direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Emmen, Klazienaveen, Dordsedijk tussen 429 en 431
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2020024-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

De reden voor het opstellen van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Klazienaveen, Dordsedijk tussen 429 en 431, is het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Op het perceel staat nu een schuur. De aanvrager wil deze slopen en op deze plek twee kavels voor twee vrijstaande woningen realiseren. De nieuwe woningen sluiten aan bij de nieuwe woning op nummer 431, die de voormalige agrarische bedrijfswoning vervangt. Met dit postzegelbestemmingsplan voor deze locatie, wordt deze ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Klazienaveen, Dordsedijk tussen 429 en 431 ligt ten zuiden van Klazienaveen en ligt aan de westzijde van de Dordsedijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2020024-B701_0001.png"

Figuur 1-1: De ligging van het plangebied Emmen Buitengebied Emmen, Klazienaveen, Dordsedijk tussen 429 en 431   in de gemeente Emmen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2020024-B701_0002.png"

Figuur 1-2: Indicatie begrenzing plangebied.

1.3 Huidige planologische regelingen

De locatie ligt in het buitengebied van de gemeente en valt onder het Bestemmingsplan Buitengebied 2011 (vastgesteld op 30-10-2014). De bestemming van het perceel is Agrarisch – Niet grondgebonden 1. Op dit agrarische perceel is een bouwvlak aanwezig waarbinnen agrarische bebouwing en een bedrijfswoning kan worden opgericht. De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4' is van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2020024-B701_0003.png"

Figuur 1-3 geeft een overzicht, niet volledig, van de oude bestemmingsplannen in het plangebied.

Bij het van kracht worden van dit nieuwe bestemmingsplan verliest het genoemde bestemmingsplan en de afwijkingen van het bestemmingsplan, voor zover zij vallen binnen het plangebied, rechtskracht. Het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Klazienaveen, Dordsedijk tussen 429 en 431 vervangt het genoemde plan.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is op 24 september 2009 vastgesteld door de raad. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Klazienaveen, Dordsedijk tussen 429 en 431 zijn vooral de thema's landschap en wonen (in de linten) van belang.

Landschap:

Belangrijke en waardevolle kenmerken van het landschap willen we bewaren en versterken. Het gaat dan om de kenmerkende bebossing op de Hondsrug en de herkenbare steilranden van deze stuwwal in het landschap. De openheid wordt gekoesterd en in het grootschalige veenontginningenlandschap zijn de herkenbaarheid van de kanalen en wegenstructuur, met vaak kenmerkende bomenrijen daarlangs, van belang. Ook willen we de beekdalen herstellen en de essen zichtbaar en herkenbaar houden.

Wonen:

Vanuit de structuurvisie vindt aansluiting plaats op het bestaande bouwprogramma (zie ook paragraaf 2.1.2. Woonbeleid). Naast een kwaliteitsimpuls van de bestaande woningen wordt ingezet op op wervende woonmilieus, te weten: water-/lintwonen tussen Barger- en Emmer Compascuum, boswonen op de Hondsrug en erfwonen in het zuidelijk deel van de gemeente.

2.1.2 Woonbeleid

De Woonvisie 2018-2023 richt zich op een nieuwbouwopgave passend bij de kwalitatieve behoefte en aanvullend op de bestaande voorraad. Daarbij moet de bestaande woningvoorraad beter benut worden. In de Woonvisie is een strategie opgenomen voor woningbouw:

  • 1. Woningbouwinitiatieven worden niet individueel, maar in samenhang bekeken.
  • 2. Prioriteit wordt gegeven aan plannen voor herstructurering en transformatie.
  • 3. Bij het maken van de woon- en leefbaarheidsvisies voor dorpen en wijken komen plekken naar voren waar inbreiding (verdichting) mogelijk en gewenst is.
  • 4. Bestaande uitbreidingslocaties worden afgerond.
  • 5. Woningbouwplannen dragen bij aan een gevarieerd woonmilieu (ruimte bieden aan plannen die een nichemarkt bedienen en aan kleinschalige experimentele, innovatieve en duurzame woonvormen).
  • 6. Woningbouwplannen dragen bij aan ruimtelijke kwaliteit.

Bij de actualisatie van het woonbeleid (Structuurvisie herprogrammering Woningbouw 2018), is het bouwen in de linten begrensd. Tussen 2018 en 2028 is er ruimte voor de bouw van maximaal 50 woningen. In de beleidsnotitie Bouwen in de linten staat beschreven waar gebouwd mag worden.

