Plan: | Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, Europaweg 263-265 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0114.2023017-B501 |
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het agrarische bedrijfsperceel aan de Europaweg 263 en 265 in Nieuw-Schoonebeek, gelegen in het buitengebied van de gemeente Emmen (hierna: plangebied). Ter plaatse is een intensieve veehouderij aanwezig. Initiatiefnemer heeft gebruik gemaakt van de MGO- 1 regeling. De afkorting staat voor Maatregel Gerichte Opkoop. De 1 betekende dat dit de eerste opkoopregeling was. Deze regeling is inmiddels gesloten.
De maatregel is erop gericht om piekbelasters (stikstof) rondom natura-2000 gebieden uit te kopen en zo een stevige bijdrage te leveren aan natuurherstel voor stikstofgevoelige natuurgebieden. Piekbelasters zijn veehouderijen met een hoge stikstofbelasting op Natura 2000-gebieden. Door piekbelasters aan te kopen kunnen provincies doelgericht stikstofneerslag verlagen daar waar dat het hardst nodig is. Dat maakt het mogelijk om ook gericht te werken aan natuurherstel van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De rijksregeling werd uitgevoerd door de provincies. In Drenthe werd de regeling uitgevoerd door Prolander. In de gemeente Emmen hebben twee boeren in Nieuw-Schoonebeek aan de regeling meegedaan. Een daarvan is gevestigd op de gronden waarop het voorliggende bestemmingsplan betrekking heeft.
Deelname aan de MGO regeling verplicht de deelnemers tot sloop van de stallen en een verbod om nog langer landbouwhuisdieren op het perceel te houden. Initiatiefnemer heeft aangegeven op de locatie wel verder te willen boeren maar dan met een uitsluitend akkerbouw bedrijf. Op basis van de MGO regeling is dit niet uitgesloten. Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.
De ontwikkeling bestaat samenvattend uit:
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders. In deze toelichting wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologische oogpunt verantwoord is.
De landschapsontsierende bebouwing en stallen kan later worden ingezet in het kader van de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling. Hiervoor zal een sloopvoucher conform de de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling worden afgegeven zodat deze sloopmeters in de toekomst in een separate planologische procedure kunnen worden ingezet. Dit valt buiten de scope van het voorliggende bestemmingsplan.
Door medewerking te verlenen aan de verplichtingen vanuit de MGO-1 regeling en de geschetste nieuwe ontwikkelingen beschikt het bedrijf over een wenkend toekomstperspectief en een nieuw verdienmodel zodat het bedrijf ook door een opvolger in de toekomst in andere vorm kan worden voortgezet.
Het plangebied omvat het agrarische bedrijfsperceel aan de Europaweg 263 en 265. Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, Europaweg 263-265 ligt in het buitengebied van de gemeente Emmen, op circa 2 kilometer ten oosten van de kern Nieuw-Schoonebeek. Aan de Europaweg is sprake van (verspreid liggende) lintbebouwing, wat zich kenmerkt door een mix van functies zoals wonen, (kleinschalige) bedrijvigheid, agrarische bedrijfspercelen en agrarische cultuurgronden. Het plangebied wordt globaal begrensd door agrarische gronden in het noorden, de Europaweg in het zuiden, een intensieve veehouderij aan het oosten en een agrarisch loonbedrijf gelegen aan de Europaweg 261-261A in het westen (zie afbeelding 1.1).
Afbeelding 1.1: De ligging van het plangebied Emmen Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, Europaweg 263-265 in de gemeente Emmen (Bron: Plattekaart.nl). |
Het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, Europaweg 263-265 vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan ''Buitengebied 2011'', vastgesteld op 30 oktober 2014. De gronden binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Niet grondgebonden 1' (met bouwvlak en gevellijn), de gebiedsaanduidingen 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' en 'milieu - hydrologisch aandachtsgebied'. Ook geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Het plangebied bevat daarnaast 2 bouwvlakken en een gevellijn. In paragraaf 1.3.2 wordt nader ingegaan op de binnen het plangebied geldende bestemmingen en aanduidingen.
Ter plaatse van het plangebied is op 11 juli 2013 een omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning maakt het mogelijk om aan de Europaweg 263 een varkensstal van circa 3.250 m2 te bouwen en vegroot de enkelbestemming 'Agrarisch - Niet grondgebonden 1'.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" opgenomen. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode omlijning.
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Zoals reeds aangegeven in paragraaf 1.3.1 zijn de gronden binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Niet grondgebonden 1' (met bouwvlakken en gevellijn), de bestemming 'Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginning', de gebiedsaanduidingen 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' en 'milieu - hydrologisch aandachtsgebied' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Hierna wordt nader ingegaan op de betreffende bestemmingen en aanduidingen.
Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen
De voor 'Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden, agrarische doeleinden, extensief recreatief medegebruik en het behoud en herstel van watergangen.
In de bouwregels is bepaald dat op deze gronden geen gebouwen of overkappingen worden opgericht.
Agrarisch - Niet grondgebonden 1
De voor 'Agrarisch - Niet grondgebonden 1' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf en de daarbij behorende bedrijfsgebouwen. Daarnaast is er maximaal één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken toegestaan.
In de bouwregels is bepaald dat gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd. De afstand tussen de gebouwen mag maximaal 25 meter bedragen. Verder dient de voorgevel van de bedrijfswoning in de 'gevellijn' te worden opgericht, dan wel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de 'gevellijn' is opgericht.
Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1
De gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' heeft betrekking op het gehele plangebied.
Milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied
De gebiedsaanduiding 'milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied' heeft betrekking op een deel van het plangebied.
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de waterhuishouding van het natuurgebied Bargerveen.
Waarde - Archeologie 4
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
Initiatiefnemer maakt gebruik van de uitkoopregeling van de provincie en beëindigd de intensieve veehouderij. In de nieuwe situatie is het niet meer toegestaan om landbouwdieren te houden. De bestaande landschapsontsierende bedrijfsbebouwing komt hierdoor leeg te staan. Initiatiefnemer wil daarom gebruik maken van de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling. Door gebruik te maken van deze regeling moet de landschapsontsierende bebouwing worden gesloopt. In de nieuwe situatie is, is een veldopstelling zonnepanelen toegestaan binnen het bouwperceel. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om het hiervoor genoemde te borgen.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, Europaweg 263-265 zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:
Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, Europaweg 263-265 zijn vooral de thema's landschap en duurzaamheid van belang.
Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.
Duurzame ontwikkeling betekent dat de gemeente Emmen voorziet in onze behoeften van vandaag zonder de kansen voor de generaties van morgen op het spel te zetten. Bij duurzaamheid gaat het niet alleen maar om het milieu, maar ook om het zoeken naar een evenwicht tussen milieutechnische, economische en maatschappelijke behoeften en het vinden van een geïntegreerd antwoord daarop.
De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op een nieuwe duurzame (vervolg)functie van een agrarisch bedrijfsperceel in het buitengebied van Emmen. Hierbij wordt een intensieve veehouderij opgeheven en een akkerbouwbedrijf toegestaan. Daarbij wordt enerzijds door het slopen van de stallen potentiële langdurige leegstand voorkomen. Anderzijds wordt de milieubelasting verminderd, wat ten gunste komt van mens en natuur.
Verder gaat de ontwikkeling gepaard met een zorgvuldig landschappelijke inpassing van het agrarisch bedrijfsperceel.
Geconcludeerd wordt dat de 'Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef' de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat.
De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten van kan, regelen wat ertoe doet”.
De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld ,waardoor welstandsvrije gebieden zijn toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen. Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn - niveau hoog – goed beschermd blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Voornamelijk zijn dit de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau. Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving.
Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het plangebied is gelegen in een gebied met niveau hoog.
Deze gebieden dragen in ruimtelijke opzicht in grote mate bij aan de identiteit van de gemeente. Dit niveau betreft gebouwen, complexen en bouwwerken waar een hoge ambitie aan ten grondslag ligt. Het gaat hier om beeldbepalende gebouwen en groepen van gebouwen die ruimtelijk en architectonisch een eenheid vormen. Deze bebouwing is dusdanig gesitueerd, dat alle zijden van het bouwwerk en de omgeving van het bouwwerk, beeldbepalend zijn. Criteria zijn gericht op behoud en versterking van de aanwezige hoge kwaliteiten. Bouwplannen worden beoordeeld in verhouding tot de aangrenzende bebouwing en de stedenbouwkundige impact voor de omgeving. Architectonisch relevante details, materiaal en kleur worden in samenhang met de omgeving en het bouwplan beoordeeld. De centra van de wijken en van de grote en kleine dorpen, de beschermde dorpsgezichten, monumenten en belangrijke invalswegen vallen onder dit niveau.
Bij de moderne boerenbedrijven hebben agrarische ontwikkelingen geleid tot grootschalige schuren, waarbij deze bijgebouwen de woningen in grootte fors overtreffen. Ze staan deels in het open, vlakke land en zijn al van verre zichtbaar. De schuren bezitten veelal een eenvoudige hoofdvorm met enkelvoudige zadeldaken of vergelijkbare eenvoudige dakvormen. Het materiaalgebruik van zowel de woningen als de overige bebouwing is divers maar met een duidelijk onderscheid in gevel en dakmateriaal. Het kleurgebruik is ingetogen (donkergroen, donkergrijs etc.) en gevels zijn eenvoudig vormgegeven. De detaillering is eenvoudig. De ambitie in dit gebied is gericht op het behoud van de bestaande kwaliteit. De inpassing van bebouwing op het erf, aansluitend op de bestaande structuur van het landschap is van belang om te zorgen dat nieuwe bebouwing zich voegt in het landschap.
Bij de uitwerking van de voorgenomen ontwikkeling aan de Europaweg 263-265 wordt aangesloten op de eisen uit het gemeentelijke welstandsbeleid. Bij de concrete aanvraag omgevingsvergunning bouwen zal het project tevens worden getoetst aan de geldende welstandscriteria.
In 2012 heeft de gemeente Emmen de Energienota Gemeente Emmen vastgesteld. In aansluiting op nationale ontwikkelingen streven wij hiermee naar een vermindering van de CO2 uitstoot in 2025 met 25% van de uitstoot in 2012 en naar een CO2 neutraal Emmen in 2050. Emmen is CO2 neutraal als het energiegebruik volledig bestaat uit duurzame energie. Het moment waarop Emmen CO2 neutraal kan zijn is afhankelijk van het tempo waarin energie kan worden bespaard en tegelijkertijd het aandeel duurzame energie in de energievoorziening groeit. De gemeente Emmen heeft gekozen voor het benutten van zonne-energie. Op basis van de nota heeft ons college het uitvoeringsprogramma “Energieprogramma 2012-2015, Werken aan groene groei” vastgesteld.
De structuurvisie Emmen, Zonneakkers geeft uitwerking aan de ambitie om mede met behulp van inzet van zonneakkers de bovengenoemde doelstelling om CO2 neutraal te worden te realiseren. Met deze structuurvisie biedt de gemeente Emmen locaties, criteria en ondersteunende faciliteiten aan de samenleving en marktpartijen om de realisatie van zonneakkers te stimuleren en te faciliteren. De realisatie van grondgebonden zonne-energie is uiteindelijk afhankelijk van initiatieven uit de samenleving en van marktpartijen.
Met de structuurvisie Emmen, Zonneakkers heeft de gemeente beleid geformuleerd om de ontwikkeling van grondgebonden zonnepanelen, zgn. zonneakkers, te kunnen faciliteren ter ondersteuning van onze doelstelling om de gemeente Emmen in 2050 CO2 neutraal te laten zijn. De visie gaat niet over de plaatsing van zonnepanelen op daken omdat rijksbeleid vergunningvrije plaatsing op daken al mogelijk maakt (m.u.v. monumenten). Vanuit het principe “zuinig en multifunctioneel ruimtegebruik” en maatschappelijk draagvlak geniet plaatsing van zonnepanelen op daken de voorkeur.
De gemeente Emmen wil in principe geen zonneakkers in het agrarisch buitengebied. De gemeente Emmen heeft voldoende locaties waar zonneakkers aangelegd kunnen worden en waar ze een goede functie vervullen. Het kwetsbare buitengebied geeft letterlijk ruimte aan belangrijke functies als voedselvoorziening en recreatie en toerisme. Wij geven prioriteit aan deze functies in het buitengebied. Op de visiekaart is dan ook geen locatie opgenomen.
