direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw-Weerdinge, Weerdingerkanaal ZZ 68
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.zaak95894-V701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het agrarisch bedrijf VOF A. & B. Timmerman, bestaande uit een gecombineerd akkerbouwbedrijf en pluimveehouderij, heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het uitbreiden en aanpassen van de pluimveestal op het perceel Weerdingerkanaal ZZ 68 te Nieuw-Weerdinge. De aanvraag heeft betrekking op de onderdelen handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, veranderen van de werking van de inrichting (revisie) en bouwen.

Het bedrijf beschikt over een milieuvergunning voor het huisvesten van 43.000 vleeskuikens. De huidige stal is echter, gezien het Vleeskuikenbesluit, te klein om 43.000 vleeskuikens te huisvesten. Het verlengen van de stal is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de dierwelzijnseisen uit het Vleeskuikenbesluit. Eveneens moet vanwege het Besluit emissiearme veehouderijen (AMvB-huisvesting) de huisvesting van de vleeskuikens in de stal worden voorzien van een emissiearm systeem. Met het verlengen van de stal (verplaatsen emissiepunt naar achteren) en het toepassen van een emissiearm systeem heeft de uitbreiding een positieve bijdrage aan de milieuhygiënische situatie in de directe omgeving.

De aanvraag is geregistreerd onder zaaknummer 95894. De bijbehorende verbeelding met de plancontour heeft het nummer NL.IMRO.0114.zaak95894-V701.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.zaak95894-V701_0001.png"

Afbeelding 1: Locatie plangebied in omgeving (rood omlijnd indicatief weergegeven)

Hoofdstuk 2 Huidige situatie, beleid en planologische regeling

2.1 Ligging en huidige situatie

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het perceel Weerdingerkanaal ZZ 68 te Nieuw-Weerdinge, kadastraal bekend als gemeente Emmen, sectie AC, nummer 679. Het perceel is gelegen aan de zuidzijde van het Weerdingerkanaal. Aan het Weerdingerkanaal is een aantal woningen en verspreid enkele agrarische bedrijven gelegen.

De aanvraag heeft betrekking op het uitbreiden en aanpassen van een vleeskuikenstal bij het gecombineerd akkerbouwbedrijf en pluimveehouderij VOF A. & B. Timmerman. De bestaande stal heeft een breedte van ca. 24 meter en een lengte van ca. 65 meter. De stal wordt verlengd met 40 meter.

In een volgende fase wil het bedrijf binnen het bestaande bouwvlak nog een opslag/ werktuigenberging realiseren. Deze is rechtstreeks passend binnen het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.zaak95894-V701_0002.png"

Afbeelding 2: Luchtfoto met locatie. Rood omlijnd het bestaande erf met bebouwing. In rose indicatief de voorgenomen uitbreiding van de stal.

2.2 Beleid en planologische regeling

2.2.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

De Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. De structuurvisie is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald, deze zijn als volgt (wanneer relevant voor het plan):

Werken:

De koers voor de landbouw is gericht op een mogelijke schaalvergroting (en bouwblokvergroting) dat plaats dient te vinden binnen de structuur van het huidige landschap.

Verder wordt aangegeven dat de belangrijkste uitgangspunten en ontwikkelingsprincipes voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen bestaan uit: Kwaliteit voor kwantiteit.

  • Centraal staat een verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit.
  • Keuze voor een duurzame inrichting van de ruimte. Wijzigingen in de ruimtelijke opbouw worden geënt op de zogenaamde lagenbenadering.
  • Rekening houden met de klimaatverandering.

In de structuurvisie wordt landbouw aangewezen als drager van het landschap. Het grondgebied van Emmen is daarbij onderverdeeld in 4 deelgebieden. Het plangebied ligt binnen Deelgebied A: de Monden. Dit noordoostelijke deel van de gemeente kent een grootschalige opzet. Het kent een sterk agrarisch karakter. De landbouw wordt zoveel mogelijk gefaciliteerd. Dit kan betekenen dat de verkaveling of bouwblokken 'vergroot' worden.