2.1.3 Beleidsnotitie "Bouwen in de linten"

De gemeenteraad heeft op 14 december 2017 de herziene beleidsnotitie Bouwen in de linten vastgesteld. De beleidsnotitie geeft het onderzoek weer naar de ruimtelijke kaders en criteria die bij de beoordeling van verzoeken tot incidentele woningbouw in de linten moeten worden gehanteerd. In de beleidsnotitie is een balans gezocht tussen het incidenteel toevoegen van woningen enerzijds en het behoud van de waarde en karakteristiek van het landschap anderzijds.

Het doel van de beleidsnotitie Bouwen in de linten is het verkrijgen van een helder ruimtelijk kader voor het toetsen van nieuwe aanvragen voor het bouwen van woningen binnen lintbebouwingen in de gemeente Emmen.

In de beleidsnotitie zijn ruimtelijke criteria verwoord. Bij de ruimtelijke ontwikkeling van de linten dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de kernen, en anderzijds het belang van het landschap.

In de eerste plaats is bepaald wat de begrenzingen van de kernen zijn en wat de linten binnen en buiten de kernen zijn. Als vervolgstap is voor de linten buiten de kernen bepaald welke delen onlosmakelijk met het landschap zijn verbonden en welke delen met de kern zijn verbonden. De linten kunnen worden onderverdeeld in 'landschapsgerelateerde linten', 'dorpsgerelateerde linten' en in 'lint binnen kern'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2020024-B701_0004.png"

Figuur 2-1 Uitsnede van kaart beleidsnotitie bouwen in de linten

Het perceel aan de Dordsedijk tussen 429 en 431 is gelegen in een 'dorpsgerelateerd lint'. Dorpsgerelateerde linten bestaan uit lintbebouwing buiten de kernbegrenzing die door een aaneengesloten (woon)bebouwing met de kern verbonden is. In de beleidsnotitie is de visie in 'dorpsgerelateerde linten' gericht op het incidenteel opvullen van open plekken. 'Dorpsgerelateerde linten' komen onder voorwaarden in aanmerking voor het toevoegen van woningen. De voorwaarden hebben betrekking op de stedenbouwkundige en milieutechnische inpassing. Bij toevoegingen dient te worden aangesloten bij de stedenbouwkundige structuren van de omgeving. Onder andere dient afstemming te worden gezocht bij aspecten als de kavelbreedte, de voorgevelrooilijn en bebouwingskenmerken ten aanzien van nokrichting, bebouwingsmassa en hoogten. Gezien de aard en schaal van het landschap in de directe omgeving, is het wenselijk dat de kavels een goede maat krijgen; de kavels zijn tenminste 20 meter breed.

Bij het toevoegen van twee woonkavels dient de agrarische bedrijfsbestemming wegbestemd te worden. Dit in verband met de conflicterende functies van burgerwoningen en agrarische bedrijfsdoeleinden. Beëindiging van de agrarische activiteiten in dit hoofdzakelijk voor wonen bestemd lint is positief voor het woon- en leefklimaat van de omgeving. Aanvrager heeft aangegeven de schuur te slopen. Bij agrarische bedrijfsbeëindiging wordt de voormalige (bedrijfs)woning op nummer 431 bestemd als burgerwoning. Tussen de woningen loopt nog wel een kavelpad. Ook het achterliggende perceel behoudt - net als de akkers en weilanden in de omgeving - de agrarische bestemming. De gronden houden een agrarisch gebruik, maar er kunnen geen agrarische bedrijfsgebouwen meer worden opgericht.

2.1.4 Cultuurhistorie en ruimtelijke waardenkaart

De Ruimtelijke Waardenkaart (Bosch & Slabbers, 2008) belicht de aardkundige, archeologische, ecologische, hydrologische, cultuurhistorische en de landschappelijke waarden, evenals de monumenten van het buitengebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de in het onderliggende waarden in de kernen ook aanbod.

Om erfgoed nog beter te verankeren in het ruimtelijke beleid voor de woon- en leefomgeving, is de Cultuurhistorische Waardenkaart Emmen opgesteld. Dit is een inventarisatie en waardering van de cultuurhistorische waarden en bestaat uit een beleidskaart, bronnenkaart en een toelichtende rapportage. Ook is er aandacht voor immaterieel erfgoed. Aansluitend is een beleidsnota geschreven: Erfgoednota Emmen 2017-2022. De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota 2017-2022 zijn op 28 september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.

De beleidskaart voor cultuurhistorie geeft de vertaling naar het beschermingsregime voor 3 categorieën erfgoed:

- Monumenten (rijk, province en gemeente) en bomen van de gemeentelijke bomenlijst,

- Cultuurhistorisch waardevolle gebieden, wijken en (groen)structuren,

- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en plekken.

