direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Emmen, Centrum-Oost, Parallelweg 36
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2023024-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de kadastrale percelen C-10084, C-10468, C-10469, C-10470 aan de Parallelweg 36, te Emmen. De locatie ligt in het centrum van Emmen. Binnen het plangebied bevindt zich een kantoorpand.

De ontwikkeling bestaat uit het herontwikkelen van een bestaand kantoorpand naar woningbouw aan de Parallelweg 36. Initiatiefnemer is voornemens het kantoorpand te slopen en ter plaatse de bouw van 12 grondgebonden woningen mogelijk te maken.

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan "Emmen, Centrum-Oost" is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Op basis van het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied een kantoorbestemming, waardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de grondgebonden woningen ontbreken. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de stad Emmen, ten oosten van het centrum. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de stad Emmen en de directe omgeving weergegeven. Het betreft de percelen C-10084, C-10468, C-10469 en C-10470.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023024-B701_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in Emmen en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 Huidige planologische regelingen

1.3.1 Algemeen

Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Emmen, Centrum-Oost" dat op 19 december 2013 door de gemeenteraad van Emmen is vastgesteld. Daarnaast gelden ter plaatse de parapluplannen “Parkeernormen gemeente Emmen”, “Parapluplan Standplaatsen” en "Emmen, Archeologie (facetbestemmingsplan)". Deze plannen zijn respectievelijk vastgesteld op 26 april 2018, 31 mei 2018 en 28 mei 2022.

Ten aanzien van de planologische situatie is voornamelijk het bestemmingsplan "Emmen, Centrum-Oost" en "Emmen, Archeologie (facetbestemminsplan)" van belang.

Op basis van het bestemmingsplan "Emmen, Centrum-Oost' is het plangebied voorzien van de bestemming 'Kantoor' met bijbehorend bouwvlak. Verder is het noordelijk deel van het plangebied bestemd als 'Groen'. Daarnaast gelden voor een deel de gebiedsaanduidingen 'geluidszone - spoor' en 'geluidszone - weg'. Tot slot geldt op basis van het bestemmingsplan 'Emmen, Archeologie (facetbestemmingsplan)' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

In afbeelding 1.2 en 1.3 wordt via een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan de planologische situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023024-B701_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan “Emmen, Centrum-Oost” (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

1.3.2 Beschrijving bestemmingen

Het perceel aan de Parallelweg 36 kent op basis van het bestemmingsplan "Emmen, Centrum-Oost" de bestemming 'Kantoor' met bouwvlak en de bestemming 'Groen'.

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren met bijbehorende andere bouwwerken, toegangswegen en in- en uitritten, parkeervoorzieningen (ondergronds als bovengronds), groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Daarnaast is een deel van het perceel bestemd als 'Groen'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen(voorzieningen), stadspark, hoog opgaande bomen en bossage met bijbehorende andere bouwwerken, sport- en speelgelegenheden, fiets- en voetpaden, toegangswegen en in- en uitritten en nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Het perceel kent twee gebiedsaanduidingen, namelijk: 'geluidszone - weg' en 'geluidszone - spoor'. Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - weg' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidsbelasting van het wegverkeer. Ter plaatse van de aanduiding Geluidzone - spoor zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidsbelasting van de spoorweg.

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: groenvoorzieningen, stadspark, hoog opgaande bomen en bossage met bijbehorende andere bouwwerken, sport- en speelgelegenheden, fiets- en voetpaden, toegangswegen en in- en uitritten en nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Tot slot kent het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Deze aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen en bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef
2.1.1.1 Algemeen

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. In voorliggend geval is het thema 'Wonen' van belang.

2.1.1.2 Wonen

Emmen zet in op aantrekkelijke, sterk gevarieerde woonmilieus. Variatie is nodig om verschillende doelgroepen aan Emmen te binden. Aan de ene kant is het woonbeleid bedoeld om inwoners van passende behuizing te voorzien en hen een aantrekkelijk woningaanbod te bieden om hen vast te houden. Continue aanpassing van het aanbod aan de veranderende woningvraag is geboden.

De opgave ligt er om de woningvoorraad in lijn te brengen en te houden met de woonwensen van huidige én toekomstige inwoners. Dit betekent:

  • meer levensloopbestendige woningen: bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de kern van het dorp. Zo wordt tegemoet gekomen aan de toenemende behoefte naar wonen met zorg en welzijnsdiensten;
  • meer ruimte voor bouwkavels: zo wordt tegemoet gekomen aan de wens van inwoners om zelf de regie in handen te hebben bij het creëren van hun woon- en leefomgeving;
  • realisatie van nieuwe dorpse en landelijke woonmilieus in combinatie met investeringen in het landschap om de kwaliteit van wonen en leven een impuls te geven en een concurrerend woonmilieu te bieden.
2.1.1.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de realisatie van 12 bouwkavels voor grondgebonden woningen.

Het realiseren van grondgebonden woningen speelt een belangrijke rol in de doorstroming van het goedkope segment naar het middendure segment, waardoor weer meer goedkope woningen vrijkomen voor doorstromers en ook keer op keer voldoende starterswoningen beschikbaar komen. De woningen aan de Parallelweg zijn geschikt bestemd als het middendure en dure segment en daarom geschikt voor de doelgroep kapitaalkrachtige jongeren en ouderen. Hiermee draagt de voorgenomen ontwikkeling ook bij aan het binden van kapitaalkrachtige bewoners aan de stad Emmen.

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de 'Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef'.

2.1.2 Woonvisie 2022-2030 'BuitengeWoon Thuis in Emmen'
2.1.2.1 Algemeen

In oktober 2022 heeft de gemeenteraad van Emmen de woonvisie 2022-2030 'BuitengeWoon Thuis in Emmen' vastgesteld. Met de nieuwe woonvisie zet de gemeente Emmen in op een gevarieerde woonomgeving en beschikt over een breed, duurzaam aanbod van woningen in diverse prijsklassen, in alle kernen. Het aanbod sluit aan bij de behoeften en financiële mogelijkheden van de huidige en toekomstige bewoners.

In de woonvisie staat de volgende missie centraal: de gemeente Emmen werkt samen met inwoners en betrokken partijen aan wonen, en heeft de volgende ambities:

  • 1. Emmen draagt zorg voor een aantrekkelijke, leefbare woonomgeving waar iedereen zich thuis voelt en zichzelf naar vermogen kan redden.
  • 2. Emmen geeft ruimte aan vernieuwende woonconcepten.
  • 3. Emmen versterkt haar groene omgeving, zet in op een duurzaam woon- en leefklimaat en een toekomstbestendige woningvoorraad.
2.1.2.2 Ambities voor vernieuwing in de woningvoorraad van wijken en dorpen

Om de missie in relatie tot de beschikbaarheid van voldoende passende woningen en vernieuwende woonconcepten te behalen, werkt de gemeente de komende jaren voor alle wijken en dorpen vanuit de volgende vier uitgangspunten:

  • 1. het aanbieden van een grotere diversiteit aan woningen in de wijken en dorpen

In een aantal wijken en dorpen is er sprake van een grote eenzijdigheid van woningen. Meestal gaat het hierbij om veel van hetzelfde type eengezinswoningen. Deze eenzijdigheid willen we doorbreken door andere woningtypen toe te voegen. Het kan gaan om het toevoegen van andere woningen in de traditionele bouw zoals grotere, luxere woningen en kleinere woningen voor bijvoorbeeld starters of senioren. Ook hebben mensen tegenwoordig andere woonwensen zoals extra ruimte voor een thuiskantoor. Dit vraagt om een andere plattegrond van woningen.

  • 2. Herstructuering van oudere woonbuurten

Om de grotere diversiteit van het woningaanbod te bereiken en de eenzijdigheid te doorbreken, is op sommige plekken herstructurering nodig. Er zijn in de wijken en dorpen veel woonbuurten die inmiddels 50 jaar of ouder zijn. Een deel van de woningen, en het openbaar gebied, in deze woonbuurten zijn niet meer toekomstbestendig. Daarom is op veel plekken een verbeteringsslag nodig. Gelet op de grote opgaven zal geprioriteerd moeten worden wat betreft locaties. Dit vraagt een nadere uitwerking.

  • 3. Ontwikkelen van diverse seniorgeschikte woningen en starterswoningen

Senioren (65-plussers) maken een steeds groter deel uit van onze bevolking. Uit het woningmarktonderzoek is gebleken dat er een tekort is aan passende woningen voor deze groep. Ook is het van belang om geen woningen te bouwen die alleen aantrekkelijk zijn voor senioren, omdat op lange termijn het aandeel senioren weer gaat afnemen volgens de bevolkingsprognoses.

De seniorenwoningen die gebouwd worden, moeten daarom ook aantrekkelijk zijn voor andere doelgroepen. Levensloopbestendig bouwen is daarom waar we op aansturen. Senioren hebben verschillende woonwensen en behoeften. Daarom wordt gestimuleerd een diversiteit aan woningtypen, waaronder nieuw woonvormen zoals hofjes waar senioren (mogelijk gemixt met jongeren) bij elkaar wonen met een gemeenschappelijke tuin.

Een bijkomend voordeel van bouwen voor senioren is dat de woningen die de senioren achterlaten beschikbaar komen voor gezinnen of starters. Daarmee ontstaat de gewenste doorstroming op de woningmarkt. Dit alleen is niet genoeg om aan de vraag van deze doelgroepen te voldoen, met name voor starters. Vanwege de hoge prijzen hebben zij steeds minder kans op een woning. Daarom wordt ook de bouw van nieuwe, betaalbare starterswoningen gestimuleerd.

  • 4. Een groei van 4.000 woningen tot 2030

Er is op dit moment sprake van een woningtekort. De autonome groei bestaat tot 2030 uit 1.500 woningen. Daarbovenop is er een extra ambitie van vijf procent groei van de woningvoorraad. In totaal komt de gemeente hiermee op een ambitie 4.000 extra woningen te bouwen tot 2030. Dit bestaat uit zowel koopwoningen als uit huurwoningen. Uit het woningmarktonderzoek is namelijk gebleken dat er een toenemende vraag is naar sociale- en middenhuurwoningen. Daarom stimuleren we ook een groei van 5% in sociale- en middenhuurwoningen. Ook landelijk wordt de vraag naar betaalbare woningbouw gestimuleerd, onder andere in het Nationaal Programma Wonen, waarin een aandeel van 30% sociale woningbouw wordt geambieerd.

2.1.2.3 Kwalitatief afwegingskader

In de woonvisie 'BuitengeWoon Thuis in Emmen is een kwalitatief afwegingskader is als volgt opgebouwd:

  • 1. Woningbouwinitiatieven worden niet individueel, maar in samenhang bekeken.
  • 2. Prioriteit wordt gegeven aan plannen voor herstructurering, transformatie en inbreiding.
  • 3. Prioriteit wordt gegegeven aan woningbouwplannen voor aandachtsgroepen.
  • 4. Woningbouwplannen dragen bij aan een variërend en aantrekkelijk woonmilieu.
  • 5. Woningbouwplannen dragen bij aan ruimtelijke kwaliteit.
2.1.2.4 Kwantitatief afwegingskader

Richting 2030 wil de gemeente Emmen ten minste 4.000 woningen aan de woningvoorraad toevoegen. Deze woningen worden verspreid over de hele gemeente toegevoegd. In onderstaand afwegingskader benoemd de gemeente de globale verdeling van de woningen over de vier gebieden. Verdere uitwerkingen per gebied zijn te vinden in het Programma.

Gebieden   Beoogde groei huishoudens tot 2030   Ambitie groei woningvoorraad 5% tot 2030   Totaal aantal woningen extra tot 2030  
Stad Emmen   900   1.400   2.300  
De Monden   100   260   360  
De Blokken   290   480   770  
De Velden   210   360   570  
Totaal   1.500   2.500   4.000  

De kwantitatieve groei is verdeeld op basis van de hoeveelheid woningen in de verschillende gebieden. Op deze manier groeien de verschillende gebieden in verhouding tot elkaar. De genoemde aantallen worden gezien als een richtlijn voor de gebieden, maar zijn geen harde grens. De grootste huishoudensgroei verwachten wij voor de kern Emmen. In de Monden voorziet de gemeente de kleinste groei.

