direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Klazienaveen-Noord, loods Scholtenskanaal OZ 72
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het projectgebied is gelegen op het Landgoed Scholtenszathe ten noorden van de kern Klazienaveen-Noord, in het buitengebied van de gemeente Emmen. Scholtenszathe is een modern landgoed en de bedrijfsactiviteiten richten zich voornamelijk op de teelt van akkerbouwgewassen. Het bedrijf is voortdurend op zoek naar alternatieve gewassen en uitbreiding van activiteiten om meerwaarde te creëren voor het bedrijf en de omgeving. Daarbij ligt de focus op innovatie, samenwerking, diversificatie en verticale groei in de keten om in te spelen op een duurzame toekomst. Dit heeft onder andere geresulteerd in de introductie van een aantal nieuwe gewassen, waaronder uien. Gedurende een aantal jaren is ervaring opgedaan met de uienteelt en het areaal uien wordt jaarlijks gestaag uitgebreid.

Om de bedrijfsactiviteiten omtrent de uienteelt verder duurzaam te ontwikkelen is Landgoed Scholtenszathe voornemens zowel de opslag, het sorteren en verwerken als de verpakking van de uien op eigen locatie te realiseren. Hierdoor kunnen de eigen producten op eigen locatie worden veredeld tot en met verpakt transporteren. Dit draagt samen met de centrale ligging van de nieuwe landbouwloods bij aan duurzaamheid, openbare veiligheid en beperkt de druk op het milieu. Daarbij wordt het overschot aan elektriciteit van de aanwezige zonnepanelen ingezet voor de nieuwe activiteiten waardoor er sprake is van verdere verduurzaming van het bedrijf en de gedane investeringen.

De bestaande bedrijfsbebouwing op het centrale gedeelte van het landgoed, aan het Scholtenskanaal Oz. 72, biedt onvoldoende ruimte voor de voorgenomen uitbreiding van activiteiten. Vanwege de ruimtevraag voor de werkzaamheden en de benodigde moderne apparatuur kunnen deze activiteiten redelijkerwijs niet binnen de bestaande bebouwing worden gerealiseerd. Het voornemen is dan ook om de bedrijfsbebouwing op het centrale gedeelte uit te breiden door een nieuwe landbouwloods te realiseren.

In de huidige situatie is het bouwperceel op het centrale gedeelte van het landgoed nagenoeg geheel ingevuld. De gewenste situering van de nieuw te realiseren landbouwloods is daardoor gelegen buiten het bestaande bouwperceel. Op basis van het geldende bestemmingsplan "Landgoed Scholtenszathe" is ter plaatse geen bebouwing toegestaan. Voorgenomen ontwikkeling is dan ook niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan.

In voorliggend geval wordt middels een omgevingsvergunning conform artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (uitgebreide voorbereidingsprocedure), afgeweken van het geldende bestemmingsplan. Deze afwijking van het bestemmingsplan moet gemotiveerd worden met een ruimtelijke onderbouwing waarin wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet daarin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0001.png"  
Figuur 1.1: Ligging projectgebied in omgeving  

Hoofdstuk 2 Huidige situatie, beleid en planologische regeling

2.1 Ligging en huidige situatie

2.1.1 Landschap

Het meest voorkomende landschapstype in de provincie Drenthe is het hoogveenontginningslandschap. Dit landschapstype beslaat in totaal ongeveer een kwart van het gehele grondgebied van de provincie. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weide ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen. Van belang is de samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Het huidige landschap van Landgoed Scholtenszathe en omgeving is ontstaan door systematische afgraving van het hoogveen in het voormalige Boertangerveen. Het merendeel van het hoogveen is hier betrekkelijk laat afgegraven: vanaf eind vorige eeuw. Een aanzienlijk deel van het gebied ten westen van het Scholtenskanaal was nog hoogveen in 1975, de meeste andere gedeelten zijn tussen 1955 en 1975 vergraven.

2.1.2 Landgoed Scholtenszathe

Landgoed Scholtenszathe is in 1998 ontstaan uit de omvorming van de voormalige Maatschappij Klazienaveen. Het landgoed is vernoemd naar de vroegere eigenaar Willem Albert Scholten die rond 1870 grote veengebieden aankocht. De turf die werd gewonnen werd gebruikt als brandstof voor zijn fabrieken. Na de ontginning bleken de gronden uitermate geschikt te zijn voor de teelt van landbouwgewassen.

Op dit moment omvat het bedrijf een oppervlakte van circa 1000 hectare waarvan circa 660 hectare wordt benut als akkerbouwgrond. De overige gronden zijn in gebruik als bos- en natuurgebied. Daarnaast is er een bufferzone tussen het bos en het hoogveengebied van circa 45 hectare. Sinds 2009 graast er een kudde Hereford runderen op deze bufferzone. Eind jaren 90 van de vorige eeuw is het bedrijf omgevormd naar een landgoed en gerangschikt onder de Natuurschoonwet (NSW).