Als uitzondering hierop wil de gemeente wel meewerken aan het plaatsen van grondgebonden zonnepanelen binnen de grenzen van bouwpercelen van agrarische en overige bedrijven.
Als voorwaarde geldt dat eerst de benutbare daken van de bedrijfsbebouwing moeten worden gebruikt voor zonne-energie. In feite wil de gemeente meewerken aan een grondgebonden opstelling van zonnecollectoren indien de dakvlakken onvoldoende mogelijkheden bieden. De CO2 reductie wordt hiermee bevorderd.
Criteria:
Zoals aangeven moeten vanwege de deelname aan de MGO-1 regeling de bestaande stallen worden gesloopt. Het dak van de stallen liggen echter vol met zonnepanelen. Deze zonepanelen zijn economisch nog lang niet afschreven. Het bedrijf beschikt daarnaast over een aansluiting op het elektriciteitsnet om niet gebruikte elektriciteit terug te mogen leveren op het landelijk net. Dit levert inkomsten op voor het bedrijf.
Door de sloop van de gebouwen wordt de mogelijkheid voor zonnepanelen op daken aanzienlijk minder, wat zorgt voor inperking van de gebruiksmogelijkheden binnen het bedrijf. Daarnaast moet een andere inkomstenbron gegenereerd worden door het wegvallen van de inkomsten uit de varkenshouderij. Als vervangend verdienmodel wordt gekozen voor het werken met bitcoinminers waarvoor veel energie nodig is. De zonnepanelen met batterijopstelling worden daartoe in een veldopstelling op het vrijkomend gedeelte van de bestaande bouwkavel geplaatst. En het doel is zoveel mogelijk energieneutraal te worden, wat ook zal gelden voor de loonwerkers die ingeschakeld worden. De huidige batterijopstelling, zal mede met voormeld doel, vergroot worden, dat wil zeggen dat de accu een hoger vermogen zal krijgen. De opgewekte stroom kan ook beschikbaar gesteld worden aan bedrijven in en rond het Bargerveen, wat bijdraagt aan de duurzaamheid en het gebruik van groene energie bevordert. De verwachting is dat 90% van de capaciteit van het te realiseren zonneveld wordt benut voor de eigen bedrijfsvoering.
De veldopstelling wordt landschappelijk wordt ingepast en is daarmee ruimtelijke aanvaardbaar. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.3.
Alles afwegende kan in dit specifieke geval worden afgeweken van de gemeente structuurvisie zonne-akkers.
De Cultuurhistorische Waardenkaart Emmen betreft een inventarisatie en waardering van de cultuurhistorische waarden en bestaat uit een beleidskaart, bronnenkaart en een toelichtende rapportage. Aansluitend is een beleidsnota geschreven: Erfgoednota Emmen 2017-2022. De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota 2017-2022 zijn op 28 september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.
De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota hebben de volgende systematiek gebaseerd op beleidskeuzes. Er is op basis van analyse gekozen voor een drietal beleidskeuzen met bijbehorend maatregelenpakket, welke afloopt naar zwaarte:
De maatregel ‘Beschermen’ heeft betrekking op erfgoed met een zeer hoge cultuurhistorische waarde, zoals monumenten (Rijk, provincie, gemeente), monumentale en waardevolle bomen en beschermde dorpsgezichten (Rijk).
'Herkenbaar houden' heeft betrekking op gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde, te weten:
Ten slotte is de maatregel ‘Respecteren en rekening mee houden’ geformuleerd. Deze maatregel heeft betrekking op beeldbepalende bouwwerken, Canon van Emmen, inventarisatie ErfgoedNetwerk, tradities en de top vijf bewonersavonden.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied aangeduid als gelegen binnen het 'randveenontginningslandschap'. Het randveenontginningslandschap is te vinden bij Schoonebeek en Nieuw-Schoonebeek. In de achttiende en negentiende eeuw kwamen steeds meer boeren naar deze dorpen. Ze bouwden hun boerderijen op stukjes zand, zodat ze geen wateroverlast zouden krijgen en hun boerderijen ook niet zouden verzakken. Om deze stukjes zand lag namelijk veen. Rond de boerderijen stonden vaak veel bomen en struiken. Doordat de boerderijen dichtbij elkaar stonden, hadden de boeren lange smalle stukken land. Het land voor en achter de boerderij was van de boer zelf. De boeren legden vaak sloten aan langs hun land. De boerderijen met daaromheen de lange smalle stukken land vormen samen het randveenontginningslandschap. De lintbebouwing van Nieuw-Schoonebeek is ontstaan door de randveenontginning en vormt een slingerende structuur met licht gerende percelen, door de de "waaier" als basis van het slagenlandschap.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied aangeduid als historische bouwkunde uit '1850 tot 1940: De veenkoloniën'. Vanaf 1850 kwam de turfindustrie goed op gang. Er werden kanalen gegraven en er kwamen steeds meer mensen in het veengebied wonen om er te werken. Hierdoor ontstonden er dorpen in het gebied. Deze meeste dorpen waren lintdorpen waarbij de huizen langs een weg of een kanaal stonden. Voorbeelden van deze dorpen zijn Veenoord, Nieuw-Amsterdam, Klazienaveen, Zwartemeer, Erica, Emmer-Compascuum, Barger-Compascuum, Klazienaveen-Noord, Oranjedorp, Weiteveen en Nieuw-Weerdinge. In het veengebied zijn nog veel gebouwen van de veenindustrie te vinden zoals arbeidershuisjes, kerken, directeurswoningen en turfstrooiselfabrieken. Nieuw-Dordrecht en Barger-Oosterveld zijn ook in deze tijd ontstaan. Deze lintdorpen lagen op de uitlopers van de zandrug. Hoewel Nieuw-Schoonebeek vanaf 1815 ontstond, groeide het dorp pas na 1850 uit tot compleet dorp.
Op grond van de Erfgoednota Emmen 2017-2022 valt het plangebied binnen de beleidskeuze 'herkenbaar houden'. Als maatregel is in de Erfgoednota genoemd: herkenbaar houden van de historische en ruimtelijke structuur en samenhang. De gemeentelijke opgave in deze categorie luidt ontwikkelingen zodanig vroegtijdig te begeleiden dat deze aansluiten of inspelen op de cultuurhistorische kwaliteiten.