2.2.2 Bestemmingsplan

De locatie Weerdingerkanaal ZZ 68 te Nieuw-Weerdinge heeft binnen het op 30 mei 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden 1' (uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf) met een aanduiding 'specifieke vorm van agarisch - niet grondgebonden bedrijfsactiviteiten'. De uitbreiding van de bestaande stal is niet passend binnen het bouwvlak uit het bestemmingsplan.

Het bestaande bouwvlak heeft een grootte van ca. 1,3 hectare. In het bestemmingsplan is het beleidsuitgangspunt opgenomen om het bouwvlak te kunnen vergroten naar 1,5 ha. Daarbij geldt een aantal bepalingen: de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond, de uitbreiding passend is binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur, voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving, er is geen sprake van significante toename van depositie op Natura 2000 gebieden en er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

De uitbreiding van de bestaande vleeskuikenstal is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan dierwelzijnseisen. Eveneens wordt de stal voorzien van een emissiearm systeem. Met het verlengen van de stal (verplaatsen emissiepunt naar achteren) en het toepassen van een emissiearm systeem heeft de uitbreiding een positieve bijdrage aan de milieuhygiënische situatie in de directe omgeving. In de volgende hoofdstukken wordt hier nader op ingegaan, evenals op de overige genoemde bepalingen.

2.2.3 Omgevingsvisie Drenthe

In de Omgevingsvisie van de provincie Drenthe worden nieuwe vestigingen en de omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijven uitgesloten. Uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen en een neventak intensieve veehouderij bij bestaande grondgebonden bedrijven staat de provincie wel toe. Het bouwblok bij uitbreiding bedraagt 1,5 hectare.

Het bestaande bouwvlak heeft een grootte van ca. 1,3 hectare. De bestaande vleeskuikenstal heeft een breedte van ca. 24 meter en een lengte van ca. 65 meter. De stal wordt verlengd met 40 meter. De toename qua oppervlakte is zodoende ca. 1000 m2. Het bouwvlak bij uitbreiding bedraagt daarmee niet meer dan 1,5 hectare.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

De aanvraag heeft betrekking op het uitbreiden en aanpassen van een vleeskuikenstal bij het gecombineerd akkerbouwbedrijf en pluimveehouderij VOF A. & B. Timmerman. De bestaande stal heeft een breedte van ca. 24 meter en een lengte van ca. 65 meter. De stal wordt verlengd met 40 meter. De toename qua oppervlakte is zodoende ca. 1000 m2.

In een volgende fase wil het bedrijf binnen het bestaande bouwvlak nog een opslag/ werktuigenberging realiseren. Deze is rechtstreeks passend binnen het bestemmingsplan.

Het bedrijf beschikt over een milieuvergunning voor het huisvesten van 43.000 vleeskuikens. De huidige stal is echter, gezien het Vleeskuikenbesluit, te klein om 43.000 vleeskuikens te huisvesten. Het verlengen van de stal is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de dierwelzijnseisen uit het Vleeskuikenbesluit. Eveneens moet vanwege het Besluit emissiearme veehouderijen (AMvB-huisvesting) de huisvesting van de vleeskuikens in de stal worden voorzien van een emissiearm systeem. Met het verlengen van de stal (verplaatsen emissiepunt naar achteren) en het toepassen van een emissiearm systeem heeft de uitbreiding een positieve bijdrage aan de milieuhygiënische situatie in de directe omgeving.

Ruimtelijk gezien wordt met de uitbreiding van de vleeskuikenstal op een compacte wijze aangesloten op de bestaande bedrijfsbebouwing. De stal wordt verlengd met dezelfde goot- en bouwhoogte als het bestaande gedeelte van de stal. Om het bouwplan in te passen wordt de bestaande groensingel aan de zuidoostzijde van de stal verlengd. Deze groensingel functioneert tevens als wadi voor de opvang van regenwater. Het opgestelde erfinrichtingsplan met landschappelijke inpassing is toegevoegd als Bijlage 3.