Landgoed Scholtenszathe behoort tot een van de grootste landbouwbedrijven van Drenthe. De bebouwing wordt gebruik voor de op- en overslag van eigen geteelde producten. Daarnaast vindt er bewerking en verwerking plaats van de eigen geteelde producten. In hoofdzaak is en blijft het echter een landbouwbedrijf.

2.1.3 Huidige situatie projectgebied

Het projectgebied is gelegen op het landgoed Scholtenszathe op korte afstand van de agrarische bedrijfsbebouwing op het centrale gedeelte van het landgoed. De directe omgeving van het projectgebied bestaat voornamelijk uit de gronden behorende bij het landgoed en de bedrijfsbebouwing. Ten zuiden van het landgoed is de kleine kern Klazienaveen-Noord gelegen. In figuur 2.1 is op een luchtfoto globaal de ligging van het projectgebied in de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0002.png"  
Figuur 2.1: Luchtfoto ligging projectgebied ten opzichte van de omgeving (Bron: Ruimtelijke plannen)  

Het projectgebied betreft de nieuwbouwlocatie voor de geplande landbouwloods waar in de huidige situatie sprake is van onbebouwde agrarische cultuurgrond. De locatie is nagenoeg geheel omgeven door agrarische cultuurgrond. Ten zuiden is de kern Klazienaveen-Noord gelegen en aan de westzijde sluit het projectgebied nagenoeg aan op het agrarisch bedrijfsperceel. Aan de oostzijde is een bomenrij en watergang (Catovaart) gelegen.

2.2 Beleid en planologische regeling

2.2.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef
2.2.1.1 Algemeen

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. In de omgeving waarin het voorliggend plan 'Klazienaveen-Noord, loods Scholtenskanaal OZ 72, NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701' wordt gerealiseerd is vooral het thema 'Werken - Landbouw' van belang.

2.2.1.2 Werken - Landbouw

Het aantal bedrijven en arbeidsplaatsen in de landbouw neemt af richting 2020. Schaalvergroting biedt in de gebieden waar landbouw het primaat heeft tot 2020 voldoende perspectief. Veruit het grootste deel van het agrarisch oppervlak blijft zo behouden en onderhouden. Schaalvergroting (en bouwblokvergroting) dient plaats te vinden binnen de structuur van het huidige landschap. Tevens is ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf een koppeling met andere functies (energie, verwerking, natuurbeheer, recreatie) denkbaar. Vrijkomende gebouwen, en soms ook gronden, vragen extra inzet om andere functies mogelijk te maken.

2.2.1.3 Toetsing initiatief aan de 'Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef'

Middels voorliggende ontwikkeling kunnen de agrarische activiteiten, binnen de gehanteerde filosofie, duurzaam worden geoptimaliseerd en uitgebreid. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan het landgoed en de omgeving. Gesteld wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de 'Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef'.

2.2.2 Ruimtelijke Waardenkaart
2.2.2.1 Algemeen

In het uitvoeringsprogramma behorende bij de 'Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdige troef' is de Ruimtelijke waardenkaart (RWK) opgenomen. In september 2011 is de RWK door de gemeenteraad vastgesteld. De RWK belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in het buitengebied, maar de waarden in de kernen komen ook aan bod.

2.2.2.2 Landgoed Scholtenszathe

Het huidige landschap van Landgoed Scholtenszathe en omgeving is ontstaan door systematische afgraving van het hoogveen in het voormalige Boertangerveen. Het merendeel van het hoogveen is hier betrekkelijk laat afgegraven: vanaf eind vorige eeuw. Een aanzienlijk deel van het gebied ten westen van het Scholtenskanaal was nog hoogveen in 1975, de meeste andere gedeelten zijn tussen 1955 en 1975 vergraven.

Voor de vervening werden waterwegen (hoofddiepen) aangelegd ten behoeve van ontwatering en afvoer van turf. Loodrecht op de hoofddiepen zijn circa 150-200 meter uit elkaar gelegen, evenwijdige zijkanalen (wijken) gegraven. Het opgegraven zand werd aan één zijde langs de wijk in depot gelegd. Tussen en evenwijdig aan twee wijken werd vervolgens een zwetsloot gegraven. Aan de kanalen ontstond lintbebouwing, zoals Klazienaveen-Noord.

2.2.2.3 Toetsing initiatief aan de 'Ruimtelijke waardenkaart'

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de nieuwbouw van een landbouwloods in aansluiting op het bestaande agrarische erf van Landgoed Scholtenszathe. Door de situering van de loods gaat deze onderdeel uitmaken van het agrarisch erf en door de situering achter de bestaande bebouwing en de aanplant van groen aan drie zijden van de loods vormt het een geheel en doet de nieuwbouw geen afbreuk aan de omgeving. De nieuwbouw loods voegt zich goed in de omgeving en vormt een passende aanvulling op het landgoed ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten. De bestaande structuur van watergangen blijft behouden en wordt door voorliggende ontwikkeling niet aangetast. Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de ruimtelijke waardenkaart.

