direct naar inhoud van 3.1 Archeologie en cultuurhistorie, Grontmij Nederland B.V., 15 maart 2010
Plan: Nieuw-Dordrecht, Klazienaveensestraat 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2010024-0701

3.1 Archeologie en cultuurhistorie, Grontmij Nederland B.V., 15 maart 2010

Door de wijziging van de Monumentenwet 1988 is de gemeente sinds 1 september 2007 bevoegd gezag met betrekking tot archeologie. Uitgangspunten van de wet zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en het zogenaamde veroorzakerprincipe. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

De bodemingrepen die gepaard gaan met de geplande realisatie zullen eventueel aanwezige archeologische resten in de bodem verstoren en/of vernietigen. Derhalve dienen de archeologische waarden binnen het plangebied in kaart te worden gebracht.

Allereerst is een bureauonderzoek uitgevoerd, waarbij een specifiek verwachtingsmodel is opgesteld. Op basis van dit verwachtingsmodel is binnen het plangebied een Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen (IVO-B) uitgevoerd, waarbij de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek in het veld is getoetst. In het bureauonderzoek is ook ingegaan op het thema cultuurhistorie.

Archeologische verwachting

Op basis van de in het bureauonderzoek verzamelde gegevens kan worden gesteld dat het plangebied in het verleden een gunstige plaats was voor bewoning. Er kunnen archeologische resten worden aangetroffen vanaf het Laat-Paleolithicum.

Omdat het plangebied, vanwege de hoge ligging in het landschap (zandrug) altijd bewoonbaar is geweest, geldt een middelhoge tot hoge archeologische verwachting voor de Steentijd tot en met de Middeleeuwen. Op basis van het historische kaartmateriaal is het niet waarschijnlijk dat het plangebied in de Nieuwe Tijd, tot het begin van de 20e eeuw bewoond is geweest. De archeologische verwachting geldt voornamelijk voor de Steentijd, van het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum.

Aangezien het plangebied bebouwd en verhard is geweest is de kans aanwezig dat eventuele archeologische resten zijn verstoord.

Veldonderzoek

Uit het veldonderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied bestaat uit een verstoord, opgehoogd pakket, waaronder in de zandondergrond restanten van podzolvorming zijn waargenomen. Waarschijnlijk zijn de bodems in het plangebied te nat geweest voor permanente bewoning. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren waargenomen.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De bodem ter plekke van het plangebied is te sterk verstoord. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd.