslag groter dan 1000 m² te vestigen. De bestaande (bouw)mogelijkheden uit de geldende beheersverordening 'Emmen, Bargermeer industrie- en bedrijventerrein' blijven eveneens gelden.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Bargermeer Oosterwijk OZ (groothandel in schroot) ligt aan de Oosterwijk OZ te Emmen. Aan deze weg komt tevens de (hoofd)ontsluiting van het bedrijf. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Olivier van Noortstraat in het noordwesten, de Oosterwijk WZ in het zuidwesten, de bebouwing aan de Willem Schoutenstraat in het noordoosten en de bebouwing aan de Willem Barentszstraat in het zuidoosten (zie figuren 1.1 en 1.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013029-B701_0001.jpg"

Figuur 1-1: De ligging van het plangebied Emmen Emmen, Bargermeer Oosterwijk OZ (groothandel in schroot)   in de gemeente Emmen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013029-B701_0002.jpg"

Figuur 1-2: Indicatie begrenzing plangebied.

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan Emmen, Bargermeer Oosterwijk OZ (groothandel in schroot) vervangt de beheersverordening 'Emmen, Bargermeer industrie- en bedrijventerrein' gedeeltelijk. Deze beheersverordening is op 4 juli 2013 vastgesteld.

In de beheersverordening liggen de gronden in de besluitsubvlakken Bedrijfscategorieën categorie B en Bg. Het uitoefenen van een groothandel in schroot is binnen deze besluitsubvlakken niet toegestaan. Aangezien op 6 mei 2013 het college van burgemeester en wethouders heeft besloten een groothandel in schroot, zonder be- en vewerking, buitenopslag groter dan 1000 m² mogelijk te maken op deze locatie, is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming en een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Emmen, Bargermeer Oosterwijk OZ (groothandel in schroot) zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Akoestisch onderzoek: NAA B.V., 14 augustus 2013, kenmerk 4750/NAA/jd/fw/1;
  • Archeologisch historisch onderzoek: hierbij wordt verwezen naar de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart, vastgesteld door de raad op 30 mei 2013 (Bijlage 2 Samenvatting archeologie);
  • Watertoets: Grontmij, 29 juli 2013, kenmerk 330758;
  • Luchtkwaliteitsonderzoek: Grontmij, 26 juli 2013, kenmerk 325132;
  • Bodemonderzoek: IDDS, 29 juli 2013, kenmerk 1305F475/RKO/rap1;
  • Onderzoek externe veiligheid: Grontmij, 29 juli 2013, projectnummer 330758.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid, het regionale beleid, het beleid van de provincie Drenthe en het rijksbeleid.

Gezien de aard en omvang van het bestemmingsplan, wordt alleen het provinciale en het gemeentelijke beleid van belang geacht. Het rijksbeleid is gezien de schaal van de beoogde ontwikkeling niet relevant en is daarom niet in deze paragraaf opgenomen.

Op het voorliggende bestemmingsplan is geen specifiek rijksbeleid of regionaal beleid van toepassing.

2.2 Gemeentelijk beleid

2.2.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld door de raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald, deze zijn als volgt:

Landschap:
Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Duurzaamheid:
Het benoemen van het uitgebreide kanalenstelsel en de beekdalen voor de berging van water. Specifiek betreft het hier de Buma Marchienawijk/ Sleenerstroom en het Schoonebeekerdiep. Het herstel van de beekdalen combineert de verbetering van de waterkwaliteit met noodberging, alsmede versterking van het landschap. Een tweetal gebieden is benoemd als mogelijk zoekgebied. De term 'mogelijk zoekgebied' betekent dat deze relatief onbebouwde gebieden een mogelijke toekomstige geschiktheid kennen voor de berging van water. Deze geschiktheid dient behouden te blijven, maar is alleen nodig indien scenario's met een verdergaande klimaatverandering hiertoe aanleiding geven.

Verkeer:
Voor de externe bereikbaarheid wordt ingezet op verdubbeling van de N34 (Emmen-Zuid tot Emmen-centrum) en de N862 en optimalisering van het spoor naar Zwolle en Twente.
Interne bereikbaarheid: opwaarderen van de Rondweg door de stroomfunctie te verbeteren en onderzoek doen naar de verbeteropties van de Hondsrugweg.

Werken:
Naast de geplande uitbreidingen tot 2015 zijn geen nieuwe uitbreidingen van bedrijventerreinen beoogd. Voor woonwerkcombinaties is behalve op de Meerdijk op termijn ruimte langs de as naar Nieuw Amsterdam, op Pollux IV en in Emmer-Compascuum (mits passend binnen de milieucontouren). Voor kantoren en zorg ('cure') wordt aangesloten op bestaande plannen en locaties. Ingezet wordt op een verknoping van nieuwe en aanwezige leisurevoorzieningen. Voor wat betreft glastuinbouw vindt inzet plaats op herstructurering van oudere delen. Omstreeks 2012 wordt de ruimtevraag naar glastuinbouw opnieuw in beeld gebracht. Daarbij past ook bezinning op mogelijk andere functies in het Rundedal. Tenslotte de koers voor de landbouw: schaalvergroting in landbouwgebieden (zone 1 en 2 uit het POP) mogelijk maken in aansluiting op het landschap. Daar waar de landbouw in de knel komt wordt ingezet op altenatieven.

Wonen:
Vanuit de structuurvisie vindt aansluiting plaats op het bestaande bouwprogramma (zie ook woonplan). Voor fase 2 en 3 van de Delftlanden vindt een verbijzondering plaats en wordt gericht op meer landelijke en dorpse woonmilies. Naast een kwaliteitsimpuls van de bestaande woningen wordt ingezet op op wervende woonmilieus, te weten: water/lintwonen tussen Barger- en Emmer Compascuum, boswonen op de Hondsrug en erfwonen in het zuidelijk deel van de gemeente.

Voorzieningen:
Inzet op versterking van de centrumfunctie van Emmen en behoud bestaande ruimtelijke structuur niet-commerciële voorzieningen. Bij natuurlijke wijzigingsmomenten inzetten op versterking van de kwaliteit en efficiënte bundeling.

Veiligheid:
Emmen wenst een gemeente te zijn waarin een ieder veilig woont. Hier tegenover staat dat Emmen dé industriestad van het Noorden is en in de toekomst een gemeente wil blijven waarin economie, bedrijvigheid en werkgelegenheid hoog in het vaandel staan. Voor risicovolle activiteiten is ruimte op bedrijventerreinen Bargermeer, de Vierslagen en A37. Buiten de zoekgebieden op de industrieterreinen Bargermeer, A37 en De Vierslagen mag geen nieuwvestiging BEVI inrichtingen plaatsvinden. Met uitzondering van LPG-tankstations hiervoor wordt per locatie een beoordeling gemaakt in het kader van de daarvoor te voeren planologische procedure conform het BEVI. Buiten de industrieterreinen staat de ambitie Veilig Wonen voorop. Hier heeft wonen de prioriteit boven (risicovolle) bedrijvigheid. Nieuwe ontwikkelingen in de vorm van (beperkt) kwetsbare objecten worden nadrukkelijk getoetst aan het aspect fysieke veiligheid. De vestiging van niet BEVI-inrichtingen (beperkt kwetsbare inrichtingen) vindt in principe buiten locatie 1 en 2 en buiten de PR=10-6 contouren plaats (uitzonderingen kunnen worden gevormd door branchegerelateerde inrichtingen),zie figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013029-B701_0003.png"
Figuur 2.2: Zoekgebied BEVI-inrichtingen

rode contou r= Zoekgebied te vestigen BEVI- inrichtingen. De PR=10-6 contour dient binnen eigen inrichtings-grens te blijven en dient binnen de PR=10-6 contour van het zoekgebied te blijven. Indien PR=10-6 contour niet binnen de eigen inrichtingsgrens te houden is mag hier op de locaties 1 en 2 (op industrieterrein Bargermeer) onder voorwaarden van worden afgeweken, mits rekening gehouden wordt met de beperking die dit oplevert voor de gevestigde niet-BEVI inrichtingen.

2.2.2 Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020

De Raad van de gemeente Emmen heeft de Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020 op 26 mei 2011 vastgesteld. In deze structuurvisie staat hoe de gemeente Emmen tot 2020 om wil gaan met de bedrijventerreinen en winkelcentra. Het vormt de sectorale/facetmatige uitwerking van de structuurvisie gemeente Emmen 2020 “Veelzijdigheid troef”.

De doelen van de Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020 zijn onder meer het vergroten van de werkgelegenheid en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De locaties worden aantrekkelijker gemaakt, waardoor nieuwe ondernemers aangetrokken. Ook wordt hiermee de regiofunctie van Emmen als winkelstad verder versterkt.