Afhankelijk van de waarde van het monument, ensemble, of object, wordt er ingezet op bescherming (bijvoorbeeld voor aangewezen monumenten), herkenbaar houden (van de waardevolle historische en ruimtelijke structuur en samenhang van een ensemble, zoals bijvoorbeeld een bebouwingslint), of respecteren en 'rekening houden met' (voor objecten of afzonderlijke plekken met een cultuurhistorische waarde).

Situatie voor het plangebied

Voor de Dordsedijk is het regime gericht op het herkenbaar houden van de historische en ruimtelijke structuur en samenhang: het veenkoloniale bebouwingslint met bomenrij langs de weg.

De Dordsedijk is een bebouwd lint ten zuiden van Klazienaveen en licht in het grootschalige veenontginningenlandschap. Dit landschap is er een van grote regelmaat en met grote open ruimtes. Het veenkoloniale landschap kent een uiterst regelmatige basisstructuur met een sterke ritmiek van kanalen, wijken en sloten. Het landschap is open, weids en kent lange zichtlijnen, maar is niet kaal. Bebouwing en begroeiing, zoals bijvoorbeeld bomen langs wegen of een kerktoren in een dorp, geven contour aan de ruimte. De openheid maakt het gebied ook kwetsbaar; achterkanten van linten zijn soms goed zichtbaar.

De Dordsedijk ligt als een grotendeels bebouwd lint. Op een enkele uitzondering na, bevindt de bebouwing zich aan de westzijde van het lint. In de wijdere omgeving liggen bospercelen (uit de jaren '80) en langs kanalen en de grotere wegen staan bomenrijen. Ten oosten van de nieuwe bouwkavels is in het open landschap een gave steilrand te zien: de rand van de oostelijke uitloper van de Hondsrug.

De bomenrijen langs veel hoofdwijken en -kanalen, zoals de bomen langs het Van Echtenkanaal, zijn vanwege hun landschappelijke waarde beschermd. De beplanting langs de Dordsedijk is ook een belangrijke beplantingsstructuur, maar kent geen specifieke bescherming.

In het plan wordt met de situering van de nieuwe woningen aangesloten op het ritme en de situering van bebouwing in het lint. In Hoofdstuk 3 “Planbeschrijving” wordt nader ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing van het plan.

2.1.5 Welstandsbeleid

De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten van kan, regelen wat ertoe doet”.

De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld ,waardoor welstandsvrije gebieden zijn toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen. Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn - niveau hoog – goed beschermd blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Voornamelijk zijn dit de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau. Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.

Situatie voor het plangebied:

De Dordsedijk ligt in het buitengebied en in een welstandsluw gebied. Hier zijn met name de hoofdstructuren van belang voor de omgevingskwaliteit. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is de onderlinge samenhang van het gebouw met zijn omgeving van belang. De stedenbouwkundige samenhang van de specifieke complexen, ensembles, linten en straatbeelden vormt hier een belangrijk uitgangspunt. Het welstandsbeleid richt zich met name op de voorkanten van bouwwerken en bouwblokken en het aanzicht op deze bebouwing vanuit de openbare ruimte. Ingrepen worden beoordeeld in relatie tot de naastgelegen bebouwing en het straatbeeld. Het beleid is alleen op hoofdzaken gericht en niet op details.

In het buitengebied staan incidenteel in het open landschap los geplaatste woningen en agrarische bedrijven. De woningen zijn van oudsher eenvoudig van vorm op basis van een rechthoekige plattegrond met zadelkap, soms met wolfseinden. Bij de moderne boerenbedrijven hebben agrarische ontwikkelingen geleid tot grootschalige schuren, waarbij deze bijgebouwen de woningen in grootte fors overtreffen. Ze staan deels in het open, vlakke land en zijn al van verre zichtbaar. De schuren bezitten veelal een eenvoudige hoofdvorm met enkelvoudige zadeldaken of vergelijkbare eenvoudige dakvormen. Het materiaalgebruik van zowel de woningen als de overige bebouwing is divers maar met een duidelijk onderscheid in gevel en dakmateriaal. Het kleurgebruik is ingetogen (donkergroen, donkergrijs etc.) en gevels zijn eenvoudig vormgegeven. De detaillering is eenvoudig. De ambitie in dit gebied is gericht op het behoud van de bestaande kwaliteit. De inpassing van bebouwing op het erf, aansluitend op de bestaande structuur van het landschap is van belang om te zorgen dat nieuwe bebouwing zich voegt in het landschap.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018

De Omgevingsvisie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie Drenthe in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna.

Missie en kernkwaliteiten

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

2.2.2 Omgevingsverordening Drenthe 2018

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. In de omgevingsverordening is het perceel gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Binnen Bestaand Stedelijk Gebied ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van woningbouw primair bij de gemeente. De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor percelen met deze aanduiding.