In de voorwaarden van de omgevingsvergunning is bepaald dat de groensingel moet worden aangelegd en instand worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Archeologie

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in een ruimtelijk plan vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden.

Op 30 mei 2013 is de gemeentelijke beleidsadvieskaart Archeologie vastgesteld. Volgens deze beleidsadvieskaart is het plangebied gelegen binnen een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig.

4.2 Ecologie

De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Beschermde soorten zijn ingedeeld in drie beschermingsregimes (tabellen).

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De conclusie uit dit onderzoek is als volgt: De voorgenomen activiteit wordt gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor het verstoren van soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling. Deze vrijstelling geldt ook voor soorten van tabel 2 van de Ff-wet, mits er gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Gelet op de voorgenomen activiteit zal dat de 'Gedragscode voor de bouw- en ontwikkelsector' zijn. Deze is opgesteld door 'Bouwend Nederland' en de Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen NEPROM (zie: www.NEPROM.NL). Deze gedragscode geeft aan hoe bedrijven zorgvuldig met beschermde dier- en plantensoorten op bouwplaatsen kunnen omgaan. Voor het verstoren van soorten uit tabel 3, evenals het verstoren van bezette vogelnesten en jaar rond beschermde vogelnesten dient een ontheffing aangevraagd te worden.

Er zijn geen beschermde soorten zoals vermeld in tabel 2-3 van de Ff-wet in het gebied vastgesteld. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal en heeft daarom geen negatief effect op beschermde soorten en verblijfplaatsen buiten het onderzoeksgebied. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing ex. Art. 75C van de Ff-wet wordt niet noodzakelijk geacht.

Het door Natuurbank Overijssel opgestelde onderzoek is opgenomen als Bijlage 4.

4.3 Natuurbeschermingswet

De Vogelrichtlijn beoogt de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de lidstaten (artikel 1, lid 1 van de Vogelrichtlijn). De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het in stand houden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten (artikel 2, lid 1 van de habitatrichtlijn). Net als de Vogelrichtlijn kent de Habitatrichtlijn een tweeledig beschermingsregime namelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming. Beide richtlijnen zijn sinds 1 oktober 2005 geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet), welke per 1 oktober 2005 in werking is getreden

Met de inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998, vindt de beoordeling die uit de Vogelrichtlijn volgt, plaats door vergunningverlening in het kader van de Nb-wet 1998.

Deze wet:

  • verankert de gebiedsbescherming van Natura 2000, bestaande uit Speciale Beschermingzones (SBZ's) op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • vormt de wettelijke basis voor de aanwijzingsbesluiten met instandhoudingdoelstellingen;
  • legt de rol van bevoegd gezag met betrekking tot de afgifte van de Nb-wet vergunningen ondermeer via de verklaring van geen bedenkingen (v.v.g.b.) bij de provincies (Gedeputeerde Staten).

Het 'Bargerveen' gelegen in de Zuidoosthoek van de gemeente Emmen, is begrensd in het kader van zowel de Europese Vogel- als Habitatrichtlijn en maakt daarmee onderdeel uit van Natura 2000. Dit betekent dat bij de vergunningverlening op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet meer gekeken wordt naar de eventuele nadelige gevolgen voor dit Vogelrichtlijngebied. 

Op 1 februari 2009 is een wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (Stbl. 2009, nr. 18) in werking getreden. Met deze wijziging vallen nu ook de Habitatgebieden onder de Natuurbeschermingswet. De toetsing hoeft dus niet meer plaats te vinden in een omgevingsvergunning. De provincie is bevoegd gezag voor de Natuurbeschermingswetvergunning. De initiatiefnemer heeft op 16 december 2013 bij de provincie Drenthe een aanvraag om NB-wetvergunning ingediend. Er is derhalve met betrekking tot dit onderdeel geen noodzaak voor een verdere procedurele afstemming.