2.1.2.5 Toetsing van het initiatief aan de woonvisie 2022-2030 'BuitengeWoon Thuis in Emmen'

Middels de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan de vier uitgangspunten die worden beschreven in de woonvisie van de gemeente Emmen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van 12 grondgebonden woningen. De grondgebonden woningen bestaan uit vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap woningen die met name bestemd zijn voor jonge mensen die groter willen wonen en gezinnen. De grondgebonden woningen zijn passend aan de Parallelweg en de Veenkampenweg aangezien hier voornamelijk vrijstaande woningen voorkomen. Hierdoor is er sprake van een toevoeging van een divers aanbod van woningen in het centrum van Emmen.

Voorgenomen initiatief gaat uit van een herstructurering van oudere woonbuurten in het centrum van Emmen. In het plangebied bevindt zich een verouderd kantoorgebouw. Middels de voorgenomen ontwikkeling wordt het plangebied herontwikkeld naar een duurzame vervolgfunctie waarmee het centrum van Emmen vitaal en aantrekkelijk blijft en de ruimtelijke kwaliteit sterk wordt verbeterd.

Met de ontwikkeling wordt daarmee een bijdrage geleverd aan de doorstroming in de woningmarkt. Door woningen in het middensegment te realiseren, zullen door verhuizingen woningen vrij komen in het goedkope segment. Op deze manier komen er woningen beschikbaar voor starters.

Er is sprake van een kwantitatieve woningbouwbehoefte van 2.300 extra woningen in de stad Emmen. In de woonvisie wordt deze kwantitatieve behoefte uitgesplitst in meerdere wijken.Het plangebied ligt in het centrum van Emmen. In het centrum van Emmen is sprake van een kwantitatieve behoefte van 1.300 woningen. Voorliggend initiatief voorziet in kleine mate in deze behoefte.

Voor de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 4.6.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met de ambities en uitgangspunten die worden beschreven in de Woonvisie 2022-2030 'BuitengeWoon Thuis in Emmen'.

2.1.3 Integrale parkeervisie

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld. Deze visie vervangt de parkeernota van 2010.

De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip “voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkvoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of wijzigen gebruik.

Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen is in de parkeervisie de landelijke richtlijnen van het CROW leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald. Vervolgens is er een paraplubestemmingsplan parkeren opgesteld (vastgesteld op 26 april 2018) voor het grondgebied van de gehele gemeente Emmen.

Bij elke woning zal ruimte zijn voor het parkeren van 2 auto’s op eigen terrein zoals de gemeente als voorwaarde hanteert.

2.1.4 Welstandsbeleid
2.1.4.1 Algemeen

In het belang van de kwaliteit van de woon-, leef- en werkomgeving is aan de gemeente de wettelijke taak toebedeeld om te zorgen voor een goede omgevingskwaliteit: een omgeving die veilig, gezond en aantrekkelijk is. Dat is in het belang van de burgers. Een goede omgevingskwaliteit voorkomt verloedering en daarmee waardeverlies van gebouwen. In die taak beschikt de gemeente over veel instrumenten, waarvan er één specifiek bedoeld is voor het uiterlijk van bouwwerken, namelijk het welstandsbeleid. Er is geen ander instrument waarmee een gemeente invloed kan uitoefenen op de architectuur, de gebruikte materialen, de kleuren van het bouwwerk en dergelijke. Met het gemeentelijke welstandsbeleid wordt zowel het uiterlijk van nieuwe gebouwen beïnvloed, als de verbouwingen van bestaande bouwwerken.

Het plangebied ligt in het centrum van Emmen, waar het ambitieniveau 'hoog' van toepassing is.

2.1.4.2 Emmen centrum

Het beleid en de ambitie voor het centrum van Emmen is gericht op behoud en herstel van (cultuurhistorische) karakteristieken van de ruimtelijke structuur, de openbare ruimte en de bebouwing. Voor de gebieden die zijn aangetast, wordt gekozen voor kwalitatief herstel. Daarbij is het behoud van de individuele opzet van de bebouwing en de relatie met de openbare ruimte een belangrijk uitgangspunt.

2.1.4.3 Niveau hoog

Het niveau hoog betreft gebieden, gebouwen, complexen, bouwblokken (ensembles) en bouwwerken waar een hoge ambitie aan ten grondslag ligt. Criteria zijn gericht op behoud en versterking van de aanwezige hoge kwaliteiten. Bouwplannen worden beoordeeld in verhouding tot de aangrenzende bebouwing en de stedenbouwkundige impact voor de omgeving. Architectonisch relevante details, materiaal en kleur worden in samenhang met de omgeving en het bouwplan beoordeeld. Alle beoordelingsaspecten van situering tot detail, maken deel uit van de advisering.

Om aan het beleid te voldoen, voegt het gebouw zich naar de kenmerken van de omgeving. Deze criteria gaan uit van de meest voorkomende situaties. Voor bijzondere gevallen is het mogelijk om de algemene criteria te gebruiken. In dit geval zal op overtuigende wijze aan de algemene criteria moeten worden voldaan. Ten behoeve van de welstandstoets van een regulier bouwplan zijn in de welstandsnota criteria opgenomen.

2.1.4.4 Toetsing van het initiatief aan de Welstandnota

In voorliggend geval is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is bijgevoegd bij de toelichting in Bijlage 1. Het beeldkwaliteitsplan dient ter vervanging voor de Welstandnota voor wat betreft het plangebied. Het beeldkwaliteitsplan zal worden vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Emmen.

Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het welstandsbeleid.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Algemeen

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste provinciale beleidsdocumenten betreffen de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018.

2.2.2 Omgevingsvisie Drenthe 2018
2.2.2.1 Algemeen

Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld. Met de vaststelling is het proces van de revisie van de omgevingsvisie afgerond.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. In de komende jaren zullen er provinciaal een vijftal belangrijke ontwikkelingen gaan spelen:

  • de demografische ontwikkeling;
  • de klimaatverandering;
  • de afname van de biodiversiteit;
  • de transitie naar een kennis- en netwerkeconomie;
  • de transitie naar een duurzame energievoorziening.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang. In voorliggend plan wordt hier door middel van inbreiding invulling aangegeven. Voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het herontwikkelen van een verouderd kantoorpand in het centrum van Emmen.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

Ten aanzien van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide. Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).

Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied en tast het landschap dan ook niet aan. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Veenkoloniën richt zich specifiek op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota ‘Cultuurhistorisch Kompas Drenthe’. Twee doelstellingen staan hierin centraal.

  • Ten eerste wil de provincie de cultuurhistorie herkenbaar houden. Het provinciaal belang Cultuurhistorie is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur.
  • Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken. Dat doet de provincie door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van onze partners.

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur verbindt alle elementen, structuren en gebieden die in hun onderlinge samenhang van provinciaal belang worden geacht. Voor het bepalen welke onderdelen van provinciaal belang zijn worden de volgende criteria toegepast:

  • De onderlinge, samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden;
  • De bovenlokale betekenis van de elementen, structuren en gebieden;
  • De mate waarin de elementen, structuren en gebieden nu ruimtelijk dominant zijn;
  • De mate waarin zij karakteristiek zijn voor de provincie Drenthe en voor het deelgebied.

Het plangebied valt binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur binnen het deelgebied ‘Emmen en haar venen’. Bepalend in dit gebied is de positie van Emmen als naoorlogse stad, in een veengebied dat vrij laat is ontgonnen en nog de concrete sporen toont van de machinale veenontginningen.

Binnen het plangebied bevindt zich geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Het plan heeft dan ook geen (negatieve) invloed op de historische hoofdstructuur. Voor uitgebreide beschouwing van de cultuurhistorische waarden wordt verwezen naar paragraaf 4.1.2.2 van deze toelichting.

Archeologie

De kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Het plangebied ligt in een gebied met een archeologische verwachtingswaarde. Ten behoeve van het voornemen is een archeologische onderzoek uitgevoerd. Hier wordt in paragraaf 4.1 nader op ingegaan.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied ligt binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de binnenstedelijke ontwikkeling waarbij reeds geroerde gronden worden bebouwd.

2.2.2.2 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Drenthe 2018

De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op de herontwikkeling herontwikkeling van een verouderd pand aan de Parallelweg naar woningbouw. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor wordt aangesloten op de ambitie om eerst te verdichten alvorens uit te breiden (zorgvuldig ruimtegebruik). Verder wordt in voorliggend initiatief voldaan aan de verschillende milieuaspecten. Tot slot wordt middels het voorgenomen initiatief geen afbreuk gedaan aan de verschillende kernkwaliteiten.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Omgevingsvisie Drenthe 2018.

2.2.3 Provinciale omgevingsverordening
2.2.3.1 Algemeen

De provinciale omgevingsverordening is een instrument om het omgevingsbeleid uit de provinciale omgevingsvisie uit te kunnen voeren. In de verordening staan de regels die bij deze plannen en ideeën gelden. Gemeenten en waterschappen moeten aan de regels uit deze verordening voldoen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen.

2.2.3.2 Woningbouw

In artikel 2.17 van de Omgevingsverordening staan regels opgesomd die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder woningbouw binnen de provincie is toegestaan. Hierna worden de regels aangehaald:

Een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. De gemeentelijke woonvisie ten aanzien van de woningvoorraad:

draagt bij aan balans tussen vraag en aanbod in de gehele Drentse woningvoorraad op de lange termijn en is hiertoe afgestemd binnen de woningmarktregio's;

benoemt tenminste de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, duurzaamheid en kernenstructuur.

schetst de opgaven in de bestaande woningvoorraad;

geeft aan op welke wijze balans op lange termijn wordt gerealiseerd;

geeft een lange termijn beeld.

2.2.3.3 Toetsing van het initiatief aan de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe

De voorgenomen ontwikkeling voorziet zowel kwantitatief als kwalitatief gezien in woningen waar in Emmen behoefte aan is. Voor een nadere onderbouwing van het vorenstaande wordt verwezen naar paragraaf 2.1.2. Hier wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het actuele gemeentelijke woonbeleid.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
2.3.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

2.3.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
2.3.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
2.3.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ten tijde van de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Om een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

2.3.3 Toetsing van het initiatief aan uitganspunten in het Rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro).

Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 van belang. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van respectievelijk 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro.

In voorliggend geval is er sprake van de realisatie van 12 woningen. Er is dus sprake van een stedelijke ontwikkeling. In paragraaf 2.1.2 wordt nader op de ladder ingegaan.

2.4 Conclusie

De conclusie van de in dit bestemmingsplan Emmen, Centrum-Oost, Parallelweg 36 beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat het plan passend is in het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving en Stedenbouwkundige structuur

3.1 Huidige situatie plangebied

Het plangebied ligt nabij het centrum van de stad Emmen. De ruimtelijk-functionele structuur bestaat uit verscheidene centrumfuncties zoals detailhandel, kantoren, bedrijven en woonpercelen. Binnen het plangebied bevindt zich een kantoorpand. Belangrijke ruimtelijke structuurdrager is de spoorlijn Emmen - Zwolle. Hieronder wordt het plangebied gedetailleerder beschreven.

3.1.1 Het plangebied

Het plangebied aan de Parallelweg 36 bestaat uit een kantoorpand en aan de noordzijde uit een plantsoen (grasveld). Het huidige kantoorpand is verouderd en voldoet niet langer aan de huidige eisen voor kantoorpanden. Het plantsoen bestaat uit een grasland met één solitaire boom.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Veenkampenweg en het woonperceel Veenkampweg 2. Aan de oost- en zuidzijde wordt het plangebied eveneens begrensd door woonpercelen. Aan de westzijde is de Parallelweg gelegen met daarachter de spoorlijn Zwolle - Emmen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023024-B701_0003.png"  
Afbeelding 3.1 Luchtfoto ligging plangebied (Bron: PDOK)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023024-B701_0004.png"  
Afbeelding 3.2 Straatbeeld vanaf de Parallelweg (Bron: google.nl/maps)  

3.2 Gewenste situatie

Initiatiefnemer is voornemens het plangebied te ontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Het plangebied ligt nabij het centrum van Emmen en bestaat uit de kadastrale percelen C-10084, C-10468, C-10469 en C-10470. Het plangebied bestaat uit een verouderd kantoorpand.

De ontwikkeling bestaat uit het slopen van het bestaande kantoorpand en ter plaatse de bouw van 12 grondgebonden woningen mogelijk te maken. Het perceel wordt groen ingericht met zowel de bestaande bomen als nieuwe aan te planten groenstructuren. De bouwkavels worden als vrije kavels uitgegeven.