Met de gewenste ontwikkeling wordt in het landschappelijk inpassingsplan rekening gehouden met de genoemde cultuurhistorische waarden. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar paragraaf 3.3.
De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.
De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.
Missie
De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd :
Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Zorgvuldig Ruimtegebruik
In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.
Milieu- en leefomgevingskwaliteit
De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.
Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op de kernkwaliteit Landschap en Cultuurhistorie is het plangebied als volgt aangeduid:
Kernkwaliteit Landschap
Het plangebied is gelegen binnen het landschap Wegdorpen van de randveenontginningen. De randveenontginningen vormen binnen Drenthe een bijzonder landschapstype. Ze liggen langs de randen van de Veenkoloniën en zijn ontstaan door het ontginnen van de randen van het toenmalige immense hoogveenpakket. Het kleinschalige, meer onregelmatige beeld van dit landschapstype wordt bepaald door de dorpen: langgerekte bebouwingslinten met dwars daarop een smalle, onregelmatig opstrekkende verkaveling.
Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de kavelstructuur met de omringende kenmerkende open ruimtes en de ontsluitingsstructuur. Dit gebeurt mede door het behouden van de wegbeplanting langs de hoofdontsluiting.
Kernkwaliteit Cultuurhistorie
Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen.
Vanuit provinciaal cultuurhistorisch belang kent dit gebied de sturingscategorie 'voorwaarden verbinden', wat inhoudt dat bij ruimtelijke ingrepen de provincie op het gebied van cultuurhistorie actief wil meedenken in planprocessen. Het Cultuurhistorisch Kompas meldt het volgende: Het Bargerveen en het Amsterdamscheveld zijn een uniek toonbeeld van de verschillende stadia van de machinale veenontginning in Drenthe. Deze kwaliteit wordt echter nauwelijks herkend en erkend. Bovendien heeft natuurbescherming en natuurontwikkeling een hoge prioriteit in het Bargerveen. Dit kan in dat geval ten koste gaan van de cultuurhistorische sporen in het gebied. Om de herkenbaarheid van de stadia van de veenontginning rond het Amsterdamscheveld te waarborgen, zal de gemeente Emmen vanuit de cultuurhistorie voorwaarden verbinden aan ontwikkelingen.
De ambitie richt zich op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.
Toetsing aan de relevante kernkwaliteiten
In voorliggend geval wordt het perceel met de gewenste ontwikkeling landschappelijk ingepast waarbij rekening is gehouden met de landschappelijke- en cultuurhistorische waarde. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar paragraaf 3.3.
In de Omgevingsvisie en de daaraan gekoppelde Omgevingsverordening van de Provincie Drenthe is een zogenaamde Ruimte voor ruimte regeling opgenomen. Deze regeling beoogt de sloop van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bebouwing te stimuleren door ter compensatie de bouw van een nieuwe woning toe te staan. Om in aanmerking te komen voor de regeling dient voor één woning minimaal 750 m² aan bebouwing te worden gesloopt. Om in aanmerking te komen voor twee woningen dient minimaal 2.000 m2 gesloopt te worden. Om aan deze sloopnorm te voldoen is saldering van bebouwing op verschillende locaties toegestaan.
Met de gewenste ontwikkeling worden landschapsontsierende schuren gesloopt. In voorliggend geval worden sloopmeters dan al niet in combinatie met andere sloopmeters ingezet voor compensatiewoningen middels de ruimte voor ruimte-regeling. De te realiseren compensatiewoningen worden niet in dit bestemmingsplan opgenomen.
De provinciale omgevingsverordening is een instrument om het omgevingsbeleid uit de provinciale omgevingsvisie uit te kunnen voeren. In de verordening staan de regels die bij deze plannen en ideeën gelden. Gemeenten en waterschappen moeten aan de regels uit deze verordening voldoen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen.
Uit de Omgevingsverordening van de provincie Drenthe zijn de volgende artikelen van toepassing:
Artikel 2.12 Agrarische bedrijvigheid
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op locaties die op de bij deze verordening behorende kaart D9 zijn aangeduid als ‘Landbouwgebied’, voorziet niet in ontwikkelingen die een structureel negatief effect op het functioneren van de agrarische sector in het gebied hebben.
Het plangebied is in de POV aangeduid als 'Landbouwgebied'. In voorliggend geval zorgt de gewenste situatie voor een verbetering van de huidige situatie. De omliggende(agrarische) bedrijvigheid wordt met de gewenste ontwikkeling niet beperkt (zie paragraaf 4.5.2).
Artikel 2.13 Grondgebonden agrarisch bedrijf
In voorliggend geval wordt een bestaand niet grondgebonden agrarisch bedrijf omgezet naar een grondgebonden agrarisch bedrijf waarbij het houden van landbouwhuisdieren niet is toegestaan. Het bestaande bouwvlak blijft hierbij behouden. De gewenste ontwikkeling wordt daarnaast landschappelijk ingepast (3.3).
Artikel 2.24 Zonne-energie
Artikel 2.24a ontheffing
Zoals aangeven moeten vanwege de deelname aan de MGO-1 regeling de bestaande stallen worden gesloopt. Het dak van de stallen liggen echter vol met zonnepanelen. Deze zonnepanelen zijn economisch nog lang niet afschreven. Het bedrijf beschikt daarnaast over een aansluiting op het elektriciteitsnet om niet gebruikte elektriciteit terug te mogen leveren op het landelijk net. Dit levert inkomsten op voor het bedrijf. Het niet terugplaatsen van deze zonnepanelen is kapitaalvernietiging en bedrijf zal inkomsten derven.
In het voorliggende plan is daarom voorzien in een veldopstelling voor deze zonnepanelen met een batterijopstelling en maakt deel uit van het nieuwe verdienmodel. De zonnepanelen zijn binnen het huidige bouwblok gesitueerd en voldoet daarmee aan het gemeentelijke beleid voor zonne-akkers.