Overigens is door het toepassen van een emissiearm stalsysteem na uitvoering van het plan sprake van een afname van de ammoniakemissie / -depositie. Uitvoering van het plan stuit op dit punt niet tegen bezwaren.

4.4 Milieu

4.4.1 Besluit m.e.r.

De activiteiten binnen de inrichting vallen in beginsel onder de activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage.

Het bevoegd gezag moet bij de beoordeling of een milieueffectrapport moet worden gemaakt rekening houden met de in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG aangegeven omstandigheden. In deze bijlage zijn kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect als omstandigheden genoemd.

Het aantal vleeskuikens wordt in de gevraagde situatie niet gewijzigd. Het bedrijf is niet gesitueerd in een kwetsbare omgeving of in de nabijheid van gevoelige objecten. Er is geen sprake van bijzondere milieuomstandigheden die een noodzaak zouden kunnen vormen tot het uitvoeren van een MER. Het Besluit m.e.r. is niet van toepassing op de gevraagde situatie.

4.4.2 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (hierna Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor deze vergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

De nieuwe stankwet is gebaseerd op een geurverspreidingsmodel, zoals deze in beginsel ook bij industriële bedrijven wordt toegepast. Het tijdstip van inwerkingtreding van de nieuwe wet is vastgesteld bij Koninklijk besluit van 12 december 2006 (Stbl. 2006, nr.671).

Op 18 december 2006 is de Regeling geurhinder en veehouderij gepubliceerd (Stcrt. 2006, nr. 246), laatstelijk gewijzigd per 3 oktober 2011 (Stcrt. 2011 nr.18729). Het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning, waarmee de verspreiding van de geurhinder in de omgeving van een veehouderij moet worden berekend, maakt onderdeel uit van de nieuwe stankwet.

Op grond van de nieuwe stankwet geldt op grond van artikel 3, voor geurgevoelige objecten buiten een concentratiegebied, gelegen binnen de bebouwde kom, een geurbelastingsnorm van maximaal 2,0 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten een concentratiegebied, gelegen buiten de bebouwde kom, dient een norm van maximaal 8,0 odour units per kubieke meter lucht te worden gehanteerd.

Voor bedrijfswoningen van naburige veehouderijen geldt een vaste afstandseis van 50 meter.

Voor bestaande overbelaste geurhindersituaties kent de Wet geurhinder en veehouderij een specifieke regeling. Deze regeling wordt aangeduid als de zogenaamde 50-procentregeling.

Uit de als Bijlage 5 bij de aanvraag gevoegde verspreidingsberekening blijkt dat ter plaatse van de woningen van derden kan worden voldaan aan het vigerende toetsingskader van de Wet geurhinder en veehouderij. Er is geen sprake van een toename van het aantal dieren of een toename van het aantal odour units. De geurbelasting op omliggende woningen neemt ten opzichte van de vigerende situatie af. Het maatgevende emissiepunt van de pluimveestal wordt ca. 40 m naar achteren verplaatst.

Het toetsingskader van bovengenoemde wet, vormt geen reden de gevraagde vergunning te weigeren.

De cumulatieve geurhinder neemt in de gevraagde situatie af. Het maatgevende emissiepunt van de stal wordt met ca. 40 m verplaatst. De maatgevende afstand tot aan omliggende woningen wordt met deze afstand vergroot. Daarnaast wordt het aantal dieren ten opzichte van de vergunde situatie niet vergroot. De cumulatieve geurhinder is dusdanig van omvang, dat ter hoogte van omliggende woningen met betrekking tot genoemd aspect, gesproken kan worden van een goed leefklimaat.

Ten aanzien van het aspect cumulatieve geurhinder zijn er geen belemmeringen om de gevraagde vergunning te verlenen.