De uitgangspunten uit deze visie komen terug in bestemmingsplannen. Daarnaast krijgen deze uitgangspunten verder vorm in projecten voor het herstructureren en aanleggen van bedrijventerreinen en het verbeteren van winkelcentra en andere winkellocaties.

Bedrijventerreinen
De gemeente Emmen versterkt de al ingezette segmentering van bedrijventerreinen. Bedrijven kunnen zo een heldere locatiekeuze maken die het beste aansluit bij hun activiteiten. Economische activiteiten komen daar terecht waar deze het minste hinder opleveren (indien dit het geval is) en zich daardoor het best kunnen ontplooien. Deze segmentering vindt naast de traditionele segmentering op functie vooral plaats op basis van de verschijningsvorm. Juist de verschijningsvorm geeft goede aangrijpingspunten bij de (her)inrichting.

Voor Emmen betekent segmentering in hoofdlijnen:

  • 1. De terreinen gericht op de productie-industrie, dus de segmenten zware industrie, logistiek en modern gemengde industrie: in de werkas Emmen-Klazienaveen (Bargermeer, Emmtec, Bargerpoort, Bedrijvenpark A37, en deels Pollux) en daarnaast op De Vierslagen en De Tweeling.
  • 2. De terreinen gericht op hoogwaardige werklocaties (o.a. kantoren en woonwerk combinaties): in de Westflank van de gemeente de terreinen Waanderveld, Eigenhaard, en de Kantorenparken Hooggoorns/Bukakkers en Westenesch en daarnaast het Business Park Meerdijk.
  • 3. Overige gemengde terreinen (o.a. bij de dorpen).

Ten aanzien van het segment modern gemengde bedrijventerrein kan er (beperkte) ruimtewinst worden behaald met herstructurering en intensivering van bestaande terreinen zoals Bargermeer, De Tweeling, Vierslagen en Klazienaveen. Toch levert dit onvoldoende ruimte op om ook op termijn te kunnen voorzien in de behoefte aan gemengde bedrijventerreinen. Daarom is het nodig dat de terreinen Tweeling II en Bargerpoort en de uitbreiding van Emmer-Compascuum doorgang vinden.

Perifere detailhandel
De structuurvisie stelt gemeentelijke kaders voor de perifere detailhandel. De locatie Nijbracht in Emmen is aangemerkt als dé locatie voor grootschalige winkels in volumineuze artikelen en voor doelgerichte aankopen. Omdat nabijheid tot consumenten voor de tuin en doe-het-zelf branches ook van groot belang is en vanwege de uitgestrektheid van de gemeente en de spreiding van de bevolking over verschillende dorpen, is enige mate van spreiding over de gemeente is voor tuincentra en doe-het-zelf zaken het uitgangspunt.

2.2.3 Verkeersbeleid

Het vorige gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) stamt uit 1999. De uitvoering leverde zichtbare resultaten op, mede dankzij de inzet van medeoverheden. Belangrijk hoogtepunt voor de economische ontwikkeling van de regio Zuidoost-Drenthe was de officiële opening en daarmee de voltooiing van de route A37 op 21 januari 2008. Andere voorbeelden zijn de aanleg van de N391, de omleiding N853, aanleg nieuwe fietspaden en het nieuwe station Emmen-Zuid. Het gevoerde verkeersveiligheidsbeleid leidde tot een sterke daling van het aantal verkeersslachtoffers.

In de komende jaren krijgt de gemeente te maken met trends en ontwikkelingen die zullen doorwerken in het verkeer- en vervoerbeleid. Voorbeelden zijn krimp, geen groei van het aantal inwoners, uitvoering van de vernieuwingsplannen in het centrumgebied, toename van het gebruik van electrische fietsen, auto's en scooters.

Het nieuwe GVVP met als titel 'Oog voor Mobiliteit' is vastgesteld in de raad van december 2013. Emmen wil in het toekomstig verkeer- en vervoerbeleid duidelijker en zichtbaarder aansluiten bij de nationale en provinciale doelstellingen:

  • een betere balans vinden in het gebruik van de verschillende vervoermobiliteiten ('modal split') door het aandeel van fiets en openbaar vervoer te vergroten;
  • faciliteren van mensen die hun reis 'slim' plannen door gebruik te maken van het meest geschikt vervoermiddel;
  • hanteren van het stand-still beginsel voor parkeren in het centrum van Emmen;
  • de binnenstad voetgangersvriendelijker, toegankelijker en veiliger maken, waardoor het voor bewoners en bezoekers aantrekkelijker wordt om daar langer te verblijven;
  • het aantal ernstige verkeerslachtoffers terugbrengen met 50%.

Naast het GVVP is in 2010 de Parkeernota vastgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten van het parkeerbeleid en de parkeernormen opgenomen. In het centrum van Emmen is het parkeren voornamelijk ondergronds, in twee bouwlagen. Daarnaast zijn er grote parkeerterreinen ten noord- en zuidwesten van het centrum. Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen zijn parkeernormen vastgesteld conform de landelijke richtlijnen van het CROW. Verder wordt uitgegaan dat initiatiefnemers en ontwikkelaars zelf voor voldoende parkeerruimte zorgen. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

2.2.4 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. Donderdag 16 december 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.
Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden geldt de zogenaamde basis welstand. Alleen voor gevels die te zien zijn vanaf de openbare weg of het openbaar gebied is een welstandstoets nodig. Voor winkelcentra, het centrum van Emmen, monumenten, bijzondere gebouwen en locaties geldt uitgebreide welstand. Dit wil zeggen dat alle zijden van het gebouw moeten voldoen aan de welstandseisen.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

Tijdens de vergadering van Provinciale Staten op 2 juni 2010 is het nieuwe omgevingsbeleid voor de komende tien jaar vastgesteld. Het omgevingsbeleid is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen:

  • 1. de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  • 2. het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  • 3. het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • 4. het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht. Deze zijn:

  • 1. het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naoberschap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • 2. het behouden en versterken van de biodiversiteit door het realiseren van de Ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • 3. het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid;
  • 4. het streven naar voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied voor landbouw, recreatie en toerisme en bedrijvigheid;
  • 5. het ontwikkelen van een adequate strategie voor krimpgebieden, met aandacht voor wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en arbeid;
  • 6. het maken van bovenlokale afspraken over aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag;
  • 7. het streven naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische of gebiedskenmerken waardoor de stedelijke centra gedifferentieerde blijven;
  • 8. het ontwikkelen en behouden van robuuste stedelijke netwerken, waardoor de steden samenhangen, samenwerken en complementair zijn;
  • 9. de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water;
  • 10. het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieopwekking en -distributie en tevens het besparen van energie, het zorgvuldige gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO2, groen gas en aardgas en de energie-infrastructuur;
  • 11. het creëren van voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit in samenhang met het creëren van betrouwbaarheid van (inter)regionale netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen door de lucht en over weg, spoor en water evenals de verknoping met de (inter)nationale netwerken;
  • 12. de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschaptypen;
  • 13. het verbinden van stad en land door het verweven van de gebruiksfuncties, landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie;
  • 14. sport- en cultuurparticipatie en de infrastructuur die hiervoor nodig is;

Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over het gemeentelijke ruimtelijke plan indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt.

2.3.2 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De provincie is verplicht vanuit de AMVB Ruimte (deze is nog niet in werking getreden) - een verordening voor erin opgesomde thema's te hanteren. De AMVB Ruimte bevat geen nieuw rijksbeleid, het is een 'beleidsneutrale' vertaling van de Nota Ruimte. Naast de vertaling van het rijks belang beschrijft de POV de provinciale belangen waarover de provincie duidelijkheid wil geven en of wil verankeren in op gemeentelijk niveau, middels overleg of anderszins.
De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd: kernkwaliteiten, SER ladder en milieu- en leefomgeving. Elk van de drie elementen is terug te vinden in de bepalingen van de verordening. Waarbij deze elementen een rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend Drenthe). Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden.Bij het opstellen van de cultuurhistorische hoofdstructuur beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas is gezocht naar een samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden. Aan de hand van deze structuren is de provincie opgedeeld in 10 deelgebieden. Emmen behoord tot deelgebied Emmen en haar Venen. De ambities behorende bij dit deelgebied richten zich op het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug. Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. De belangrijkste opgave voor de Hondsrug is het ontwikkelen van een integraal gebiedsperspectief om de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkplek en toeristische trekker te waarborgen voor de toekomst.

2.4 Conclusie

De conclusie van de in dit bestemmingsplan Emmen, Bargermeer Oosterwijk OZ (groothandel in schroot) beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan in niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid.

