direct naar inhoud van Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
Plan: Buitengebied, op- en afrit A37 bij Zwartemeer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2010025-0701

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

6.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
  • b. de planregels ten behoeve van het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meterĀ² mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10 meter mag bedragen;
  • c. de planregels en het in geringe mate, doch maximaal 5 meter afwijken van een bestemmingsgrens, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  • d. de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • e. de planregels ten behoeve van het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25 meter met dien verstande dat als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond.
6.2 Beperking

De toepassing van de in het eerste lid genoemde omgevingsvergunningen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.