direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Emmer-Compascuum, zonneakker aan Ep Schuilingstraat
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

INITIATIEF
Maatschap Mensen (hierna: 'initiatiefnemer') is voornemens een zonnepark te ontwikkelen op gronden naast de eigen bedrijfskavel aan het Verlengde Scholtenskanaal OZ 9 te Emmer-Compascuum (hierna: 'projectgebied'). Het gaat om twee percelen die op dit moment als akkerland in gebruik zijn en waarvoor in het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid van 'agrarisch - grondgebonden 1' naar 'bedrijfsdoeleinden, categorie 1 t/m 3' is opgenomen. Het projectgebied is namelijk bedoeld als tweede fase van het aangrenzende bedrijventerrein langs de Ep Schuilinghstraat, dat mede door de initiatiefnemer is ontwikkeld. Binnen het projectgebied is ook al riolering met het oog op die bedrijfsdoeleinden aangelegd. Door gewijzigde economische omstandigheden is de 'tweede fase' voorlopig uitgesteld. De initiatiefnemer ziet het zonnepark als een passende tijdelijke invulling van deze gronden.

De aanvraag is genoteerd onder Zaak 92318-2019. De bijbehorende verbeelding met de plancontour heeft het nummer NL.IMRO.0114.Zaak92318--V701.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0001.png" Projectgebied (bron: kadastralekaart.com)

(INTER)NATIONALE ENERGIE-DOELSTELLINGEN
In het Energieakkoord voor duurzame groei (2013) is overeengekomen dat in 2020 van al het energieverbruik 14% afkomstig moet zijn van hernieuwbare bronnen. Voor 2023 ligt dat aandeel op 16%. Dit is noodzakelijk om de uitstoot van broeikasgassen en daarmee de gevolgen van klimaatverandering te beperken. In het VN-klimaatakkoord van Parijs (2015) is vastgelegd dat de opwarming van de aarde met maximaal 1,5-2 graden Celsius mag stijgen ten opzichte van pre-industriële tijdperk. Om dat te kunnen halen moeten de Europese broeikasgasemissies in 2050 met 80-95% zijn gereduceerd ten opzichte van het peiljaar 1990. De Nederlandse regering vertaalt de doelstellingen van Parijs onder meer naar het Klimaatakkoord. In december 2018 verscheen de ontwerpversie van dit Klimaatakkoord. Hieruit blijkt dat er in 2030 84 TWh aan hernieuwbare elektriciteit moet worden opgewerkt, waarvan 35 TWh op land. Uit recente analyses van het Planbureau voor de Leefomgeving en het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat de (inter)nationale doelstellingen alleen haalbaar zijn als de energietransitie op korte termijn versneld wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0002.jpeg" Projectgebied vanuit noorden

ENERGIEBELEID GEMEENTE EMMEN
De gemeente Emmen wil in 2050 CO2-neutraal zijn. De CO2-uitstoot zal in 2025 met 25% gereduceerd moeten zijn ten opzichte van het peiljaar 2012. In 2017 lag de totaal bekende uitstoot binnen de gemeente op 872.700 ton. Dat was in 2013 nog 932.900 ton, een reductie van circa 6,5%. Dit betekent dat ook de gemeente Emmen nog een forse opgave heeft om de gewenste terugdringing van CO2 te realiseren.

1.2 Procedure

HUIDIG PLANOLOGISCH REGIME
Het projectgebied maakt deel uit van bestemmingsplan Emmer-Compascuum (vastgesteld dd. 28 april 2011). Op grond van dit plan geldt de bestemming 'agrarisch - grondgebonden 1'. Binnen een deel daarvan (circa 0,7 ha) is bebouwing ten behoeve van het plaatselijk gevestigde agrarisch bedrijf toegestaan. Het grootste deel (circa 4 ha) mag niet bebouwd worden. Voor de aanleg van een zonnepark is geen binnenplanse afwijkingsregeling in het bestemmingsplan opgenomen. De zogeheten 'kruimelregeling' is ook niet van toepassing. Er zal op grond van een uitgebreide voorbereidingsprocedure (ex art. 2.12 lid 1, sub a onder 3° Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) van het bestemmingsplan moeten worden afgeweken. Daarbij moet aangetoond worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Onderliggend rapport voorziet daarin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0003.png"

Vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid van Rijk, provincie en gemeente. In hoofdstuk 3 wordt verslag gedaan van de omgevingsonderzoeken, met name op het gebied van natuur en milieu. Hoofdstuk 4 laat zien waarom voor het projectgebied is gekozen, wat de kenmerken van dit gebied zijn en hoe deze wordt ingericht. In de laatste twee hoofdstukken komen de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van dit plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie, beleid en planologische regeling

2.1 Ligging en huidige situatie

Het projectgebied ligt globaal genomen tussen het bedrijventerrein langs de Rademakerstraat (noordzijde) en Ep Schuilinghstraat (oostzijde) en het bebouwingslint van het Verlengde Scholtenskanaal WZ (westzijde). Aan de zuidkant grenst het projectgebied aan een watergang, waarlangs een fietspand ligt, en een agrarisch perceel.
De watergang en het fietspad langs de zuidzijde worden geflankeerd door hoogopgaande laanbeplanting die het projectgebied aan deze zijde landschappelijk inpassen. Ook langs een groot deel van het Verlengde Scholtenskanaal OZ staan hoge bomen. Tussen het projectgebied en de bebouwing langs het Verlengde Scholtenskanaal WZ ligt een sloot en brede groenstrook. De afstand van het projectgebied tot aan de gevels van de dichtstbijzijnde woningen bedraagt daardoor minimaal 30 m.

Het projectgebied bestaat uit twee percelen: perceel EMN00 - AB - 700 met een oppervlak van 45.520 m2 en (gedeeltelijk) perceel EMN00 - AB - 720 met een oppervlak van 4700 m2. Deze percelen worden op dit moment gebruikt voor de aardappelteelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0004.png" Projectgebied met bedrijventerrein aan noord- en oostzijde

2.2 Beleid en planologische regeling

2.2.1 Rijksbeleid

STRUCTUURVISIE INFRASTRUCTUUR EN RUIMTE
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door het (voormalige) ministerie van Infrastructuur en Milieu. De SVIR heeft betrekking op de periode tot 2040 en heeft als motto: 'Nederland concurrerend, leefbaar en veilig'. Om dit motto te kunnen bereiken zijn de volgende drie doelen gesteld:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het ver-sterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De bovengenoemde doelen zijn uitgewerkt in dertien nationale belangen. Voor onderhavig planvoornemen is met name nationaal belang twee relevant; 'ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie'. Het ministerie beseft dat de verdere integratie van de Europese energiemarkt ervoor zorgt dat er een steeds groter beroep op internationale verbindingen wordt gedaan en dat hoogspanningsverbindingen mogelijk om uitbreiding vragen. Het Rijk wijst daarbij de tracés van hoogspanningsverbindingen (vanaf 220 Kilovolt) en locaties voor de opwekking van elektriciteit (vanaf 500 Megawatt) aan, en zorgt voor de inpassing hiervan. De SVIR zet daarnaast in op "een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening en het geschikt maken van de elektriciteitsinfrastructuur op de langere termijn voor de meer decentrale opwekking van elektriciteit."

Nationaal belang dertien luidt: 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening, inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. "Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen." Om beide te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inmiddels heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de aanleg van een zonnepark niet als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' in het kader van deze ladder kan worden aangemerkt. Dit betekent dat de 'Laddertoets' niet op onderhavig planvoornemen van toepassing is.

BARRO
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid uit de SVIR. In het Barro zijn regels opgenomen die de beleidsruimte van andere overheden inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het gaat hier om de dertien nationale belangen die hierboven genoemd zijn. Deze hebben geen inperkende werking voor onderhavig planvoornemen. Titel 2.8 'Elektriciteitsvoorziening' is wel van indirect belang, omdat het zonnepark voor teruglevering en transport van stroom afhankelijk is van het elektriciteitsnet dat door het Rijk wordt aangelegd en beheerd.
De initiatiefnemer heeft afspraken gemaakt met netbeheerder Enexis over de aansluiting van het zonnepark op het elektriciteitsnet en de bijbehorende teruglevering.