4.4.3 Ammoniak

De wet ammoniak en veehouderij (Wav) is op 8 mei 2002 in werking getreden. De bijbehorende Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) is eveneens op 8 mei 2002 in werking getreden. De Wav maakt voor wat betreft de gevolgen van de ammoniakemissie uit veehouderijen onderscheid tussen bedrijven binnen 250 meter van een kwetsbaar gebied en bedrijven daarbuiten. Binnen de zone van 250 meter rondom een kwetsbaar gebied geldt een vestiging- en uitbreidingsverbod en een emissieplafond. Buiten de zone van 250 meter rondom een kwetsbaar gebied worden geen eisen aan het niveau van de ammoniakemissie en depositie gesteld. Op grond van het bepaalde in artikel 2, tweede lid van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) moeten gedeputeerde staten van Drenthe (GS) bij besluit vaststellen welke gebieden in de provincie deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Deze vaststelling van de grenzen van de EHS moet plaatsvinden om kwetsbare gebieden te kunnen aanduiden.

Op 10 november 2010 hebben de provinciale Staten van Drenthe definitief besloten tot het aanwijzen van de zeer kwetsbare gebieden op grond van artikel 2 van de Wav. Het besluit heeft op grond van de Wav de goedkeuring nodig van de minister of staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het goedkeuringsbesluit is op 2 maart 2011 genomen door de staatssecretaris. Vanaf de dag na publicatie (Provinciaal staatsblad, 30 maart 2011) heeft het besluit rechtskracht.

Het bedrijf ligt op meer dan 250 meter van een bosgebied dat is aangewezen als kwetsbaar gebied. De aanvraag is daarom in overeenstemming met de Wav.

4.4.4 Bodem

Voor de beoordeling van de bodemaspecten is aansluiting gezocht bij de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). De activiteiten in de werkplaats, opslag van mest zijn activiteiten in onderhavige aanvraag, die bedreigend kunnen zijn voor de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Uitgangspunt van het nationale bodembeleid is dat bodemrisico's van bedrijfsmatige activiteiten door doelmatige maatregelen en voorzieningen zoveel mogelijk tot een verwaarloosbaar risico beperkt moeten worden. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen, die volgens de systematiek van de NRB tot een verwaarloosbaar bodemrisico leiden.

4.4.5 Geluid
4.4.5.1 Toetsingskader 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening'

De geluidsbelasting als gevolg van de inrichting is getoetst aan de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998)', verder te noemen de 'Handreiking'. De Handreiking is opgesteld als hulpmiddel bij het voorkomen en beperken van hinder door industrielawaai.

De gemeente Emmen heeft nog geen beleid ten aanzien van industrielawaai vastgesteld. De Handreiking bepaalt dat, indien een gemeente nog geen beleid ten aanzien van industrielawaai heeft vastgesteld, nog niet van de hoofdstukken 2 en 3 inzake de gemeentelijke nota industrielawaai en de grenswaarden gebruik kan worden gemaakt. Voor het opstellen van de geluidsgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is aansluiting gezocht bij hoofdstuk 4 van de Handreiking.

Bij het stellen van de geluidsvoorschriften kan worden gekozen uit drie omgevingstypen: 1. Landelijke omgeving, 2. Rustige woonwijk, weinig verkeer, 3. Woonwijk in de stad. De aard van de omgeving van de woningen in de directe omgeving van de inrichting komt het best overeen met “Rustige woonwijk, weinig verkeer”. Bij deze woonomgeving wordt een richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) aanbevolen van 45, 40 en 35 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Voor de maximale geluidsniveaus (LAmax) dient gestreefd te worden naar het voorkomen van waarden die meer dan 10 dB boven het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau zijn gelegen. Als grenswaarde voor de maximale geluidsniveaus (LAmax) geldt 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

4.4.5.2 Milieugevolgen

De inrichting is gelegen aan het Weerdingerkanaal ZZ 68 te Nieuw Weerdinge. De inrichting ligt in de lintbebouwing van Nieuw-Weerdinge. De bedrijfsgebouwen en de activiteiten zijn meer achter op het terrein gesitueerd.