In voorliggend geval gaat het om een uitzonderlijke situatie waarbij een nieuw verdienmodel moet worden gecreeërd. De veldopstelling wordt landschappelijk wordt ingepast en is daarmee ruimtelijke aanvaardbaar. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.3. Op de ruimtelijke inpassing is de zonne-akker getekend buiten het bouwvlak. In het nieuwe inpassingsplan is dit aangepast naar binnen het bouwvlak. In verband met de inwerkingtreding van de omgevingswet was het echter niet mogelijk om de aangepaste versie in het voorliggende bestemmingsplan te integreren. In de planregels zijn zonnepanelen uitsluitend toegestaan binnen de aanwezige bouwblokken. Daarmee is juridisch gewaarborgd dat zonnepanelen buiten het bouwblok zijn uitgesloten.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.
Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Voorliggend bestemmingsplan gaat uit van het toestaan van een akkerbouwbedrijf en het uitsluiten van een veehouderij ter plaatse van het bestaande agrarische bedrijfsperceel aan de Europaweg 263-265. Deze functie (akkerbouwbedrijf) is, gelet op de definitie, niet aan te merken als 'stedelijke ontwikkeling'.
Daarnaast worden zonnepanelen verplaatst van een schuur naar een veldopstelling. Bij het realiseren van een veldopstelling zonnepanelen is onder meer de uitspraak ABRvS 23 januari 2019; ECLI:NL:RVS:2019:178 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van een zonnepark niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder 1, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing.
De ladder voor duurzame verstedelijking vorm geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De conclusie van de in dit bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, Europaweg 263-265 beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan in niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan wordt geconcludeerd dat het plan niet in strijd is met het geldende gemeentelijke beleid, wanneer rekening wordt gehouden met de landschappelijke inpassing.
Het plangebied ligt in het buitengebied binnen de gemeente Emmen op circa 2 kilometer ten oosten van de kern Nieuw-Schoonebeek. De gemeente Emmen ligt in het zuidoosten van de provincie Drenthe en heeft een oppervlakte van 350 km². Emmen heeft een inwonertal van 107.113 inwoners (CBS 1 januari 2019).
De gemeente Emmen bestaat uit de volgende kernen; Emmen, Klazienaveen, Emmer-Compascuum, Nieuw-Amsterdam/Veenoord, Schoonebeek, Erica, Nieuw-Weerdinge, Zwartemeer, Nieuw-Dordrecht, Barger-Compascuum, Weiteveen, Nieuw-Schoonebeek en Roswinkel. Verder bevinden zich binnen deze kernen verschillende wijken en buurtschappen.
De Europaweg is een verbindingsweg tussen Coevorden en de grens Nederland-Duitsland. Aan de Europaweg is sprake van (verspreid liggende) lintbebouwing, wat zich kenmerkt door een mix van functies zoals wonen, (kleinschalige) bedrijvigheid, agrarische bedrijfspercelen en agrarische cultuurgronden.
Het agrarische bedrijfsperceel aan de Europaweg 263-265 ligt in het buitengebied van de gemeente Emmen, op circa 2 kilometer ten oosten van de kern Nieuw-Schoonebeek.
Binnen het plangebied is een bedrijfswoning met bijhorende bebouwing, (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen en erfverharding aanwezig. Het erf is ontsloten op de Europaweg. Ten westen van het plangebied is sprake van een agrarisch loonbedrijf.
Afbeelding 3.1: Huidige situatie plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Ter plaatse is een intensieve veehouderij aanwezig. Initiatiefnemer maakt gebruik van de uitkoopregeling van de provincie en beëindigd de intensieve veehouderij. Wel is het voornemen om ter plaatse een akkerbouwbedrijf te exploiteren.
De bestaande (landschapsontsierende) bedrijfsbebouwing behorend bij de intensieve veehouderij komen door beëindiging van de intensieve veehouderij leeg te staan. De wens is daarom deze bebouwing te slopen en in te zetten in het kader van de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling. Voor de voergenoemde sloopmeters wordt een sloopvoucher afgegeven conform de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling zodat deze sloopmeters in een separate planologische procedure ingezet kunnen worden in het kader van de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling. Dit valt buiten de scope van voorliggend bestemmingsplan.
Na de sloop van de landschapsontsierende bebouwing worden de zonnepanelen op een van deze schuren verplaatst naar een veldopstelling. In het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1) is de locatie van de zonnepanelen weergegeven.
De ontwikkeling bestaat samenvattend uit:
In het kader de van de voorgenomen ontwikkeling is het perceel landschappelijk ingepast. Het volledige ruimtelijk kwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. In afbeelding 3.2 is het landschapsplan opgenomen.
Afbeelding 3.2: Erfinrichtingsplan (Bron: Erfontwikkelaar) |
Met het slopen van de stallen ontstaat ruimte om een veldopstelling van zonnepanelen te voorzien. Belangrijk daarbij is dat de panelen uit het zicht vanaf de Europaweg komen en dat deze veldopstelling ruimtelijk gezien een onderdeel blijft van de erven langs de weg.
Gekozen is om langs de randen van de zonneweide een gemengde haag te voorzien die eens per jaar geschoren wordt. Deze haag zorgt ervoor dat de panelen ingepast worden zonder ongewenste schaduw. Aan de noordzijde zal een nieuwe sloot gegraven worden met een natuurlijke oever. Hiermee zal deze zijde landschappelijk worden ingepast. Er is gekozen voor een natuurvriendeljke oever om de biodiversiteit in het gebied te versterken. Een bestaande kikkerpoel wordt verplaatst aan de noordzijde van het zonnepanelenveld. Deze sluit hiermee goed aan op de sloot en ligt op de overgang van de meer gesloten erven naar het open ‘achterland’.
Rondom de veldopstelling is een onderhoudspad van gras voorzien. Deze kan eventueel intensiever gemaaid worden en waarnodig gestabiliseerd worden met grasbetonstenen. Verharding is niet wenselijk. Onder de zonnepanelen zal een kruidenrijk grasmengsel worden gezaaid. Deze is eventueel te beweiden door bijvoorbeeld schapen.
De oude rand rondom het erf wordt weer hersteld. Hier zal een houtsingel en een bomenrij van zwarte els aangeplant worden. Het sluit aan op de van oorsprong veel groener karakter van de erven. Nabij de tweede bedrijfswoningen staan uitgegroeide dennen. De geslotenheid is wel een kwaliteit. Het bosje wordt daarom vervangen door streekeigen beplanting. Gebiedsvreemde beplanting langs de randen van de tuin worden vervangen door een streekeigen beukenhaag.