Het vestigen van een groothandel in schroot op een groot bedrijventerrein is in overeenstemming met het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het bevordert het concentreren van bedrijven op regionale bedrijventerreinen, met voordelen op het gebied van ruimtegebruik, milieubeheer, het profiteren van elkaars nabijheid en het ontzien van het landelijk gebied.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie en monumenten

3.1.1 Algemeen

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in bestemmingsplannen vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een bestemmingsplan nadrukkelijk rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden. Uit de verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan dient de zorg voor de genoemde archeologische waarden te blijken.
In het kader van de Monumentenwet en de Culturele Alliantie tussen de gemeente Emmen en de provincie Drenthe heeft de gemeente Emmen eigen archeologiebeleid opgesteld, vastgesteld door de raad op 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport. Dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. Deze beleidskeuzes zijn verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan door geen dubbelbestemming Waarde- archeologie op de verbeelding op te nemen aangezien het plangebied geen waarde of verwachting heeft. Met deze vertaling wordt op eenvoudige wijze in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Binnen een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" is een onderverdeling gemaakt in 4 dubbelbestemmingen. Per dubbelbestemming zijn planregels opgenomen voor de te bouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor ontheffing is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en is vertaald naar oppervlakten en dieptes. Bij overschrijding van de gestelde vrijstellingseisen bij ruimtelijke ontwikkelingen betekent dit dat de aanwezige waarde of verwachting moet worden onderzocht. In het onderhavige bestemmingsplan is geen sprake van een dubbelbestemmingen Waarde- Archeologie. In Bijlage 2 Samenvatting archeologie is een samenvatting van het beleid van de gemeente Emmen te lezen.

3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Emmen. Op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Emmen heeft het plangebied geen waarde of archeologische verwachting.

3.1.2.1 Archeologische monumenten

Binnen het plangebied liggen geen archeologisch monumenten. Ook ligt 50 meter buiten het plangebied geen archeologisch monument.

3.1.3 Monumenten

Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.

Richtinggevend is hiervoor de redengevende omschrijving van het monument. Naast de toetsing aan het monumentenbeleid dat gericht is op het behouden van de historische kenmerken van het monument wordt het bouwplan voor wat betreft de welstandsaspecten getoetst aan de onderstaande criteria:

  • toevoegingen aan, op of bij monumenten worden op herkenbare wijze vormgegeven. Hierbij vormen de historische stijlkenmerken van het monument de inspiratiebron;
  • er is aandacht voor zorgvuldige detaillering en materiaalkeuze.

Het plangebied kent geen monumenten.

3.1.4 Conclusie

Op de Archeologische Beleidskaart Emmen heeft het plangebied geen waarde of verwachting. De bovenste laag van het grootste deel van de locatie is met een dikte van circa 2 meter uitgegraven en afgevoerd. Nader archeologisch onderzoek is hierdoor ook niet zinvol.

3.2 Ecologie

3.2.1 Algemeen

De Flora- en faunawet (Stb. 1998, 402) is op 1 april 2002 in werking is getreden. Deze wet bundelt onder meer de bepalingen over soortenbescherming die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen, namelijk de Vogelwet 1936, de Jachtwet, (de oude) Natuurbeschermingswet, de Nuttige Dierenwet 1914 en de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van circa 500 plant- en diersoorten. Het gaat hierbij om alle inheemse zoogdieren (uitgezonderd bruine rat, zwarte rat en huismuis), alle inheemse vogelsoorten, alle amfibieën en reptielen, een aantal vissen en enkele bij AMvB (Stb. 523, 2000) speciaal aangewezen plant- en diersoorten. Uitgangspunt van de wet is het ‘nee, tenzij’- beginsel. Slechts voor een beperkt aantal handelingen kan op basis van artikel 75 van de Flora- en faunawet ontheffing worden verleend van de verboden uit artikel 8 t/m 18 van de wet (voor zover hiervoor niet reeds op basis van een ander artikel vrijstelling of ontheffing kan worden verleend). Voorwaarde daarbij is dat met de voorgenomen activiteit geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Kort gezegd worden de onder de Flora- en faunawet beschermde plant- en diersoorten in drie categorieën opgedeeld, met elk een ander regime wat betreft ontheffingen:

  • 1. algemene soorten (FF1);
  • 2. overige soorten (FF2);
  • 3. streng beschermde soorten (FF3).


De categorie ‘algemene soorten’ –zoals mol en konijn - is voor de meeste activiteiten vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag.
De categorie ‘overige soorten’ is eveneens voor de meeste activiteiten vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) goedgekeurde gedragscode. In zo'n code geeft een sector zelf aan welke gedragslijnen men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld: altijd eerst inventariseren waar de soorten precies voorkomen en daar met de werkzaamheden rekening mee houden, bijvoorbeeld door een hol af te schermen of de standplaats van planten aan te geven. Voor ingrepen waarvoor geen goedgekeurde gedragscode bestaat, moet ten aanzien van verblijfplaatsen van beschermde soorten uit de categorie ‘overige soorten’, een ontheffing worden aangevraagd. Daarbij kan worden volstaan met een zogenaamde lichte toetsing. Dat houdt in dat de voorgenomen maatregelen ‘geen afbreuk doen aan gunstige staat van instandhouding van de soort’.
De categorie ‘streng beschermde soorten’ omvat de soorten die worden genoemd in bijlage 4 van de Habitatrichtlijn of bijlage 1 van AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet. Voor de categorie ‘streng beschermde soorten’ wordt slechts in een beperkt aantal situaties een vrijstelling verleend. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten.

Ten aanzien van de gebiedsbescherming is met name de op 1 oktober 2005 in werking getreden Natuurbeschermingswet van belang. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: Beschermde Natuurmonumenten.
Voor de door de wet beschermde gebieden geldt een onderzoeks/ vergunningplicht voor het uitvoeren van activiteiten. Ten aanzien van activiteiten in een beschermd natuurgebied en/of buiten het beschermde natuurgebied in de omgeving van deze gebieden, dient te worden beoordeeld of deze activiteiten ''significant negatieve effecten'' kunnen veroorzaken. Een bestemmingsplan mag zonder zorgvuldige toetsing geen activiteiten mogelijk maken die negatieve effecten kunnen hebben op deze beschermde natuurgebieden.

Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS heeft als doel natuurgebieden te vergroten en te verbinden. Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het ''nee-tenzij principe'', hetgeen betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. Indien vernietiging of verstoring van de EHS plaats vindt, dient ten allen tijde compensatie plaats te vinden.
Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. De initiatiefnemer is daarvoor zelf verantwoordelijk.
Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat verlening van ontheffing op grond van artikel 75 van de FFW.
Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat verlening van ontheffing op grond van artikel 75 van de FFW.

3.2.2 Natuurwaarden in het plangebied

De percelen binnen het plangebied zijn vrij van begroeiing. Langs het kanaal staan nog populieren die van belang kunnen zijn voor vleermuizen en roofvogels. Er is nog een klein moerasgedeelte aanwezig van ongeveer 10 m². Hierin is op dit moment (januari 2014) geen vegetatie aanwezig. In het voorjaar zal volledigheidshalve nog een onderzoek worden verricht. Echter, de kans op de aanwezigheid van beschermde soorten is zeer klein.

3.2.3 Verkennend ecologisch onderzoek oktober 2013

Op grond van het verkennend ecologisch onderzoek (Bijlage 4 Eindrapportage ecologie oktober 2013)is gebleken dat er een kans is op het voorkomen van zonnedauw (Drosera rotundifolia), zwaar beschermde vleermuizen en mogelijk roofvogels met vaste rust- en verblijplaatsen. Van zonnedauw zijn ook enkele planten aangetroffen gedurende het verkennend veldonderzoek. Op grond hiervan is aanbevolen deze soort(groep)en door middel van een gerichte veldinventarisatie te inventariseren. Na afronding van deze inventarisatie kan worden bepaald of verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden en hoe hiermee moet worden omgegaan.

3.2.4 Aanvullend ecologisch onderzoek juli 2014

Naar aanleiding van het vermoeden van de aanwezigheid van diverse beschermde soorten is, is een gericht veldonderzoek (Bijlage 5 Eindrapportage ecologie juli 2014) uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde planten (zonnedauw), vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen. Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat in het gebied de gewone dwergvleermuis foerageert. Dit foerageren zal niet niet worden beïnvloed als gevolg van de functiewijziging. Het ontbreekt aan vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen. Zonnedauw is niet (meer) aangetroffen. Er zijn daarnaast algemene broedvogels vastgesteld. Door het werk te starten buiten het broedseizoen of op een manier dat vogels niet tot broeden komen, kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde soorten uitgesloten; de realisatie en uitvoering van het plan is niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.