ENERGIEAKKOORD
Het Energieakkoord voor duurzame groei (6 september 2013) is een convenant dat afspraken bevat over energiebesparing, duurzame energie en werkgelegenheid. Bij dit convenant zijn, naast het kabinet, onder meer werkgevers, vakbonden en milieuorganisaties betrokken. De ondertekenaars zetten zich in voor de volgende doelen:

  • Een besparing van het finale energieverbruik met gemiddeld 1,5 procent per jaar;
  • 100 Petajoule aan energiebesparing in het finale energieverbruik van Neder-land per 2020;
  • Een toename van het aandeel van hernieuwbare energieopwekking [in 2013 ruim 4 procent] naar 14 procent in 2020;
  • Een verdere stijging van dit aandeel naar 16 procent in 2023;
  • Ten minste 15.000 voltijdsbanen.

Het Energieakkoord is uitgewerkt in tien pijlers. De tweede pijler is: 'het opschalen van hernieuwbare energieopwekking'. Dit vraagt een intensieve inzet op verschillende bronnen, zoals wind op land, wind op zee, diverse vormen van lokale opwekking zoals zonne-energie, en de inzet van biomassa. "Uitgangspunt is een kosteneffectieve uitrol die zekerheid biedt voor investeerders, additionele werkgelegenheid creëert, innovaties uitlokt waardoor de kosten worden verlaagd en die bijdraagt aan versterking van de concurrentiepositie van Neder-landse bedrijven in deze sector." De convenantpartners willen met deze aanpak, in combinatie met energiebesparing (de eerste pijler), in 2023 16% hernieuwbare energie realiseren en 14% in 2020.

'Decentrale opwekking' vormt de derde pijler van het energieakkoord. Burgers krijgen meer mogelijkheden om zelf hernieuwbare energie op te wekken en lokale en regionale initiatieven worden waar nodig en mogelijk door gemeenten, provincies en de rijksoverheid ondersteund. De vierde pijler zorgt ervoor dat het energietransportnetwerk gereed is voor een duurzame toekomst. Partijen spreken af zich voor te bereiden op deze veranderende toekomst, zodat aanpassingen snel tot stand kunnen komen wanneer deze nodig en gewenst zijn. Daarbij wordt ook ingezet op Europese samenwerking. De overige pijlers zijn niet direct relevant voor onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0005.png" Projectgebied vanuit westelijke richting (bron: CycloMedia, 18 februari 2019)

ENERGIERAPPORT
In het 'Energierapport - Transitie naar duurzaam' (ministerie van Economische zaken, januari 2016) geeft het kabinet een integrale visie op de toekomstige energievoorziening van Nederland. Om de transitie naar duurzame energie vorm te geven zijn drie uitgangspunten geformuleerd: 1) sturen op CO2-reductie; 2) verzilveren van economische kansen die energietransitie biedt en 3) integratie van energie in het ruimtelijk beleid. Met name het derde uitgangspunt is van belang voor onderhavig plan. "Een CO2-arme energievoorziening heeft meer ruimte nodig dan de huidige energievoorziening. Nieuwe, schone vormen van opwekking, opslag en transport van energie moeten worden ingepast, in de buurt van waar we ook wonen, werken en recreëren. Door gebruik van een combinatie van energiezuinige technieken en CO2-arme opwekking zal het uiterlijk van woonwijken, industrieterreinen en landelijke gebieden veranderen", aldus het Energierapport. Om deze opgave goed te laten verlopen benadrukt het kabinet de noodzaak van vroegtijdig overleg in elke fase van de besluitvorming, het benutten van gebiedseigen kenmerken van regio's, innovaties en mogelijkheden van meervoudig ruimtegebruik en een heldere rolverdeling tijdens het planproces. Over deze rolverdeling zegt het Energierapport: de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijke ordeningsproces ligt vooral bij provincies of gemeenten. Voor participatie van belanghebbenden is de initiatiefnemer primair verantwoordelijk, die hierin samenwerkt met het bevoegd gezag.

ENERGIEAGENDA
De 'Energieagenda - Naar een CO2-arme energievoorziening' (ministerie van economische zaken, december 2016) is tot stand gekomen op basis van de 'Energiedialoog' die naar aanleiding van het Energierapport is gevoerd. Ook in deze Energieagenda wordt benadrukt dat de energietransitie grote impact heeft op de fysieke leefomgeving en dat deze leidt tot een grote ruimtelijke opgave. Voor het kabinet zijn gebiedskenmerken en gebiedswaarden uitgangspunt voor besluitvorming rond energieplannen en -projecten. "De ruimtelijke inpassing van energieprojecten vindt plaats binnen de kaders van integraal ruimtelijk ontwerp op regionale schaal, waarvoor een participatief besluitvormingsproces gevolgd moet worden." Hierbij wordt het belang van meervoudig ruimtegebruik, functiecombinaties, samenhang met andere gebiedsopgaven en een evenredige verdeling van lasten en lusten onderstreept.

KLIMAATAKKOORD
Op 21 december 2018 is het Ontwerp van het Klimaatakkoord aan de minister van Economische Zaken en Klimaat aangeboden. Het centrale doel van dit Klimaatakkoord is "het terugdringen van de nationale broeikasgasuitstoot in 2030 met 49% ten opzichte van 1990". Het Klimaatakkoord bevat afspraken voor vijf sectoren: elektriciteit, gebouwde omgeving, industrie, landbouw en landgebruik, mobiliteit. Voor elektriciteit is afgesproken dat in 2030 70% van het totale gebruik uit hernieuwbare bronnen afkomstig moet zijn. Daarbij wordt, zoals gezegd, uitgegaan van 35 TWh hernieuwbaar opgewekte stroom op land. Bij 'stroom op land' krijgt de regio een grote rol. Er zijn dertig regio's benoemd die elk uiterlijk eind 2021 een Regionale Energie Strategie (RES) moeten opstellen. De gemeente Emmen is ingedeeld bij regio 'Drenthe', dat samenvalt met de provincie Drenthe. In de RES wordt aangegeven hoe de energietransitie gestalte krijgt. Er zijn vier ruimtelijke principes geformuleerd waarmee bij locatiekeuze en -invulling rekening moet worden gehouden:

  • Streef naar zuinig en (zoveel mogelijk) meervoudig ruimtegebruik.
  • Breng vraag naar en aanbod van hernieuwbaar opgewekte elektriciteit zoveel mogelijk dicht bij elkaar.
  • Combineer opgaven en ga indien nodig over tot uitruilen en herbe-stemmen.
  • Sluit zo goed mogelijk aan bij gebied specifieke ruimtelijke kwaliteit.


In aanvulling op deze principes geeft het Klimaatakkoord aan dat bij de totstandkoming en inpassing van hernieuwbare elektriciteit, de impact op natuur en landschap integraal moet worden meegewogen. Daarnaast wordt er aandacht gevraagd voor mogelijkheden om natuurelementen te creëren en ecologische knelpunten op te lossen.

CONCLUSIE
Het planvoornemen sluit aan bij de wens van het Rijk om decentrale opwekking van hernieuwbare energie te faciliteren (SVIR, nationaal belang twee). Daarbij wordt rekening gehouden met de gevolgen van de aanleg van het zonnepark voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed (SVIR, nationaal belang dertien). Deze aspecten komen in hoofdstuk 3 aan bod. Dat er sprake is van voldoende behoefte aan het zonnepark (eis uit SVIR) is reeds gebleken uit hoofdstuk 1. Als een versnelling van de energietransitie uitblijft, worden de nationale en gemeentelijke doelstellingen met betrekking tot duurzaam opgewekte energie niet gehaald. In het Energierapport en de Energieagenda vraagt het Rijk aandacht voor een goede ruimtelijke en maatschappelijke inpassing van energieopgaven. In hoofdstuk 4 en 5 wordt ingegaan op deze aandachtspunten. Hieruit blijkt dat bij het ontwerp van het zonnepark de cultuurhistorische en landschappelijke kenmerken leidend zijn geweest en dat er verschillende mogelijkheden tot participatie zijn en worden geboden.

Hoewel het Klimaatakkoord nog niet is vastgesteld, is hier in onderhavig plan al wel rekening mee gehouden. Aan het principe van zuinig en meervoudig ruimtegebruik wordt tegemoet te komen doordat het zonnepark wordt aangelegd op gronden die bedoeld zijn voor de aanleg van bedrijventerrein (zie paragraaf 2.2.2 over 'pauzelandschappen'). Daarnaast wordt aan een deel van het terrein een natuurlijke invulling gegeven, zodat de plaatselijke biodiversiteit bevorderd wordt. Vraag en aanbod van opgewekte elektriciteit blijven dicht bij elkaar door de elektriciteit gedeeltelijk af te zetten binnen het naastgelegen bedrijventerrein. Ook de bewoners van Emmer-Compascuum krijgen volop kans te participeren in het zonnepark (middels de postcoderoosregeling). Tenslotte is bij het ontwerp voor het zonnepark rekening gehouden met plaatselijke gebiedskwaliteiten en wordt er qua 'natuur' een meerwaarde gecreëerd (zie hoofdstuk 3 en 4).
 