2.2.3 Beeldkwaliteitsplan Landgoed Scholtenszathe
2.2.3.1 Algemeen

In 2001 is een beeldkwaliteitsplan opgesteld voor Landgoed Scholtenszathe onder de naam "De Verbeelding". Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota voor de gemeente Emmen vastgesteld. De herijking van het welstandsbeleid is aanleiding geweest om de enkele tientallen bestaande beeldkwaliteitsplannen tegen het licht te houden. Het beeldkwaliteitsplan voor Landgoed Scholtenszathe blijft onder het nieuwe welstandsbeleid gehandhaafd.

2.2.3.2 Hoofdgebouwlocatie

Dit beeldkwaliteitsplan voor Landgoed Scholtenszathe bepaalt samengevat het volgende ten aanzien van de invulling van de 'hoofdgebouwlocatie':

  • prominente ligging (zwaartepunt landgoed, baken in het landschap);
  • prominente verschijningsvorm (maatvoering, verschijningsvorm);
  • integratie met monumentale omgeving;
  • creëren bosrijke omgeving;
  • zicht op open gebied;
  • hoofdgebouw kan complex van gebouwen zijn;
  • duidelijk één centraal hoofdgebouw;
  • bijgebouwen onderscheiden in positieve zin zich van - en passen bij hoofdgebouw;
  • plekgebonden bouwen (symmetrie, zakelijkheid, monumentaliteit);
  • voorterrein straalt allure en stijl uit, eventueel met forse waterpartij, bomengroepen;
  • gebiedseigen beplanting.
2.2.3.3 Toetsing initiatief aan het beeldkwaliteitsplan voor Landgoed Scholtenszathe

Voorliggende ontwikkeling voorziet in uitbreiding van de bestaande bebouwing in aansluiting op het bestaande centrale agrarisch erf waardoor een robuust erf ontstaat als baken in het landschap. Gelet op de maatvoering en omvang vormt het centrale erf een prominente verschijningsvorm. Hiermee wordt bijgedragen aan de hoofdgebouwlocatie gedachte. De nieuwe landbouwloods wordt landschappelijk groen ingepast zoals beschreven in paragraaf 4.4. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen het Beeldkwaliteitsplan.

2.2.4 Bestemmingsplan

Het projectgebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Landgoed Scholtenszathe". In de volgende paragrafen wordt op dit bestemmingsplan nader ingegaan.

2.2.4.1 Bestemmingsplan "Landgoed Scholtenszathe"

Het bestemmingsplan "Landgoed Scholtenszathe" is door de gemeenteraad vastgesteld op 15 juli 1999 en door de Gedeputeerde Staten goedgekeurd op 19 oktober 1999. Figuur 2.2 bevat een uitsnede van de plankaart behorende bij dit bestemmingsplan. Hierin is het projectgebied weergegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0003.png"  
Figuur 2.2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan "Landgoed Scholtenszathe" (Bron: Gemeente Emmen)  
2.2.4.2 Beschrijving bestemming

Het projectgebied heeft de bestemming 'Landgoed' met de aanduiding 'agrarisch gebied (bos met wijziging mogelijk)'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, ecologische en/of cultuurhistorische waarden, water, recreatief (mede)gebruik, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en infrastructurele voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch gebied (bos met wijziging mogelijk)' zijn deze gronden tevens bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijvigheid en bos en houtproductie. Ter plaatse van het projectgebied is geen sprake van een bouwperceel en dan ook geen bebouwing toegestaan ten dienste van de uitoefening van een agrarisch bedrijf.

2.2.4.3 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met de regels van het geldende bestemmingsplan omdat ter plaatse geen bouwvlak/bouwperceel is opgenomen om bebouwing te realiseren ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Om het gewenste bouwplan te realiseren, wordt bij een omgevingsvergunning afgeweken van het geldende bestemmingsplan ex artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (uitgebreide voorbereidingsprocedure).

Artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 30:

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en: (a) indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of beheersverordening: (30) in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Artikel 2.1, lid 1, onder c:

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

2.2.5 Algemene verklaring van geen bedenkingen

Voorliggende ontwikkeling voorziet in uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing in aansluiting op het bestaande centrale agrarisch erf op Landgoed Scholtenszathe. Om de gevraagde omgevingsvergunning te kunnen verlenen is het noodzakelijk dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgeeft (artikel, 2.27 Wabo, jo. artikel, 6,4 Besluit omgevingsrecht). Het ontwerp van de verklaring van geen bedenkingen zal gelijktijdig met het ontwerp van de omgevingsvergunning ter inzage worden gelegd.

2.2.6 Conclusie

De aanvraag voor de uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing op Landgoed Scholtenszathe past binnen de uitgangspunten van bovengenoemde beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging bracht met zich mee dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben gekregen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het projectgebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.

Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

De gemeente Emmen beschikt over een archeologische waardenkaart. Een uitsnede van deze kaart, met daarin weergegeven de locatie van het projectgebied is opgenomen in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0004.png"  
Figuur 3.1: Uitsnede archeologische waardenkaart (Bron: Gemeente Emmen)  


Het projectgebied is op basis van de archeologische waardenkaart van de gemeente Emmen gelegen in een gebied waar geen sprake is van waarde of verwachting. Deze gebieden zijn op basis van de Beleidsnota Archeologie 2013-2018 vrijgesteld voor archeologisch onderzoek. Het aspect archeologie staat de uitvoering van de gewenste ontwikkeling niet in de weg.

3.2 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Nederlands Natuurnetwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel onderzoek gedaan naar de natuurwaarden en natuurbeschermingswet. De resultaten en conclusies van dit onderzoek zijn in onderstaande paragraven opgenomen. Het volledige rapport Quickscan natuurwaardenonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1 van deze onderbouwing.

3.2.1 Gebiedsbescherming
3.2.1.1 Natura 2000-gebieden

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het projectgebied is niet gelegen binnen of grenzend aan een Natura 2000-gebied. In een straal van vijf kilometer rondom het projectgebied is geen sprake van een Natura 2000-gebied. Gezien de onderlinge afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat voorliggend initiatief geen significante negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

3.2.1.2 Natuur Netwerk Nederland (NNN)

Het Nederlandse natuurbeleid (NNN) is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het projectgebied behoort niet tot het NNN. Gronden die tot het NNN behoren liggen 150 meter ten zuidwesten van de locatie. In figuur 3.2 is de ligging van het NNN in de omgeving van het projectgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0005.png"  
Figuur 3.2: Ligging van het projectgebied ten opzichte van het NNN (Bron: Provincie Drenthe)  

De invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling is lokaal waardoor de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op het Nationaal Natuurnetwerk. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

3.2.2 Soortenbescherming
3.2.2.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

3.2.2.2 Situatie projectgebied

De inrichting en het gevoerde beheer maken het projectgebied tot een weinig geschikt functioneel leefgebied voor beschermde flora- en faunasoorten. Het projectgebied behoort mogelijk tot het functionele leefgebied van vogels. Mogelijk benut de kleine plevier het projectgebied als nestplaats in het voorjaar. Van deze vogelsoort zijn alleen de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren en/of vernielen van bezette vogelnesten, zoals het bouwrijp maken van grond en het bouwen van bebouwing, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Voor het verstoren/vernielen van bezette nesten (eieren) en het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen van de Ff-wet verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd wettelijk belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het slopen van gebouwen, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is september-maart.

3.2.3 Conclusie

Als gevolg van voorliggend initiatief zijn er geen negatieve gevolgen te verwachten op beschermde natuurgebieden, flora en fauna. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

3.3 Milieu

3.3.1 Vormvrije m.e.r.

In voorliggend bouwplan komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.

3.3.2 Bodem

Bij het opstellen, wijzigen of afwijken van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Sigma Bouw & Milieu heeft ter plaatse van de beoogde landbouwloods een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de resultaten en conclusies voortkomend uit dit onderzoek opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport welke is opgenomen in Bijlage 2 van deze onderbouwing.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet vrij is van verontreiniging. Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat plaatselijk verontreinigingen ten opzichte van de streefwaarde. De plaatselijk verhoogd gemeten verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde niet en geven daardoor geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

De onderzoeksresultaten stemmen niet geheel overeen met de gestelde hypothese, de vooraf gestelde hypothese "onverdacht" dient formeel verworpen te worden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er mogelijk beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden.

Op basis van de chemisch-analytische onderzoeksresultaten zijn er uit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit geen belemmeringen ten aanzien van de geplande nieuwbouw van een loods op de onderzoekslocatie. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering ten aanzien van voorliggend initiatief.

3.3.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

3.3.3.1 Geluidsbronnen in en nabij het projectgebied

GeluidMeesters BV uit Groningen heeft in het voorliggende geval een akoestisch onderzoek uitgevoerd om aan te tonen dat door de voorgenomen ontwikkeling geen overmatige geluidhinder wordt veroorzaakt. De resultaten en conclusies van dit onderzoek worden in deze paragraaf behandeld. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport in Bijlage 3 van deze onderbouwing. Opgemerkt wordt dat het akoestisch onderzoek is gebaseerd op een eerste tekening van de gewenste landbouwloods. Ten opzichte van die tekening is het definitieve bouwplan voor de loods gewijzigd in die zin dat de oppervlakte is vergroot. Deze vergroting voorziet echter in het verruimen van de verwerkingsruimte en de maneuvreerruimte. Er is geen sprake van een toename van de hoeveelheid opslag uien. De onderzoeksresultaten worden hierdoor niet beïnvloed, het uitgevoerde onderzoek is representatief voor het definitieve bouwplan.