3.2.5 Conclusie

De kans op de aanwezigheid van beschermde flora en fauna in het plangebied is erg klein: aanvullende maatregelen hoeven niet te worden genomen. Overigens geldt voor alle bouwactiviteiten er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden waardoor:

  • Planning aanvang werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • Een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

3.3 Fysieke veiligheid

3.3.1 Algemeen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in oktober 2004 van kracht werd, en eveneens de wijziging van dit besluit op onderdelen, dat op februari 2009 van kracht werd verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden.
Voor het vaststellen van het besluit dient het bestuur van de Veiligheidsregio Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het Bevi dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi) Hierin zijn onder andere de LPG-afstanden (Plaatsgebonden Risicocontouren) opgenomen.
Naast het Bevi is er ook de "Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen, 2006", de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (vervalt zodra het Btev is vastgesteld) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De Nota geeft de beleidsuitgangspunten weer voor het op te stellen Besluit transportroutes externe veiligheid welke wettelijk verankerd is om veiligheidszones om wegen, vaarwegen en spoor uit te zetten. De nota sluit grotendeels aan op het Bevi waarin het beleid over de afweging van de veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving uiteengezet wordt.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt o.a. welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Van belang bij Buisleidingen is ook de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten, WION, ook wel 'Grondroerdersregeling' (afspraken over graven), die per 1 juli 2010 officieel in werking is getreden. Alle gegevens over hogedruk aardgasleidingen binnen de gemeente kunnen op de provinciale risicokaart worden gevonden.
VROM heeft het Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen gepubliceerd, waarin praktische informatie en voorbeelden staan hoe buisleidingen in bestemmingsplannen opgenomen kunnen worden. Het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen dient als handleiding voor teksten in nieuwe bestemmingsplannen.

Naast het feit dat vanuit de Rijksoverheid risiconormen zijn gesteld, laat de wet- en regelgeving ook ruimte aan de gemeenten over om een eigen veiligheidsvisie te formuleren. In specifieke zin heeft de
gemeente de vrijheid en verplichting om binnen kaders voor de bescherming van groepen burgers een eigen visie op te stellen. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt. In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en het Steunpunt externe Veiligheid Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau, en van (de bestemmingen in) het plangebied van het bestemmingsplan 'Emmen, Bargermeer Oosterwijk OZ (groothandel in schroot)'. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

3.3.2 Resultaten risico-inventarisatie

Voor het plangebied is een risico-inventarisatie uitgevoerd door de Grontmij (projectnummer 330758 van 29 juli 2013). Het volledige rapport is als onderdeel te vinden in Bijlage 6 Fysieke Veiligheid.

Hierbij is binnen een straal van 1 kilometer gekeken naar de volgende aspecten, die van invloed kunnen zijn op het plangebied:

  • risicovolle inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over spoor, water en weg.
3.3.3 Ligging Risicovolle objecten

Via de Risicokaart van Nederland zijn de risicovolle objecten opgevraagd. Zie onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013029-B701_0004.png"

Tabel Gegevens risicovolle objecten

Inrichting (object)   Risico   Afstand tot plangebied  
1 VDL Wientjes   Opslag vatenpark
- Risicoafstand: PR 10-6 = 135 meter
- Afstand invloedsgebied = 300 meter  
650 meter  
2 Emmen Gaszuiveringsinstallatie (GZI)   Procesinstallatie
- Risicoafstand: PR 10-6 = 270 meter

Buisleiding Nederlandse Aardolie Maatschappij
- 000303 (16 inch, 66,2 bar)
- 0003312 (20 inch, 66,2 bar)
- 000510 (18 inch, 66,2 bar)  
245 meter (contour ligt niet over plangebied heen)  
3 Agro Emmen B.V.   Groothandel in bestrijdingsmiddelen en kunstmeststoffen, opslag 4 x 10.000 kg gewasbeschermingsmiddelen
- Risicoafstand: PR 10-6 = 20 meter  
420 meter  
4 N-522-62   8,6 inch, 40 bar
- Inventarisatiegebied = 100 meter  
100 meter  
5 N-522-66   8,6 inch, 40 bar
- Inventarisatiegebied = 100 meter  
860 meter  

Binnen het inventarisatiegebied liggen drie risicovolle inrichtingen. In geen van de gevallen ligt de plaatsgebonden risicocontour of het invloedsgebied over het plan heen. Er hoeft geen nader onderzoek naar risicovolle inrichtingen uitgevoerd te worden.

3.3.4 Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Binnen het inventarisatiegebied ligt een vijftal hoge druk buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen worden gevoerd. Twee buisleidingen zijn in eigendom van de N.V. Nederlandse Gasunie en drie buisleidingen zijn in eigendom van de Nederlandse Aardolie Maatschappij. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een van deze buisleidingen. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

3.3.5 Transport van gevaarlijke stoffen over spoor, water en weg

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een spoor, waterweg of autoweg waarover gevaarlijke stoffen worden gevoerd. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

3.3.6 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Voor de inrichting van het gebied zijn de volgende zaken van belang:

  • 1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio moet een gemeente zorgen voor een openbare bluwatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Hierdoor zijn voor deze inrichting geen aanvullende voorzieningen nodig.
  • 2. Op grond van de Wet op de veiligheidsrisico (oktober 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied binnen de dekking van het WAS-stelsel gelegen is.
  • 3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten.
  • 4. Dekkingsplan brandweer Drenthe: het dekkingsplan van de Veiligheidsregio Drenthe, vastgesteld in december 2013, geeft in het kort het volgende weer: Het brandverloop verloopt tegenwoordig zo snel dat 3 zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand. Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV-organisatie. De brandweer heeft als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van niet-zelfredzame personen achter die scheiding. Gezien de opkomsttijd van Oosterwijk OZ van ca. 12 minuten, die iets minder is dan de gewenste 15 minuten en met een inzettijd van 5 minuten, is de brandweer in staat een brandscheiding van 30 minuten te houden, een brandscheiding van 20 minuten hoogstwaarschijnlijk niet. Geadviseerd wordt om de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren. Bouwkundige voorzieningen, installatietechnische voorzieningen, organisatorische voorzieningen, brandweeropkomsttijd, inventaris en de zelfredzaamheid van de aanwezigen. Een vakkenindeling met bij elkaar horende materiaalsoorten kan ook bijdragen in het bespoedigen van een inzet door de brandweer om uitbreiding te voorkomen.
3.3.7 Conclusie

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssferen van een risicovol object, hetzij een risicovolle inrichting, een hoge druk transportleiding of een andere transportas (als spoor, water of weg) waar gevaarlijke stoffen over heen worden getransporteerd. Het plan voldoet aan het gestelde in de beleidsnota externe veiligheid van de gemeente Emmen. Ook behoeft een advies op de verantwoording van het Groepsrisico niet opgevraagd te worden bij de Veiligheidsregio Drenthe aangezien er geen groepsrisico aspecten spelen. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plangebied. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

3.4 Milieu

3.4.1 Vormvrije m.e.r.

In voorliggend bestemmingsplan Emmen, Bargermeer Oosterwijk OZ (groothandel in schroot) komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

3.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn activiteiten toegestaan die vallen binnen de categorieën B, Bg en Bga en wordt een groothandel in schroot, zonder be- en verwerking, buitenopslag groter dan 1000 m², mogelijk gemaakt. Voor het bepalen welke categorieën bedrijfsactiviteiten toelaatbaar zijn wordt verwezen naar Bijlage 1 Bedrijvenlijst behorende bij de regels.

3.4.2.1 Bedrijventerrein

Buiten het plangebied is het Emmtec-terein met Bevi- bedrijven gesitueerd. Dit betreffen Vleems Food aan de Eerste Bokslootweg 8, diverse bedrijven en inrichtingen op het Emmtec Industrial & Businesspark aan de Eerste Bokslootweg 17 en een gasdrukregelstation aan de Tweede Bokslootweg 1. Het invloedsgebied van de bedrijven is zover bekend, volgens de professionele risicokaart en afstanden genoemd in het REVI, niet gelegen over het plangebied.

3.4.3 Bodem

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.
Binnen de gemeente Emmen wordt op vele manieren grond hergebruikt en toegepast. Al het hergebruik en toepassen van grond dient te worden gemeld bij de gemeente Emmen. Bij de melding dient tevens een milieuhygiënische verklaring te worden overlegd om te bepalen wat de kwaliteit van de grond is. Soms is het mogelijk om grond her te gebruiken of toe te passen zonder milieuhygiënische verklaring. De gemeente Emmen heeft hiervoor in februari 2007, op basis van de Vrijstellingsregeling grondverzet, een bodemheersplan en bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Grond afkomstig van een locatie, welke als niet verdacht wordt beschouwd van bodemverontreiniging, kan op basis van de bodemkwaliteitskaart worden hergebruikt of toegepast. De bodemkwaliteitskaart van de gemeente Emmen is maximaal 5 jaar na vaststelling geldig. Vanaf 1 juli 2008 geldt het Besluit bodemkwaliteit als nieuw beleidskader voor grond, baggerspecie en bouwstoffen. Omdat de gemeente Emmen de bodemkwaliteitskaart heeft vastgesteld blijft het mogelijk om grond her te gebruiken of toe te passen via de bodemkwaliteitskaart.