3.3 Stedenbouwkundige inpassing

Voor het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het volledige beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. In paragraaf 3.3.1 wordt kort ingegaan op de belangrijkste uitgangspunten uit het beeldkwaliteitsplan.

3.3.1 Beeldkwaliteitsplan

De stedenbouwkundige opzet van de ontwikkeling is gebaseerd op de directe omgeving. Daarbij wordt in kavelgrootte, gebouworiëntatie, gevellijn en gebouwvolume ingespeeld op de reeds bestaande verkavelingsstructuur en bebouwing. Daarnaast is er inspiratie opgedaan voor de ruimtelijke opzet van het binnengebied bij omringende straten zoals de Molenkamp. Hierdoor ontstaat een ontwikkeling die zijn identiteit ontleent aan haar omgeving en zich hier met een moderne herinterpretatie van de aanwezige woningtypologie subtiel naar vormt.

De wegenstructuur van het binnengebied is gebaseerd op een autoluwe woonstraat met eenrichtingsverkeer. Hierdoor ontstaat een hoogwaardige woonkwaliteit in het binnengebied waar de auto te gast is. De kavels hebben allen een relatief grote en groene voortuin zoals ook in de directe omgeving. De middenberm in het binnengebied wordt voorzien van bodembedekkende heesterbeplanting voor een hoogwaardige uitstraling en ter versterking van de biodiversiteit. Enkele nieuw aangeplante berken versterken hier het groene karakter kenmerkend voor dit deel van Emmen. Dit gebied is ook geschikt voor klimaatadaptieve maatregelen zoals regenwaterinfiltratie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023024-B701_0005.png"  
Afbeelding 3.3 Verkavelingsplan Parallelweg (Bron: Ska-Pa)  

De woningen worden allemaal uniek door de rijkheid aan accenten en detaillering, zoals ook te zien in de directe omgeving. Kenmerkend voor deze bouwstijl is de grote mate aan diversiteit en eigenheid in zowel volume als detaillering. Door de minimale en maximale afmetingen vast te leggen en een strakke gevellijn te hanteren in het binnengebied ontstaat er eenheid binnen deze diversiteit. Aan de Parallelweg is er gekozen voor een verspringende gevellijn evenredig aan de weg met een terugspringende gevellijn op de hoekkavel. Hierdoor staat de hoekwoning ruim op de kavel, zoals ook het geval is bij de hoek Veenkampenweg - Prinsenlaan wat ten goede komt van het groene karakter van het plan. Binnen deze kaders is getracht om maximale vrijheid te gunnen voor de kenmerkende diversiteit die passend is voor deze wijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023024-B701_0006.png"  
Afbeelding 3.4 3D weergave gewenste ontwikkeling Parallelweg (Bron: Ska-Pa)  

3.4 Groenstructuur

3.4.1 Algemeen

De ambitie in de voorgenomen ontwikkeling is gericht op een informele groene sfeer van erven met erfbeplanting in samenhang met de openbare ruimte, zodat het groen het beeld bepaald. Het aanwezige groen met de bomen blijft zoveel mogelijk gehandhaafd, en waar dat kan ook forser aangezet met extra (boom)beplanting (inheems, passend in deze streek).

Het plangebied wordt gekenmerkt door het groene karakter. Grote volwassen bomen langs de Parallelweg bepalen het beeld. Daarnaast zijn er in het plangebied ook verschillende groenstructuren aanwezig. In voorliggend geval is een bomeninventarisatie uitgevoerd. Middels deze inventarisatie is in kaart gebracht welke bomen waardevol zijn en welke behoudenswaardig zijn.

Hierna wordt het inventarisatierapport beschreven.

3.4.2 Bomeninventarisatie

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Pius Floris Boomverzorging een onderzoek uitgevoerd naar de aanwezige solitaire bomen en hagen. Hierna wordt kort ingegaan op de conclusie van dit onderzoek. Voor de volledige onderzoeksrapportages wordt verwezen naar Bijlage 6 van deze toelichting.

Totaal zijn er 53 bomen geïnventariseerd. De meest voorkomende boom soorten met bijhorende aantallen zijn als volgt:

  • Westerse Levensboom (Thuja occidentalis) 29 stuks;
  • Appelboom (Malus) 6 stuks;
  • Ruwe Berk (Betula pendula) 3 stuks;
  • Gewone Hulst (Ilex Aquifolium) 2 stuks;
  • Fijnspar (Picea abies) 2 stuks.

Verder is er onder andere een Linde (Tilia), een Es (Fraxinus) en een aantal Esdoorns (Acer) geïnventariseerd.

De geïnventariseerde bomen staan rondom het te slopen kantoorpand op het perceel. Bovendien zijn er een aantal bomen opgenomen die op de naburige percelen staan, maar die mogelijk wel beïnvloedt worden door de werkzaamheden.

Conditie en toekomstverwachting

De conditie van het geïnventariseerde bomenbestand is over het algemeen als redelijk tot goed beoordeeld. 16 van de 53 bomen hebben een goede conditie. Daarnaast zijn 25 bomen met een redelijke en 3 met een matige conditie beoordeeld. Van de 53 bomen zijn maar 3 exemplaren met een slechte conditie beoordeeld. 6 bomen zijn dood.

Voor 15 bomen geldt dat zij met een goede toekomstverwachting (> 15 jaar actieve groei) zijn beoordeeld. 26 bomen hebben een redelijke toekomstverwachting van 10 tot 15 jaar. 3 bomen zijn met een matige toekomstverwachting van 5 tot 10 jaar beoordeeld. Van de 53 bomen hebben 3 bomen een slechte toekomstverwachting van minder dan 5 jaar. Bij 6 bomen is de toekomstverwachting niet aanwezig.

In de huidige situatie hebben de bomen over het algemeen een goede tot redelijke conditie en toekomstverwachting. Echter zijn de voorgenomen werkzaamheden van belemmerende invloed op het behoud van enkele bomen. Hiervoor kunnen maatregelen worden genomen die zijn opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting.

3.4.3 Groenstructuren toekomstige situatie

In het ontwerp is rekening gehouden met de bestaande groenstructuren en nieuw aan te planten groenstructuren. Hierna wordt beschreven hoe om wordt gegaan met de groenstructuren.

Het plangebied ligt in een wijk met een groen karakter. Beeldbepalende bomen langs de Parallelweg blijven behouden. De kavels hebben allen een relatief grote en groene voortuin zoals ook in de directe omgeving. De middenberm in het binnengebied wordt voorzien van bodembedekkende heesterbeplanting voor een hoogwaardige uitstraling en ter versterking van de biodiversiteit. Enkele nieuw aangeplante berken versterken hier het groene en bosrijke karakter kenmerkend voor dit deel van Emmen. Dit gebied is ook geschikt voor klimaatadaptieve maatregelen zoals regenwaterinfiltratie.

Om aan te sluiten bij het groene karakter van de omliggende wijk is gekozen voor een verplichte groene erfafscheiding in het voorerf tot 3m achter de voorgevellijn. Hiermee wordt het groene karakter versterkt. Hierbij is bewust niet gekozen voor een voorgeschreven type beplanting om de individualiteit in het plan te benadrukken zoals ook in de omgeving te zien is in buurten zoals de Molenkamp. In de openbare ruimte is gekozen voor heesterbeplanting met enkele meerstammige bomen. De definitieve keuze in materialisering en beplantingstypes voor de openbare ruimte zal in afstemming met de gemeente (toekomstig eigenaar) worden gemaakt.

3.5 Verkeersstructuur

3.5.1 Algemeen

Bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip "voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen en/of ruimtelijke onderbouwingen. In de visie is vastgelegd dat de CROW normen worden gebruikt voor het vaststellen van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Uitgangspunt is daarbij dat de parkeerplaatsen zoveel mogelijk op eigen terrein worden gerealiseerd. Als dat niet mogelijk is, dienen de parkeerplaatsen in de nabijheid van het plangebied in de openbare ruimte beschikbaar te worden gesteld.

3.5.2 Situatie plangebied
3.5.2.1 Algemeen

In voorliggend geval is voor de gemeente Emmen uitgegaan van een stedelijkheidsgraad 'Weinig stedelijk' (Bron: CBS Statline). Het plangebied ligt in een stedelijke zone wat is aan te merken als 'rest bebouwde kom'.

De te realiseren woningen in het plangebied wordt uitgegaan van de functie 'Koop, huis, vrijstaand' en 'Koop, huis, twee-onder-een-kap.

De onderstaande tabel geeft een overzicht van de te hanteren uitgangspunten:

Functie   Verkeersgeneratie (per dag)   Parkeerbehoefte  
Koop, huis, vrijstaand   8,2 per woning   2,3  
Koop, huis, twee-onder-een-kap   7,8 per woning   2,2  
3.5.2.2 Verkeersgeneratie

Uitgaande van de gegevens zoals genoemd in paragraaf 3.5.2.1 is sprake van de volgende verkeersgeneratie voor de voorgenomen ontwikkeling:

Functie   woningen   Verkeersgeneratie (per werkdag)  
Koop, huis, vrijstaand   6   49,2  
Koop, huis, twee-onder-een-kap   6   46,8  
Totaal    96  

De voorgenomen ontwikkeling resulteert in een verkeersgeneratie van 96 verkeersbewegingen per dag. De wegen rondom het plangebied betreffen 50 km/u wegen. Dergelijke wegen beschikken over voldoende capaciteit om de verkeersbewegingen per etmaal op te vangen. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt deze capaciteit naar verwachting niet overschreden. Daarnaast wordt opgemerkt dat ter plaatse van het plangebied functies (kantoorpand) komen te vervallen.

3.5.2.3 Parkeerbehoefte

Uitgaande van de gegevens zoals genoemd in paragraaf 3.5.2.1 is sprake van de volgende parkeerbehoefte voor de voorgenomen ontwikkeling:

Functie   woningen   Parkeerbehoefte  
Koop, huis, vrijstaand   6   13,8  
Koop, huis, twee-onder-een-kap   6   13,2  
Totaal   27  

In totaal is er sprake van een parkeerbehoefte van 27 parkeerplaatsen. De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het realiseren van de parkeerplaatsen op eigen terrein. Hiermee wordt aan de parkeerbehoefte voldaan.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Archeologie en monumenten

4.1.1 Algemeen

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzen zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie   Archeologische waarden   Oppervlakte   Diepte   Drainage  
Rijksmonument   Beschermd   -   -   Verbod  
Waarde - Archeologie 1   Zeer hoge archeologische waarde   0 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 2   (zeer) (hoge) archeologische waarde   100 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 3   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 4   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Toegestaan  

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.

Deze beleidskeuzen zijn vertaald in een dubbelbestemmingen. Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Op basis van het facetbestemmingsplan "Emmen, Archeologie" en de archeologische beleidskaart van de gemeente Emmen ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 4. Dit is weergegeven in afbeelding 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023024-B701_0007.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede Archeologische beleidskaart Emmen (Bron: gemeente Emmen)  

Gebieden gecategoriseerd als waarde - 4 zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw, landschappelijke kenmerken en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Delen van dit landschap kunnen bovendien zijn afgedekt door esdekken. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden.

Voor gebieden aangeduid met Waarde - 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1.000 m² en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De Waarde - 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.

De werkzaamheden die gaan plaatsvinden zorgen voor bodemverstoringen groter dan 1.000 m2. Daarom is door Laagland Archeologie een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de onderzoeksresultaten.

Onderstaande kaart toont waar een intacte podzolbodem is geconstateerd en waar archeologische resten zijn te verwachten. Voor deze delen wordt vervolgonderzoek geadviseerd indien bodemingrepen dieper reiken dan 40 cm -mv.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023024-B701_0008.png"  
Afbeelding 4.2 Advieskaart vervolgonderzoek (Bron: Laagland Archeologie)  

Archeologische resten uit de periode Midden-Neolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen bestaan hoofdzakelijk uit grondsporen (paalkuilen, greppels, afvalkuilen en dergelijke) en slechts minimaal uit mobiele vondsten zoals bewerkt vuursteen of aardewerk. Dergelijke vindplaatsen zijn meestal niet of nauwelijks door middel van karterend booronderzoek op te sporen. Indien dieper ontgraven wordt dan 40 cm -mv dan wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems) in de vorm van proefsleuven. Hiertoe dient een door het bevoegd gezag goed te keuren programma van eisen (PvE) te worden opgesteld.