2.2.2 Provinciaal beleid

OMGEVINGSVISIE
De Omgevingsvisie Drenthe 2018 (vastgesteld dd. 3 oktober 2018) is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de provincie Drenthe. Met deze visie zet de provincie in op "het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten." De kernkwaliteiten hebben betrekking op landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. Tezamen geven deze kernkwaliteiten inhoud aan de Drentse ruimtelijke identiteit. In algemene zin streeft de provincie naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers, dat zijn de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem.

Klimaat en energietransitie
De provincie ziet invloeden op zich afkomen die de robuuste systemen blijvend dreigen te veranderen. Hierbij wordt onder meer gedacht aan de gevolgen van klimaatverandering op het water-, natuur- en landbouwsysteem of de inpassing van duurzame energiesystemen binnen landschappen. Deze ontwikkelingen rekent de provincie tot haar strategische opgaven, die vragen om een "integrale en zorgvuldige afweging binnen en tussen de verschillende robuuste systemen". Daarbij wordt gezocht naar toegevoegde waarde en gestreefd naar het behoud, en desgewenst, de ontwikkeling van de Drentse ruimtelijke identiteit, aldus de Omgevingsvisie.
De provincie wil in 2050 volledig energieneutraal zijn. Daarmee is de CO2-uitstoot met 80-95% gereduceerd ten opzichte van peiljaar 1990. Hier wordt in stappen naar toegewerkt, waarbij het aandeel hernieuwbare energie in 2030 op 40% moet liggen. Om dit te kunnen bereiken wordt ingezet op energiebesparing en duurzame energieopwekking. Hierbij staan behoud van leveringszekerheid en betaalbaarheid voorop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0006.png" Zonnepanelen op bedrijfsbebouwing van de initiatiefnemer

Locaties voor duurzame opwekking
Duurzame energie wordt opgewekt uit wind, zon, biomassa en bodemenergie. In eerste instantie wordt daarbij gekozen voor 'logische locaties', waar verschillende functies gecombineerd kunnen worden of waar een meerwaarde gerealiseerd kan worden (voorbeelden: industrieterreinen, locaties langs infrastructuur en vuilstortplaatsen). Tevens wordt gestreefd naar een evenwichtige spreiding van bestaande en nieuwe energieproductie in Drenthe, waarbij naast de kernkwaliteiten, de landschappelijke inpasbaarheid en maatschappelijk acceptatie van belang zijn. Deze spreiding wordt uitgewerkt in de Regionale Energie Strategie. De provincie ziet installaties voor de productie van hernieuwbare energie overigens als tijdelijke installaties. De locaties dienen na uitgebruikname van de installaties in de oorspronkelijke staat te worden teruggebracht. Gemeenten moeten aangeven hoe dit wordt geborgd.

Zonne-energie
Voor wat betreft zonne-energie streeft de provincie ernaar dat het beschikbare en geschikte dakoppervlak zo veel mogelijk wordt benut. Voor opstellingen van zonnepanelen op de grond geldt een 'Ja, mits'-benadering. Er moet daarbij sprake zijn van een combinatie met andere functies en/of een integrale meerwaarde op gebiedsniveau. De provincie denkt hierbij ook aan "gebieden met een transformatieopgave of beoogde bedrijventerreinen en woningbouwlocaties die op korte tot middellange termijn geen invulling krijgen, zogenaamde pauzelandschappen." Het behoud van biodiversiteit en bodemkwaliteit zijn aspecten die eveneens meegewogen moeten worden. Verder is het van belang om voldoende afstand te houden tussen individuele zonneakkers (of clusters van zonneakkers). De benodigde afstand is afhankelijk van de schaal van het landschap. Tevens moet de maat van het individuele zonneveld passen bij het landschap. Initiatiefnemers wordt tenslotte gevraagd een plan op te stellen voor de ruimtelijke, fysieke context. Aandacht voor een samenhangend ontwerp, meerwaarde voor het gebied en inrichting van de randen zijn hierbij belangrijke aspecten. Juist aan de randen vindt de provincie het belangrijk dat er wordt in-gespeeld op de omgeving en de kernkwaliteiten in het gebied.

Toetsing projectgebied
Op de 'visiekaart' is het projectgebied aangeduid als multifunctioneel gebied (idem op kaart 'multifunctioneel gebied'). In dit gebiedstype is geen sprake van een hoofdfunctie die leidend is in de ordening, maar van een combinatie van functies. Naast water, landbouw en natuur gaat het in de meeste gevallen om recreatie. Het behouden en ontwikkelen van functies en kernkwaliteiten gebeurt hier gebiedsgericht en waar nodig met maatwerk. Uitgangspunt is dat de van oudsher bestaande en/of dominante functie zo min mogelijk negatieve gevolgen mag ondervinden van de nieuwe of andere functies. Het watersysteem wordt afgestemd op de aanwezige combinatie van functies (conform kaart 'robuust en klimaatbestendig watersysteem').
Op de kaart 'kernkwaliteit landschap' is het projectgebied ingedeeld bij het 'landschap van de veenkoloniën'. Van provinciaal belang is hier "de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen." Het beleid voor dit landschapstype is het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur. De kaart 'kernkwaliteit cultuurhistorie' geeft het sturingsniveau 'respecteren' aan. Dit betekent dat bij ontwikkelingen moet worden ingezet op het waarbor-gen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten.
Op de kaarten 'kernkwaliteit archeologie' en 'aardkundige waarden' zijn alleen generieke beschermingsniveaus aan het projectgebied toegekend. Dit betekent dat er plaatselijk geen specifieke waarden bekend zijn en dat er ook geen (middel)hoge verwachtingswaarden gelden. Er is daarmee geen sprake van een onderzoeksplicht.
Het zuidelijk deel van het projectgebied valt op de kaart 'milieukwaliteit' is aangegeven dat rekening moet worden gehouden met externe veiligheid, luchtkwaliteit en geurhinder.
Op de overige visiekaarten ('natuur', 'rust', 'robuust sociaal-economisch systeem', 'robuust landbouwsysteem', 'robuust natuursysteem' en 'mobiliteit') zijn geen specifieke waarden, belemmeringen of uitgangspunten voor het projectgebied aangegeven.

OMGEVINGSVERORDENING
In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (vastgesteld dd. 3 oktober 2018) is het beleid uit de Omgevingsvisie Drenthe 2018, vertaald naar concrete regels. Voor onderhavig planvoornemen zijn met name de regels met betrekking tot het onderwerp 'zonne-energie' van belang (titel 2.3). In artikel 2.24 is bepaald dat een ruimtelijk plan kan voorzien in de realisatie van zonne-akkers mits uit dat plan blijkt dat:

  • a. dit gebeurt op een wijze die passend is binnen het landschap, en;
  • b. er sprake is van een combinatie met andere functies, en/of er sprake is van een meerwaarde voor andere provinciale doelen en belangen.
  • c. geborgd is dat op de gebruikte locatie de installatie(s) na uit gebruik name worden verwijderd.


De locatie specifieke aspecten (waaronder de mate van openheid) en het omliggend gebied vormen de ruimtelijk-fysieke context voor een zonne-akker. Deze dienen te worden betrokken bij de ruimtelijke en landschappelijke inpassing. De vorm, dichtheid en hoogte van de opstelling, de mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik en aandacht voor het ontwerp van de randen vragen daarin specifieke aandacht.
In het ruimtelijk plan moet ook worden geborgd dat de gebruikte zonne-akkers worden opgeruimd als ze niet meer worden benut voor het opwekken van zonne-energie. De installaties moeten worden verwijderd, dit betekent ook de ondergeschikte onderdelen en hetgeen hiervoor in de bodem is aangebracht. Landschapselementen die landschappelijke meerwaarde opleveren, dienen te worden gehandhaafd. Het borgen kan bijvoorbeeld in de paragraaf over uitvoerbaarheid, waar is aangegeven hoe het opruimen juridisch is vastgelegd (bijvoorbeeld privaatrechtelijk).