3.4.3.1 Aanleiding en doelstelling onderzoek

In opdracht van de gemeente Emmen is een verkennend milieukundig bodemonderzoek verricht op de locatie Oosterwijk OZ te Emmen. Het rapport is als Bijlage 8 Bodemonderzoek bij de toelichting opgenomen.

Het onderzoek is uitgevoerd in verband met het opstellen van een bestemmingsplan.

Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige, dan wel huidige gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Het verkennend bodemonderzoek beoogt het verkrijgen van inzicht in aard, plaats van voorkomen en concentraties van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem.

3.4.3.2 Conclusies

Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Bovengrond

  • in de bovengrond zijn plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • de bovengrond is niet verontreinigd met de onderzochte zware metalen PCB's, OCB's, PAK en minerale olie.

Ondergrond

  • in de ondergrond zijn plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen. In het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • de ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte zware metalen PCB's, OCB's, PAK en minerale olie.

Grondwater

  • het grondwater is licht verontreinigd met barium en dichloorpropaan en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, vluchtige aromaten, VOCI en minerale olie.

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) dient de hyothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel conform het gestelde in de Wet bodembescherming en beoordeling onderzoeksbureau niet noodzakelijk worden geacht.

3.4.3.3 Aanbevelingen

Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden. Dit verplichte onderzoek geldt ook voor de grond uit de aanwezige gronddepots.

3.4.4 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

3.4.4.1 Inleiding

De gemeente Emmen is voornemens om voor een terrein aan de Oosterwijk Oostzijde een bestemmingsplan vast te stellen. Op dit terrein wordt de vestiging mogelijk gemaakt van een groothandel in recyclingmaterialen (metalen). Het betreft hierbij overslag (buiten), geen be- of verwerking bijvoorbeeld in de vorm van shredderen of knippen of scheiding. De locatie ligt op het gezoneerde industrieterrein Bargermeer. Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het betreft het akoestisch onderzoek van NAA met rapportnr. 4750/NAA/jd/fw/1 van 14 augustus 2013.

3.4.4.2 Bevindingen naar aanleiding van het akoestisch onderzoek

Voor de betreffende locatie is door de gemeente Emmen een opgave gedaan van de aard van de in het plan toegelaten activiteiten: er wordt alleen een groothandel in schroot toegestaan, be- of verwerking of scheiding van schroot is hierbij niet inbegrepen. Voor de omvang van de activiteiten en de bedrijfstijden waarbinnen deze worden uitgevoerd, is door het akoestisch bureau een aanname gedaan. Er is aangehouden dat de meeste activiteiten in de dagperiode plaatsvinden. De activiteiten die plaatsvinden zijn: aanvoer en afvoer van metalen, sorteren en intern transporteren, gebruik heftrucks en werkplaats. In de avond- en nachtperiode is alleen rekening gehouden met de terugkomst en het afladen van containers respectievelijk het opladen van containers en het vertrek van enkele (drietal) vrachtauto's. Tevens is reeds met een aantal maatregelen rekening gehouden, te weten: het sorteren en handlen van het schroot (met behulp van kranen) gebeurt op voorzichtige wijze, het materieel voldoet aan de stand der techniek en wordt goed onderhouden, het terrein is voorzien van een vlakke, naadloze verharding. Voor de verschillende geluidsbronnen is uitgegaan van door het adviesbureau uitgevoerde geluidsmetingen elders en brongegevens die door andere bureaus in hun onderzoeken zijn gehanteerd (hetzij gebaseerd op metingen dan wel op aannames).

Toetsingskader

Voor een bestemmingsplan(wijziging) moet worden beoordeeld of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De Wet ruimtelijke ordening bevat voor 'goede ruimtelijke ordening' voor wat betreft de geluidhinder geen regels. Daarom is aansluiting gezocht bij de Wet geluidhinder (Wgh) en de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De locatie is gelegen op het gezoneerde industrieterrein Bargermeer. De Wet geluidhinder kent geluidsgrenswaarden voor de geluidsbelasting van vergunningplichtige inrichtingen welke op een gezoneerd industrieterrein zijn gelegen. De gezamenlijke geluidsbelasting, veroorzaakt door de inrichtingen op dit industrieterrein, mag op de zonegrens maximaal 50 dB(A) etmaalwaarde bedragen. Voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten zoals scholen en ziekenhuizen binnen de zone geldt een grenswaarde die per individueel object kan verschillen en kan variëren tussen 50 en 65 dB(A). Daarnaast is getoetst aan de voorlopige geluidsreservering die aan elke kavel is toegekend. Voor de maximale geluidsniveaus is 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode aangehouden.

De indirecte hinder van inrichtingen gelegen op een gezoneerd industrieterrein worden niet getoetst aan de voor de inrichting geldende grenswaarden. Indien dat mogelijk en nodig is, dienen middelvoorschriften te worden gesteld.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

Het LAr,LT bedraagt bij de woningen in de zone ten hoogste 44 dB(A) in de dag-, 32 dB(A) in de avond- en 22 dB(A) in de nachtperiode. Het LAr,LT in de dagperiode overschrijdt op de hoogst belaste punten (dat is bij de meest nabijgelegen woningen aan de Bladderswijk) de voorlopige reservering tot 3 dB. Daarmee is de geluidsruimte niet zonder meer inpasbaar en is voor deze inrichting - uitgaande van de gehanteerde representatieve bedrijfssituatie - geen sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het LAr,LT in de dagperiode wordt vooral bepaald door: het handlen van schroot met de kranen, het lossen van de vrachtauto's met schroot en het gebruik van de heftrucks. Voor de avond- en nachtperiode is geen sprake van een knelpunt.

Maximale geluidsniveaus

De inrichting veroorzaakt bij een representatieve bedrijfssituatie bij de woningen maximale geluidsniveaus tot 64 dB(A) in de dag- en avond- en 50 dB(A) in de nachtperiode. Er wordt voldaan aan de grenswaarden. Er is ten aanzien van de maximale geluidsniveaus sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Indirecte hinder

In deze situatie zullen de voertuigen via wegen als de Willem Schoutenstraat, de Jacob Roggeveenstraat en de Phileas Foggstraat van en naar de inrichting rijden. Daarbij worden geen woningen gepasseerd. Er is daarom geen sprake van door de inrichting veroorzaakte indirecte hinder en het stellen van middelvoorschriften hiervoor is niet nodig. Ten aanzien van indirecte hinder is dus sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Maatregelen

Bij een representatieve bedrijfssituatie wordt bij de meest nabijgelegen woningen de voorlopige reservering voor het LAr,LT in de dagperiode met 3 dB overschreden. Om deze overschrijding ongedaan te maken, zijn twee ten minste twee opties mogelijk:

  • een vermindering van de omvang van de activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie met 50% óf
  • het plaatsen van een afscherming.

In het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met een aarden wal met een hoogte van 5 m langs de zuidwestelijke terreingrens. De ligging van de aarden wal is weergegeven in bijlage 4 blad 6 van de akoestische rapportage. Uit de berekeningen blijkt dat het LAr,LT met een dergelijke maatregel kan worden beperkt tot de voorlopige reservering (of minder). De uiteindelijk benodigde lengte en hoogte van de afscherming is afhankelijk van:

  • de omvang van de activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie;
  • of er een scherm of een wal wordt toegepast;
  • de afstand van de afscherming tot de activiteiten (hoe korter de afstand, hoe beperkter de hoogte zal kunnen blijven, maar wellicht zal de afscherming hoger moeten zijn dan de opslaghoogte).

3.4.4.3 Conclusie

De geluidsbelasting vanwege een nieuw te vestigen groothandel in schroot aan de Oosterwijk Oostzijde past - uitgaande van de in dit rapport aangenomen en gehanteerde representatieve bedrijfssituatie - niet zonder meer binnen de reservering voor de geluidsruimte (geluidsbelasting die in het zonebeheer van het industrieterrein Bargermeer voorlopig voor de kavel wordt aangehouden). Een schrootgroothandel is wel mogelijk indien:

  • de omvang van de activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie kleiner is dan in dit rapport is aangehouden en/of
  • zuidwestelijk van de activiteiten een afscherming in de vorm van een scherm of een aarden wal wordt gerealiseerd. De benodigde hoogte van de afscherming is afhankelijk van de omvang van de activiteiten en van de afstand tot de activiteiten. De afscherming zal wellicht hoger moeten zijn dan de opslaghoogte.