Rondom de woningen is ruimte voor twee Winterlinden. Deze geven het erf de gewenste groene massa.
De zonnepanelen zijn buiten het bouwblok ingetekend. In de planregels en de verbeelding zijn zonnepanelen echter uitsluitend toegestaan binnen het bouwblok. De landschappelijke inpassing zal hierop aangepast worden.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Voorliggende ontwikkeling gaat om het slopen van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen, het beëindigen van de intensieve veehouderij ter plaatse en het opstarten van een agrarisch akkerbouwbedrijf. Doordat zowel in de nieuwe als oude situatie een agrarisch bedrijf aanwezig is ter plaatse van de Europaweg 263-265 is geen sprake van een toename van aan- en afvoerbewegingen. Ook het parkeren vindt conform de bestaande situatie, plaats op eigen erf. Het erf biedt hier voldoende ruimte voor.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er op de aspecten verkeer en parkeren geen bezwaren zijn tegen de in dit plan beoogde ontwikkeling.
De groenstructuren conform de huidige situatie blijven intakt. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast. De landschapsmaatregelen die worden getroffen zijn beschreven in paragraaf 3.3.
De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzen zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.
Categorie | Archeologische waarden | Oppervlakte | Diepte | Drainage | |||
Rijksmonument | Beschermd | - | - | Verbod | |||
Waarde - Archeologie 1 | Zeer hoge archeologische waarde | 0 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod | |||
Waarde - Archeologie 2 | (zeer) (hoge) archeologische waarde | 100 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod | |||
Waarde - Archeologie 3 | Middelhoge of hoge verwachting | 1000 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod | |||
Waarde - Archeologie 4 | Middelhoge of hoge verwachting | 1000 m2 | 30 cm + 10 cm | Toegestaan |
Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.
Deze beleidskeuzes zijn vertaald in dubbelbestemmingen. Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.
Het plangebied Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, Europaweg 263-265 bevat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.
Voor gebieden aangeduid met Waarde - Archeologie 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De 'Waarde - Archeologie 4' is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.
De werkzaamheden die gaan plaatsvinden in het plangebied houden in de sloop landschapontsierende bebouwing en het verplaatsen van panelen naar een veldopstelling. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Ter bescherming van eventuele archeologische waarden wordt overeenkomstig het bestemmingsplan “Buitengebied 2011” de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4' overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Binnen het plangebied liggen geen (beschermde) archeologisch monumenten.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied aangeduid als gelegen binnen het 'randveenontginningslandschap'. Kenmerkend voor de randveenontginningen zijn onder andere:
Met de landschappelijke inpassing van de gewenste ontwikkeling wordt gehouden met de genoemde cultuurhistorische waarden en landschapselementen. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar paragraaf 3.3.
Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.
Richtinggevend is hiervoor de redengevende omschrijving van het monument. Naast de toetsing aan het monumentenbeleid dat gericht is op het behouden van de historische kenmerken van het monument wordt het bouwplan voor wat betreft de welstandsaspecten getoetst aan de onderstaande criteria:
Het plangebied kent geen monumenten.
Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
In het bestemmingsplan ''Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, Europaweg 263-265'' wordt de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4 overgenomen van het bestemmingsplan ''Buitengebied 2011''.
De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.
Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.
Soortenbescherming
Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:
Houtopstanden
In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.
Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 (zie: AbRS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604) besloten dat het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden.
Het plangebied ligt op circa 1,5 kilometer afstand van het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Bargerveen'. Gelet op de afstand van het plangebied tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, worden directe effecten zoals lichthinder, geluid en trillingen op Natura 2000-gebieden niet verwacht. Het onderdeel stikstof kent echter een externe werking. Daarom is in voorliggend geval door BJZ.nu een stikstofonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek in opgenomen in Bijlage 2 bij deze onderbouwing. Hierna wordt op de bevindingen ingegaan.
Onderzoeksresultaten
Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. De voortoets voor het plan voldoet, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden aan artikel 2.7, lid 1 van de Wet natuurbescherming.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er binnen het NNN geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
De locatie is niet gelegen binnen het concreet begrensde NNN. Het dichtstbijzijnde NNN/ecologische verbindingszone is gelegen op circa 1,4 kilometer afstand van het plangebied. Zoals benadrukt in de toelichting op de provinciale verordening heeft het NNN geen schaduwwerking op nabij gelegen gronden. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op de kernkwaliteiten en de omgevingscondities van het Natuurnetwerk Nederland (bijv. areaalafname). Mogelijk is tijdens de aanlegfase incidenteel geluid waarneembaar buiten het plangebied, maar dit effect is incidenteel en kortstondig en heeft geen negatief effect op het beschermd (natuur)gebied.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
In voorliggend geval is door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de te slopen agrarische bedrijfsgebouwen aan de Europaweg 263-265 te Nieuw-Schoonebeek. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. In het deelgebied Europaweg 263-265 benutten beschermde diersoorten het deelgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten er geen verblijfplaats en benutten het ook niet als foerageergebied.
Vermoedelijk nestelen er vogels in het deelgebied Europaweg 263-265 waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, maar er nestelen mogelijk ook vogels waarvan de nestplaats (jaarrond) beschermd is (huismus). Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Om te voorkomen dat bezette vogelnesten negatief beïnvloed worden, dient gewerkt te worden buiten de voortplantingsperiode of dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden zodat de aanwezigheid van een bezet vogelnesten uitgesloten kan worden. Om vast te kunnen stellen of er huismussen in het plangebied nestelen, waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.
Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibieën gedood wordt. Ook worden mogelijk vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats'. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dient het werkterrein ongeschikt gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen ze weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het onderzoeksgebied als foerageergebied voor de foeragerende diersoorten niet af.
Nader onderzoek naar huismussen, vleermuizen en steenmarters wordt noodzakelijk geacht. Dit onderzoek is ten tijde van het als ontwerp ter inzage gaan van dit bestemmingsplan nog niet afgerond. De onderzoeksperiode is in vanaf april tot en met mei. Afhankelijk van de uitkomst zal al dan niet een ontheffingstraject worden opgestart. De Wnb verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen mitigerende maatregelen te nemen om te zorgen dat dieren niet worden verstoord of gedood.