Toetsing projectgebied
Op de kaarten die deel uitmaken van de Omgevingsverordening zijn de volgende aandachtspunten voor het projectgebied aangegeven:

  • Gebiedsnormen wateroverlast: akkerbouw 1:25. Er moet rekening worden gehouden met een gemiddelde overstromingskans van eens in de 25 jaar, waarbij 1% van het oppervlak een grotere overstromingskans heeft.
  • Bodemenergie diepte formatie van Breda: Top Formatie van Breda tussen -100 en -80 m (t.o.v. NAP). Op grond hiervan gelden beperkingen voor plaatselijke temperatuuropslag en ondiepe geothermie.
  • Bestaand Stedelijk Gebied (BSG): het projectgebied valt binnen de begrenzing van BSG.
  • Kernkwaliteit Aardkundige waarden: generieke bescherming. Zie paragraaf 3.1.
  • Kernkwaliteit Cultuurhistorie: respecteren. Zie paragraaf 3.1.
  • Kernkwaliteit Landschap: veenkoloniën. Zie hoofdstuk 4.
  • Landbouwgebied: bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf. Specifieke regels over de omvang en inpassing van agrarische bouwvlakken.

De overige kaarten (waaronder 'Stiltegebieden, Infra en (grond)water', 'Natuurnetwerk Nederland', 'Kernkwaliteit Archeologie' en 'Beschermingszone Radioastronomie') bevatten geen specifieke waarden dan wel belemmeringen het projectgebied.

CONCLUSIE
Onderhavig planvoornemen sluit aan bij het provinciale beleid in de zin dat het bijdraagt aan de doelstelling om in 2030 het aandeel hernieuwbare energie binnen het totale verbruik op 40% te brengen. Het projectgebied is in zekere zin te beschouwen als een 'logische locatie' voor een zonnepark, aangezien het te midden van (toekomstige) bedrijventerreinen is gelegen en tevens onderdeel is van 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Bij het ontwerp van het zonnepark is rekening gehouden met de landschappelijke en cultuurhistorische gebiedskwaliteiten. Er is sprake van een samenhangend ontwerp, passend binnen de schaal en (veenkoloniale) kenmerken van het landschap en een zorgvuldige invulling van de randen. Dit wordt toegelicht in hoofdstuk 4. Ook aan de maatschappelijke inpassing is zorg besteed door omwonenden tijdig bij het planvoornemen te betrekken en mogelijkheden tot participatie te bieden. Na de exploitatietermijn van het zonnepark zal het perceel in oorspronkelijk staat worden hersteld. Dit wordt in een samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer vastgelegd (zie hoofdstuk 5). Tenslotte wordt de door de provincie gewenste menging van functies bereikt door een meerwaarde voor natuur en landschap te creëren (zie hoofdstuk 3 en 4). Functiemenging treedt ook op doordat er sprake is van een 'pauzelandschap' dat tijdelijk een alternatieve invulling krijgt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0007.jpg" Woningen aan westzijde projectgebied

2.2.3 Gemeentelijk beleid

STRUCTUURVISIE EMMEN 2020
De Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef (dd. 24 september 2009) bevat een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020. Leidend daarvoor zijn de thema's landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Onderdeel van thema duurzaamheid is de zoektocht naar en benutten van (ver)nieuw(bar)e vormen van energie. Hier liggen volgens de structuurvisie kansen voor de industrie en land- en tuinbouwsector. Dan wordt er vooral gedacht aan biovergisting, windenergie (beperkt aantal gebieden), restwarmte, aardwarmte en warmtekrachtkoppeling. Ook zonne-energie wordt genoemd, maar het beleid daarvoor was tijdens de totstandkoming van de structuurvisie nog in ontwikkeling. Op het kaartmateriaal van de structuurvisie zijn geen specifieke waarden, belemmeringen of uitgangspunten voor het projectgebied aangegeven.

RUIMTELIJKE WAARDENKAART
Als onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de 'Structuurvisie gemeente Emmen 2020' is de Ruimtelijke Waardenkaart (RWK, vastgesteld dd. 29 september 2011) opgesteld. De RWK brengt de ontwikkelingsgeschiedenis van de gemeente in beeld en legt de kenmerken, kwaliteiten en knelpunten van het landschap vast. Daarnaast reikt het handvatten aan voor behoud, versterking en ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie. Voor het projectgebied zijn geen specifieke waarden, belemmeringen of uitgangspunten aangegeven. Voor Emmer-Compascuum vragen onder meer het stelsel van kanalen en wijken en de 'robuuste, krachtig omzoomde ruimten' om behoud. De afleesbaarheid van de gelaagdheid van het landschap (onder andere door elementen uit de periode voor de grootschalige vervening nadrukkelijker 'uit te lichten') dient volgens de RWK versterkt te worden.

DE GEMEENTE EMMEN IN HET PERSPECTIEF VAN HET LANDSCHAP
De Ruimtelijke Waardenkaart is ten behoeve van het bestemmingsplan Buitengebied uitgewerkt tot het rapport De Gemeente Emmen in het perspectief landschap (januari 2012). Doel van dit rapport is om, gegeven de gelaagdheid, dynamiek en variatie van het landschap, inzicht te geven in de karakteristieken die het landschap in een gebied bepalen en de mate waarin deze nog herkenbaar aanwezig zijn. Inzicht in de landschappelijke karakteristieken biedt de gemeente en initiatiefnemers de mogelijkheid verantwoorde overwegingen te maken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit rapport dient dan ook als beoordelingskader én inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het projectgebied valt niet in één van de deelgebieden uit 'De Gemeente Emmen in het perspectief landschap'. Wel is bij het opstellen van het parkontwerp rekening gehouden met de algemene principes uit dit rapport en met de karakteristieken van de 'grootschalige veenontginningen' (zie verder hoofdstuk 4).

WELSTANDSNOTA
In de Welstandsnota gemeente Emmen (30 juni 2016) heeft de gemeente per gebied aangegeven welke welstandseisen van toepassing zijn. Omgevingsvergunningen voor het bouwen worden pas verleend na toetsing aan de betreffende gebiedscriteria en als vaststaat dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. De welstandsnota heeft betrekking op gebouwen. Een zonnepark is een 'bouwwerk, geen gebouw zijnde'. Dit betekent dat het welstandsbeleid formeel niet van toepassing is. Wel kan de welstandsnota als inspiratiebron worden gebruikt.
Het projectgebied heeft de status 'welstandsluw'. Dit zijn gebieden waarbij, vooral vanuit stedenbouwkundig oogpunt, de onderlinge samenhang van het gebouw met zijn omgeving van belang is. Het welstandsbeleid richt zich hier op de voorkanten van bouwwerken en bouwblokken en het aanzicht op deze bebouwing vanuit de openbare ruimte. Ingrepen worden beoordeeld in relatie tot de naastgelegen bebouwing en het straatbeeld. Het beleid is alleen op hoofdzaken gericht en niet op details.
Emmer-Compascuum is ingedeeld bij de 'Veendorpen en linten'. Het veengebied is vanaf wegen en kanalen in cultuur gebracht. De oorspronkelijke lintbebouwing is veelal tot in het centrum van het dorp aanwezig. Door concentratie van functies zijn hier de dorpscentra ontstaan. Het beleid richt zich op "de samenhang in de linten, met name te vinden in de ritmiek van bouwmassa's van één tot twee lagen met kap. De oude lintbebouwing heeft een herkenbare houvast aan de oorspronkelijke structuur." Voor het projectgebied zijn geen specifieke waarden aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0008.jpeg" Scholtenskanaal met haaks daarop staande wijk en fietspad

STRUCTUURVISIE ZONNEAKKERS
In de structuurvisie 'Emmen, zonneakkers' (vastgesteld dd. 20 maart 2015) geeft de gemeente invulling aan haar ambitie om in 2050 CO2-neutraal te zijn. Emmen is CO2-neutraal als het energiegebruik volledig bestaat uit duurzame energie, aldus de structuurvisie. Zonne-energie wordt als een belangrijke bron van duurzame energie gezien. Om tot een aanvaardbare landschappelijk inpassing te komen zijn in de structuurvisie ruimtelijke criteria opgenomen. Het meest kansrijk zijn de locaties die op de 'visiekaart' zijn aangegeven. Dat zijn woongebieden en braakliggende percelen binnen glastuinbouwgebieden en industrieterreinen. Het projectgebied is - ondanks de status van Bestaand Stedelijk Gebied - niet op de visiekaart opgenomen.
Ook nabij dorpen en wijken biedt de gemeente ruimte voor aanleg van zonne-akkers. Daarbij moet dan wel sprake zijn van 'overtuigend maatschappelijk draagvlak', ook voor de 'goede ruimtelijke inpassing'. Daarnaast geeft de gemeente aan dat er een zekere balans moet zijn tussen de energieproductie en de afname in de omgeving.
Bij de ruimtelijke inpasbaarheid van zonneakkers is het beleid uit de Welstandsnota, Ruimtelijke waardenkaart en Gemeente Emmen in perspectief van het landschap kaderstellend. Daarbij gaat het de structuurvisie om: inspelen op de landschapsstructuur; begrenzen van het terrein; overgangen naar het landschap; zichtbaarheid vanaf de openbaarheid; toevoegen van maatschappelijk gewenst programma.
Om een zonnepark te kunnen realiseren zal een omgevingsvergunningprocedure doorlopen moeten worden (zie hoofdstuk 1). Daarbij blijft de onderliggende bestemming van kracht. Na maximaal 25 jaar dient het zonnepark weer verwijderd te worden en moet het betreffende gebied in oorspronkelijke staat worden opgeleverd.