Wonen

Artikel 2.17 lid 1 van de POV bepaalt dat een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. De gemeenteraad heeft op 14 december 2017 de geactualiseerde beleidsnotitie Bouwen in de linten vastgesteld. De beleidsnotitie is een nadere uitwerking van de Woonvisie 2018-2023. Het plan past binnen de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 2.1.2) en het plangebied is gelegen in een bebouwingslint dat aansluit bij bestaand stedelijk gebied. Het plan is in overeenstemming met artikel 2.17 lid 1 van de POV.

Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de veenkoloniën. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met van daaruit opgaande percelen.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Veenkoloniën richt zich specifiek op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten. Zie voor de uitwerking van dit thema paragraaf 4.1.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een hoog beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving en Stedenbouwkundige structuur

3.1 Algemene planbeschrijving

Het plan is om twee woonkavels te realiseren op het perceel tussen Dordsedijk 429 en 431 in Klazienaveen. De bestaande schuur zal hiervoor worden gesloopt. Aanvrager wil tussen de nieuwe woonkavels en de woning Dordsedijk 431 een ontsluiting handhaven van de achtergelegen agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2020024-B701_0005.png" Figuur 3-1 nieuwe situatie verkaveling plangebied

Het vervangen van een agrarische schuur van circa 625 m² door twee vrijstaande woningen in het lint langs de Dordsedijk is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het past binnen de bebouwingsstructuur van de diverse woningen in dit deel van het lint. De beplanting langs de weg blijft (op een boom na) in stand, de woningen worden daarachter gebouwd. Het totaalbeeld van het bebouwingslint met de beplanting langs de westkant van de weg blijft in stand. Bij de uitwerking van de plannen wordt nog bekeken c.q. nagemeten welke boom precies moet worden vervangen en waar deze in het lint kan worden herplant.

De situering van de kavels ligt in het verlengde van de rooilijn van de recent vervangen woning op 431 en levert een helder ruimtelijk beeld op. Samen met de twee nieuwe kavels, komen de drie nieuwe woningen samen als een soort ensemble op een lijn komen te liggen, wat verder van de weg af dan de bestaande woning op 429. Dit soort verspringingen komen meer voor in dit soort linten.

De kavelbreedte en de maatvoering en omvang van de woningen (nokrichting, goot- en bouwhoogte, oppervlakte voor de woning en de bijgebouwen) sluit aan bij de overige bebouwing in het buitengebied: de bouwregels voor vrijstaande woningen uit het bestemmingsplan Buitengebied wordt overgenomen.

Ruimtelijke inpassing kavels:

In het buitengebied zijn kavels voor vrijstaande woningen tenminste 20 meter breed. Dit geldt dan ook als een harde ruimtelijke voorwaarde. Tussen de nieuwe woonkavels en de voormalige (opnieuw gebouwde) bedrijfswoning, blijft dan nog een strook van circa 9 meter breed over voor de realisatie van een kavelpad naar de achtergelegen agrarische gronden.

Voor de ruimtelijke inpassing van twee vrijstaande woningen gelden de volgende bouwregels:

-Kavelbreedte minimaal 20 meter.

-Totale bebouwingsoppervlakte van de woning met bijbehorende bouwwerken is maximaal 250 m2, waarbij bijbehorende bouwwerken ondergeschikt zijn aan de woning.

-Bouwhoogte woning maximaal 9 meter.

-Goothoogte woning maximaal 3,5 meter.

-Dakhelling woning minimaal 35 graden.

-Voorgevel nieuwe woningen in de gevellijn van de woning Dordsedijk 431.

-Afstand woning tot perceelsgrenzen minimaal 3 meter.

-Bouwhoogte bijbehorende bouwwerken max. 6 meter.

-Goothoogte bijbehorende bouwwerken max. 3 meter.

- Bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen.

-Bouwvlak waarbinnen bebouwing kan worden opgericht is gemeten van de gevellijn 40 meter diep.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Archeologie en monumenten

4.1.1 Algemeen

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzen zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Deze beleidskeuzen zijn vertaald in dubbelbestemmingen. Voor de planlocatie aan de Dordsedijk geldt de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4". Dit gebied, gelegen op de oostelijke uitloper van de Hondsrug, kent een middelhoge of hoge verwachtingswaarde (Waarde 4 - zalmroze op de uitsnede op de archeologische beleidsadvieskaart hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2020024-B701_0006.png"

figuur 4-1: Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied gelegen in waarde - archeologie 4: Gebieden met een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde

Voor gebieden aangeduid met Waarde - archeologie 4 is algemeen aanvaard dat er een bepaalde mate van bodemverstoring kan plaatsvinden, zonder dat dit ten koste gaat van mogelijk aanwezige archeologische waarden in de grond. Tot een oppervlakte van 1.000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm is het mogelijk om zonder nader onderzoek of vergunningen, grondwerkzaamheden uit te voeren. Ook geldt hier geen drainageverbod.