Op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Er dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode omlijning) en omgeving weergegeven
Afbeelding 4.2: Huidige situatie plangebied (Bron: Atlas van de leefomgeving) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Daarnaast voorziet de voorgenomen ontwikkeling niet in het toevoegen of realiseren van een risicogevoelige of risicovolle inrichting. Daarnaast wordt opgemerkt dat er geen sprake is van een toevoeging van het aantal personen op het perceel. Dit betekent dat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico en het plaatsgebonden risico. Een verdere toetsing aan de diverse aspecten van externe veiligheid wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen op de inrichting en ontwikkeling van het gebied.
Hiervoor zijn de volgende zaken van belang:
In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.
In voorliggend bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, Europaweg 263-265 komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als 'gemend gebied'. Bij 'gemengde gebieden' moet gedacht worden aan:
"Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."
De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied ligt in het buitengebied waarbij in de omgeving meerdere bedrijven aanwezig zijn. Gelet op het vorenstaande wordt uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit herbestemmen van een intensieve veehouderij naar grondgebonden agrarische akkerbouw bestemming waar het houden van landbouwdieren niet mogelijk is. Bij een agrarisch bedrijf gericht op akkerbouw geldt de grootste richtafstand van 10 meter voor geluid in gemengd gebied. Bij een agrarisch bedrijf gericht op het fokken en houden van rundvee geldt op de grond van de Wet geurhinder en veehouderij (WGV) een vaste afstand van ten minste 50 meter voor het aspect geur. De toekomstige situatie is wat betreft richtafstanden een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
Geconcludeerd wordt dan ook dat de voorgenomen ontwikkeling niet resulteert in een (verdere) aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
De voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op het toevoegen van nieuwe milieugevoelige functies. Omliggende functies worden hierdoor tevens niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de in deze ruimtelijke onderbouwing besloten ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde “gebiedsvisie”.
De gemeente Emmen heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odour) en afstanden aangepast. De afstand van de gevel van een bestaande stal tot de gevel van een geurgevoelig object moet minimaal 25 meter. Bij nieuwe stallen geldt de minimale afstandseis van 50 meter.
Ter plaatse van het plangebied wordt enkel voorzien in een bestemmingswijziging van een agrarische bedrijfsbestemming met intensieve veehouderij naar een agrarische akkerbouw bestemming en het herplaatsen van zonnepanelen naar een veldopstelling. Er is verder geen sprake van het toevoegen van een nieuw geurgevoelig object. Een nadere onderbouwing/toetsing aan de Wgv is in dit geval niet noodzakelijk.
Het aspect geur vormt geen belemmering in het kader van voorliggend bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kan worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5725 en NEN 5740.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en het herbestemmen van zonnepanelen op het dak naar een veldopstelling. Geconcludeerd wordt dat het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Het aspect bodem vormt geen belemmering in het kader van voorliggend bestemmingsplan.
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeurswaarde. Ontheffing van de voorkeurswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Voorliggend bestemmingsplan ziet niet toe op het toestaan en/of het verplaatsen van (nieuwe) geluidsgevoelige objecten. Daarom worden de aspecten railverkeer-, industrie- en wegverkeerslawaai buiten beschouwing gelaten.
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
In paragraaf 4.5.6.2 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen, temeer omdat er geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachten is, dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, Europaweg 263-265'' is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden.
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2022-2027. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Ten aanzien van de riolering vinden er geen wijzigingen plaats.
Het bouwperceel valt binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed. In voorliggend geval betreft het geen bouwplan.
Het waterschap is tijdig geïnformeerd over de planvorming door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de 'korte procedure' van toepassing is. Het watertoetsresultaat van waterschap Vechtstromen is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv. wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt gemengd met andere waterstromen. Denk bijvoorbeeld aan het mengen met huishoudelijk afvalwater in het gemengde rioolstelsel. Bij nieuwe ontwikkelingen moet daarom worden onderzocht of het regenwater gescheiden kan worden afgevoerd. Water is belangrijk voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:
De diepte van de grondwaterstand in het plangebied maakt het niet mogelijk dat zonder zeer diepe ontgravingen watervoerende sloten en vijvers kunnen worden gerealiseerd. Regenwater van mogelijk verontreinigde oppervlakken mag in dit gebied niet worden geïnfiltreerd in de bodem of direct geloosd op het oppervlaktewater. Het moet op eigen terrein worden geborgen en vervolgens gedoseerd, via het vuilwater rioolstelsel naar de RWZI worden afgevoerd.
Daarbij is het belangrijk dat telkens bij een nieuw initiatief wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn om ruimte voor water te realiseren binnen het stedelijke gebied of dat buiten het plangebied betere oplossingen zijn. Zodat de totale afwenteling langzamerhand kleiner wordt en de kwaliteit van het oppervlaktewater verbeterd. Bij nieuwe ontwikkelingen is het beter om niet te kiezen voor de aanleg van nieuwe waterpartijen.
Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, Europaweg 263-265 maakt het planologisch mogelijk om gebruik te maken van de ruimte-voor-ruimte regeling en de uitkoopregeling van de provincie Drenthe.
Het doel van dit bestemmingsplan is het planologisch borgen van de voorwaarden en het planologisch wijzigen van de gebruiks- en bouwmogelijkheden van het plangebied ten behoeve van het gebruik maken van de ruimte-voor-ruimte en uitkoopregeling van de provincie Drente.
Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.
Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
De inventarisatie van het plangebied heeft op verschillende manieren plaatsgevonden. Begonnen is met het bekijken en vergelijken van de vigerende bestemmingsplannen met de meest recente topografische ondergrond en luchtfoto. Hierbij is gelet op veranderingen van de topografische ondergrond en luchtfoto ten op zichten van het vigerende bestemmingsplan. Daarna is het gebied ter plaatse geïnventariseerd en opmerkelijke en sterk afwijkende zaken zijn vervolgens nader onderzocht. Op basis van al deze gegevens zijn bestemmingen toegekend en zijn de verbeelding en de regels opgesteld.
Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.
De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.
Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.
Bouwregels
In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.
Flexibiliteit
Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.
In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:
De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.
Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria: |
1. Woonsituatie: |
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op: i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden; iv. het uitzicht; v. de aanwezigheid van voldoende privacy. |
2. Straat- en bebouwingsbeeld: |
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan: i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing); ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen; iii. gevelbeelden; iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing; v. de hoogtedifferentiatie; vi. de situering van gebouwen op het perceel; vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt. |
3. Cultuurhistorie |
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden; |
4. Verkeersveiligheid |
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met: i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. benodigde uitzichthoeken van wegen; iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg; v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden; vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte. |
5. Sociale veiligheid |
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden: i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek; ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt. |
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding |
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten: i. aanwezigheid van kwetsbare objecten; ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen; iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken; de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen. |
7. Milieusituatie: |
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met: i. de mate van hinder voor de omliggende functies; ii. de gevolgen voor de externe veiligheid; iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies; iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving; v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit; vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit; vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water. |
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen |
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot. |
Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen
De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.
Bescherming van waarden
Om bepaalde natuurlijke, landschappelijke en/ of cultuurhistorische/ archeologische waarden te beschermen is in de volgende regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen: 'Agrarisch', 'Bos', 'Waarde - Archeologie Vastgestelde waarde en 'Waarde - Archeologie Verwachtingswaarde'. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet altijd en overal in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst.
Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij alle Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.
Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:
De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:
In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
De begripsbepalingen in Artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.
De bepalingen over de wijze van meten zijn in Artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.
Artikel Agrarisch - grondgebonden akkerbouw
De voor ' Agrarisch - grondgebonden akkerbouw ' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven en een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zonneakker' is het opwekken van duurzame energie met gebruik van zonnepanelen in veldopstelling toegestaan. Het houden van landbouwhuisdieren is binnen de voor ' Agrarisch - grondgebonden akkerbouw ' aangewezen gronden verboden.
Gebouwen dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Op deze gronden mogen geen bedrijfsgebouwen worden opgericht. Er mag één bedrijfswoning worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte van een woning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 250m2, danwel de bestaande oppervlakte;
Bijbehorende bouwwerken bij de woning dienen qua massa en hoogte ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, wat onder andere betekent dat:
Dit artikel kent een omgevingsvergunningstelsel voor diverse grondwerkzaamheden. Om in te kunnen spelen op eventuele nieuwe, nu niet te voorziene ontwikkelingen in de land- en tuinbouw zijn verschillende afwijkings- en/of wijzigingsregels opgenomen. Om hiervoor een omgevingsvergunning te krijgen, moet aan verschillende randvoorwaarden worden voldaan.
De wijzigingsbevoegdheid heeft betrekking op de bouw van een tweede bedrijfswoning, voor de verbreding of verdieping van de agrarische bedrijfsvoering en voor de wijziging van de agrarische functie van agrarische bedrijfsbebouwing bij bedrijfsbeëindiging.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen
Op basis van de landschappelijke gebiedskenmerken geldt voor deze gronden het deelgebied genaamd Kleinschalige Veenontginning.
Het betreffen hier de gronden in het buitengebied met in hoofdzaak onbebouwde gronden. Binnen deze bestemming komen belangrijke landschappelijke waarden voor, zoals houtwallen, die moeten worden beschermd. Hiervoor is in deze bestemmingen voorzien in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken.
Vanwege de globaliteit en flexibiliteit zijn niet alle elementen in de planregels opgenomen maar maken ze deel uit van de gebiedsbestemmingen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld de volgende elementen:
Het gaat hier om zaken die in hoofdzaak of zelfs uitsluitend dienst doen ten behoeve van de basisfuncties van een gebied. Uiteraard zullen de bestaande elementen worden gehandhaafd. Door de globale opzet kunnen ook nieuwe elementen worden ingepast, voor zover ze passen binnen de betreffende bestemming. Een gericht omgevingsvergunningenbeleid voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voorzien daarin.
Deze bestemming kan worden gewijzigd in andere bestemmingen. De schaal en omvang waarin de bestemming kan worden gewijzigd verschilt per gebiedsbestemming en is duidelijk in de planregels omschreven. De wijzigingsbevoegdheden voorzien onder andere in:
Bij een planwijziging dienen de belangen van het landschap en cultuurhistorie nadrukkelijk worden betrokken. Nieuwe niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn niet toegestaan.
Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.
Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden Afwegingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.
Het plangebied Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, Europaweg 263-265 kent de dubbelbestemming te weten: ''Waarde - Archeologie 4'.
Voor gronden binnen categorie 4 geldt dat archeologisch onderzoek nodig is om vast te stellen of er waarden aanwezig zijn en of deze behoudenswaardig zijn. Om de archeologische waarden te beschermen is in de regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Voor terreinen binnen Waarde - Archeologie 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De Waarde - Archeologie 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.
Voor de dubbelbestemming Waarde-Archeologie geldt dat bestemmingen een wijzigingsbevoegdheid kennen, waarin overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro Burgemeester en Wethouders de dubbelbestemming kunnen laten vervallen of alsnog aan de gronden de dubbelbestemming kunnen toekennen.
Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.
In artikel 7 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het verboden gebruik op onbebouwd terrein en voor het verboden gebruik van gebouwen.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
De gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' en 'milieuzone - hydrologisch ' zijn overgenomen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'.
'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat de bestemming ter plaatse van de aanduiding wetgevingszone - wijzigingsgebied 1 ten behoeve van de aanleg van leidingen wordt gewijzigd in de bestemming 'Leiding - NAM leiding (boven- en ondergronds)' zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'.
Verder zijn Burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat aan de bestemming ter plaatse van de aanduiding wetgevingszone - wijzigingsgebied 1 een specifieke aanduiding "specifieke vorm van verkeer - erftoegangsweg NAM" wordt toegekend ten behoeve van de aanleg van NAM wegen.
'milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied '
Ter plaatse van de aanduiding milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de waterhuishouding van het natuurgebied Bargerveen.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.
In de overige regels zijn parkeerregels en standplaatsenregels opgenomen. De parkeerregels zijn overgenomen van het op 13 maart 2018 vastgestelde 'Parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen'. De standplaatsen zijn overgenomen van het op 31 mei 2018 vastgestelde 'Parapluplan Emmen Standplaatsen'. '
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als regels van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, Europaweg 263-265".
Regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Is de slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als regels van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, Europaweg 263-265".
In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.
Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.
Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.
Het ontwerp bestemmingsplan ''Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, Europaweg 263-265'' wordt voor overleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verzonden naar verschillende overlegpartners.
Deze subparagraaf wordt uitgewerkt nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.