ENERGIENOTA
De 'Energienota gemeente Emmen 2017-2020 - Emmen geeft energie' geeft aan welke stappen gezet moeten worden om in 2050 CO2-neutraal te kunnen zijn. Duidelijk is dat met het huidige tempo van energiebesparing en duurzame energieproductie de ambitie voor 2050 niet gehaald wordt. Versnelling en intensivering van de transitie blijken nodig. Daarbij gaat de gemeente uit van een integrale benadering door verbinding te zoeken met economische ontwikkelkansen, vermindering van de energiekosten voor de inwoners en een goede ruimtelijke inpassing van duurzame energiebronnen. Voor wat betreft de productie van duurzame energie wordt 'stevig ingezet op zon'. Tot 2020 streeft de gemeente naar 100 ha aan zonneakkers. Ook het oprichten van energiecoöperaties en het plaatsen van zonnepanelen op gebouwen zijn belangrijke beleidssporen bij de productie van zonne-energie.

CONCLUSIE
Onderhavig planvoornemen komt tegemoet aan de doelstelling van de gemeente om in 2050 CO2-neutraal te zijn en daarvoor fors in te zetten op zonne-energie en de aanleg van zonneparken in het bijzonder. Het projectgebied heeft op grond van de Ruimtelijke waardenkaart, het rapport De gemeente Emmen in het perspectief van het landschap en de Welstandsnota geen bijzondere status of waarde. Wel zijn bij het parkontwerp de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken als basis genomen en is getracht om waardevolle elementen uit het verleden (waaronder het orthogonale ontginningspatroon) leesbaar te houden of te maken. Het projectgebied is formeel niet ingedeeld bij de 'pauzelandschappen' die in de structuurvisie 'Emmen, zonneakkers' de voorkeur genieten voor de aanleg van zonneparken. Daarom zijn extra inspanningen gepleegd op het gebied van ruimtelijke inpassing en participatie. Het plan voldoet daarmee aan alle eisen van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van de (aangepaste) Monumentenwet 1988 te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. De gemeente Emmen hanteert hiervoor de Beleidsnota archeologie 2013-2018 (dd. 30 mei 2013) en de Archeologische beleidsadvieskaart (dd. 30 mei 2013). Uit de beleidsadvieskaart blijkt er voor het projectgebied sprake is van een lage verwachting. Dit betekent dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0009.png" Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart (wit=lage verwachting)

Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat overheden verplicht zijn cultuurhistorie integraal mee te wegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Onderhavig planvoornemen is getoetst aan de Cultuurhistorische waardenkaart Emmen (dd. 17 november 2016). Op deze kaart is aangegeven dat het projectgebied deel uitmaakt van 'Landschappelijke gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde'. Hiervoor geldt het beleid 'herkenbaar houden van de historische en ruimtelijke structuur en samenhang'. Dit is gebeurd bij het ruimtelijk ontwerp van het zonnepark. Dit parkontwerp wordt toegelicht in hoofdstuk 4.

3.2 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig planvoornemen te toetsen, is een ecologische inventarisatie naar natuurwaarden binnen het projectgebied uitgevoerd. In deze inventarisatie is beoordeeld of een aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De resultaten van dit onderzoek zijn samengevat in Ecologische inventarisatie Zonnepark Emmer-Compascuum (dd. 1 mei 2019). In dit rapport wordt het volgende geconcludeerd:
"Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
In verband met de soortbescherming van de Wnb is het nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van (grondbroedende) vogels en de kwetsbare overwinteringsperiode van poelkikker (half oktober – half april). Indien de werkzaamheden niet buiten de kwetsbare overwinteringsperiode van poelkikker kunnen worden uitgevoerd, kan als alternatief vóór de overwinteringsperiode van poelkikker een amfibieënscherm om de akker aangebracht worden. Een ontheffing van de Wnb is in onder die voorwaarden niet nodig.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze ontwikkeling is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe."
Zie voor verdere details het ecologisch rapport dat is opgenomen als bijlage.

3.3 Milieu

3.3.1 Bodem

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het projectgebied betreft een agrarisch perceel. Er zijn geen indicaties dat er op dit moment sprake is van bodem- en/of grondwatervervuiling. Het gebruik van het projectgebied als zonnepark heeft geen negatieve invloed op de bodemkwaliteit of op een eventueel hernieuwd agrarisch gebruik in de toekomst. Onderzoek kan derhalve achterwege blijven.

3.3.2 Geluid

WET GELUIDHINDER
Binnen het projectgebied wordt geen geluidsgevoelige bebouwing in de zin van de Wet geluidhinder opgericht. Het zonnepark zorgt ook niet voor een substantiële verkeersaantrekkende werking, waardoor omliggende woningen indirecte hinder zouden kunnen ondervinden. Voor het onderhouden van het zonnepark zijn hooguit enkele tientallen verkeersbewegingen per jaar nodig, wat een te verwaarlozen effect heeft op de gevelbelasting van woningen rondom het projectgebied. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai (of spoorweglawaai) is derhalve niet nodig.

BEDRIJVEN EN MILIEUZONERING
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tus-sen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) nood-zakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Een zonnepark is niet in de brochure opgenomen. Van zonnepanelen is geen milieuhinder te verwachten. Dat geldt wel voor de bijbehorende transformators, die overdag (enig) geluid produceren. In dit opzicht kan een vergelijking worden gemaakt met de in de VNG-brochure vermelde elektriciteitsdistributiebedrijven van < 10 MVA. Het betreft hier een milieucategorie 2-inrichting met een richtafstand van 30 m vanwege geluid. De transformator wordt aan de oostzijde van het projectgebied gesitueerd, op ruime afstand van woningen. Aan deze zijde van het projectgebied zijn alleen bedrijfswoningen gelegen. De transformator wordt - uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening - op minimaal 30 m afstand van deze woningen geplaatst. Er zal gebruik worden gemaakt van een FEAG-transformator. Deze transformator produceert - in open ruimte, dus zonder ombouw - 58 dB(A) aan geluid. Dit is vergelijkbaar met het geluid dat een gemiddeld koffiezetapparaat maakt. Er is daarmee geen sprake van een milieuhygiënisch conflict.

3.3.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen hieronder. Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan één op de miljoen. Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Bij de berekening van het GR spelen twee factoren mee:

  • de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen;
  • het aantal potentiële slachtoffers. In een omgeving met veel inwoners is dit aantal bijvoorbeeld groter dan in een dunbevolkt gebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0010.png"

Uitsnede Risicokaart

INRICHTINGEN
In de nabijheid van het projectgebied zijn geen bedrijven aanwezig die onder de werking van Bevi vallen (bron: Risicokaart). Andere gevaarlijke inrichtingen liggen evenmin op korte afstand van het projectgebied. Een zonnepark is zelf ook geen gevaarlijke inrichting in de zin van het (Bevi) of het Activiteitenbesluit.


BUISLEIDINGEN
Het projectgebied valt niet binnen de effectafstand van aardgastransportleidingen (bron: Risicokaart). De dichtstbijzijnde leiding ligt op een afstand van meer dan 250 m.
Overigens is een zonnepark geen (beperkt) kwetsbaar object in de zin van het Bevi.


TRANSPORT
De N391 ten westen van het projectgebied is opgenomen in het basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen (bron: Risicokaart). Het projectgebied ligt op een afstand van circa 4,5 km en valt ruim buiten de effectafstand van de weg.

3.3.4 Lucht

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De oprichting van het zonnepark leidt, zoals aangeven in paragraaf 3.3.2, niet tot een substantiële verkeersaantrekkende werking en is daarmee niet van invloed op de luchtkwaliteit. Op grond van de Wet milieubeheer is sprake van een project dat 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

3.4 Waterparagraaf

3.4.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Deze paragraaf laat zien hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het projectgebied ligt in het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's. Het waterbeleid voor dit gebied is onder meer vastgelegd in het 'Beheerplan 2010-2014', het 'Beheerprogramma 2016-2021' en de 'Notitie stedelijk waterbeheer'.