Ter plaatse worden seizoensgebonden werkzaamheden uitgevoerd. Afhankelijk van het seizoen vinden er verschillende bedrijfsactiviteiten plaats. Akoestisch maatgevend is de periode september/oktober. In deze maanden worden de aardappels en uien gerooid en opgeslagen inpandig op de inrichting. In de overige periode is de intensiteit van de transportbewegingen minder, draaien de ventilatoren op een lager toerental en/of staan uit en is daardoor akoestisch minder relevant.

Voor de akoestische beoordeling is in eerste instantie aansluiting gezocht bij een omgevingstype 'rustig buitengebied'. Uit zowel de bedrijfsactiviteiten behorende bij de aanvoer van aardappels als bij de aanvoer van uien blijkt dat kan worden voldaan aan de bij deze normering behorende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 45, 40 en 35 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Ook de optredende maximale geluidniveaus voldoen aan de daarvoor geldende grenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Er is akoestisch gezien geen belemmering geconstateerd voor voorgenomen ontwikkeling.

Activiteitenbesluit

De geluidnormen voor 'Agrarische activiteiten' uit het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn gelijk aan de gehanteerde geluidnormen die gehanteerd zijn voor de beoordeling in het kader van ruimtelijke ordening. Hierop zijn twee uitzonderingen:

  • 1. in het kader van het Activiteitenbesluit worden alleen de vast opgestelde installaties en toestellen beschouwd (geen transportbewegingen);
  • 2. de maximale geluidniveaus die optreden in de dagperiode, als gevolg van laad- en losactiviteiten alsmede op het in en uit de inrichting rijden van landbouwtractoren of motorrijtuigen met beperkte snelheid, zijn uitgesloten van toetsing.

De geluidnormen voor 'Agrarische activiteiten' uit het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn met de uitzonderingen ruimer dan gehanteerd voor de beoordeling in het kader van ruimtelijke ordening. Omdat aan de deze normen wordt voldaan, kan gesteld worden dat ook aan de geluidnormen voor 'Agrarische activiteiten' uit het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt voldaan.

Indirecte hinder

De geluidbelasting als gevolg van het verkeer van en naar de inrichting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde uit de 'Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer d.d. 29 februari 1996'.

De aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai zijn buiten beschouwing gelaten omdat er in de directe omgeving van het projectgebied geen spoorlijn of gezoneerd industrieterrein aanwezig is.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

3.3.4 Lucht

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Het Besluit gevoelige bestemmingen is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

3.3.4.1 Situatie projectgebied

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in samenwerking met het Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld voor ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit als gevolg van een toename in het aantal verkeersbewegingen. Met deze rekentool kan worden berekend of een plan (niet) in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan luchtverontreiniging.

In voorliggend geval is er geen sprake van een geheel nieuwe situatie. Voorliggende ontwikkeling voorziet in uitbreiding van het bestaande agrarisch bedrijf. Hierna wordt dan ook uitgegaan van het verschil tussen de huidige en nieuwe situatie. De nieuw te realiseren landbouwloods wordt volledig in gebruik genomen ten behoeve van de uienteelt. Om die reden wordt hierna enkel uitgegaan van de verkeersbewegingen ten behoeve van de uienteelt. Zoals in paragraaf 4.5 aangegeven brengt de uienteelt op piekmomenten 72 verkeersbewegingen per etmaal met zich mee. Hierbij gaat het om tractoren, in de rekentool wordt het aandeel vrachtverkeer daarom gesteld op 100%. De verkeersbewegingen hebben betrekking op de periode september/oktober. In deze maanden worden de aardappels en uien gerooid en inpandig opgeslagen op de inrichting. In de overige periode is de intensiteit van de transportbewegingen lager. Dit aantal wordt in de berekening aangehouden zodat voor wat betreft deze verkeersbewegingen uit wordt gegaan van een 'worst case scenario'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0006.png"  

Zoals uit de bovenstaande tabel blijkt heeft voorliggende ontwikkeling een dergelijke kleinschalige omvang dat het is aan te merken als een project welke "niet in betekenende mate bijdraagt" aan luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader het Besluit gevoelige bestemmingen.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend initiatief.

3.3.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;
  • het Activiteitenbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

3.3.5.1 Situatie in en bij het projectgebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het projectgebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In onderstaande figuur is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het projectgebied en de omgeving weergegeven. Met de paarse onderbroken lijn is globaal de ligging van het projectgebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0007.png"  
Figuur 3.3: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Ter plaatse van de agrarische bedrijfsbebouwing op het landgoed, waar het projectgebied nagenoeg op aansluit, is op basis van de Risicokaart een bovengrondse propaangastank aanwezig met een inhoud van 9000 liter. Op basis van de risicokaart valt deze installatie niet onder het Bevi en is een plaatsgebonden risico niet van toepassing conform REVI. Uit informatie van de opdrachtgever is gebleken dat er ter plaatse twee tanks aanwezig zijn. Deze zijn gelegen binnen de contouren als op de risicokaart aangegeven en vormen daarom geen belemmeringen in het kader van voorliggende ontwikkeling.