De maximale geluidsniveaus LAmax die de inrichting veroorzaakt, zullen niet hoger zijn dan de grenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) in achtereenvolgens de dag-, avond- en nachtperiode. Daarmee is wat betreft het maximale geluidsniveau sprake van een goede ruimtelijke ordening. De routing van het verkeer naar en vanaf deze locatie over de openbare weg is zodanig dat de inrichting geen indirecte geluidhinder bij woningen zal veroorzaken. Daarmee is ook ten aanzien van de indirecte hinder sprake van een goede ruimtelijke ordening.

3.4.5 Lucht

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
3.4.5.1 Uitgangspunten

De groothandel voorziet enkel in op- en overslag. Met extra emissies anders dan die ten gevolge van wegverkeer wordt geen rekening gehouden. De concentraties NO2 en PM10 zijn berekend voor de referentiesituatie en plansituatie in het toetsjaar 2020. Het verschil in concentratie tussen de twee situaties wordt getoetst aan de NIBM-norm. Voor bepaling van de concentraties is gebruik gemaakt van de meest recente versie van het rekenprogramma Geomilieu (versie 2.21). Er is getoetst op een afstand van 10 meter van de weg. Het Luchtkwaliteitsonderzoek is opgenomen bij de toelichting als Bijlage 10 Luchtkwaliteit.

3.4.5.2 Resultaten

Uit de berekeningen blijkt het volgende:

  • De toename van de concentratie NO2 is maximaal 0,31 µg/m3 (ter hoogte van de T-splitsing Olivier van Noortstraat/Willem Schoutenstraat);
  • De toename van de concentratie PM10 is maximaal 0,04 µg/m3 (ter hoogte van de T-splitsing Olivier van Noortstraat/Willem Schoutenstraat).
3.4.5.3 Conclusie

De maximale planbijdrage van de concentratie NO2 en PM10 ligt ver onder de 1,2 µg/m3 en draagt dus 'niet in betekenende mate' bij. Op het gebied van de luchtkwaliteit is er geen belemmering.

3.5 Waterparagraaf

3.5.1 Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water vormt de basis voor de waterstrategie van de Europese Unie. Alle typen en bestemmingen van water vallen onder Europese regelgevingen, met als doel het duurzame en het geïntegreerde beheer van de Europese en daarmee ook van de Nederlandse wateren te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water heeft de volgende doelstellingen:

  • het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van de aquatische ecosystemen;
  • het bevorderen van het duurzaam gebruik van water op basis van de bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • zorgen dat de gepaste hoeveelheid water beschikbaar is waar en wanneer dit nodig is.

Voor het duurzaam en geïntegreerd gebruik en beheer van het water zijn in de kaderrichtlijn enkele vertrekpunten vastgesteld. Zo worden alle Europese wateren krachtens de richtlijn beschermd, wordt een resultaatsverplichting opgelegd om de doelstelling 'goede watertoestand' te behalen en moet ter ondersteuning daarvan de wetgeving worden gestroomlijnd. Ten aanzien van beleidsvorming moet de burger nauwer bij het waterbeheer worden betrokken.

Het uiteindelijke doel van de Europese Kaderrichtlijn Water is het vergroten van de kwaliteit van waterecosystemen in de lidstaten van de Europese Unie. Binnen het Waterschap Velt en Vecht zijn vier verschillende watertypen te onderscheiden. Het Schoonebeekerdiep wordt tot de zandbeken gerekend, hoewel het van oorsprong een veenbeek is. Deze aanduiding betekent wel een blijvend slechtere waterkwaliteit, waardoor de ecologische doelen lager liggen dan voor zandbeken.

3.5.2 Nationaal bestuursakkoord Water

In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten tussen het Rijk, de provincies, de Unie van Waterschappen, het interprovinciaal overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Met dit akkoord hebben de overheden vastgelegd op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdpad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken.

In 2007 is het NBW geactualiseerd. Nieuwe klimaatscenario's, stedelijke wateropgaven, ruimtelijke doorvertaling, financiering en uitvoering vragen nadere afspraken. Bovendien is het accent in de loop van de jaren verschoven van planvorming naar uitvoering.

Het vertrekpunt voor het NBW-actueel is dat als Nederland leeft met water, het water ook meer ruimte moet krijgen. Nederland zal dus moeten investeren in de waterhuishouding. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten worden ingezet om de wateropgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe de partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.

Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen.

Specifiek betekent dat voor regionale watersystemen dat in 2015 de wateroverlast uit oppervlaktewater door de waterschappen is aangepakt met een adequaat maatregelenpakket, uitgaande van het principe vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast is voor de waterkwaliteit het NBW-doel om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde te hebben en daarna op orde te houden.

3.5.3 Lokaal bestuursakkoord Water

De uitgangspunten van het Nationaal bestuursakkoord Water zijn door het Waterschap Velt en Vecht en de gemeente Emmen bekrachtigd in het Lokaal bestuursakkoord Water. In dit akkoord is vastgelegd op welke wijze de wateropgave van het Waterschap Velt en Vecht zal worden opgelost en worden verdeeld over de gemeenten.

De wateropgave voor het Waterschap Velt en Vecht is bepaald op 12.000.000 m3 water. Ongeveer 1.000.000 m3 van deze opgave is de stedelijke wateropgave, voor het overige deel moeten bergingsmogelijkheden worden gevonden in het landelijk gebied. Er is gekozen om de waterberging in het landelijk gebied op vier manieren vorm te geven:

  • Vasthouden in sloten en kanalen; door het verbreden en minder diep maken van sloten wordt water minder snel afgevoerd.
  • Vasthouden in lagergelegen gebieden; doordat deze gebieden van nature natter zijn, lenen deze gebieden zich beter voor natuur dan landbouw. Dergelijke gebieden kunnen worden ingezet om water vast te houden.
  • Vasthouden in beekdalen; de tegenwoordig veelvuldig gekanaliseerde beeklopen krijgen hun natuurlijke, meanderende verloop terug in een bredere bedding, zodat meer water kan worden vastgehouden in het beekdal.
  • Noodberging; omdat het verbeterde watersysteem niet op alle noodsituaties in kan spelen, wordt ruimte gereserveerd voor noodberging, die wordt benut om te hoge waterpeilen te laten zakken.

De herinrichting van het Schoonebeekerdiep is een van de maatregelen om te totale waterbergingsopgave vorm te kunnen geven. Met de herinrichting wordt in een extra waterberging van 800.000 m3 voorzien.

3.5.4 Waterbeheerplan 2010- 2015

De waterschappen Rijn - Oost (Groot Salland, Reest en Wieden, Regge en Dinkel, Rijn en IJssel en Velt en Vecht) hebben een deels gelijk Waterbeheerplan opgesteld. De opdracht van de waterschappen in Rijn - Oost is te zorgen voor voldoende schoon water en voor veilig wonen en werken.

Met het oog op het veranderende klimaat is het verder ontwikkelen van de veiligheid in het watersysteem een belangrijke opgave voor de waterschappen. In stedelijke en landelijke gebieden wordt het water steeds meer ruimte gegeven, waarbij zoveel mogelijk kansen worden benut om wateropgaven te combineren met plannen en initiatieven voor landbouw, natuur en recreatie.

Daarbij wordt flexibel omgegaan met de eventuele planning zodat er maximaal maatschappelijk rendement komt. Veel projecten zullen in hoge mate interactief met burgers en maatschappelijke organisaties worden uitgevoerd.

Met de herinrichting van het Schoonebeekerdiep geeft het waterschap uitvoering aan vorengenoemde uitgangspunten. Na een intensief traject met betrokkenen is een plan op hoofdlijnen ontwikkeld. Daar waar mogelijk zijn ook de doelen van anderen (gemeente, grondeigenaren etcetera) meegenomen.

Als onderdeel van het waterbeheerplan is een uitvoeringsparagraaf opgesteld. De nodige maatregelen zullen gefaseerd worden uitgevoerd, waarbij de aan de Kaderrichtlijn Water gerelateerde maatregelen bijzondere aandacht vragen, omdat hieraan een resultaatsverplichting is gekoppeld. Voor het Schoonebeekerdiep betekenen deze maatregelen in ieder geval de aanleg en onderhoud van natuurvriendelijke oevers.

Voor andere maatregelen, bijvoorbeeld in het kader van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) geldt een inspanningsverplichting. Het Schoonebeekerdiep is vanuit de WB21-maatregelen aangemerkt als waterbergingsgebied voor 800.000 m3.

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Bargermeer Oosterwijk OZ (groothandel in schroot) is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

3.5.5 Gebiedsspecifieke kenmerken

Bestemmingsplan Emmen, Bargermeer Oosterwijk OZ (groothandel in schroot) ligt in het stroomgebied Boerwijk en valt onder het beheersgebied van het waterschap Velt en Vecht. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van waterschap Velt en Vecht en in het waterplan van de gemeente Emmen.