De twee nieuwe woonkavels zijn gesitueerd op een perceel dat al bebouwd is, de grond is ter plaatse al verstoord. Daarnaast is het binnen de bouwregels van dit bestemmingsplan niet mogelijk om meer dan 1.000 m2 aan nieuwe bebouwing op te richten; binnen het bouwvlak mogen woningen van ten hoogste 250 m2 worden gebouwd. Archeologisch onderzoek is dan ook niet nodig.

4.1.2.1 Cultuurhistorie

De Dordsedijk is een bebouwd lint ten zuiden van Klazienaveen en licht in het grootschalige veenontginningenlandschap (zie ook paragraaf 2.1.4.). Dit landschap is er een van grote regelmaat en met grote open ruimtes. Het landschap kent een uiterst regelmatige basisstructuur met een sterke ritmiek van kanalen, wijken en sloten. Het landschap is open, weids en kent lange zichtlijnen, maar is niet kaal. Bebouwing en begroeiing, zoals bijvoorbeeld bomen langs wegen, geven contour aan de ruimte.

De Dordsedijk ligt als een grotendeels bebouwd lint – op een enkele uitzondering na, bevindt de bebouwing zich aan de westzijde van het lint- in het open landschap. de nieuwe bebouwing sluit zich hierbij aan en voegt zich tussen de (overwegende) woonbebouwing aan de westzijde van het lint.

In de wijdere omgeving liggen bospercelen (uit de jaren '80) en langs kanalen en de grotere wegen staan bomenrijen. Ten oosten van de nieuwe bouwkavels is in het landschap een gave steilrand te zien: de rand van de oostelijke uitloper van de Hondsrug.

De bomenrijen langs veel hoofdwijken en -kanalen, zoals de bomen langs het Van Echtenkanaal, zijn vanwege hun landschappelijke waarde beschermd. De beplanting langs de Dordsedijk is ook een belangrijke beplantingsstructuur, maar kent geen specifieke bescherming.

De nieuwe woningen doen geen afbreuk aan dit totaalbeeld.

4.1.3 Conclusie

Op grond van de resultaten van het onderzoek is een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk. De archeologische verwachtingswaarde blijft verder wel van toepassing in het plangebied; de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" wordt dan ook in dit bestemmingsplan gehandhaafd.

Ook de cultuurhistorische waarde en herkenbaarheid van het lint blijft in stand.

4.2 Ecologie

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, dan wel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.


Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

4.2.1 Conclusie

Het toetsingskader van de Wet natuurbescherming staat de realisatie van het voorgenomen bouwproject niet in de weg. Een vergunningprocedure Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht

Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied of een gebied dat onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied het Bargerveen ligt op ruim 2 kilometer afstand. Gelet op de vigerende agrarische bedrijfsbestemming en het mogen gebruiken van het perceel voor deze bestemming, hoeft niet te worden vastgesteld of het plan van invloed is op de plaatselijk aanwezige natuurwaarden.

Ten behoeve van de verplaatsing van het bestaande kavelpad en de aanleg van een nieuwe inrit, zal zeer waarschijnlijk een boom langs de weg moeten worden gekapt. Dit zal wat betreft de ecologische waarden geen knelpunt opleveren; de eik is te klein voor grote holtes waar vleermuizen in zitten. Om de ecologische vliegroute te behouden – maar ook vanwege het behoud van de bomenrij als  landschappelijke structuur – zijn wij van mening dat herplant tussen de nieuwe inritten op zijn plaats is, zodat er geen al te groot gat ontstaat waar nu nog de huidige inrit is.

De weg en de aangrenzende gronden zijn nog eigendom van de provincie Drenthe, maar er wordt gewerkt aan de overdracht van deze provinciale weg (N382) aan de gemeente. De provincie heeft in telefonisch overleg aangegeven op voorhand geen bezwaar te zien tegen de kap van de boom en volgt de gemeente in de afweging.

Daarnaast is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, zoals het beginnen van de werkzaamheden buiten het broedseizoe en het voorkomen van wortelschade aan bomen bij graafwerkzaamheden.

4.3 Fysieke veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in oktober 2004 van kracht werd, verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het Bevi.

Vóór het vaststellen van het besluit dient het bestuur van Veiligheidsregio Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het Bevi dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi). Hierin zijn onder andere de LPG-afstanden (Plaatsgebonden Risicocontouren) opgenomen.

4.3.1 Fysieke veiligheidssituatie

4.3.1.1 Bevi-inrichtingen binnen en buiten het plangebied

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven. Er zijn binnen en in de nabijheid van het plangebied geen Bevi-bedrijven gelegen.