3.4.2 Ligging projectgebied

Het projectgebied ligt globaal genomen tussen het bedrijventerrein langs de Rademakerstraat (noordzijde) en Ep Schuilinghstraat (oostzijde) en het bebouwingslint van het Verlengde Scholtenskanaal WZ (westzijde). Aan de zuidkant grenst het projectgebied aan een watergang, waarlangs een fietspand ligt, en een agrarisch perceel. Ook aan de noordzijde ligt een brede watergang.

3.4.3 Waterhuishouding

De inrichting van het projectgebied wordt toegelicht in hoofdstuk 4. Voor de aanleg van het zonnepark worden geen sloten gedempt. Er is sprake van een beperkte toename in verharding. Het gaat hierbij om paaltjes waarop de panelen rusten. Er worden geen gesloten oppervlakten gecreëerd. Het hemelwater kan tussen de panelen door in de bodem infiltreren. Wel zal een transformatorhuisje gebouwd worden. Het totale oppervlak aan verharding blijft beneden de compensatienorm van 150 m2. In dit verband kan ook gewezen worden op de wadi die in de groenstrook aan de westkant van het projectgebied wordt aangelegd (zie hoofdstuk 4).
Aan de noord- en zuidzijde van het projectgebied ligt een hoofdwatergang. Deze zijn in eigendom, beheer en onderhoud van het waterschap. Aan weerszijden van deze watergangen wordt een obstakelvrije beschermingszone van 5 m (vanaf de insteek) in acht genomen. Dat betekent dat binnen deze zone geen hekwerken worden geplaatst, zodat het waterschap vrije toegang blijft houden. De initiatiefnemer zal ook geen verharde onderhoudspaden in de beschermingszone aanleggen.

3.4.4 Afvoer van water

Uitgangspunt voor het projectgebied is dat het hemelwater wordt afgekoppeld van het vuilwater. Dit hemelwater zal via bodeminfiltratie dan wel via de sloten rondom het projectgebied worden afgevoerd. Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Er wordt dus schoon hemelwater afgevoerd.

3.4.5 Wateradvies waterschap

Op 18 juni 2019 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen sprake is van een waterschapsbelang en dat de 'korte procedure' van toepassing is. Op 1 juli is door het waterschap aangegeven dat er toch sprake is van een 'normale procedure'. Het daarin opgenomen advies t.a.v. de beschermingszone langs hoofdwatergangen is overgenomen en verwerkt in deze ruimtelijke onderbouwing. Op 12 september is door het waterschap per email aangegeven dat zij kan instemmen met de aangepaste documenten. In de bijlagen is de 'Watertoets' toegevoegd. Daarin is ook de standaardwaterparagraaf van waterschap Hunze en Aa's opgenomen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Locatiekeuze

ACHTERGRONDEN
Tot op heden wordt zonne-energie hoofdzakelijk toegepast bij kleinverbruikers binnen het midden- en kleinbedrijf (MKB) en bij particulieren. Het totale aandeel van zonne-energie bedraagt momenteel ongeveer 2,7% van de totale elektriciteitsproductie in Nederland. Het op grootschalig wijze opwekken van zonne-energie, dat wil zeggen het opwekken van zonne-energie door middel van zonnecellen in een opstelling van 1 hectare (ha) of meer wordt in Nederland steeds gangbaarder. Dit is onder andere het gevolg van de technologische ontwikkeling op het gebied van zonne-energie. Ieder jaar weer worden nieuwe innovaties waardoor bijvoorbeeld de efficiency van zonnecellen continue verbetert. Ook het subsidieregime speelt daarin een belangrijke rol. Dit leidt er toe dat de ontwikkeling van grootschalige zonneparken meer en meer rendabel wordt.
Het grootschalig opwekken van zonne-energie heeft voordelen ten opzichte van het decentraal en kleinschalig opwekken van zonne-energie zoals dat nu in Nederland nog veel gebeurt, namelijk:

  • Grootschalig opwekken levert een belangrijk efficiencyvoordeel, zowel qua opwekkingswijze als transport. Een groot zonnepark levert een grotere jaarproductie aan elektriciteit dan op een groter aantal kleinere parken. Hierdoor kan op een hoger spanningsniveau de elektriciteit worden aangeboden op het landelijke hoogspanningsnetwerk waardoor minder transportverlies optreedt.
  • Lang niet al het dakoppervlak in Nederland is op dit moment geschikt voor het opwekken van zonne-energie. Om momenteel op een economische rendabele wijze zonne-energie op te wekken, moet aan een aantal randvoorwaarden worden voldaan. Slechts een deel van het bestaande Nederlandse dakoppervlak voldoet aan deze randvoorwaarden. Daarom zijn ook andere locaties nodig om optimaal van zonne-energie in Nederland gebruik te kunnen maken.

LOCATIECRITERIA
Een locatie voor het op grootschalige wijze opwekken van zonne-energie moet aan een groot aantal criteria voldoen. Deze criteria volgen hoofdzakelijk uit de technische en fysieke factoren die met het opwekken van zonne-energie samenhangen. Uiteraard moet ook aandacht worden besteed aan duurzaam ruimtegebruik. Hieronder worden de belangrijkste criteria kort beschreven.

Zonaanbod
Een locatie moet voldoende zonne-uren per jaar ontvangen om voldoende zonne-energie op te kunnen wekken. Op basis van gegevens van het KNMI blijkt dat in heel Nederland voldoende zonuren zijn om een rendabel zonnepark te realiseren (zie afbeelding hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0011.jpg"
Zonuren per jaar (bron: KNMI)

Fysieke ruimte
In de eerste plaats moet een locatie over voldoende ruimte beschikken voor de plaatsing van de zonnepanelen en bijbehorende installaties (zoals omvormers). Daarnaast is ruimte nodig voor het aanleggen van onderhoudspaden. Ook de landschappelijke inpassing vraagt om voldoende ruimte.


Schaduwvrije omgeving
Voorts is het van belang dat de zonnepanelen zoveel mogelijk uit de schaduw van omliggende objecten worden geplaatst. Zonnepanelen zijn serieel geschakeld, hetgeen betekent dat wanneer één rij panelen uit eenzelfde seriegeschakelde rij panelen wordt overschaduwd, de energieopbrengst van de gehele rij panelen vermindert. Een optimale locatie voor zonnepanelen is daarom zoveel mogelijk gevrijwaard van schaduwhinderlijke objecten.


Duurzaam ruimtelijk gebruik
Met duurzaam ruimtegebruik wordt bedoeld dat ruimtelijke functies zoveel mogelijk worden gebundeld zodat de impact op het milieu en de ruimtebehoefte van de functies gezamenlijk zoveel mogelijk wordt beperkt. Voor een grootschalig zonnepark gaat het dan om de vraag of naast het zonnepark nog andere vormen van ruimtegebruik mogelijk zijn. Hierbij kan gedachten worden aan het plaatsen van zonnepanelen op daken (het onderliggende ruimtegebruik kan dan ongewijzigd worden voortgezet) of de tijdelijke plaatsing van zonnepanelen op minder courante gronden.


Grondpositie en beschikbaarheid
Zoals voor elk ruimtelijk project is het van belang dat vrij over de benodigde gronden kan worden beschikt. Dat houdt in dat de grondeigenaren toestemming gegeven moeten hebben om de zonnepanelen te mogen plaatsen.


Netaansluiting 
De afstand tot bestaande aansluitingen op het landelijke hoogspanningsnetwerk is voor alle energieprojecten cruciaal, dus ook voor een grootschalig zonnepark. Het aanleggen van nieuwe ondergrondse infrastructuur is kostbaar. Het meest ideaal is een locatie die zich in de directe nabijheid van geschikte ondergrondse infrastructuur bevindt.


TOETS AAN LOCATIECRITERIA
Hieronder is aangegeven op welke wijze het projectgebied voldoet aan bovengenoemde criteria voor het grootschalig opwekken van zonne-energie.