Bij de vergunningaanvraag hoort het door het geluidBuro opgestelde rapport “Akoestisch Onderzoek V1.0 VOF A. & B. Timmerman” d.d. 10 december 2013. In het rapport is de geluidsbelasting vanwege de inrichting op de nabijgelegen woningen berekend. Het rapport is opgenomen als Bijlage 6.

In het akoestisch onderzoek zijn een representatieve en twee incidentele bedrijfssituaties onderzocht. Tot de representatieve bedrijfssituatie worden de activiteiten beschouwd die op meer dan 12 dagen per jaar kunnen voorkomen. Incidentele bedrijfssituaties betreffen maatgevende bedrijfssituaties die op maximaal 12 dagen per jaar kunnen voorkomen. De incidentele bedrijfssituaties waarvoor wat meer geluidruimte nodig zijn, betreffen het 8 keer per jaar afvoeren van vleeskuikens in de nachtperiode en het 2 keer per jaar leegruimen van de aardappelschuur en het afvoeren van aardappels.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de aangevraagde representatieve bedrijfssituatie op de nabijgelegen woningen het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten hoogste 45 dB(A) in de dagperiode, 40 dB(A) in de avondperiode en 30 dB(A) in de nachtperiode bedraagt. Hiermee wordt in de representatieve bedrijfssituatie voldaan aan de richtwaarde voor de woonomgeving.

Voor afwijkende en incidentele bedrijfssituaties, dat wil zeggen situaties die slechts een beperkt aantal dagen per jaar optreden, kunnen op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening ruimere grenswaarden worden gesteld.

De incidentele bedrijfssituaties vinden de dag- avond- en nachtperiode plaats. In het totaal vindt gedurende 10 dagen per jaar een incidentele bedrijfssituatie plaats. Tijdens het afvoeren van vleeskuikens wordt 8 keer per jaar bij een drietal woningen in de nachtperiode de richtwaarde met maximaal 2 dB(A) overschreden. Tijdens de afvoer van aardappels wordt 2 keer per jaar de richtwaarde op twee woningen overschreden met maximaal 2, 1 en 3 dB(A) respectievelijk in de dag- avond- en nachtperiode. Deze overschrijdingen van de richtwaarde worden vanwege het beperkte aantal dagen per jaar aanvaardbaar geacht.

De waarden voor het maximale geluidsniveau ('piekgeluidsniveau') (LAmax) worden voornamelijk veroorzaakt door laad- en losactiviteiten en optrekkende vrachtauto's. Deze zijn inherent aan de bedrijfsvoering. Op de woningen in de directe omgeving worden de streefwaarden overschreden. Wel wordt voldaan aan de grenswaarden van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.

Overschrijding van de streefwaarden is acceptabel omdat in alle redelijkheid geen maatregelen meer te nemen zijn om de maximale geluidsniveaus te verminderen.

4.4.5.3 Opgenomen voorschriften

Om geluidshinder ten gevolge van de inrichting te voorkomen dan wel te beperken zijn geluidsvoorschriften in de vergunning opgenomen. De in de geluidsvoorschriften opgenomen geluidsnormen zijn gebaseerd op de in het akoestisch onderzoek vermelde waarden die berekend zijn op basis van de beschreven bedrijfssituaties.

4.4.5.4 Indirecte hinder

Toetsingskader

In het kader van de Wet milieubeheer dient aandacht te worden besteed aan het aspect van indirecte hinder ten gevolge van de inrichting. Als voorbeelden van dergelijke hinder kunnen worden genoemd: overlast welke gepaard gaat met het komen en gaan van grote aantallen bezoekers en het aan- en afrijden van gemotoriseerd verkeer.

De indirecte hinder als gevolg van het wegverkeer van en naar de inrichting wordt getoetst aan de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996. De circulaire is bedoeld als een handreiking voor het bevoegd gezag voor de wijze waarop met dit aspect in het kader van de Wet milieubeheer kan worden omgegaan.