Uit de inventarisatie blijkt dat het projectgebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project vanuit oogpunt externe veiligheid verantwoord is.

3.3.6 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

3.3.6.1 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

Het projectgebied is gelegen in het buitengebied en aan te merken als het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0008.png"  

3.3.6.2 Situatie projectgebied

Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' kan het bedrijf worden ondergebracht in de categorie 'Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen)'. Deze categorie wordt geschaard onder milieucategorie 2 waarvoor een grootste richtafstand geldt van 30 meter voor het aspect geluid en 10 meter voor de aspecten geur, stof en gevaar. Zoals in paragraaf 3.3.3 reeds beschreven is er door GeluidMeesters BV in het kader van voorliggende ontwikkeling een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3 van deze onderbouwing). Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat kan worden voldaan aan de bij de normering behorende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 45, 40 en 35 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Ook de optredende maximale geluidniveaus voldoen aan de daarvoor geldende grenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van overmatige geluidhinder. Voor wat betreft de aspecten geur, stof en gevaar wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter, geconcludeerd wordt dat een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het projectgebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. De landbouwloods betreft geen milieugevoelig object die beschermd dient te worden tegen milieuhinder vanuit omliggende bedrijven of instellingen.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de in deze onderbouwing besloten ontwikkeling.

3.3.7 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvoor de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) tussen een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht.

3.3.7.1 Situatie projectgebied

In het kader van de toetsing aan de Wgv dient beoordeeld te worden of er sprake is van de realisatie van een 'geurgevoelig object'. Onder een geurgevoelig object wordt verstaan: 'gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder 'gebouw', bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, (…) mag worden gebruikt voor menselijk wonen of verblijf.' (artikel 1 Wgv).

De definitie wordt bepaald door jurisprudentie. Tot 13 februari 2013 kon ook kortdurend verblijf van een persoon in een gebouw onder de werking van 'geurgevoelig object' vallen. Dat is sinds de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2013 (20111498/1/R4) echter niet meer het geval. Voortaan is alleen langdurige blootstelling aan geurhinder relevant om van een 'geurgevoelig object' te kunnen spreken.

In voorliggend geval is er sprake van een landbouwloods ten behoeve van opslag en sorteren van landbouwgewassen waarbij geen sprake is van langdurig verblijf van personen. Er is dan ook geen sprake van het mogelijk maken van een nieuw 'geurgevoelig object' in het kader van de Wgv. Het agrarisch bedrijf wordt derhalve niet in haar bedrijfsvoering belemmerd. Het aspect geur vormt geen belemmering voor voorgenomen initiatief.

3.4 Waterparagraaf

3.4.1 Inleiding

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

3.4.2 Watertoetsproces

Arend Kruizenga Advies heeft in voorliggend geval het Waterschap Hunze en Aa's geïnformeerd over het plan voor de bouw van de landbouwloods door gebruik te maken van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'normale procedure' van de watertoets moet worden doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap Hunze en Aa's een maatwerk wateradvies moet maken. De 'uitgangspuntennotitie watertoets - normale procedure' is opgenomen als Bijlage 4 van deze onderbouwing. In het kader van het watertoetsproces heeft er overleg plaatsgevonden met het waterschap.

Het project voorziet in het realiseren van een landbouwloods met een totale oppervlakte van circa 13.860 m2 (63x220 meter). Hiervoor zal circa 1056 m3 compensatie moeten plaatsvinden in ruimte binnen het lokale watersysteem. Voor de uitbreiding van de erfverharding wordt een toename van circa 3.300 m2 geraamd, waarvoor circa 264 m3 compensatie moet plaatsvinden. Ter plaatse van de bestaande verharding en de overgang naar de nieuwe verharding verdwijnt een sloot. Deze dient gecompenseerd te worden met circa 605 m3. In totaal dient er 1925 m3 gecompenseerd te worden. In figuur 3.4 is de compensatielocatie weergegeven ten opzichte van de locatie van de nieuw te realiseren loods. Ter plaatse wordt een nieuwe buffer van 1925 m3 gerealiseerd (over een lengte van 532 m en 1,5 m diep).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0009.png"  
Figuur 3.4: Situering van de watercompensatie (Bron: Arend Kruizenga Advies)  

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Landgoed Scholtenszathe is voortdurende op zoek naar alternatieve gewassen en uitbreiding van activiteiten om meerwaarde te creëren voor het bedrijf en de omgeving. In het speelveld tussen klimaat, natuur, politiek en consument focust Scholtenszathe zich op innovatie, samenwerking, diversificatie en verticale groei in de keten om in te spelen op een duurzame toekomst. De toekomstvisie voor Landgoed Scholtenszathe is weergegeven in figuur 4.1 hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0010.png"  
Figuur 4.1: Samenvatting toekomstvisie Landgoed Scholtenszathe (Bron: Scholtenszathe)  

Door onder andere wijzigingen in GLB (Gemeenschappelijk Landbouw Beleid) zijn akkerbouwbedrijven in de Veenkoloniën genoodzaakt om gewassen te telen met een hoger rendement. Landgoed Scholtenszathe houdt zich continu bezig met innovatie en verduurzaming, dat heeft onder andere geresulteerd in de introductie van een aantal nieuwe gewassen, waaronder uien. Gedurende een aantal jaren is er ervaring opgedaan met de uienteelt en het areaal uien wordt jaarlijks gestaag uitgebreid.