  • Zonaanbod: Binnen Nederland zijn de meeste locaties in beginsel geschikt voor een grootschalig zonnepark. Ook het projectgebied heeft voldoende zonuren voor een rendabel zonnepark.
  • Voldoende fysieke vrije ruimte voor grootschalig opwekken: Het projectgebied heeft een oppervlakte van ca. 4,5 hectare. Dit is voldoende voor het beoogde zonnepark en de landschappelijke inpassing daarvan.
  • Optimale oriëntatie: Het projectgebied heeft een zuidelijke oriëntatie waardoor een optimale paneelsopstelling kan worden gerealiseerd.
  • Schaduwvrije omgeving: In de directe omgeving is geen hoogopgaande beplanting met schaduwwerking op het zonnepark aanwezig. Ook bij de landschappelijke inpassing wordt qua hoogte van het groen rekening gehouden met schaduwwerking op de panelen.
  • Duurzaam ruimtegebruik: Het projectgebied bevindt zich binnen een gebied dat gereserveerd is voor bedrijfsontwikkeling, maar achterblijft bij de verwachtingen. Een tijdelijke functieverandering ligt voor de hand. Omdat de panelen niet aard- en nagelvast in de bodem worden verankerd is op termijn een ander gebruik weer mogelijk.
  • Netaansluiting: De aansluit- en aflevercapaciteit is gegarandeerd door de netbeheerder.

CONCLUSIE

Het projectgebied voldoet aan alle criteria voor het grootschalige opwekken van zonne-energie.

4.2 Van structuurvisie naar uitvoering

Een technisch geschikte locatie voor een zonnepark, zoals hierboven is omschreven, vormt voor de gemeente Emmen geen afdoende basis voor vergunningverlening. In de Structuurvisie Emmen, Zonneakkers (hierna: 'structuurvisie') is aangegeven dat aanvragen voor zonneparken getoetst worden op de volgende criteria:

  • 1. Ruimtelijke inpasbaarheid;
  • 2. Maatschappelijk draagvlak;
  • 3. Energieafzet;
  • 4. Tijdelijkheid;
  • 5. Goede ruimtelijke ordening.


Ad. 1
Kaderstellend voor de ruimtelijke inpasbaarheid zijn de gemeentelijke beleidsdocumenten: Welstandsnota gemeente Emmen, Ruimtelijke Waardenkaart en Gemeente Emmen in perspectief van het landschap. Deze documenten zijn toegelicht in paragraaf 2.2.3, waarbij steeds is aangegeven hoe het beleid zich tot onderhavig planvoornemen verhoudt. De structuurvisie geeft zelf als praktische handreiking de volgende aandachtspunten voor het ontwerp: inspelen op de landschapsstructuur; begrenzen van het terrein; overgangen naar het landschap; zichtbaarheid vanaf de openbaarheid; toevoegen van maatschappelijk gewenst programma. Deze uitgangspunten zijn op 28 maart 2019 besproken in een gezamenlijk overleg waarbij onder meer de initiatiefnemer en de landschapsdeskundige van de gemeente Emmen aanwezig waren. Tijdens dit overleg zijn de belangrijkste ontwerpprincipes vastgesteld, op basis waarvan BügelHajema Adviseurs later een eerste schetsontwerp heeft opgesteld. Dit ontwerp is naar aanleiding van overleg met de initiatiefnemer en de direct aanwonenden van het park verfijnd tot definitief ontwerp.

Ad. 2
Zoals aangegeven in paragraaf 2.2.3 geldt voor locaties die niet op de 'visiekaart' zijn aangegeven maar wel nabij dorpen en wijken liggen, dat er bij zonneparken sprake moet zijn van 'overtuigend maatschappelijk draagvlak'. Dit draagvlak is verworven door meerdere keren in overleg te treden met de direct aanwonenden. Daarbij is het schetsontwerp voor het park steeds verder geconcretiseerd. Het ontwerp dat op deze manier is ontstaan is vervolgens besproken met de Erkende OverlegPartners (EOP's) en met het dorp via een inloopbijeenkomst. Zie verder hoofdstuk 5 over de details van het gevoerde overleg.

Ad.3
De energieafzet van zonneakkers nabij dorpen/wijken moet ten gunste komen van de plaatselijke bewoners om op die manier een bijdrage te kunnen leveren aan het betaalbaar houden van de woonlasten en de CO2 reductie. De gemeente en initiatiefnemer zijn overeengekomen dat 20% van het parkoppervlak door een lokale energiecooperatie ingevuld kan worden.
In totaal kan het park 4,61 Mwp aan stroom opwekking. Daarmee kunnen circa 1350 huishoudens van Emmer-Compascuum van stroom worden voorzien.

Ad.4
De structuurvisie stelt als eis dat het zonnepark na een exploitatietermijn van maximaal 25 jaar wordt afgebroken en dat het betreffende terrein weer in de oorspronkelijke staat wordt teruggebracht. Dit wordt in een samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer vastgelegd.

Ad 5.
Er dient sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is dit aangetoond.

4.3 Projectgebied

4.3.1 Cultuurhistorische schets

Het projectgebied is onderdeel van de veenkoloniën. Vanaf eind negentiende eeuw is dit gebied op systematische wijze ontgonnen. Dit is gebeurd middels een zogeheten 'enkel kanaal systeem'. Deze bestaat uit een hoofdkanaal - in dit geval het Verlengde Scholtenskanaal - met wijken die daar loodrecht op staan. In de Gemeente Emmen zijn de wijken aan één zijde, de landkant, van het kanaal gegraven. De afstand tussen deze wijken bedraagt 200 m. Aan de andere kant van het kanaal, waar geen vervening plaatsvond, is de hoofdweg aangelegd. In tegenstelling tot het 'dubbel kanaal systeem' is bij het enkel kanaal systeem geen nederzetting gepland. Indien sprake was van boerderijbouw dan liggen deze meestal aan de landkant (kant vervening). Aan de andere zijde van het kanaal is vaak een lint met woonbebouwing ontstaan. Indien er bomenrijen aanwezig zijn, dan staan deze veelal bij dit bebouwingslint. Bij het enkel kanaal systeem is sprake van een grootschalig landschap dat veelal aan beide zijden van het kanaal ervaarbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0012.png"

Schema enkel kanaal systeem (bron: De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap)

Hieronder zijn topografische kaarten uit 1905, 1950, 1980 en 2018 opgenomen. Deze kaarten illustreren de ontwikkelingsgeschiedenis van het projectgebied. Op de kaart van 1905 is te zien dat het Verlengde Scholtenskanaal is gegraven en dat er haaks op dit kanaal diverse wijken zijn aangelegd. Deze wijken liggen op regelmatige afstand van elkaar. Op dat moment is aan de landkant (oostzijde) meer bebouwing aanwezig dan aan de wegkant (westzijde). Er staan twee woningen in het projectgebied. De kaart van 1950 geeft een gewijzigd beeld in die zin dat de bebouwing fors is toegenomen. Alle oorspronkelijke orthogonale structuren zijn nog duidelijk herkenbaar. Aan de wegkant is lintbebouwing ontstaan. Binnen het projectgebied zijn op dat moment twee woningen en een boerderij aanwezig. Het zwaartepunt van de bebouwing ligt inmiddels aan de wegkant. Dat deze ontwikkeling zich doorzet blijkt uit de kaart van 1980. Op de boerderij binnen het projectgebied na is alle bebouwing aan de landkant verdwenen, terwijl het lint aan de wegkant verder verdicht is. Wat opvalt is dat de weg ter hoogte van de boerderij een 'knik' heeft gekregen waardoor de orthogonale structuur plaatselijk doorbroken is. De wijken aan de noord- en zuidzijde van het projectgebied zijn nog altijd herkenbaar. Dat is op de kaart van 2018 ten dele het geval. Met de aanleg van het bedrijventerrein is een deel van de wijk aan de noordzijde gedempt. Ook het Verlengde Scholtenskanaal loopt niet meer door tot in het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0016.png"

Het projectgebied in achtereenvolgens 1900, 1950, 1980 en 2018 (bron: topotijdreis.nl)

4.3.2 Toekomstige situatie

RANDVOORWAARDEN
Op basis van de beleidsanalyse uit hoofdstuk 2 en de cultuurhistorische schets van paragraaf 4.3.1 kan een aantal uitgangspunten voor het ontwerp van het zonnepark geformuleerd worden. Ook uit het overleg met de direct aanwonenden zijn relevante aandachtspunten voor de terreininrichting naar voren gekomen. Hieronder zijn de belangrijkste randvoorwaarden opgesomd:

  • Rijksbeleid: Er moet rekening worden gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en cultureel erfgoed; cultuurhistorische en landschappelijke kenmerken zijn leidend voor de inrichting van het zonnepark; zuinig en meervoudig ruimtegebruik.
  • Provinciaal beleid: behoud van biodiversiteit en bodemleven; aan de randen van het park moet worden ingespeeld op de omgeving en kernkwaliteiten van het gebied; geen onomkeerbaarheid.
  • Gemeentelijk beleid: inspelen op de landschapsstructuur; begrenzen van het terrein; overgangen naar het landschap; zichtbaarheid vanaf de openbaarheid; toevoegen van maatschappelijk gewenst programma.
  • Cultuurhistorie: orthogonaal ontginningspatroon; laanbeplanting; doorzichten en openheid.
  • Direct aanwonenden: westzijde projectgebied invullen met groene wal en bloemrijk grasland (eventueel wadi of vijver); voldoende afstand tot bedrijfswoning aan oostzijde en afscherming door groene wal of haag; zoveel mogelijk behoud van groen aanzicht en horizonbeleving.