3.5.6 Hydrologische situatie plangebied
3.5.6.1 Huidige situatie

De locatie bevindt zich in het beheergebied van waterschap Vechtstromen. Het beheergebied is onderverdeeld in verschillende stroomgebieden en peilgebieden. De locatie bevindt zich in het stroomgebied Boerwijk. In de (hoofd)watergang aan de westzijde van de locatie wordt een winter- en zomerpeil nagestreefd van NAP 17,70 m. In de (hoofd)watergang langs de Oosterwijk o.z. wordt een winter- en zomerpeil nagestreefd van respectievelijk NAP 16,50 m en NAP 17,00 m. Binnen het plangebied bevindt zich tevens een duiker van het waterschap (KP TNW00013). Deze duiker dient voor de afwatering van het plangebied aan de oostzijde van het plangebied. Via de (hoofd)watergang stroomt het gebied af richting het Bargermeer Kanaal. In onderstaande figuur is de huidige waterhuishoudkundige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013029-B701_0005.png"

3.5.6.2 Bodem en hydrologie

De locatie is gesitueerd in een lager gelegen gebied dat is ingesloten tussen twee hoger gelegen ruggen in het landschap. Het lager gelegen gebied is een voormalig beekdal en kenmerkt zich door het voorkomen van veengebieden. Op de locatie kan de bodem daarom worden getypeerd als een veengrond met een veenkoloniaal dek. Het veen zorgt ervoor dat het grondwater niet makkelijk kan wegzijgen naar het onderliggende zandpakket. De bodem wordt gekenmerkt door grondwatertrap IIIb. Dit houdt in dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) voorkomt tussen 25-40 cm beneden maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) tussen 80-120 cm beneden maaiveld. In en rondom het plangebied heerst een kwelsituatie. Op basis van het voorkomen van een slecht doorlatende bodem, in combinatie met het voorkomen van hoge grondwaterstanden en de heersende kwelsituatie, kan worden geconcludeerd dat infiltratie van afgekoppeld hemelwater hier niet zinvol mogelijk is.

3.5.6.3 Toekomstige situatie

Op de locatie zal een groothandel in schroot worden gevestigd. Omdat de huidige bestemming onbebouwd blijft, zal de toename in verhard oppervlak ten opzicht van de huidige situatie niet toenemen. In het verleden zijn tevens voor het toenmalige bestemmingsplan Bedrijventerrein Bargermeer afspraken gemaakt tussen de gemeente en het waterschap die inhouden dat compenserende maatregelen voor de toename van de verharding voor dit plan niet nodig zijn. Er worden enkele sloten in het perceel gedempt. Voor het borgen van de afwatering van de bestaande gebouwen ten noorden van het perceel (aan de Willem Schoutenstraat) zal de bestaande sloot ten noorden van het bosperceel worden verlengd naar de hoofdwatergang langs de Olivier van Noortstraat.

3.5.7 Uitgangspunten en randvoorwaarden

In dit hoofdstuk worden de hydrologische uitgangspunten en randvoorwaarden voor de realisatie van de groothandel in schroot op het industrieterrein Bargermeer beschreven. Bij de totstandkoming van de uitgangspunten en randvoorwaarden is gebruik gemaakt van informatie van het waterschap Velt en Vecht en gemeente Emmen. Daarnaast is gebruik gemaakt van de handreiking watertoets 3.

3.5.7.1 Veiligheid

Ten aanzien van veiligheid zijn door het waterschap Velt en Vecht geen aspecten benoemd waarmee rekening dient te worden gehouden in het plan.

3.5.7.2 (Grond)wateroverlast

Wateroverlast en schade in gebouwen wordt voorkomen door, bij het bouwplan, een vloerpeil te hanteren dat tenminste van 30 centimeter boven de weg ligt. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 70 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld/onderkant vloer. Als de GHG ter plaatse niet bekend is, kan deze in veel gevallen worden bepaald door bij een boorproef, de bodemmonsters op kleurverschillen te beoordelen. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Voor ruimtes beneden het maaiveld (kelders en parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

3.5.7.3 Riolering en berging

Hoewel het verhard oppervlak toeneemt is destijds tevens in het kader van het toenmalige bestemmingsplan Bedrijventerrein Bargermeer afgesproken dat er geen compenserende maatregelen nodig zijn. De afwatering van de bestaande gebouwen ten noorden van het perceel dienen te worden gewaarborgd. Tussen het perceel en de bestaande bebouwing is ruimte om de bestaande watergang te verlengen en aan te sluiten op de hoofdwatergang aan de Olivier van Noortstraat.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het bovengronds afkoppelen en infiltreren in de bodem voorkeursbeleid. Omdat infiltratie op de locatie niet zinvol is wordt hier de voorkeur gegeven om hemelwater via een bodempassage te lozen op het oppervlaktewater. Afvalwater van eventueel op te richten gebouwen wordt geloosd op het aanwezige gemengde stelsel.

3.5.7.4 Waterkwaliteit

Verontreinigde stoffen hebben een negatieve invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater. Als hiervan sprake is, betekent het dat er waarschijnlijk maatregelen moeten worden genomen. Hierdoor wordt voorkomen dat de vervuilende stoffen in het milieu terechtkomen. Er worden geen uitlogende materialen gebruikt, waardoor het oppervlaktewater kan worden belast. Wat schoon is, moet schoon blijven. Verontreinigd erfspoelwater wordt niet rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd maar via een bodempassage.

3.5.7.5 Volksgezondheid

Ten aanzien van veiligheid zijn door het waterschap Vechtstromen geen aspecten benoemd waarmee rekening dient te worden gehouden in het plan.

3.5.7.6 Beheer en onderhoud

De functie van de hoofdwatergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de kern- en beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Vexhtstromen beschreven. Met betrekking tot deze hoofdwatergang(en) gelden de binnen de Keur van het Waterschap Vechtstromen opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Werkzaamheden binnen de kern- en beschermingszone zijn ontheffingplichtig. Ten behoeve van het beheer en onderhoud gelden langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Voor de realisatie van een nieuw te graven watergang met aansluiting op de hoofdwatergang aan de Olivier van Noortstraat dient ontheffing in het kader van de Keur te worden aangebracht middels een watervergunning.

3.5.7.7 Vergunningen

Voor werkzaamheden aan, op of in waterhuishoudkundige objecten als watergangen en kunstwerken, zoals de duiker KP TNW00013 binnen het plangebied, dient in het kader van de keur een watervergunning aangevraagd te worden. In het kader van het activiteitenbesluit dienen afspraken te worden gemaakt over de behandeling van erfspoelwater.

3.5.8 Advies en juridische vertaling

Waterschap Vechtstromen is in het kader van de watertoets op 11 juli 2013 geïnformeerd via de Digitale Watertoets en is gevraagd naar haar uitgangspunten en wensen. Op 26 september 2013 heeft het waterschap op de concept waterparagraaf gereageerd. Op 21 juli 2014 is in een mondeling overleg de waterparagraaf geactualiseerd. Op basis van deze reactie is voorliggende definitieve waterparagraaf tot stand gekomen. Waterschap Vechtstromen stemt in met de voorgenomen realisatie, mits bij de uitwerking van het plan rekening wordt gehouden met bovenstaande voorwaarden. Het waterschap wenst tevens betrokken te blijven bij de verdere uitwerking van het plan. Met name als wordt afgeweken van bovenstaande uitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige structuur

4.1 Ontstaansgeschiedenis

Het bedrijventerrein Bargermeer is een van de grootste bedrijventerreinen van Noord-Nederland en een van de belangrijkste economische dragers van de gemeente Emmen. Het is in de jaren zestig van de vorige eeuw in ontwikkeling genomen. Het bedrijventerrein bevat een sterke menging van bedrijfsfuncties (zware, middelzware en lichte industrie, ambachtelijke bedrijvigheid, grootschalige handel en dienstverlenende bedrijven). Het terrein ligt op korte afstand van het centrum van Emmen en de woonwijken Angelslo en Bargeres.

De oppervlakte van het bedrijventerrein Bargermeer bedraagt 646 ha. Er is ruimte voor vele soorten van bedrijvigheid. Het bedrijventerrein bestaat uit Bargermeer-Noord en Bargermeer-Zuid, van elkaar gescheiden door de N931, de Rondweg. Er zijn circa 400 bedrijven gevestigd. Het terrein kent een groot aantal middelgrote en kleine bedrijven uit de sectoren industrie, transport en distributie en diensten. Naast deze bedrijven is er een aantal grotere bedrijven gehuisvest zoals Honeywell, Draka, AAF, DSM, Teijin Twaron en Colbond. In totaal zijn er circa 12.000 mensen werkzaam op het bedrijventerrein Bargermeer.