Geadviseerd wordt het PvE het proefsleuvenonderzoek in eerste instantie te richten op het noordelijke adviesgebied. Indien archeologische resten worden aangetroffen kan het proefsleuvenonderzoek worden uitgebreid tot het zuidoostelijke adviesgebied. Geadviseerd wordt in het PvE wordt ook te voorzien in een aanvullende proefsleuven in het resterende plangebied indien de onderzoeksresultaten daartoe aanleiding geven.

Bij een proefsleuvenonderzoek wordt normaliter ongeveer 8 – 10 procent van het plangebied door middel van proefsleuven ontgraven conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P).

De implementatie van dit advies is in handen van de bevoegde overheid, de gemeente Emmen. Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht.

4.1.2.1 Archeologische monumenten

Binnen het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig.

4.1.2.2 Cultuurhistorie

Om erfgoed goed te verankeren in het ruimtelijke beleid voor de woon- en leefomgeving, is in 2017 de Cultuurhistorische Waardenkaart Emmen vastgesteld. Dit is een inventarisatie en waardering van de cultuurhistorische waarden en bestaat uit een beleidskaart, bronnenkaart en een toelichtende rapportage. Ook is er aandacht voor immaterieel erfgoed. De beleidskaart voor cultuurhistorie geeft de vertaling naar het beschermingsregime voor drie categorieën erfgoed:

  • Monumenten (Rijk, provincie en gemeente) en bomen van de gemeentelijke bomenlijst;
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebieden, wijken en (groen)structuren;
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en plekken.

Afhankelijk van de waarde van het monument, ensemble, of object, wordt er ingezet op bescherming (bijvoorbeeld voor aangewezen monumenten), herkenbaar houden (van de waardevolle historische en ruimtelijke structuur en samenhang van een ensemble, zoals bijvoorbeeld een bebouwingslint), of respecteren en 'rekening houden met' (voor objecten of afzonderlijke plekken met een cultuurhistorische waarde).

Voor de omgeving van het plangebied wordt ingezet op het herkenbaar houden van de historische en ruimtelijke structuur en samenhang. De elementen waarvoor deze maatregel geldt, zijn ensembles en structuren met een hoge cultuurhistorische waarde, zoals karakteristieke stedenbouwkundige gebieden of waardevolle groenstructuren.

Situatie plangebied

In de ruimtelijke ontwikkeling van het centrum van Emmen zijn een aantal fasen te onderscheiden, die tegenwoordig nog herkenbaar zijn in de stedenbouwkundige structuur en bebouwingskarakteristiek. In voorliggend geval dateren de stedenbouwkundige kenmerken voornamelijk uit de wederopbouw periode. Hierna wordt kort ingegaan op deze periode en daarna op het plangebied.

Tot de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog had Emmen, ondanks de vooroorlogse transformatie tot een klein regionaal centrum, nog een sterk dorps karakter. Omstreeks 1950 drong het besef door bij de nationale en lokale overheid, dat een concentratie van industrie, woningbouw en overige voorzieningen in Emmen wenselijk was. De keuze op 21 juni 1950 om een nieuwe AKU-fabriek te vestigen in Emmen vormde een belangrijke impuls. Het Ministerie van Economische Zaken besloot in datzelfde jaar om de gemeente Emmen 1,3 miljoen gulden uit de Marshall-gelden ter beschikking te stellen, voor de aanleg van industrieterrein Bargermeer. Het uitgangspunt voor de stedenbouwkundige ontwikkeling was dat Emmen een stad zou worden, maar tegelijkertijd een dorps karakter zou behouden. Dit vanwege de doelstelling om een goed vestigingsklimaat te creëren. De stedenbouwkundige plannen gingen uit van een hoofdopzet met een groene, goed functionerende stedelijke kern, en een goede ordening van woon- en industriegebieden.

Parallelweg

Vanaf 1850 kwam de turfindustrie op gang in de omgeving van Emmen. Er werden kanalen gegraven en er kwamen steeds meer mensen in het veengebied wonen om er te werken. Hierdoor ontstonden er dorpen in het gebied en ondertussen werd Emmen ook steeds groter. In de jaren twintig van de vorige eeuw werden er vrijstaande villa’s gebouwd in het gebied rondom de Parallelweg. Het gebied lag grofweg tussen de huidige spoorlijn en de Emmerdennen.

De spoorlijn Zwolle Stadskanaal is begin 1900 in gebruik genomen. De spoorlijn heeft grote invloed gehad op de stedenbouwkundige opzet van het oostelijk deel van het centrum van Emmen. De stedenbouwkundige hoofdstructuur die heden te onderscheiden is, is veelal een directe afgeleide van het oorspronkelijk wegenpatroon. De Parallelweg is echter een weg die al voor de aanleg van de spoorlijn aanwezig was. Daarom wordt de Parallelweg ook als een cultuurhistorisch waardevolle hoofdstructuur beschouwd. De spoorlijn heeft het trace van de Parallelweg gevolgd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft het herontwikkelen van een locatie (direct) nabij het centrum van Emmen. Het plangebied zelf bevat geen cultuurhistorisch waardevolle objecten. Echter is het plangebied wel gelegen langs cultuurhistorisch waardevolle hoofdstructuren. Middels de voorgenomen ontwikkeling is er derhalve geen (negatieve) invloed op de cultuurhistorische hoofdstructuur.

4.1.3 Monumenten

Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.

Richtinggevend is hiervoor de redengevende omschrijving van het monument. Naast de toetsing aan het monumentenbeleid dat gericht is op het behouden van de historische kenmerken van het monument wordt het bouwplan voor wat betreft de welstandsaspecten getoetst aan de onderstaande criteria:

  • toevoegingen aan, op of bij monumenten worden op herkenbare wijze vormgegeven. Hierbij vormen de historische stijlkenmerken van het monument de inspiratiebron;
  • er is aandacht voor zorgvuldige detaillering en materiaalkeuze.

Binnen het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of provinciale monumenten.

4.1.4 Conclusie

Op grond van de resultaten van het onderzoek zal een aanvullend archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Het aanvullende archeologisch onderzoek is middels een dubbelbestemming waarde archeologie 2 geborgd in de regels van het bestemmingsplan. Tijdens de aanvraag omgevingsvergunning zal dit vervolgonderzoek plaatsvinden. Voor het vervolgonderzoek dient een programma van eisen te worden opgesteld welke dient te worden goedgekeurd door het bevoegd gezag.

De vervangende nieuwbouw doet geen afbreuk aan de bestaande cultuurhistorische waarden. De Parallelweg betreft een historische infrastructuur. De voorgenomen bouwplannen doen geen afbreuk hieraan.

4.2 Ecologie

4.2.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten.

4.2.2 Gebiedsbescherming
4.2.2.1 Natura 2000-gebieden

In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Bargerveen' ligt op circa 12 kilometer afstand van het plangebied.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, dan wel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden.

In voorliggend geval is voor de voorgenomen ontwikkeling een AERIUS-berekening (Bijlage 3) uitgevoerd voor het plangebied. Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.2.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op circa 130 meter van het plangebied. Gezien de onderlinge afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling en lokale invloedssfeer van de voorgenomen activiteit, wordt gesteld dat als gevolg van voorliggend initiatief geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.2.3 Soortenbescherming
4.2.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet er worden bekeken of hier een vrijstelling voor geldt anders moet er een ontheffing worden gevraagd.

In voorliggend geval is door BJZ.nu een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd aan de Parallelweg. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 4 van deze toelichting.

Parallelweg

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de voorkomende diersoorten niet af. Mogelijk nestelen er vogels, bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten ambfibieën er een (winter)verblijfplaats. Vleermuizen bezetten mogelijk een vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied, en gebruiken het vermoedelijk als (niet essentieel) foerageergebied. Om de voorgenomen werkzaamheden te kunnen uitvoeren zal het gebouw moeten worden onderzocht op de aanwezigheid van vleermuizen.

Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september - februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt dat ze niet (opzettelijk) gedood mogen worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepaling (doden) aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een gedragscode. Eén van de voorwaarden van werken volgens een gedragscode is dat er gewerkt moet worden buiten de kwetsbare periode of onder toeziend oog van een ervaren ecoloog.

Tot slot wordt benadrukt dat te allen tijde rekening dient te worden gehouden met de zorgplicht zoals opgenomen in de Wet natuurbescherming. De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

Nader onderzoek vleermuizen

Voor het plangebied is een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd (Bijlage 5). Binnen het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Het plangebied is geen onderdeel van een essentieel foerageergebied.

De geplande werkzaamheden resulteren niet in het vernietigen van verblijfplaatsen van vleermuizen. Er worden met de voorgenomen werkzaamheden geen verbodsbepalingen overtreden. Het is daarom niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen bij Provincie Drenthe, aanvullende en compenserende maatregelen zijn niet noodzakelijk.

Wel geldt de zorgplicht die stelt dat effecten redelijkerwijs zoveel mogelijk moeten worden voorkomen, beperkt of ongedaan moeten worden gemaakt (art. 1.11 Wnb).

4.2.4 Conclusie

Er worden geen negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht.

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:

  • de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

4.3 Fysieke veiligheid

4.3.1 Algemeen

Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.

In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

4.3.2 Fysieke veiligheidssituatie

Aan hand van de risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Hierin is het plangebied aangeduid met een rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023024-B701_0009.png"  
Afbeelding 4.3 Uitsnede risicokaart (Bron; Atlas Leefomgeving)  

Zoals op afbeelding 4.3 te zien is, liggen er rondom het plangebied verschillende risicovolle functies/inrichtingen. Voor het plangebied is het transport gevaarlijke stoffen over de spoorlijn van invloed.

Voor het voorliggende bestemmingsplan is door AVIV adviseurs het externe veiligheidsrisico door het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Coevorden - Emmen berekend voor de bestaande en de toekomstige situatie. Het emplacement Emmen is kwalitatief beoordeeld. De belangrijkste conclusies naar aanleiding van de resultaten worden hierna benoemd.

4.3.3 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Plaatsgebonden risico

Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour PR10-6. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor de herontwikkeling van de planlocatie.

Groepsrisico

In zowel de huidige als de toekomstige situatie is geen sprake van een groepsrisico. De verdere verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven. Wel dient de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen omtrent zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. In paragraaf 4.3.3.1 wordt dit nader beschreven.

Plasbrandaandachtsgebied

Er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

Emplacement

Het plangebied valt buiten het invloedsgebied van emplacement Emmen.

4.3.3.1 Zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid

Beperkte verantwoording

Ten aanzien van het groepsrisico van de genoemde risicobron dient te worden ingegaan op de elementen van de verantwoording uit artikel 7 van het Bevt. Het heeft hier dan betrekking op zelfredzaamheid en beheersbaarheid/bestrijdbaarheid:

  • a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en;
  • b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Het scenario dat hier een rol speelt betreft een ongeluk met zeer brandbare vloeistoffen van waaruit een vloeistofbrand kan ontstaan. Hieronder wordt de beheersbaarheid en bestrijdbaarheid van dit scenario besproken. Tevens wordt ingegaan op het aspect zelfredzaamheid.

Beheersbaarheid c.q. bestrijdbaarheid

De bestrijdbaarheid dient op twee aspecten te worden beoordeeld:

  • 1. Bestrijden rampscenario

Belangrijk bij een ongeval met brandbare vloeistoffen is dat de brandweer zo snel mogelijk bij de ketelwagen is, zodat de brandbare vloeistof zich niet kan ontwikkelen tot een vloeistofbrand. Dit kan door het verminderen van de oppervlakte van de plas, het treffen van maatregelen waardoor de brandbare plas zich niet kan verplaatsen richting gebouwen of het treffen van hittebestendige voorzieningen. Essentieel is daarbij dat de brandweer voor een langere periode voldoende bluswatercapaciteit heeft ter plaatse van het ongeval. De snelheid van het ter plaatse komen is eveneens van groot belang. Aangezien het hier een bestaande spoorweg en bestaande wegvakken betreft met daarom heen al kwetsbare objecten kan worden verwacht dat bluswater in voldoende mate aanwezig is, tevens zal de bereikbaarheid op orde zijn.

  • 2. Inrichting van het gebied om bestrijding faciliteren

Voor de bestrijding van een calamiteit is de inrichting van het gebied van belang. Naast het tijdig aanwezig zijn met voldoende materieel is tevens de bereikbaarheid van de ontwikkellocatie cruciaal. Bij een dergelijk scenario is het zaak hulpdiensten snel te alarmeren waardoor er nog kans is om de brand te bestrijden. Na alarmering heeft de brandweer nog zo’n 10 minuten nodig om ter plaatse te komen en in totaal zo’n 17 minuten om te beginnen met de bestrijding. Tijdige alarmering is hierbij dus cruciaal.