4.3.1.2 Buisleidingen

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van buisleidingen. Er zijn binnen en in de nabijheid van het plangebied geen buisleidingen gelegen die van invloed kunnen zijn op de realisatie van woningen binnen het plangebied.

4.3.1.3 Route gevaarlijke stoffen

Er bevinden zich binnen of in de nabijheid van het plangebied geen transportroutes van gevaarlijke stoffen.

4.3.1.4 Hoogspanningslijnen

Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen gesitueerd die nadelig op het plangebied kunnen werken.

4.3.1.5 Conclusie

Binnen en nabij het plangebied zijn geen bedrijven, transportroutes en buisleidingen gelegen waarbij rekening moet worden gehouden met het aspect externe veiligheid.

4.3.2 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen op de inrichting en ontwikkeling van het gebied.

Hiervoor zijn de volgende zaken van belang:

  • Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio's moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Er hoeven ten behoeve van deze ontwikkeling geen vulpunten bijgeplaatst te worden.
  • Het plangebied valt buiten de dekking van het Waarschuwingsalarmeringstelsel. Dit is conform de handleiding voor het WAS systeem (HAVOS). Op grond van de Wet op de veiligheidsregio's (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Het is de verwachting dat de huidige alarmeringssysteem met sirenes zal verdwijnen. In de toekomst wordt bij grote rampen alarm geslagen via onder meer calamiteitenzenders, geluidswagens, NL-Alert en sociale media. Het voordeel van deze communicatiemiddelen is dat ze veel gerichter kunnen worden ingezet. Voorlopig worden bij calamiteiten beide systemen ingezet. Het WAS wordt naar verwachting in 2022 uitgefaseerd.
  • Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het gebied voldoet aan deze vereisten.
  • Het dekkingsplan van Veiligheidsregio Drenthe is vastgesteld in december 2013. Hierin staat beschreven dat het brandverloop tegenwoordig zo snel verloopt, dat drie zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand. Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV-organisatie. De brandweer heeft in beginsel als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van (niet-zelfredzame) personen achter die scheiding. Desondanks dat een woning bij een brand als verloren kan worden beschouwd, wordt geadviseerd de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen:

- bouwkundige voorzieningen, bijv. een extra brandwerende scheiding tussen woning en garage;

- installatietechnische voorzieningen, bijv. woningrookmelders - woningsprinklers;

- organisatorische voorzieningen, bijv. vluchtplan voor de bewoners;

- brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen;

- inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal;

- zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes.

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Voor dit bestemmingsplan gaat het om de afstand ten opzichte van een agrarisch bedrijf ten noordoosten van de locatie, aan de oostzijde van de Dordsedijk. De adviesafstand tussen agrarische bedrijven (niet intensief) en geconcentreerde woningbouw is 100 meter. Individueel kan worden bekeken of de afstand tot 50 meter verkleind mag worden.

Langs de Dordsedijk ligt verspreide lintbebouwing, overwegend woningen. De beoogde woningen liggen op circa 65 meter afstand van het agrarische bedrijf aan de oostzijde van de Dordsedijk (gerekend vanaf het bouwvlak tot de bestemmingsgrens van het agrarisch bedrijf). Tussen de nieuwe kavels en dit bedrijf zijn al meerdere bestaande woningen gelegen. Gezien de aard van het gebied - verspreide lintbebouwing met afwisselend wonen en agrarische functies - kan hier worden volstaan met een kortere richtlijnafstand.

4.4.2 Bodem

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijke meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.
Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen, mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

4.4.2.1 Bodemonderzoek

Voor dit bestemmingsplan is in principe geen bodemverzet aan de orde. Om na te gaan of de bodemkwaliteit op deze locatie geschikt is voor woningbouw, is een bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend milieukundig bodemonderzoek en aanvullend bodemonderzoek naast Dordsedijk 431 te Klazienaveen, 2 november 2020 en 7 december 2020, Sigma Bouw & Milieu1 Bijlage 1 bodemonderzoek).

Hieruit blijkt bij 2 boorpunten dat in de bovengrond sterke en matig verhoogde gehaltes aan minerale olie zijn aangetroffen. In de bovengrond is een achtergrondwaarde overschrijding aan ethylbenzeen en xylenen aangetroffen. Het grondwater bevat een sterk verhoogd gehalte aan barium, kobalt en nikkel en een licht verhoogd gehalte aan zink.