Bargermeer-Noord ligt tussen het Oranjekanaal, de Dordsestraat en de Rondweg. Het terrein biedt plaats aan een groot aantal zeer uiteenlopende bedrijven, zowel in omvang als in actviteiten. Het terrein is geschikt voor bedrijven tot en met milieucategorie 6.

Bargermeer-Zuid is een veelzijdig terrein. Met zijn ligging tussen de Rondweg, de weg Emmen-Klazienaveen (N862) en vlakbij de A37 is de bereikbaarheid goed. De centrale verkeersader over het terrein is de Phileas Foggstraat, waar zowel het autoverkeer als fietsers een veilige route hebben.

Het bedrijventerrein voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd voor een modern bedrijventerrein. Om tot een duurzame herstructurering te komen, is in 2002, in samenwerking met de gemeente en provincie, het masterplan Bahco (Bargermeer Herstructureren en Collectief Ondernemen) opgesteld. Dit masterplan is de basis voor de fysieke aanpassingen van de infrastructuur. Het programma heeft een doorlooptijd tot 2020. Bahco is een samenwerking tussen de gemeente Emmen en het gevestigde bedrijfsleven. Verder zijn de provincie Drenthe en het Rijk bij Bargermeer betrokken. Gewerkt wordt aan projecten die de verbetering van de infrastructuur, duurzaamheid en de ruimtelijke kwaliteit ten doel hebben. De Emmer politiek heeft hiermee op 15 januari 2010 ingestemd.

Op het bedrijventerrein Bargermeer is een actief parkmanagement opgepakt door de Vereniging Parkmanagement Bargermeer (VPB). Deze vereniging telt ruim 100 leden. De locatie van het toekomstige recyclingbedrijf Grond- en Milieuservice Emmen ligt aan de Oosterwijk OZ..

Hoofdstuk 5 Beschrijving ontwikkeling

5.1 Inleiding

Het plangebied zal naast de bestaande mogelijkheden uit de vigerende beheersverordening tevens gebruikt mogen worden voor op- en overslag van schroot, zonder be- en verwerking, buitenopslag groter dan 1000 m². Deze activiteiten vallen onder de in de handreiking Bedrijven en Milieuzonering aangeduide "Groothandel in Schroot, buitenopslag > 1.000 m². Deze terminologie zal ook in de regels worden opgenomen.

5.2 Beschrijving van de huidige situatie

Het plangebied bestond voorheen uit twee delen, gescheiden door een schouwsloot. Deze watergang is gedempt en vervangen door een duiker. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 31.000 m² en wordt begrensd door de Oosterwijk OZ aan de zuidwestzijde, de Olivier van Noortstraat aan de noordwestzijde en de bedrijven langs de Willem Schoutenstraat aan de noordoostzijde. De gronden liggen op dit moment braak.

5.3 Beschrijving van de nieuwe situatie

Op het terrein wordt de vestiging mogelijk gemaakt van een groothandel in metalen. Het betreft hierbij buitenopslag (geen be- of verwerking zoals bijvoorbeeld het shredderen of knippen van de metalen) groter dan 1000 m². De locatie is uitsluitend bereikbaar via de Oosterwijk OZ. Behalve de vestiging van een groothandel in schroot blijven de huidige bestemmingsmogelijkheden uit de beheersverordening ook van toepassing. In Bijlage 1 Bedrijvenlijst behorende bij de regels staan deze mogelijkheden benoemd (per bestemming B en Bg). Aan- en afvoer van verkeer zal uitsluitend geschieden via de Oosterwijk OZ.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting op het bestemmingsplan

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzen te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008" van het ministerie van VROM.
Door dit ontwikkelplan komt de beheersverordening "Emmen, Bargermeer industrie- en bedrijventerrein" deels te vervallen.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Dit heeft geleid tot een tot een bestemmingsplan met 9 artikelen.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.


Bouwregels

In een aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel, die is vastgelegd door middel van de aanduiding 'gevellijn'. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Daarnaast is per bestemming de maximale bouw- en/of goothoogte aangegeven. Waar het wenselijk is om het huidige bebouwingsbeeld in stand te houden zijn tevens aanduidingen opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken.

Flexibiliteit

Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Culthuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

Bedrijvenlijst
In een aantal van de regels van dit bestemmingsplan wordt verwezen naar een Bedrijvenlijst. Hierin zijn de toegestane vormen van bedrijvigheid in het plangebied opgenomen. Deze staat van inrichtingen is de bedrijvenlijst die tevens behoort bij de beheersverordening 'Emmen, Bargermeer industrie- en bedrijventerrein'. De geboden mogelijkheden voor het plangebied blijven bestaan naast de vestiging van een groothandel in schroot, zonder be- en verwerking, buitenopslag groter dan 1000 m².

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

6.3.2.1 Bedrijfsdoeleinden B

Artikel 3 Bedrijf - B

De op de verbeelding met Bedrijf - B aangegeven gronden zijn bestemd voor industrieën en bedrijven die vallen binnen de categorieën B, Bg en Bga in de Bedrijvenlijst (bijlage 1 van de regels) met de daarbij behorende infrastructurele voorzieningen. Binnen deze bestemming is tevens een groothandel in schroot zonder be- en verwerking, buitenopslag groter dan 1000 m² toegestaan. Deze mogelijkheid is middels de functieaanduiding 'sb-ghsb' mogelijk gemaakt.

6.3.2.2 Bedrijfsdoeleinden Bg

Artikel 4 Bedrijf - Bg

De op de verbeelding met Bedrijf - Bg aangegeven gronden zijn bestemd voor industrieën en bedrijven die vallen binnen de categorieën Bg en Bga in de Bedrijvenlijst (bijlage 1 van de regels) met de daarbij behorende infrastructurele voorzieningen. Binnen deze bestemming is tevens een groothandel in schroot zonder be- en verwerking, buitenopslag groter dan 1000 m² toegestaan. Deze mogelijkheid is middels de functieaanduiding 'sb-ghsb' mogelijk gemaakt.

6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

In artikel 6 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

6.3.4 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 8 overgangsrecht

Het overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 9 slotregel

Artikel 9 slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Emmen, Bargermeer Oosterwijk OZ (groothandel in schroot)".

6.4 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld voor bestemmingsplannen. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Hierbij maakt de gemeente Emmen gebruik van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, daadwerkelijk wordt aangepakt. Voor wat betreft bestemmingsplannen wordt opgetreden in situaties met een uitstralend effect, een groot risico, of met belangrijke planologische consequenties. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld illegaal bouwen, bouwen bouten bouwvlak, bouwen of in gebruik hebben van een gebouw in strijd met de bestemming.
De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke betrokkenheid

7.1 Opstartbijeenkomst

Voor een goed verloop van de communicatie tussen de bewoners van het dorp Oranjedorp over het bestemmingsplan is contact gezocht met het bestuur van de erkende overleg partner Vereniging Plaatselijk Belang Oranjedorp.
Op 17 februari 2014 is tijdens een vergadering van de erkende overleg partner het doel van het bestemmingsplan uitgelegd en het concept-ontwerpbestemmingsplan gepresenteerd. Naar aanleiding van deze bijeenkomst is het concept-ontwerpbestemmingsplan niet aangepast. De vereniging Plaatselijk Belang Oranjedorp heeft wel een reactie gegeven in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro. De gemeentelijke reactie hierop is te lezen in de Nota van beantwoording welke is opgenomen bij de toelichting als Bijlage 1 Nota van Beantwoording.

7.2 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen

Het college heeft het bestemmingsplan  Emmen, Bargermeer Oosterwijk OZ (groothandel in schroot) vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

7.2.1 Overleg

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.
De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de Nota van Beantwoording behorende bij het bestemmingsplan Emmen, Bargermeer Oosterwijk OZ (groothandel in schroot).
In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota. De Nota van Beantwoording maakt deel uit van het bestemmingsplan Emmen, Bargermeer Oosterwijk OZ (groothandel in schroot)

7.3 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Tegen het bestemmingsplan Emmen, Bargermeer Oosterwijk OZ (groothandel in schroot) zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt   verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.
Bij het voorliggende bestemmingsplan  Emmen, Bargermeer Oosterwijk OZ (groothandel in schroot)  is het uitgangspunt dat bestaande bouwrechten door de gemeente worden gerespecteerd. In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe extra bouwmogelijkheden opgenomen. Binnen de bestemmingen 'Bedrijfsdoeleinden B' en 'Bedrijfsdoeleinden Bg" wordt het tevens mogelijk een groothandel in schroot te vestigen. Aan het bestemmingplan zijn behoudens het opstellen van het bestemmingsplan dan ook geen kosten verbonden. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in het geheel gedekt uit de grondexploitatie van Bargermeer.