Om de bedrijfsactiviteiten omtrent de uienteelt duurzaam verder te ontwikkelen is Landgoed Scholtenszathe voornemens zowel de opslag, het sorteren en verwerken als de verpakking van de uien op eigen locatie te realiseren. De sorteer-, verwerkings- en verpakkingsactiviteiten passen goed bij de andere verwerkingsactiviteiten van de andere teelten. Hierdoor kunnen de eigen producten op eigen locatie worden veredeld tot en met verpakt transporteren.

Vanwege de ruimtevraag voor de werkzaamheden en de benodigde moderne apparatuur biedt de bestaande bedrijfsbebouwing op het centrale gedeelte van het landgoed onvoldoende ruimte voor de voorgenomen uitbreiding van activiteiten. Het voornemen is dan ook om de bedrijfsbebouwing op het centrale gedeelte uit te breiden door een nieuwe landbouwloods te realiseren. De percelen waarvan wordt geoogst liggen rondom de nieuwe landbouwloods waardoor het sorteren, verwerken, verpakken en opslaan wordt geclusterd op een centrale locatie. De vervoersbewegingen zijn daardoor zo optimaal mogelijk. Dit draagt bij aan duurzaamheid en de openbare veiligheid en beperkt de druk op het milieu. Daarbij wordt het overschot aan elektriciteit van de aanwezige zonnepanelen (8.800 m2) ingezet voor de nieuwe activiteiten waardoor er sprake is van verdere verduurzaming van het bedrijf en de gedane investeringen.

4.2 Gewenste ontwikkeling

De uitbreiding van de bedrijfsbebouwing is noodzakelijk om de bedrijfsactiviteiten omtrent de uienteelt duurzaam verder te ontwikkelen. De nieuwe landbouwloods zal worden gebruikt voor de opslag, sorteren, verwerken en verpakken van de uien. In figuur 4.2 is een impressie gegeven van de bebouwing op het bedrijfsperceel in de nieuwe situatie met daarbij aangegeven welke functie de bebouwing heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0011.png"  
Figuur 4.2: Impressie nieuwe situatie (Bron: GeluidMeesters BV)  

De te realiseren landbouwloods wordt gesitueerd ten oosten van de bestaande bebouwing. Vanuit de openbare weg bekeken is de nieuwe bebouwing gelegen achter de bestaande bedrijfsbebouwing. Hierdoor ontstaat er één geheel met de uitstraling van één bedrijfsperceel. Figuur 4.3 geeft in vogelvlucht een impressie van de nieuwe situatie weer, met daarop in grijs de situering van de nieuwe bebouwing weergegeven ten opzichte van de bestaande bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0012.png"  
Figuur 4.3: Vogelvlucht impressie nieuwe situatie (Bron: Steenbergen Bouwwerken)  
 

4.3 Bouwplan

Het gewenste bouwplan voorziet in een landbouwloods met een lengte van 220 meter, een diepte van 63 meter en een nokhoogte van circa 14 meter. Om het nieuwe gebouw efficiënt te kunnen gebruiken is deze omvang en bouwhoogte nodig voor onder andere de moderne apparatuur. In de landbouwloods worden aan de noordzijde cellen voor opslag van uien gerealiseerd. Wat betreft uien gaat het om een te conditioneren product. De ruimten ten behoeve van opslag van deze producten moeten dan ook zijn voorzien van ventilatoren voor het conditioneringsproces. De ventilatoren in de nieuwe loods komen aan de oostzijde. Het gaat hierbij om 16 ventilatoren per cel. In het middendeel van deze loods zullen de uien worden gesorteerd waarbij onder andere gebruik wordt gemaakt van elektrisch aangedreven sorteerbanden.