Voor de bestrijding is bluswater ook van belang. Hier gaat het om een beoordeling van de feitelijk aanwezige bluswatercapaciteit, zowel primair (brandkranen), secundair (geboorde putten en open water) en tertiair bluswater (aanvullende bluswatervoorzieningen). Daarbij wordt beschouwd of dit overeenkomt met de benodigde bluswatercapaciteit in het geval van een calamiteit van één van de twee scenario's.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.

Eén van de voornaamste handelingen bij het ontstaan van een vloeistofbrand is het vluchten van de ramplocatie. Binnen het plangebied moet men snel op de hoogte zijn van een eventueel ongeluk met een brandbare vloeistof op het spoor en men moet op de hoogte zijn van de gevaren van deze brandbare vloeistof en weten hoe te handelen. Primair gaat NL-Alert de basis vormen voor alarmering van personen in een bepaald gebied. Daarnaast kan nog gebruik gemaakt worden van het bestaande systeem van Waarschuwings Alarmerings Systeem (WAS) palen.

Naast binnen schuilen moeten vluchtroutes personen direct van de calamiteit kunnen wegleiden. Voor het plangebied geldt dat er voldoende vluchtwegen aanwezig dienen te zijn om in geval van calamiteit te kunnen vluchten.

Advies Veiligheidregio Drenthe

De veiligheidsregio Drenthe adviseert om een sloot parallel langs het spoor aan te brengen. Daarnaast adviseert men om gebruik te maken van thermisch gehard glas aan de westzijde van de woningen langs het spoor aan te brengen.

4.3.4 Inrichting en ontwikkeling

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen op de inrichting en ontwikkeling van het gebied. Hiervoor zijn bluswatervoorzieningen, waarschuwings- en alarmeringssystemen, bereikbaarheid en opkomsttijd van belang.

4.3.4.1 Bluswatervoorzieningen

Bluswatervoorzieningen

Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio’s moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer.

Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer in Drenthe gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens, als primaire bluswatervoorziening. In beginsel is er in voldoende mate voorzien in bluswatervoorzieningen waar de brandweer gebruik van kan maken. Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt nader overleg gevoerd met de Veiligheidregio Drenthe en de Brandweer Drenthe over de invulling van de bluswatervoorzieningen. Aangezien het plangebied in bestaand stedelijk gebied ligt kan voor nu uit worden gegaan dat er sprake is van voldoende bluswatervoorzieningen.

4.3.4.2 Waarschuwings- en alarmeringssysteem

Op grond van de Wet op de veiligheidsregio’s (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Geconcludeerd kan worden dat voor het plangebied sprake is van een goed waarschuwings- en alarmeringssysteem.

4.3.4.3 Bereikbaarheid

Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten.

Het plangebied is middels twee onafhankelijke zijden via de Parallelweg en Veenkampweg te bereiken. Hoe invulling wordt gegeven aan de bereikbaarheid op het terrein zelf dient nog nader uitgewerkt te worden in afstemming met de VRD.

4.3.4.4 Opkomsttijd

Het dekkingsplan van Veiligheidsregio Drenthe is vastgesteld in december 2013. Hierin staat beschreven dat het brandverloop tegenwoordig zo snel verloopt, dat drie zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen:

  • 1. het voorkomen van brand
  • 2. het ontdekken van brand
  • 3. het vluchten bij brand

Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op een BHV–organisatie. De brandweer heeft in beginsel als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van niet-zelfredzame personen achter die scheiding.

De brandveiligheidsmaatregelen zullen in de omgevingsvergunningfase nader worden uitgewerkt in overleg met de Veiligheidregio en brandweer Drenthe.

De volgende BIObiz factoren zullen hier aanbod komen:

  • bouwkundige voorzieningen, bijv. aanbrengen droge blusleiding
  • installatietechnische voorzieningen, bijv. naast de verplichte woningrookmelders ook de mogelijkheid voor woningsprinklers
  • organisatorische voorzieningen, bijv. goede BHV organisatie, vluchtplan voor de bewoners
  • brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen
  • inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal
  • zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes
4.3.5 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.4 Milieu

4.4.1 Vormvrije m.e.r.
4.4.1.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.4.1.2 Situatie plangebied

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 12 kilometer afstand van het plangebied. Uit de stikstofberekening is gebleken dat er geen sprake is van negatieve effecten ten aanzien van dit Natura 2000-gebied, aangezien er geen sprake is depositieresultaten boven de 0,00 mol. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Uit deze aanmeldnotitie is gebleken dat ten gevolge van het plan geen significant negatieve effecten op de omgeving zullen optreden. Voor een uitgebreide beschrijving van de milieueffecten wordt verwezen naar de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling, opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting. In Bijlage 9 is het ondertekende M.E.R. beoordelingsbesluit bijgevoegd.

4.4.1.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4.2 Bedrijven en milieuzonering
4.4.2.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.4.2.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als 'gemend gebied'. Bij 'gemengde gebieden' moet gedacht worden aan:

“Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.”

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in een gebied waar sprake is van een relatief grote functiemenging van woonpercelen, maatschappelijke percelen en andere centrumfuncties. Tevens ligt het plangebied op relatief korte afstand van het spoor en centrumwegen, waar sprake is van een hoge verkeersintensiteit. Hierdoor is sprake van een menging van functies. Gelet op het vorenstaande wordt uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden in zowel het omgevingstype rustige woonwijk als in het gemengd gebied weergegeven.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.4.2.3 Situatie plangebied

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woningen hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door de nieuwe milieugevoelige functies.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich een aantal milieubelastende functies. In de onderstaande tabel worden de omliggende functies, de bijbehorende milieucategorie en richtafstand en de afstand tot het plangebied weergegeven. De afstand is gemeten van het bouwvlak van de omliggende functie tot de grens van het plangebied.

Adres   Functie   Milieucategorie   Grootste richtafstand in gemengd gebied   Afstand tot plangebied  
Hoofdstraat 18   Dierentuin   3.2   50 m   85 m  
Hoofdstraat 138   Hotel/restaurant   1   0 m   53 m  
Spoorstraat 7   Restaurant   1   0 m   44 m  
Boslaan 135   Buurthuis   2   10 m   78 m  
Prinsesselaan 6   Kerkgebouw   2   10 m   76 m  
Ten zuiden van het plangebied   Transformatorhuis   2   10 m   0 m  

Op basis van vorenstaande tabel kan geconcludeerd dat ter plaatse van de grondgebonden woningen aan de Parallelweg sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Andersom worden omliggende milieubelastende functies niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Opgemerkt wordt dat ten zuiden van het plangebied een transformatorhuis is gelegen. Op basis van het bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Op basis van het bestemmingsplan is ter plaatse dus alleen een transformatorhuisje toegestaan. Het betreft een kleinschalig transformatorstation van maximaal < 10 mva. Een dergelijke bedrijfsactiviteit wordt ingedeeld in milieucategorie 2. De grootste richtafstand geldt voor het aspect geluid (30 meter). De bepalende afstand in gemengd gebied bedraagt 10 meter voor geluid. De dichtsbijzijnde woning ligt op meer dan 20 meter afstand van het transformatorhuis. Aan de richtafstand tot de woningen wordt dus voldaan.

4.4.2.4 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4.3 Bodem
4.4.3.1 Algemeen

Bij het vaststellen van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.4.3.2 Situatie plangebied

Voor het plangebied is door Klijn een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 10 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen.

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, juist is. Er zijn immers op de locatie geen licht verhoogde gehalten aangetroffen.

De verhoogde gehalten liggen onder de indexwaarde van 0,5 en/of interventiewaarde en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van het terrein en de voorgenomen transactie en eventuele afgifte van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein. Wel dient te worden vermeld dat alle boringen buiten de aanwezige bebouwing is geplaatst en dat de bodem onder de bebouwing niet is geanalyseerd.

4.4.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4.4 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeurswaarde. Ontheffing van de voorkeurswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

4.4.4.1 Geluidsbronnen in en nabij het plangebied

Voor het plangebied geldt dat deze is gelegen binnen de van rechtswege aanwezige geluidszones van:

  • 1. Parallelweg;
  • 2. Boslaan
  • 3. Veenkampenweg;
  • 4. Spoorstraat;
  • 5. de spoorlijn Emmen - Zwolle.

Deze geluidsbronnen hebben effect op de nieuwbouwplannen. Ten aanzien van de geluidsbronnen is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai uitgevoerd. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 11.

4.4.4.2 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:

  • Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. De wegen in het plangebied Emmen, Centrum- Oost zijn gelegen in stedelijk gebied. Hiervoor gelden de volgende zonebreedtes (conform art. 74 lid 1 Wgh)
a. in stedelijk gebied:
1. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken : 350 meter;
2. voor een weg, bestaande uit één of twee rijstroken : 200 meter.

De afstanden zoals weergegeven worden aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook.

Bij de realisatie van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeurswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeurswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing van de voorkeurswaarde verlenen.
Indien met maatregelen niet kan worden voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB kan voor woningen in binnenstedelijk gebied een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 63 dB.

De gemeente dient het vaststellen van de hogere waarde met eigen argumenten te motiveren en de vastgestelde hogere waardes zo snel mogelijk inschrijven in het kadaster.

Gelet op de goede ruimtelijke onderbouwing bij ontwikkelingen moet ook langs de 30km wegen worden aangeven hoe met uitbreidingsmogelijkheden van met name geluidgevoelige ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt omgegaan (algemene afwijking hogere waarden of alleen uitbreiden met Wro-afwijking en dan voor iedere situatie apart hogere waarde vaststellen)en of daadwerkelijk voldaan wordt aan de wettelijke geluidsnormen ongeacht wat art. 74 lid 2 Wgh hierover aangeeft. In de omgeving van het plangebied komen ook 30 km/h wegen voor. In het kader van goede ruimtelijke ordening zijn deze wegen in het kader van voorliggende ontwikkeling wel beschouwd.

Om de geluidsbelasting te onderzoeken is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd.

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Boslaan bedraagt, inclusief 5 dB reductie, hoogstens 55 dB. Met deze waarde wordt niet voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, wel wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde uit de Wgh.

De maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. De cumulatieve geluidbelasting bedraagt maximaal 61 dB. Met het nemen van gevelmaatregelen vanaf 28 dB kan een binnenniveau van 33 dB worden gerealiseerd voor het spoorweglawaai en het wegverkeerslawaai.

Ten tijde van de vergunningverlening dient middels een bouwakoestisch onderzoek de binnenwaarde worden getoetst aan het Bouwbesluit 2012. Hiermee kan dan ook een hogere waarde worden verleend van maximaal 55 dB voor de Boslaan.

Voor alle woningen geldt dat er sprake is van een gevel waarin volgens de Miedema methodiek er sprake is van een geluidsklasse van goed tot redelijk goed.

Aan de gemeente Emmen is de afweging of er ter plaatse van de locatie aan de parallelweg sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4.4.3 Spoorweglawaai

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een spoorweg. De spoorlijn Emmen - Zwolle (traject 121) heeft van rechtswege een zone van 100 meter. Bij de realisatie /verbouw van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen binnen deze zone moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeurswaarde voor railverkeerslawaai bedraagt 55 dB. Indien deze voorkeurswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing van de voorkeurswaarde verlenen. Indien met maatregelen niet kan worden voldaan aan de voorkeurswaarde van 55 dB kan er in binnenstedelijk gebied een hogere waarde worden verleend tot 68 dB. De gemeente dient het vaststellen van de hogere waarde met eigen argumenten te motiveren en de vastgestelde hogere waardes zo snel mogelijk inschrijven in het kadaster.

Aangezien het plangebied binnen de wettelijke zone van de spoorlijn Zwolle - Emmen ligt, is een akoestisch onderzoek railverkeerslawaai uitgevoerd (Bijlage 11). Hierna wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek.

De geluidbelasting ten gevolge van het railverkeerslawaai bedraagt hoogstens 61 dB. Met deze waarde wordt niet voldaan aan de voorkeurswaarde van 55 dB. Wel wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB uit de Wet geluidhinder.

De maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. De cumulatieve geluidbelasting bedraagt maximaal 61 dB. Met het nemen van gevelmaatregelen vanaf 28 dB kan een binnenniveau van 33 dB worden gerealiseerd voor het spoorweglawaai.

Ten tijde van de vergunningverlening dient middels een bouwakoestisch onderzoek de binnenwaarde worden getoetst aan het Bouwbesluit 2012. Hiermee kan dan ook een hogere waarde worden verleend van maximaal 61 dB voor de spoorweg Zwolle-Emmen.

Voor alle woningen geldt dat er sprake is van een gevel waarin volgens de Miedema methodiek er sprake is van een geluidsklasse van goed tot redelijk goed.

Aan de gemeente Emmen is de afweging of er ter plaatse van de locatie aan de parallelweg sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4.4.4 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen geluidgezoneerde industrieterreinen. Het bestemmingsplan ligt daarom niet binnen een van rechtswege aanwezige zone van een industrieterrein. Het aspect industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor het initiatief.

4.4.4.5 Gevolgen voor bestemmingsplan

Als gevolg van het wegverkeerslawaai dient een hogere waarde worden verleend van maximaal 57 dB voor de Boslaan.

Als gevolg van het railverkeerslawaai dient een hogere waarde te worden verleend van 62 dB voor de spoorweg Zwolle-Emmen. Verder wordt opgemerkt dat voor alle bronnen (spoor en weg) afzonderlijk er tenminste één gevel is die voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Hiermee is er sprake van een geluidluwe gevel voor elke woning.

In Bijlage 12 is het besluit hogere grenswaarde opgenomen.

Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4.5 Lucht
4.4.5.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekende mate

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.4.5.2 Situatie plangebied

Niet in betekende mate

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met categorieën van gevallen, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Om het vorenstaande aan te tonen kan een NIBM-berekening worden uitgevoerd. Om deze uit te voeren dient de verkeersgeneratie van het voornemen inzichtelijk te worden gemaakt. Om het aantal verkeersbewegingen te bepalen is gebruik gemaakt van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.

Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

• Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk / gemeente Emmen (Bron: CBS Statline);

• Stedelijke zone: rest bebouwde kom

Functie   Verkeersgeneratie per woningtype per weekdag (gemiddeld)   Aantal woningen   Verkeersgeneratie per weekdag  
Koop, huis, vrijstaand   8,2   6   49,2  
Koop, huis, twee-onder-een-kap   7,8   6   46,8  

De totale verkeersgeneratie voor de voorgenomen ontwikkeling komt neer op gemiddeld 96 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.

Hierna volgt een uitsnede van de NIBM-tool. Het aandeel aan vrachtverkeer is worst-case op 10% ingeschaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023024-B701_0010.png"  

Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de verkeersgeneratie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Gevoelige bestemmingen

De te realiseren woningen worden in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen, niet aangemerkt als 'gevoelige bestemming'. Het Besluit gevoelige bestemmingen behoeft geen nadere aandacht.

Hierna wordt ingegaan op de luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit

Op basis van de “grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland”, welke is gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu, zijn op schaal van km² de gemiddelde achtergrondconcentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen aangegeven. De gegevens voor het plangebied worden weergegeven in de onderstaande tabel.

Parameter   Achtergrond- waarde [µg/m3] 2021   Achtergrond-waarde [µg/m3] 2030   Grenswaarde [µg/m3]   Grenswaarde wet Milieubeheer   WHO advieswaarde [µg/m3]   Voldoet [ja/nee  
Stikstofdioxide No2   10,27   6,27   40   40   10   ja  
Zwevende deeltjes PM10   14,04   11,56   40   40   15   ja  
Zwevende deeltjes PM2,5   8,07   5,70   25   25   5   ja  

Uit voorgaande tabel blijkt voor de stoffen NO2 (stikstofdioxide) en fijnstof (PM10 en PM2,5) ruimschoots wordt voldaan aan de Wettelijke grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Ten aanzien van alle genoemde stoffen wordt tevens voldaan aan de advieswaarden van de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) met uitzondering van zwevende deeltjes PM2,5.

Echter wordt anno 2020 net niet voldaan aan de advieswaarde van de WHO. In de tabel is te zien dat er sprake is van een dalende trend en deze daling ook tot 2030 wordt verwacht. Voor het jaar 2030 wordt voor de achtergrondconcentratie NO2 en PM10 voldaan en voor PM 2,5 een achtergrondconcentratie van maximaal 5,7 ìg/m3 verwacht, waarmee het aannemelijk is dat in de nabije toekomst eveneens wordt voldaan aan de advieswaarden van de WHO.

4.4.5.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.4.6 Trillingshinder
4.4.6.1 Algemeen

De Meet- en beoordelingsrichtlijn B, "Hinder voor personen in gebouwen" (SBR-B) bevat richtlijnen voor het meten en beoordelen van trillingshinder voor personen. De richtlijn maakt onderscheid in de functie van het gebouw en de aard van de trillingsbron en onderscheid in bestaande, gewijzigde en nieuwe situaties. In de Richtlijn vindt de beoordeling plaats door middel van A1, A2 en A3:

A1 is de onderste streefwaarde voor de trillingssterkte Vmax;

A2 is de bovenste streefwaarde voor de trillingssterkte Vmax;

A3 is de streefwaarde voor de trillingssterkte Vper.

Voor de hoogte van de streefwaarden geldt in algemene zin dat A3 < A1 < A2. Er wordt voldaan aan de streefwaarden indien:

  • De waarden van de maximale trillingssterkte in een ruimte (Vmax) kleiner is dan A1, of;
  • De waarde van de maximale trillingssterkte van een ruimte (Vmax) kleiner is dan A2 waarbij de trillingssterkte over de beoordelingsperiode voor de ruimte (Vper) kleiner is dan A3.

Voor de beoordeling van de trillingen door railverkeer in nieuwe situaties (o.a. nieuwbouw langs spoor) dienen volgens de SBR richtlijn deel B de streefwaarden uit onderstaande tabel aangehouden te worden.

Trillingsbron   Dag- en avondperiode   Nachtperiode  
  A1 (Vmax)   A2 (Vmax)   A3 (Vper)   A1 (Vmax)   A2 (Vmax)   A3 (Vper)  
Bedrijf   0,1   0,2   0,05   0,1   0,2   0,05  

In dit geval is door WeBoost DATA een onderzoek uitgevoerd naar mogelijke trillingshinder ten gevolge van de spoorlijn Zwolle - Emmen. De resultaten van en de conclusies van het onderzoek zijn hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in Bijlage 13 van deze toelichting.

4.4.6.2 Situatie plangebied

De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat overschrijdingen van de streefwaarden voor trillingshinder voor nieuwe situaties uit de SBR B-richtlijn (het beoordelingskader voor trillingshinder) in delen van het plangebied niet zijn uit te sluiten. Met name rond het wissel (zuidwestelijke hoek van plangebied) en rond de overweg (noordwestelijke hoek van het plangebied) dient rekening te worden gehouden met trillingen bij de ontwikkeling van nieuwe woningen. Op korte afstand van het spoor zullen zelfs in qua trillingen goed gebouwde woningen overschrijdingen optreden, zie afbeelding 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023024-B701_0011.png"  
Afbeelding 4.4 Beoordeling trillingen aan de SBR B-richtlijn (Bron: Weboost)  

De trillingen zijn relatief hoog door het wissel en de overweg in de nabijheid van delen van de kavels, waarbij vooral goederentreinen voor hoge trillingen zorgen.

Omdat overschrijdingen van de streefwaarden voor trillingshinder niet overal zijn uit te sluiten, dient in delen van het plangebied rekening te worden gehouden met trillingen bij de verdere ontwikkeling van de woningen. Hierbij zijn vijf zones te identificeren, zie afbeelding 4.5 (grotere versie is in Bijlage 13 te vinden).

Per zone gelden verschillende adviezen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2023024-B701_0012.png"  
Afbeelding 4.5 Stappenplan voorkomen trillingshinder (Bron: Weboost)  

Met bovenstaand stappenplan is een acceptabel woon- en leefklimaat ten aanzien van trillingen te garanderen in het gehele plangebied.

Meest effectief en robuust is het afveren van de funderingen van de woningen. Hiervoor dienen de woningen met een dubbele fundering te worden uitgevoerd. Met deze maatregel zijn overschrijdingen in alle woningen in het plangebied weg te nemen, maar deze maatregel kost tussen de € 11.000 en € 25.000 per woning.

Andere maatregelen, zoals maatregelen aan het spoor of in de bodem, zijn gezien de hoge kosten niet doelmatig.

Bij de verdere uitwerking van de planvorming (omgevingsvergunning) zal een specifiekere uitwerking en toelichting omtrent trillingen aan de RUD Drenthe ter beoordeling moet worden aangeboden.

4.4.6.3 Conclusie

Gelet op de bevindingen van de uitgevoerde onderzoeken wordt geconcludeerd dat het aspect trillingshinder geen belemmering vormt voor voorliggende ontwikkeling. Bij het ontwerp van de woningen zal rekening worden gehouden met de fundering. Meest effectief en robuust is het afveren van de funderingen van de woningen. Hiervoor dienen de woningen met een dubbele fundering te worden uitgevoerd. Met deze maatregel zijn overschrijdingen in alle woningen in het plangebied weg te nemen. Voor andere maatregelen wordt verwezen naar Bijlage 13 hoofdstuk 5.

4.5 Waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor hetplangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

4.5.1 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regel stellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

4.5.1.1 Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

4.5.1.2 Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

4.5.2 Wateraspecten plangebied

Het plangebied ligt in het stroomgebied Rijn- Oost en valt onder het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen en in het waterplan van de gemeente Emmen.

4.5.2.1 Grondgebruik

De omgeving van het plangebied is grotendeels ingericht als centrumgebied, met ruimte voor aanverwante functies zoals woningen, kantoren, bedrijvigheid en verschillende vormen van maatschappelijke voorzieningen. Het plangebied bestaat uit een verouderd kantoorgebouw met omliggende verharding en groen.

In de beoogde situatie worden 12 grondgebonden woningen met bijbehorende parkeerplaatsen, groen en een ontsluitingsweg gerealiseerd. Er is sprake van een afname van verharding ten opzichte van de bestaande situatie. Echter dient er toch aandacht te worden besteed aan infiltratie van hemelwater.

4.5.2.2 Bodemopbouw en hoogteligging

De kern Emmen ligt grotendeels op de Hondsrug. De maaiveldhoogtes variëren sterk. De hoogste delen van het gebied hebben een maaiveldhoogte van NAP + 24,00 m, de laagste delen liggen rond NAP + 20,00 m. Op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland ligt het plangebied op circa NAP + 22,00 m. De bodem in en om het gebied bestaat overwegend uit zandgronden.

4.5.2.3 Grondwater

Er is binnen het plangebied geen sprake van grondwateroverlast.

4.5.3 Waterhuishouding

De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan de Klimaateffectenatlas. Gekeken is of er sprake is van kans op wateroverlast. Op basis van de Klimaateffectenatlast kan worden geconcludeer dat er geen kans is op grondwateroverlast. Aangezien de ontwerpplannen van de woningen nog niet bekend zijn kan op voorhand al wel worden geconcludeer dat er geen sprake is van grondwateroverlast in bijvoorbeeld de kruipruimten. Ook de kans op wateroverlast is in het gebied rondom Emmen zeer klein. Met behulp van de Klimaateffectenatlas kan ook de waterdiept bij hevige buien worden bepaald. Zoals een bui waarin in zeer korte tijd meer dan 70 of 140 mm neerslag valt. Op basis van de kaartbeelden blijkt dat de waterdiepte niet hoger wordt dan 30 cm. Deze waterdiepte vormt zich vooral rondom de Parallelweg. Bij de aanleg van de nieuwe woningen wordt rekening gehouden met een drempelhoogte van in ieder geval 30 centimeter boven het straatpeil, rekening houdend met het hoogte verschil.

De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de realisatie van woningbouw. Op de geplande bouwlocatie aan de Parallelweg is in de huidige situatie een kantoorpand met omliggende verharding aanwezig. De bebouwing wordt gesloopt en erfverharding gesaneerd en vervangen door woonkavels met tuinen en een ontsluitingsweg. De hoeveelheid afwaterend oppervlak neemt dan ook met circa 2.000 - 2.500 m2 af. Hemelwater zal zo veel als mogelijk worden geïnfiltreerd.

4.5.3.1 Riolering

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken.

