direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijf
Plan: Nieuw-Amsterdam en Veenoord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2009020-0701

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven tot en met milieucategorie 2, zoals bedoeld in de bijgevoegde staat van inrichtingen, Bijlage 1 Staat van Inrichtingen, met uitzondering van bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar;
  • b. bedrijven in de milieucategorie 3, voor de specifiek bestemde bedrijven die respectievelijk op de plankaart met de volgende aanduidingen zijn aangeduid: - verkooppunt motorbrandstoffen met LPG (vml); - verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG (vm);
    - specifieke vorm van bedrijf autospuitinrichting (sb - autospuitinrichting); - detailhandel in brand en explosiegevaarlijke goederen (dhe) zoals bedoeld in de bijgevoegde Bijlage 1 Staat van Inrichtingen met uitzondering van risicovolle inrichtingen met een plaatsgebonden risico-contour van 10-6 / jaar, geluidszoneringsplichtige inrichtingen, zoals bedoeld in het Inrichting- en vergunningsbesluit milieubeheer, en vuurwerkbedrijven;
  • c. bedrijfswoning met bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
  • d. bedrijven met detailhandel ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";

met de daarbij behorende:

  • e. andere bouwwerken;
  • f. toegangswegen in- en uitritten;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. geluidswerende voorzieningen;
  • j. kunstwerken en waterwerken;
  • k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. indien op de verbeelding een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar is aangegeven, zijn binnen die risicocontour geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding "bebouwd oppervlak" (m²) staat per bouwvlak het maximale aantal m² aangegeven dat gebouwd mag worden, indien geen maximum is aangegeven mag het bouwvlak volledig bebouwd worden, waarbij bijgebouwen ondergeschikt dienen te zijn aan het hoofdgebouw;
  • d. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding "bouwhoogte" mag de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande bouwhoogte indien geen bouwhoogte is aangegeven;
  • e. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding "goothoogte" mag de goothoogte van het (hoofd)gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande goothoogte indien geen goothoogte op is aangegeven;
4.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" is 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • b. anders dan onder artikel 4.2.1c. mag de oppervlakte van de bedrijfswoning maximaal 150 m2 bedragen, indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan de bestaande oppervlakte van de bedrijfswoning groter is dan 150m2 mag de bestaande maatvoering gehandhaafd worden;
  • c. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding "goothoogte" mag de goothoogte van het (hoofd)gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande goothoogte indien geen goothoogte op is aangegeven;
  • d. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding "bouwhoogte" mag de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande bouwhoogte indien geen bouwhoogte is aangegeven;
4.2.3 Bijgebouwen bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen bij de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen dienen ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, waarbij het aantal m² dat gebouwd wordt als bijgebouw  niet meer mag bedragen dan het hoofdgebouw;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag maximaal 75m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  • c. bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn van het hoofdgebouw te worden opgericht, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • d. de goothoogte van een bijgebouw mag maximaal 3 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bijgebouwen binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
4.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de andere bouwwerken mag maximaal 20m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder 4.2.4a., mag ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding "luifel" 100% van het oppervlak worden bebouwd;
  • c. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat lichtmasten en vlaggemasten maximaal 5 meter mogen bedragen;
  • d. In afwijking van het bepaalde onder 4.2.4c. mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen;
  • e. Een luifel mag maximaal 1,5 meter voor de voorgevel gebouwd worden;
  • f. In afwijking van het bepaalde onder 4.2.4c, d en e. mag ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding "luifel" de bouwhoogte maximaal 8 meter bedragen;
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.2.1b. en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    • 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast indien uitbreiding van het gebouw binnen het bouwvlak niet meer mogelijk is;
    • 2. mits de afstand van het hoofdgebouw tot de zijerfscheiding minimaal 3 meter bedraagt;
    • 3. het een ondergeschikte uitbreiding van het hoofdgebouw betreft;
    • 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
  • b. artikel 4.2.3a. en b. en toestaan dat maximaal 30 meter² aan extra gebouwen mogen worden opgericht voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) uitsluitend op grond van - en vertoon van een medische indicatie;
  • c. artikel 4.2.1d. en toestaan dat de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;
  • d. artikel 4.2.1e. en toestaan dat de maximale goothoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;
  • e. artikel 4.2.3a. (niet zijnde een vrijstaand bijgebouw) en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken maximaal 150m2 mag bedragen, onder voorwaarde dat de gezamenlijke oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen niet meer bedraagt dan 1,5 maal de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  • f. artikel 4.2.4a. en toestaan dat de totale gezamenlijke oppervlakte andere bouwwerken met 10m² mag worden vergrooot;
  • g. artikel 4.2.4e. en toestaan dat een luifel maximaal 3 meter voor de voorgevel gebouwd mag worden.
4.4.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 4.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om afwijking te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, behalve als op de verbeelding de aanduiding "detaihandel" is aangegeven;
  • b. het gebruik van niet geluidsgevoelige ruimtes als geluidsgevoelige ruimte.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.1b. en toestaan dat een bedrijf milieucategorie 2 zoals op de bijgevoegde staat van inrichtingen is weergegeven danwel een bedrijf welke in aard en omvang gelijk is aan het ter plaatse van functieaanduiding aangeduide specifieke vorm van bedrijf - autospuitinrichting zich mag vestigen binnen de voor specifieke vorm van bedrijf - autospuitinrichting aangeduide gronden met uitzondering van detailhandels bedrijven, bedrijven met een risicocontour van 10-6 en geluidzoneringsplichtige inrichtingen zoals bedoeld in het Inrichting- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  • b. artikel 4.1a. en toestaan dat detailhandel van ter plaatse vervaardigde goederen, niet zijnde levensmiddelen, kleding, schoeisel, en huishoudelijke artikelen mag plaatsvinden;
4.6.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 4.6.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om afwijking te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend;

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

  • a. door het verwijderen, verkleinen of verplaatsen van de dubbelbestemming Risicocontour- Zone externe veiligheid, voor een 'specifieke bestemming' op de verbeelding, en/of het verwijderen of het wijzigen van de omschrijving van een 'specifieke bestemming' op de bij deze regels behorende 'Lijst met specifieke bestemmingen risicovolle inrichtingen Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)',
  • b. de onder artikel 4.7 a. genoemde wijzigingsbevoegdheid kan slechts worden toegepast, indien:
    • 1. uit een actualisatie / revisie / wijziging / of intrekking van de milieuvergunning o.g.v. de Wet milieubeheer blijkt:
      • bij het verwijderen van een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar; dat de risicovolle activiteiten van een risicovolle inrichting volgens het Besluit externe veiligheid (Bevi) en de Wet milieubeheer (Wm) niet meer zijn toegestaan;of
      • bij het verkleinen van een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar; dat de risicovolle activiteiten van een risicovolle inrichting volgens het Besluit externe veiligheid (Bevi) en de wet milieubeheer (Wm) zijn verminderd;
      • uit een actualisatie / revisie / wijziging / of intrekking van de milieuvergunning o.g.v. de Wet milieubeheer de noodzaak tot verplaatsing van een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar blijkt:
    • 2. voordat het wijzigingsplan wordt vastgesteld er eerst een QRA naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is uitgevoerd (dit tenzij er sprake is van een categoriale inrichting overeenkomstig het Bevi en het Revi); en
    • 3. er geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en / of geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar aanwezig zijn;
    • 4. het groepsrisico kan worden verantwoord;
  • c. door de bestemming "Bedrijf" na bedrijfsbeëindiging te wijzigen in de bestemming "Wonen";

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.