SCHETSONTWERP
De bovengenoemde randvoorwaarden zijn door BügelHajema Adviseurs vertaald naar een schetsontwerp. Deze is hieronder afgebeeld. Aan de westzijde wordt een aarden wal met lage beplanting aangelegd. Deze komt in de rooilijn van de boederij te liggen. Daarnee wordt het plaatselijke orthogonale patroon dat door de knik in de weg is aangetast, opnieuw 'leesbaar' gemaakt. Tevens wordt het kanaal in de vorm van een wadi 'doorgetrokken' in het plangebied. Ook in dat opzicht vindt dus enig cultuurhistorisch herstel plaats. Het overige terrein aan de westkant wordt ingezaaid met bloemrijk grasland. Ook zullen mogelijk enkele bijenhotels worden geplaatst. Op deze wijze wordt de biodiversiteit binnen de westzijde bevorderd.
Aan de noordwestzijde wordt een beukenhaag aangelegd om een groene afscheiding met het boerenerf te creëren. Langs de gehele oostzijde komt eveneens een beukenhaag zodat er vanuit de daar aanwezige bedrijfsbebouwing zo min mogelijk zicht is op het zonnepark. De keerlus in de Ep Schuilinghstraat wordt uiteraard vrij gehouden, evenals het gedeelte dat direct aan de bedrijfswoning met huisnummer 23 grenst (vanwege uitzicht/privacy). Dit verklaart de royale uitsparing van circa 1500 m2 aan de oostzijde van het zonnepark.
De zuidzijde van het projectgebied is reeds goed ingepast door de daar aanwezige laanbeplanting en ondergroei. Deze beplanting maakt overigens geen deel uit van het projectgebied. Dat geldt ook voor de wijken aan de noord- en zuidzijde en de laanbeplanting ten westen van de wadi.
De aarden wal zorgt voor een groene afscherming van het park. Er is bewust niet gekozen voor het dichtzetten van de westzijde met hoog opgaande beplanting. Daardoor zou de horizonbeleving en (relatieve) openheid teniet gedaan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0017.jpg" Schetsontwerp (bron: BügelHajema adviseurs BV)

Aan de westkant ontstaat een zeer ruime maat ten opzichte van de woningen langs het Verlengde Scholtenskanaal Westzijde. Onderstaande dwarsdoorsnede maakt dit duidelijk. De afstand tussen het zonnepark en het hart van de weg bedraagt meer dan 50 m. De maximale paneelhoogte is 1,8 m. Op ooghoogte zijn deze panelen niet zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0018.jpg" Dwarsdoorsnede (bron: Algebra Ingenieurs)

PARKINRICHTING
Rekening houdend met de randvoorwaarden en het schetsontwerp is het zonnepark nader gedetailleerd. Hieronder is de technische tekening van het park opgenomen (een versie 1:1000 is als bijlage opgenomen). Het park gaat ruimte bieden aan circa 12.000 panelen van 280 wp en krijgt daarmee een vermogen van 4,61 Mwp. De Ep Schuilinghstraat wordt 'doorgetrokken' in het onderhoudspad dat centraal in het zonnepark is gelegen. Alle panelen worden op het zuiden georiënteerd waardoor de oost-west gerichte verkavelingsrichting en daarmee het ontginningspatroon worden benadrukt. Bijkomend voordeel van deze oriëntatie is dat de achterkanten van de panelen buiten het zicht vanuit het openbaar gebied blijven.
Tussen het zonnepark en het bedrijventerrein wordt een buffer van circa 10 m aangehouden. In die buffer worden ook de trafo's geplaatst. Deze komen op minimaal 30 m uit de gevel van de meest nabij gelegen bedrijfswoning te liggen. Zo wordt eventuele geluidhinder voorkomen. De buffer krijgt verder een groene inrichting.
Achter de aarden wal en aan de oostzijde wordt een hek geplaatst. De noord- en zuidzijde zijn reeds door de wijken en/of hekwerken voldoende afgegrensd.
De panelen krijgen een maximale hoogte van 1,8 m boven maaiveld. Tussen de panelen wordt een afstand van 1,5 m aangehouden. Hierdoor wordt er nog voldoende zonlicht doorgelaten, wat het bodemleven bevordert en mogelijkheden biedt voor begrazing door graasdieren ter bevordering van het multifunctioneel ruimtegebruik. Verder kan nog worden opgemerkt dat de panelen worden uitgevoerd in donkere kleurstelling. De omvormers worden onder de panelen en dus buiten zicht geplaatst.
De zonnepanelen worden op paaltjes gezet waartussen smalle tractors kunnen rijden voor het onderhoud. Rondom het park komen evenals in het midden, bredere onderhoudspaden te liggen (minimaal 5 m). De paden langs de twee wijken zijn ook voor waterschap Hunze en Aa's toegankelijk (zie paragraaf 3.4).
Na de exploitatietermijn van 25 jaar worden de panelen en installaties verwijderd, waarna het projectgebied in de huidige staat wordt teruggebracht. Dit is vastgelegd in een te sluiten samenwerkingsovereenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak92318-V701_0019.png"
Parkinrichting (bron: Algebra Ingenieurs)

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht (Bor) verplichten om bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning overleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Dit overleg vindt voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit plaats. Burgers en maatschappelijke instanties worden tijdens deze terinzagelegging van het ontwerpbesluit in de gelegenheid gesteld om binnen de termijn van zes weken hun zienswijze kenbaar te maken. Als het vooroverleg of de terinzagelegging aanleiding geeft tot planaanpassingen, dan zullen die te zijner tijd in deze paragraaf worden vermeld.
Uit oogpunt van participatie heeft de initiatiefnemer belanghebbenden vroegtijdig bij onderhavig planvoornemen betrokken. Zo zijn de direct aanwonenden rechtstreeks en persoonlijk geïnformeerd over het voornemen. Voor deze groep zijn twee bijeenkomsten georganiseerd, namelijk op 11 april 2019 en 11 juni 2019. Beide bijeenkomsten verliepen in een positieve en constructieve sfeer. Tijdens laatstgenoemde datum waren alle direct aanwonenden vertegenwoordigd en is unaniem ingestemd met het uitgewerkte schetsontwerp. Op 4 juni 2019 heeft overleg met de EOP's plaatsgevonden. Tijdens dit overleg bleek dat 'Emmer-Compascuum' positief gestemd is over het beoogde zonnepark en dat er veel draagvlak voor de planontwikkeling aanwezig is.
In het kader van de participatie wordt onderscheid gemaakt naar drie 'omgevingskringen': direct aanwonenden; omwonenden binnen een straal van 350 m, gerekend vanuit het middelpunt van het zonnepark; maatschappelijke organisaties, coöperaties en overige dorpsbewoners. Elk van deze kringen worden op verschillende momenten geïnformeerd over onderhavig planvoornemen en mogelijkheden geboden om te participeren in het park. Op 8 juli vindt een inloopbijeenkomst voor het gehele dorp plaats. Daarbij zijn alle omwonenden die binnen een straal van 350 m van het zonnepark wonen, per brief uitgenodigd. Voor alle overige bewoners is een uitnodiging in 'Ons Compas' geplaatst.
De initiatiefnemer stelt - conform de structuurvisie 'Emmen, zonneakkers' - 20% van zijn grond beschikbaar in het kader van de postcoderoosregeling voor plaatselijke energiecooperaties en/of andere belangstellenden uit Emmer-Compascuum en omgeving.

Vanaf 13 juli 2019 heeft gedurende een termijn van 6 weken de ontwerpbeschikking met bijbehorende stukken voor eenieder ter inzage gelegen. Het waterschap Hunze en Aa's heeft een zienswijze ingediend. Naar aanleiding van de zienswijze is de waterparagraaf aangepast.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor realisatie van het zonnepark komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Dat geldt ook voor eventuele planschadekosten, die daarmee dus 'anderszins verzekerd' zijn. Er wordt een samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer afgesloten waarin een en ander is vastgelegd.