Het ontwerp bestaat uit een langgerekte plattegrond met een kap. Een impressie van de aanzichten van de nieuwe loods zijn hieronder weergegeven in figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0013.png"  
Figuur 4.4: Impressie aanzichten nieuwe landbouwlods (Bron: Steenbergen Bouwwerken)  

Doordat de nieuwe loods is gelegen achter de bestaande bebouwing wordt deze aan het zicht onttrokken en is de grootschalige ruimtelijke uitstraling beperkt. De nieuwbouw komt visueel niet uit boven de bestaande bebouwing, omdat er gebruik wordt gemaakt van het natuurlijke hoogteverschil op de locatie. In figuur 4.5 is een impressie van het aanzicht weergegeven van het bedrijfsperceel vanaf de zijde van het Scholtens Kanaal. Voorliggend bouwplan tast de kenmerkende landschapsstructuur niet aan en er wordt voorzien in een landschappelijke inpassing zoals in de volgende paragraaf nader wordt beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0014.png"  
Figuur 4.5: Impressie aanzicht vanaf de zijde van het Scholtens Kanaal (Bron: Steenbergen Bouwwerken)  

 

4.4 Landschappelijke inpassing

Belangrijk uitgangspunt voor ontwikkelingen in het buitengebied is een goede landschappelijke inpassing en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Investeringen in landschappelijke inpassing zorgen ervoor dat het projectgebied opgaat in het landschap. De investeringen bestaan onder andere uit aanplant van bosschage ten noorden en zuiden van de nieuwe loods om het aanzicht vanaf deze zijden te verzachten. Ten oosten van de nieuwe loods is reeds een bomenrij aanwezig, om de nieuwe loods een stevigere rugdekking te geven wordt daarnaast een 6 meter brede bosschage aangeplant. In figuur 4.6 is een uitsnede van het beplantingsvoorstel opgenomen. Het volledige beplantingsvoorstel is opgenomen in Bijlage 5 van deze onderbouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0015.png"  
Figuur 4.6: Uitsnede beplantingsvoorstel landschappelijke inpassing (Bron: Reuvers Buro voor Groene Ruimtes)  

 

4.5 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van het aspect geluid zijn in het daartoe opgestelde akoestisch rapport door GeluidMeesters BV onder andere de toekomstige verkeersbewegingen in beeld gebracht. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 3 van deze onderbouwing en in paragraaf 3.3.3 is de geluidsbelasting nader onderbouwd.

Op de inrichting worden seizoensgebonden werkzaamheden uitgevoerd. Afhankelijk van het seizoen vinden er verschillende transportbewegingen plaats. Maatgevende periode in het jaar is september/oktober. In deze maanden worden de aardappels en uien gerooid en inpandig opgeslagen op de inrichting. In de overige periode is de intensiteit van de transportbewegingen aanzienlijk lager.

De aanvoer van uien en aardappels vindt niet op dezelfde dag plaats en beiden hebben een eigen aanvoerroute zoals weergegeven in figuur 4.7. De werkzaamheden ten behoeve van de aanvoer van aardappels vinden plaats gedurende circa 17 dagen op jaarbasis van 's morgens 7:00 uur tot 20:00 uur. Deze werkzaamheden brengen 78 verkeersbewegingen per etmaal met zich mee. De werkzaamheden ten behoeve van de aanvoer van uien vinden plaats gedurende circa 10 dagen op jaarbasis van 's morgens 11:00 uur tot 23:00 uur. Deze werkzaamheden brengen 72 verkeersbewegingen per etmaal met zich mee.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0016.png"  
Figuur 4.7: Route transportbewegingen (Bron: GeluidMeesters BV)  

Naast de verkeersbewegingen van de tractoren ten behoeve van de aanvoer van aardappels en uien vinden er 20 verkeersbewegingen plaats door personenauto's (o.a. personeel). In figuur 4.8 worden in een tabel de verkeersbewegingen weergegeven. Deze verkeersbewegingen geven een uiterste weer en zullen zich enkel op piekmomenten voordoen. Desondanks kan worden gesteld dat het berekende aantal niet dusdanig is dat de capaciteit van de weg en de verkeersveiligheid van de omliggende verkeersstructuur op onevenredige wijze worden aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak80406-V701_0017.png"  
Figuur 4.8: Transportbewegingen (Bron: GeluidMeesters BV)  

De locatie wordt ontsloten via de huidige in- en uitrit aan de westzijde op de Scholtenskanaal Oostzijde, aan de oostzijde op de Catovaart Oostzijde en aan noordzijde op de naastgelegen landbouwgrond ten behoeve van de aanvoer van aardappels en uien. De omliggende wegen zijn van voldoende omvang om in de piekmomenten de verkeersbewegingen op te vangen.

De personenauto's van personeel en klanten worden geparkeerd op de parkeerplaats aan de noordkant van het kantoor/werkplaats. Hier zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig om op eigen terrein in voldoende parkeerplaatsen te voorzien.

Vanuit verkeerskundig oogpunt levert voorliggende ontwikkeling geen belemmeringen op.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Op de gevraagde vergunning is de uitgebreide procedure van toepassing. De terinzagelegging van de ontwerpbesluiten worden gepubliceerd in de Zuidoosthoeker en de Staatscourant.

Met ingang van 10 februari 2017 heeft het ontwerp van de vergunning met het ontwerp van de verklaring van geen bedenking voor zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn binnen de termijn geen zienswijzen ontvangen. De ruimtelijke onderbouwing is dan ook onveranderd onderdeel van de verleende vergunning.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan of omgevingsvergunning geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.