Het afvalwater wordt via een nieuwe rioolwateraansluiting afgevoerd richting het gemeentelijk riool. Er is sprake van een toename van het aantal vervuilingseenheden. Daarom zal er afstemming plaatsvinden met zowel de gemeente als het waterschap over de rioolaansluiting. Het afvalwater en hemelwater wordt via een gescheiden stelsel afgevoerd. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden.

4.5.3.2 Waterbeheer, (grond) waterkwantiteit - en kwaliteit

Het plangebied maakt geen deel uit van een door de provincie aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn daarom geen beperkende eisen aan het grondgebruik gesteld. Het gebied grenst echter wel aan een gebied met een natuurdoelstelling (EHS, Emmerdennen). Het is daarom belangrijk dat voorzichtig omgegaan wordt met het in de bodem infiltreren van regenwater. Het is daarom beter om regenwater van mogelijk minder schone terreinen niet rechtstreeks in de bodem te infiltreren. Een wadi-achtige voorziening kan een oplossing zijn.

Voor het plangebied is ook een bodemonderzoek uitgevoerd. Verwezen wordt naar Bijlage 10. Uit deze onderzoeken blijkt dat de bodem van het plangebied niet vervuild is. Dit betekent dat regenwater op verantwoorde wijze kan worden geinfiltreerd. Op basis van de Klimaatatlas blijkt dat de infiltratiekansen binnen het plangebied 'Zeer groot' zijn.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte.

Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen te voorkomen, wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren, rekening houdend met het hoogte verschil. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Het moet voorkomen worden dat er tijdens perioden van neerslag overlast, schade of gevaar ontstaat. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook goed moeten worden nagedacht over hoe er moet worden omgegaan met afvoer en berging van regenwater. Afgewogen moet worden of het verstandig is het regenwater in het eigen gebied te bergen of dat het juist beter is het water af te voeren naar een andere locatie. Afhankelijk van de locatie binnen het plangebied of functie van het gebied kan de keuze anders uitvallen. Verder is het van belang om bij de afweging te laten meewegen of het gaat om maatregelen die nodig zijn om water dat vrijkomt tijdens een kortdurende hevige hoosbui te verwerken, of dat het gaat om maatregelen om water dat vrijkomt tijdens een langdurige natte periode te verwerken.

Als gekozen wordt om (een deel van) het regenwater tijdelijk in het gebied te bergen, dan moet dit op zo'n manier worden gedaan dat hiervoor een robuuste, goed te onderhouden voorziening wordt aangelegd, die past binnen de gebruiksfunctie van het gebied en deel uit maakt van het bestaande waterhuishoudkundige systeem.

Voorkomen moet worden dat overgegaan wordt tot de aanleg van solitaire vijvers, zeer diepe watergangen of waterpartijen met een kwetsbaar, instabiel ecosysteem. Raakt de bergingsvoorziening vol, dan moet een zodanige escape worden aangelegd dat vervolgens het water snel en doelmatig kan worden afgevoerd naar een locatie waar het geen overlast veroorzaakt. Voor de omgeving van het plaggebied lijkt de beste mogelijkheid om te kiezen voor een systeem dat is ingericht om water, bij de kleinere regengebeurtenissen, te infiltreren in de bodem (vasthouden - bergen). Voor de zwaardere buien moet naast de infiltratiemogelijkheid een zodanige afvoermogelijkheid aanwezig zijn, dat bij dreigende overlast, overtollig water snel en efficiënt naar een bergingsmogelijkheid in de omgeving kan worden afgevoerd.

4.5.4 Wateradvies waterschap

Het waterschap Vechtstromen is tijdig ingelicht over de planvorming door middel van de digitale watertoets. Uit de uitkomst van de digitale watertoets (Bijlage 14 bij de toelichting) volgde dat de "normale procedure" van toepassing is.

Het waterschap is tijdig ingelicht over de planvorming. Op 11 juli is een overleg gevoerd met het waterschap. Hierdoor heeft het waterschap de initiatiefnemer goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.

De inrichting van het plangebied is in samenspraak met waterschap Vechtstromen en de gemeente Emmen tot stand gekomen.

De hydrologische effecten van de inrichting van het plangebied zijn voldoende onderzocht en beschreven. Hemelwater en afvalwater kunnen op voldoende wijze worden afgevoerd. Het waterschap heeft geen bezwaar tegen de wijziging van het bestemmingsplan om de inrichting van nieuwe natuur mogelijk te maken.

Indien verder volgens de Waterwet werkzaamheden vergunningsplichting zijn, dan dient er bij het waterschap een watervergunning aangevraagd te worden.

4.5.5 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv. wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt gemengd met andere waterstromen. Denk bijvoorbeeld aan het mengen met huishoudelijk afvalwater in het gemengde rioolstelsel. Bij nieuwe ontwikkelingen moet daarom worden onderzocht of het regenwater gescheiden kan worden afgevoerd. Water is belangrijk voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:

  • alleen water wordt aangelegd op plaatsen waar dit op natuurlijke wijze kan;
  • water verbonden is met de rest van het watersysteem;
  • er voldoende oeverbegroeiing is;
  • afstromend regenwater schoon is en blijft;
  • lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.

De diepte van de grondwaterstand maakt het niet mogelijk dat zonder zeer diepe ontgravingen watervoerende sloten en vijvers kunnen worden gerealiseerd. Regenwater van mogelijk verontreinigde oppervlakken mag in dit gebied niet worden geïnfiltreerd in de bodem of direct geloosd op het oppervlaktewater. Het moet op eigen terrein worden geborgen en vervolgens gedoseerd, via het vuilwater rioolstelsel naar de RWZI worden afgevoerd.

Daarbij is het belangrijk dat telkens bij een nieuw initiatief wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn om ruimte voor water te realiseren binnen het stedelijke gebied of dat buiten het plangebied betere oplossingen zijn. Zodat de totale afwenteling langzamerhand kleiner wordt en de kwaliteit van het oppervlaktewater verbeterd. Bij nieuwe ontwikkelingen is het beter om niet te kiezen voor de aanleg van nieuwe waterpartijen.

4.6 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.6.1 Algemeen

In de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, voorloper van de Nationale Omgevingsvisie) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo.

Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

4.6.2 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder is onder andere van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)

12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1. Bro) is niet nader gedefinieerd. In de praktijk speelt daarom regelmatig de vraag, hoe bepaald moet worden wanneer woningen één woningbouwlocatie vormen. Er is sprake van één woningbouwlocatie als er tussen de te realiseren woningen, ruimtelijke en functionele samenhang bestaat. Uit de jurisprudentie volgt dat daarvoor onder meer betekenis toekomt aan de onderlinge afstand tussen de woningen.

Zoals hiervoor beschreven wordt door RvS een woningbouwontwikkeling van 11 woningen niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Gelet op het feit dat de voorgenomen ontwikkeling uitgaat van de realisatie van 12 grondgebonden woningen is er sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan 'Emmen Centrum-Oost' (vastgesteld 19-12-2013). Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan wordt met onderhavig plan meer bebouwing mogelijk gemaakt en neemt het aantal woningen toe. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van 12 grondgebonden woningen. De grondgebonden woningen bestaan uit vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap woningen die met name bestemd zijn voor jonge mensen die groter willen wonen en gezinnen.

Uit de woonvisie van de gemeente Emmen blijkt dat de meeste verhuisbewegingen plaatsvinden binnen de gemeente, de regio en daarna Noord-Nederland. Het aandeel personen dat uit de rest van Nederland in Emmen komt wonen is met tien procent niet erg groot. De te realiseren woningen dienen daarom met name te voorzien in de woonbehoefte binnen de stad Emmen en de gemeente Emmen. Het verzorgingsgebied is daarmee te categoriseren als lokaal.

In onderstaande tabel is te zien hoe het aantal vestigers is verdeeld over de verschillende gebieden in de gemeente Emmen, gemiddeld gezien over de jaren 2014 en 2018.

  Gemeente van vestiging  
Gevestigd uit   Borger Odoorn   Coevorden   Emmen  
Emmen   220   10%   410   12%   7.850   73%  
Coevorden   50   2%   1.850   54%   420   4%  
Borger Odoorn   940   42%   50   1%   260   2%  
Rest van Drenthe   210   9%   280   8%   400   4%  
Rest van Noord Nederland   510   23%   280   8%   790   7%  
West Nederland   170   8%   190   6%   500   5%  
Oost Nederland   110   5%   280   8%   470   4%  
Zuid Nederland   20   1%   70   2%   110   1%  
Totaal verhuisde personen   2.230   100%   3.410   100%   10.800   100%  
 
Binnen de gemeente verhuisd   940   42%   1.850   54%   7.850   73%  
Van buiten gemeente   1.290   58%   1.560   46%   2.950   27%  
Van buiten BOCE   1.020   46%   1.100   32%   2.270   21%  
Van buiten Drenthe   810   36%   820   24%   1.870   17%  
Van buiten Noord Nederland   300   13%   540   16%   1.080   10%  

De beleving van veel mensen is dat er op dit moment (2020-2021) veel mensen vanuit het westen naar de gemeente Emmen verhuizen. Dit aantal is echter al meerdere jaren ongeveer even hoog: het zijn zo’n 600 vestigers, die zes procent uitmaken van het totale aantal vestigers. Ook in 2021 ligt dit aantal even hoog. Er is dus geen sprake van een toename.

Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Kwalitatieve behoefte

De gemeente Emmen heeft in haar woonvisie 'BuitengeWoon Thuis in Emmen' een kwalitatief afwegingskader opgesteld. Het afwegingskader is als volgt opgebouwd:

  • 1. Woningbouwinitiatieven worden niet individueel, maar in samenhang bekeken.
  • 2. Prioriteit wordt gegeven aan plannen voor herstructurering, transformatie en inbreiding.
  • 3. Prioriteit wordt gegegeven aan woningbouwplannen voor aandachtsgroepen.
  • 4. Woningbouwplannen dragen bij aan een variërend en aantrekkelijk woonmilieu.
  • 5. Woningbouwplannen dragen bij aan ruimtelijke kwaliteit.

De gemeente Emmen heeft in de woonvisie een ambitie uitgesproken over het aantal te bouwen woningen in de gemeente. Deze ambitie is gebaseerd op woningmarkt onderzoek en verwachte economische groei. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het aantal te bouwen woningen dat is gebaseerd op woningmarktonderzoek (zie volgende paragraaf). Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in samenhang is bekeken met overige woningbouwplannen in de gemeente Emmen en niet individueel.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een inbreidingslocaties in het centrum van Emmen herontwikkeld. Het plangebied betreft een verouderd kantoorgebouw die wordt gesloopt en wordt vervangen voor 12 grondgebonden woningen die geschikt zijn voor jonge gezinnen. In de huidige situatie is er sprake van vergrijzing. Door het toevoegen van twee-onder-een-kap woningen en vrijstaande woningen voor jonge gezinnen wordt grotere vergrijzing in het centrum tegengegaan.

Met de ontwikkeling wordt daarmee een bijdrage geleverd aan de doorstroming in de woningmarkt. Jonge gezinnen kunnen doorstromen naar de ruimere grondgebonden woningen, waardoor woningen vrij komen voor starters. Hiermee ontstaat een langere verhuisketen.

Met de herontwikkeling van het plangebied wordt bijgedragen aan een divers woningaanbod in het centrum van Emmen. Middels de voorgenomen ontwikkeling worden het plangebied herontwikkeld naar een duurzame vervolgfunctie waarmee het centrum van Emmen vitaal en aantrekkelijk blijft. In de woonvisie is beschreven dat het wenselijk is om een divers woningaanbod aan te bieden in het centrum van Emmen. Daarnaast wordt met de voorgenomen ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit fors verbeterd ten opzichte van de huidige situatie.

Kwantitatieve behoefte

Naast de kwalitatieve beleidsmatige behoefte is ook in kwantitatieve zin toevoeging van woningaanbod in Emmen gewenst.

Tot 2030 is in de gemeente Emmen een groei verwacht van ongeveer 1.500 huishoudens. Daarnaast is het nodig om een groei van vijf procent van de totale woningvoorraad te realiseren, dit zijn 2.500 woningen. Daarmee willen we meer kwaliteit toevoegen aan de woningvoorraad. De totale woningbouwambitie komt daarmee uit op 4.000 woningen tot 2030. Deze ambitie is deels gebaseerd op woningmarkt onderzoek en verwachte economische groei in de gemeente Emmen.