Volgens de Circulaire kan de beoordeling van de indirecte hinder als gevolg van het aan- en afrijden van gemotoriseerd verkeer achterwege worden gelaten indien het verkeer van en naar de inrichting niet is te onderscheiden van het heersende verkeersbeeld zonder de aanwezigheid van de inrichting.

Milieugevolgen

In het bij deze vergunning gevoegde akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer naar en van de inrichting bepaald. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van geluidsgevoelige bestemmingen de geluidsbelasting ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 50 d(A) etmaalwaarde blijft.

Opgenomen voorschriften

Gelet op het vorenstaande zijn geen specifieke voorschriften opgenomen.

4.4.6 Lucht

Voor de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit is per 15 november 2007 hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Staatblad 2007, nr. 434). De wijze van berekening van de concentraties luchtverontreinigende stoffen is vastgelegd in de 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007', welke inwerking is getreden op 8 november 2007. Eind 2008 is een aanpassing van genoemde Regeling van kracht geworden. Voor de veehouderij zijn thans voor een aantal diersoorten en stalsystemen emissiefactoren beschikbaar. Deze zijn gekoppeld aan de diercodes zoals vermeld in de Regeling ammoniak en veehouderij. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen zoals bedoeld in artikel 4.9 en 5.2 van deze wet. Voor veehouderijen is vooral de emissie van fijn tof (PM10) relevant. Voor zwevende deeltjes (PM10) zijn in paragraaf 4 van deze bijlage de volgende normen opgenomen; een jaargemiddelde achtergrondconcentratie van maximaal 40 ìg per m3 en een 24-uursconcentratie van 50 ìg per m3 welke maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden.

Uit de grootschalige concentratiekaart van het Milieu en natuurplanbureau (MNP) uitgave 2013 blijkt, dat de achtergrondconcentratie van fijn stof in de directe omgeving van het bedrijf circa 18 ìg per m3 bedraagt. In bijlage 5 van de herziene Regeling Luchtkwaliteit 2007 zoals deze op 21 november 2012 is gepubliceerd, wordt een correctiefactor vermeld voor zeezout. Voor de gemeente Emmen bedraagt deze 2 ìg per m3 voor het jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10). De correctiefactor voor de 24-uurgemiddelde waarde, omvat voor de provincie Drenthe 2 dagen.

Besluit NIBM (Niet in betekende mate bijdragen)

Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht, dan hoeft een project niet langer meer getoetst te worden. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) komen overeen met 1,2 ìg/m3 fijn stof.

Regeling NIBM

In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Wel is een vuistregel opgesteld voor veehouderijen in de “Handreiking fijn stof en veehouderij” van mei 2010, waarmee een uitbreiding of oprichting NIBM is (zie onderstaande tabel).

Tabel: toetsing NIBM conform Handreiking fijn stof en veehouderij.

Afstand tot te toetsen plan   70 m   80 m   90 m   100 m   120 m   140 m   160 m  
Totale emissie in g/jr. van uitbreiding/ oprichting   324000   387000   473000   581000   817000   1075000   1376000  

Indien bij een bepaalde afstand niet meer wordt geëmitteerd dan is opgenomen in de tabel dan is de oprichting/uitbreiding zeker NIBM.

Conclusie

Uit de bij de aanvraag gevoegde stofemissieberekening blijkt, dat de totale stofemissie als gevolg van de gevraagde bedrijfsopzet als NIBM kan worden beschouwd. De stofemissieberekening is toegevoegd als Bijlage 7.

De vergunning kan op gebied van fijn stof worden verleend.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico’s die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen.

Binnen en nabij het plangebied zijn geen bedrijven, transportroutes en buisleidingen gelegen waarbij rekening moet worden gehouden met het aspect externe veiligheid.