Conclusie/advies :

Het advies van de RUD (28 januari 2021) luidt dat eventueel vrijkomende grond niet vrij toepasbaar is, In het kader van de toekomstige vergunningverlening is verder onderzoek nodig; Voor de realisatie van de herontwikkeling zal een nader bodemonderzoek naar de sterke verontreiniging in de grond en het grondwater uitgevoerd moeten worden om te bepalen wat de omvang van deze verontreiniging is. Afhankelijk van de resultaten van het nader bodemonderzoek zal een plan van aanpak, BUS-melding of een saneringsplan ingediend moeten worden bij de gemeente Emmen, bevoegd gezag Wet bodembescherming. De onderzoeken en het advies zijn opgenomen in de bijlage bij de toelichting.

4.4.3 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Kan niet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde. Dit wordt de hogere waarde procedure genoemd. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet de vookeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen.

4.4.3.1 Geluidsbronnen in en nabij het plangebied

Het plangebied Buitengebied Emmen, Klazienaveen, Dordsedijk tussen 429 en 431 is gelegen binnen een van rechtswege aanwezige geluidszone: de Dordsedijk is een doorgaande provinciale weg. Voor dit bestemmingsplan is in het kader van de Wgh alleen wegverkeerslawaai relevant.

4.4.3.2 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder is van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone (met uitzondering van 30 km-wegen en woonerven). De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen.
Indien met maatregelen niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan voor woningen in buitenstedelijk gebied een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 53 dB.

Uit het akoestisch onderzoek (projectnummer 20201635, Spreen, 16 september 2020) blijkt dat de geluidsbelasting op de voorgevel 53 dB bedraagt, hiervoor kan, bevestigd door het advies van de RUD over dit onderzoek, een hogere waarde voor worden vastgesteld. De gemeente dient het vaststellen van de hogere waarde met eigen argumenten te motiveren en de vastgestelde hogere waardes zo snel mogelijk inschrijven in het kadaster. De procedure rond de hogere waarde is gestart. Het onderzoek is toegevoegd aan de bijlagen bij de toelichting.

4.4.3.3 Gevolgen voor bestemmingsplan

Uit het akoestisch onderzoek (projectnummer 20201635, Spreen, 16 september 2020) blijkt dat de geluidsbelasting op de voorgevel 53 dB bedraagt, hiervoor kan, bevestigd door het advies van de RUD over dit onderzoek, een hogere waarde voor worden vastgesteld. De gemeente dient het vaststellen van de hogere waarde met eigen argumenten te motiveren en de vastgestelde hogere waardes zo snel mogelijk inschrijven in het kadaster. De procedure rond de hogere waarde is gestart. Het onderzoek is toegevoegd aan de bijlagen bij de toelichting (Bijlage 6).

4.4.4 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
4.4.4.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied

Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen en zeker niet toenemen. Per saldo is de uitstoot bij een woonfunctie lager dan bij een agrarisch bedrijf. Er worden in beginsel geen activiteiten mogelijk gemaakt die bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.5 Waterparagraaf

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Zowel gemeente, provincie als het waterschap hebben hun doelstelling t.a.v. water vastgelegd in hun beleid, zoals het gemeentelijke rioleringsplan en de Structuurvisie Water.

4.5.1 Ligging plangebied

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het plan voorziet in de sloop van een agrarische schuur (circa 625 m²) en de bouw van twee nieuwe woningen (met beide een maximale oppervlakte van 250m²). Het verhard oppervlak neemt per saldo af. In het kader van de ontwikkelingen van dit plan is overleg gevoerd met het waterschap.

4.5.2 Waterhuishouding

Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond-of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed. Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd.

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is gericht op afkoppelen van hemelwater van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Om bodemvervuiling te voorkomen is het wenselijk om geen gebruik te maken van uitlogende materialen. Om wateroverlast in gebouwen te voorkomen wordt voorgeschreven dat een vloerpeil tenminste 30 centimeter boven de weg ligt. Hiermee dient bij de bouw van de woningen rekening gehouden te worden.

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riool overstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd.

Het rioolstelsel aansluitend op het plangebied is uitgevoerd als een type drukleiding. Het rioolstelsel voldoet aan de eisen. Er zijn geen hydrologische knelpunten bekend. De bestaande woning is aangesloten op het bestaande rioolstelsel.

4.5.3 Watertoets

Het waterschap is op 23 september 2020 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Als reactie hierop heeft het waterschap op 5 oktober 2020 laten weten dat de invloed van het plan op de waterhuishouding gering is en dat zij geen bezwaar heeft tegen de uitvoering van dit plan. er kan worden volstaan met deze standaard waterparagraaf.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.


Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.


Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.
In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Cultuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Bescherming van waarden
Om bepaalde natuurlijke, landschappelijke en/ of cultuurhistorische/ archeologische waarden te beschermen is in de volgende regel een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen: 'Waarde - Archeologie Verwachtingswaarde 4'. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet altijd en overal in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst.
Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij alle Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

5.3.2.1 Agrarisch met waarden - kleinschalige veenontginningen

Agrarisch met waarden (Gebiedsbestemmingen)

Op basis van landschappelijke gebiedskenmerken zijn de agrarisch gronden verdeeld in drie deelgebieden: Agrarisch met waarden - Esdorpenlandschap Agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen Het betreffen hier de gronden in het buitengebied met in hoofdzaak onbebouwde gronden. De “gebiedsbestemmingen” zijn vrij globaal van karakter. Binnen de gebiedsbestemmingen komen belangrijke landschappelijke waarden voor, zoals houtwallen, die moeten worden beschermd. Hiervoor is in deze bestemmingen voorzien in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken. Vanwege de globaliteit en flexibiliteit zijn niet alle elementen in de planregels opgenomen maar maken ze deel uit van de gebiedsbestemmingen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld de volgende elementen: Landbouwkundige elementen (een ontsluitingsweg van een agrarisch bedrijf); Recreatieve elementen (een wandelpad of een picknickplaats); Landschappelijke elementen zoals houtwallen en laanbeplanting Waterlopen binnen agrarische gronden met in hoofdzaak een landbouwkundige functie. Het gaat hier om zaken die in hoofdzaak of zelfs uitsluitend dienst doen ten behoeve van de basisfuncties van een gebied. Uiteraard zullen de bestaande elementen worden gehandhaafd. Door de globale opzet kunnen ook nieuwe elementen worden ingepast, voor zover ze passen binnen de betreffende bestemming. Een gericht omgevingsvergunningenbeleid voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voorzien daarin.

5.3.2.2 Tuin

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Tevens mogen geen erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd. De bestemming wordt vooral toegepast om voortuinen bij woningen te bestemmen. In de bestemming is een afwijkingsbepaling opgenomen die de bouw van erkers mogelijk kunnen maken bij aangrenzende hoofdgebouwen.

5.3.2.3 Wonen - Vrijstaand

Binnen de bestemming Wonen – Vrijstaand is een vrijstaande woning, bijbehorende bouwwerken en de daarbij behorende voorzieningen toegestaan. Dit laatste is tevens bedoeld om ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen.

De gezamenlijke oppervlakte van een woning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 250 m2. De voorgevel van de woning dient in de gevellijn te worden opgericht. De dakhelling van een woning mag niet minder dan 35 graden bedragen. De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 10 meter bedragen. De goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 6 meter bedragen. In afwijking van deze bouwregels mag ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding op de kavel aan de Zuidersloot de bouwhoogte van de woning maximaal 9 meter bedragen. De goothoogte van de woning mag maximaal 3,5 meter bedragen. In de bestemming zijn afwijkingen van de bouwregels opgenomen om het bestemmingsplan flexibeler te maken.


In de woonbestemmingen zijn afwijkingen van de bouwregels opgenomen om het bestemmingsplan flexibeler te maken. Naast algemene afwijkingen (o.a. vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, bouwen van bijbehorende bouwwerken in de voorgevel van het hoofdgebouw, bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling) zijn er ook specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

5.3.3 Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Bijna het hele plangebied heeft de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’. Hiermee wordt het gebiedsbeschermingsregime voor archeologie gecontinueerd.

5.3.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10% vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte en het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de voorgevel van het hoofdgebouw. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed and breakfast.

De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet twee keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepaling of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

5.3.5 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

"Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels" bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 12 - Overgangsrecht: regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 13- Slotregel: In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Klazienaveen, Dordsedijk tussen 429 en 431".

5.4 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.
Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro


Het voorontwerpbestemmingsplan is op 4 maart 2021 verzonden naar de overlegpartners met het verzoek om binnen 8 weken te reageren op het plan. De provincie Drenthe heeft in die periode aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot opmerkingen en dat de verdere bestemmingsplanprocedure vervolgd kan worden. De veiligheidsregio gaf een redactionele opmerking t.a.v. het landelijke Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Deze opmerking is verwerkt, maar had geen inhoudelijke gevolgen voor het bestemmingsplan. De reacties zijn opgenomen in de bijlage bij de toelichting

De overige overlegpartners hebben niet gereageerd. Het plan schaadt geen belangen van onze wettelijke overlegpartners

6.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd, in deze periode kan iedereen een zienswijze indienen. Tegen het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Klazienaveen, Dordsedijk tussen 429 en 431 zijn geen zienswijzen ingediend. De provincie heeft aangegeven akkoord te zijn met het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1.000 m2 of meer.

De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt op grond van de legesverordening. Kosten voor de onderzoeken zijn voor rekening van initiatiefnemer. Daarnaast is een planschadeovereenkomst afgesloten.