Er is sprake van een kwantitatieve woningbouwbehoefte van 2.300 extra woningen in de stad Emmen. In de woonvisie wordt deze kwantitatieve behoefte uitgesplitst in meerdere wijken. Het plangebied ligt in het centrum van Emmen. In het centrum van Emmen is sprake van een kwantitatieve behoefte van 1.300 woningen. Voorliggend initiatief voorziet in kleine mate in deze behoefte.

Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

In voorliggend geval is sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' op een locatie die onderdeel uitmaakt van het 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het voornemen wordt namelijk gerealiseerd in het centrum van Emmen op een locatie die reeds bestemd is ten behoeve van kantoren en centrumfuncties. Er is daarmee sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied, dan wordt voldaan aan de Ladder.

4.6.3 Conclusie Ladder voor duurzame verstedelijking

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het project voorziet in een behoefte. Het woningbouwplan voorziet in de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte in Emmen Centrum-Oost. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan Emmen, Centrum-Oost, Parallelweg 36 is een ontwikkelingplan ten opzichte van de vigerende situatie.

Het doel van dit bestemmingsplan is woningbouw mogelijk te maken aan de Parallelweg.

Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.
Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

Het conserverende karakter van het bestemmingsplan brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkelingen niet in het plan worden meegenomen, tenzij deze concreet voorzienbaar zijn en benodigde onderzoeken al zijn uitgevoerd.

5.2 Toelichting op de verbeelding

6.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekent dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.
In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Cultuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Bescherming van waarden
Om bepaalde natuurlijke, landschappelijke en/ of cultuurhistorische/ archeologische waarden te beschermen is in de volgende regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen: 'Waarde - Archeologie Vastgestelde waarde en 'Waarde - Archeologie Verwachtingswaarde'. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet altijd en overal in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst.
Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij alle Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

5.3.2.1 Groen

Artikel Groen

De op de verbeelding voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorziening, bos, (erf)toegangswegen, fietsstroken, voetpaden, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Voorzieningen ten behoeve van sport- en speelgelegenheden en andere bouwwerken mogen binnen deze bestemming opgericht worden.
Binnen de bestemming groen is geen bouwmogelijkheid opgenomen.

5.3.2.2 Tuin

Artikel Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Zie bestemmingsomschrijving in de regels. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd. Voor erfafscheidingen gelden specifieke hoogtematen, overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen achter de gevellijn maximaal 3m hoog zijn op basis van het bestemmingsplan.

5.3.2.3 Verkeer

Artikel Verkeer - Verblijfsgebied

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor woonstraten en wegen ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende erven en percelen, toegangswegen en inritconstructies zie bestemmingsomschrijving in de regels. Binnen deze bestemming is het aanleggen van voet- en fietspaden, straten, erven en pleinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, sport en speelgelegenheden, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen eveneens mogelijk. Gebouwen mogen niet worden opgericht binnen deze bestemmingen, wel zijn andere bouwwerken ten dienste van de bestemming en het oprichten van een antennemast met installatieruimte ter plaatse van de aanduiding zend-/ontvangstinstallatie mogelijk.

5.3.2.4 Wonen

Binnen de bestemming Wonen wordt de mogelijkheid geboden voor de bouw van woningen en de realisatie van daarbij behorende voorzieningen. Dit laatste is tevens bedoeld om ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen.


Voor de verschillende woonvormen in het plangebied zijn verschillende bestemmingen opgenomen. Voor alle woonvormen geldt dat het hoofdgebouw in het bouwvlak gerealiseerd dient te worden. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is per woning op basis van stedenbouwkundige uitgangspunten bepaald. Als uitgangspunt voor de totale bebouwing op het bouwperceel geldt dat het perceel niet meer dan 50% bebouwd mag worden.


Bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt aan het hoofdgebouw te zijn en mogen in het bouwvlak maar ook op het zij- en achtererf gebouwd worden. Voor het te bouwen m² aan bijbehorende bouwwerken geldt een maximum dat is aangegeven binnen de regels.Voor alle woonvormen geldt dat wonen in bijbehorende bouwwerken niet is toegestaan. Naast bijbehorende bouwwerken kunnen tevens andere bouwwerken zoals bijvoorbeeld een dierenverblijf of een overkapping worden gerealiseerd. Voor deze andere bouwwerken geldt dat overkappingen niet voor de voorgevel mogen worden opgericht.

Artikel Wonen - Twee-aaneen

Bij Wonen - Twee aaneen gaat het om grondgebonden twee- onder- één kap woningen dan wel grondgebonden woningen die door middel van een garage, berging of bijbehorend bouwwerk aan elkaar geschakeld zijn. Voor Wonen - Twee aaneen geldt dat maximaal 50 m² bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning).

Artikel Wonen - Vrijstaand

Alle vrijstaande woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen - Vrijstaand gekregen. Bij vrijstaande woningen geldt dat maximaal 75 m² bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning).

5.3.3 Dubbelbestemmingen

DUBBELBESTEMMINGEN

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.
Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden Afwegingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Het plangebied Emmen, Centrum-Oost, Parallelweg 36 kent de dubbelbestemmingen te weten: 'Waarde - Archeologie 2'.

Artikel Waarde- Archeologie

Om de archeologische waarden in het plangebied te beschermen is de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2 op de verbeelding opgenomen.

Waarde- Archeologie 2

Voor gronden binnen categorie 2 geldt dat archeologisch onderzoek nodig is om vast te stellen of er waarden aanwezig zijn en of deze behoudenswaardig zijn. Om de archeologische waarden te beschermen is in de regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Voor terreinen binnen Waarde - Archeologie 2 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 100 m2. 

Voor de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2 geldt dat bestemmingen een wijzigingsbevoegdheid kennen, waarin overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro Burgemeester en Wethouders de dubbelbestemming kunnen laten vervallen of alsnog aan de gronden de dubbelbestemming kunnen toekennen.

5.3.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In artikel 10 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn vormen van verboden gebruik, bebouwd en onbebouwd, opgenomen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 13 Overige regels

In de overige regels zijn regels opgenomen ten behoeve van parkeren en standplaatsen.

5.3.5 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk "Overgangs- en slotregels" bevat in artikel 14 het overgangsrecht , zoals beschreven in het besluit Ruimtelijke Ordening. Artikel 15 is de slotregel. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als regels van het bestemmingsplan Emmen, Centrum-Oost, Parallelweg 36".

5.4 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.
Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid

6.1 Participatie

In een vroegtijdig stadium zijn informatie- en kennismakingsbijeenkomsten georganiseerd met de direct omwonenden op 23 mei 2022. Tijdens de bijeenkomsten zijn de eerste initiatieven gepresenteerd en is er volop gelegenheid geweest voor het stellen van vragen. Tot slot zijn aan de aanwezigen de contactgegevens van de initiatiefnemer kenbaar gemaakt zodat er vragen kunnen worden gesteld. Nadien zijn er een aantal persoonlijke gesprekken gevoerd met enkele omwonenden en zijn de gemaakte opmerkingen meegenomen in de uitwerkingen van het plan.

Op 23 en 24 januari zijn opnieuw bijeenkomsten georganiseerd. Hierna volgt een korte verslaglegging van de verschillende bijeenkomsten.

Parallelweg

Er zijn circa 40 (adressen van) omwonenden circa 1 week voorafgaand aan de inloopbijeenkomst schriftelijk uitgenodigd. Op de avond zijn 20 omwonenden geweest.

Over het geheel genomen waren de reacties positief. De omgeving is vooral blij met het feit dat er een woningbouw invulling komt met grondgebonden woningen.

De volgende vragen en opmerkingen zijn onder andere gesteld en gemaakt:

  • Wanneer wordt er gesloopt?

Op moment van de infoavond is sloopbedrijf Revoort bezig met de voorbereiding van de sloop. Zodra de sloopvergunning is afgegeven wordt er gestart met de volledige sloop.

  • Hoe verloopt de ontsluiting tijdens de realisatie?

De bestaande ontsluiting is ook de basis voor bereikbaarheid voor het bouwverkeer en dit zal voor enig overlast zorgen. Aangezien het particuliere kavels zijn zal de doorlooptijd van de bouwtijd langer zijn dan bij projectmatige bouw.

  • Wanneer wordt er gestart?

Tijdens de bestemmingsplanprocedure wordt er gestart met de verkoop van de kavels. Per kavel moet er een omgevingsvergunning worden aangevraagd. De verwachting is dat over circa 1 jaar zal worden gestart met de bouw van de woningen.

  • Wat gaan de kavels kosten?

De verkoopprijzen worden marktconform bepaald als de verkoop wordt gestart.

  • Wat wordt de status van de boom op de hoek en wat wordt de bestemming?

De boom staat als “te behouden” in het bestemmingsplan en valt onder de bestemming tuin. De perceelsgrens voor kavel 1 is hiervoor opgeschoven, waardoor er voldoende ruimte ontstaat voor het realiseren van een volumineuze woning.

Resumé en vervolg:

De opkomst was redelijk en de aanwezigen wilden vooral geïnformeerd worden. Alle aanwezigen waren al op de hoogte van het plan en het grootste deel waren ook uitgenodigd voor de informatiebijeenkomst van mei 2022. Er zijn ten opzichte van de vorige informatieavond weinig aanpassingen en daarom weinig opmerkelijke vragen. De reacties geven geen aanleiding voor verandering van het plan of proces. Eén omwonende wenst dat de boom op perceel 1 niet op particuliere grond komt te liggen en verzoekt om aanpassing van de plannen om dit mogelijk te maken.

Het bestemmingsplan is met de erkende overlegpartners van gemeente Emmen gedeeld en akkoord bevonden door Belangenvereniging Oud Emmen.

6.2 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen

6.2.1 Overleg

Het bestemmingsplan 'Emmen, Centrum-Oost, Parallelweg 36' vrijgegeven voor overleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar Provincie Drenthe, Veiligheidsregio Drenthe, Waterschap Hunze en Aa's, Prorail en plaatselijk belang.

De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de Nota van Beantwoording behorende bij het bestemmingsplan 'Emmen, Centrum-Oost, Parallelweg 36' (zie Bijlage 16)

In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota. De Nota van Beantwoording maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Emmen, Centrum-Oost, Parallelweg 36'.

Procincie Drenthe

Het ontwerpbestemmingsplan is getoetst en akkoord bevonden door de provincie Drenthe. Voor de reactie van de provincie wordt verwezen naar Bijlage 15 en Bijlage 17 van deze toelichting.

Veiligheidsregio Drenthe

Het ontwerpbestemmingsplan is getoetst en akkoord bevonden door de veiligheidsregio Drenthe. Voor de reactie van de veiligheidsregio wordt verwezen naar Bijlage 18 van deze toelichting.

6.3 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerp heeft zes weken ter inzage gelegen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. Eén zienswijze geeft aanleiding tot enkele aanpassingen van het plan.

Naar aanleiding van de zienswijze zijn de regels aangepast. In de bestemmingsregels 'wonen - vrijstaand' en 'wonen - twee aaneen' wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze luidt als volgt:

‘in aanvulling op het bepaalde in artikel 6 lid 2 / artikel 7 lid 2 geldt de volgende bepaling: De fundering van woningen dient waar relevant zodanig zwaar en stijf gedimensioneerd te worden uitgevoerd dat sprake is van voldoende reductie in trillingsniveaus (w.o. opslingering in de vloerdelen) en verzekerd is dat kan worden voldaan aan de streefwaarde A2 en A3 van Richtlijn B ‘Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn’ uit augustus 2002 van de Stichting Bouwresearch (SBR), dan wel op de ten tijde van de bouwaanvraag hiervoor in de plaats getreden richtlijnen’

Daarnaast worden in paragraaf 1.1 en 1.2 de kadastrale nummers toegevoegd.

In de zienswijze is opgemerkt dat een van de woningen voor een gedeelte aan de Veenkampenweg komt. In paragraaf 2.1.2.5 wordt de Veenkampenweg benoemd.

In paragraaf 3.2 wordt toegevoegd dat het plangebied ook perceel C-10084 omvat.

Tot slot zijn er een aantal tekstuele verduidelijkingen gedaan.

De zienswijze is in Bijlage 19 van deze toelichting opgenomen. De nota van beantwoording zienswijze is opgenomen in Bijlage 21 van deze toelichting.

Het bestemmingsplan is op 19 oktober gewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt   verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Emmen. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.