4.6 Waterparagraaf

4.6.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

In het kader van de ontwikkelingen van dit plan dient overleg gevoerd te worden met waterschap Hunze en Aa's. De wijze waarop de aanvrager het waterschap informeert over ruimtelijke plannen en om advies vraagt, hangt sterk af van de aard van het plan. In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in criteria die betrekking hebben op de locatiekeuze en in criteria die betrekking hebben op de inrichting van een ruimtelijk plan. In de waterparagraaf van het bestemmingsplan dienen zowel de huidige- als toekomstige relevante thema's worden beschreven.

Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een peilgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die met een specifiek instrument geregeld kunnen worden, worden in de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld. In het afgegeven advies wordt wel verwezen naar de regelstellende instrumenten zoals, de Keur van het waterschap, Activiteitenbesluit, Besluit lozen buiten inrichtingen, Besluit bodemkwaliteit, peilbesluit, gemeentelijke verordening, watervergunning.

4.6.2 Watertoets

De watertoets is aangevraagd bij het waterschap Hunze en Aa's. Op basis van deze toets is de conclusie dat de korte procedure gevolgd kan worden. Dit houdt in dat direct doorgegaan kan worden met de planvorming van het plan. De complete watertoets is bijgevoegd als Bijlage 8.

4.6.3 Waterhuishouding

Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het plan toe. De toename qua oppervlakte is ca. 1000 m2.

Om wateroverlast in gebouwen te voorkomen adviseert het waterschap om voor een vloerpeil te kiezen die tenminste 30 centimeter boven de weg ligt.

In het plangebied wordt de grondwaterstand lokaal beïnvloed door een neerwaartse grondwaterstroming (> 0.75 mm). Deze gebieden zijn meestal voldoende diep ontwatert en bieden mogelijkheden om hemelwater in de bodem te infiltreren, mits er geen sprake is van ondiepe slecht doorlatende lagen.

Binnen het plangebied zijn schouwsloten gelegen. Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap maar wel een belangrijke functie vervullen voor de ontwatering. Om deze ontwateringsfunctie goed te laten vervullen is het van belang dat een schouwsloot schoon is. De eigenaren van de schouwsloot zijn verplicht de schouwsloot jaarlijks schoon te maken, het waterschap ziet hier op toe. Schouwsloten mogen niet zonder toestemming van het waterschap gedempt worden, ook het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming gewijzigd worden. In de beleidsregel Dempingen van waterschap is aangegeven onder welke voorwaarden demping mogelijk is.

4.6.4 Afvoer van water

Alle agrarische bedrijven vallen onder het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit is een lozingsverbod opgenomen van verontreinigd hemelwater dat rechtstreeks afstroomt van het verharde erf naar het oppervlaktewater (=erfafspoelwater). Bij de inrichting van het plan moet rekening worden gehouden met de voorschriften uit het Activiteitenbesluit.

Bedrijfsafvalwater

Bedrijfsafvalwater wordt geloosd in de mestkelder, dat afkomstig is van het reinigen van de stallen en de spoelplaats ten behoeve van het reinigen van veevervoerwagens. Dit mest houdend afvalwater wordt samen met de drijfmest verspreid over de landbouwgronden conform het Besluit gebruik dierlijke meststoffen.

Hemelwater

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is erop gericht het hemelwater af te koppelen van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Als regel wordt genomen dat 10% van het te verharden oppervlak moet worden ingericht voor hemelwaterberging.

Om het plan in te passen wordt de bestaande groensingel aan de zuidoostzijde van de stal verlengd. Deze groensingel functioneert tevens als wadi voor de opvang van regenwater. Het opgestelde erfinrichtingsplan met landschappelijke inpassing is toegevoegd als Bijlage 3.

Op grond van het voorgaande zijn er geen extra voorschriften opgenomen in de vergunning.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Op de gevraagde vergunning is de uitgebreide procedure van toepassing.

De terinzagelegging van het ontwerpbesluit is op 17 juni 2014 gepubliceerd in de Zuidoosthoeker en de Staatscourant. Met ingang van 18 juni 2014 heeft het ontwerp van de vergunning zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend. De provincie Drenthe heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het plan (Bijlage 11).

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De planonwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.