direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veenoord, locatie Werkhorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2019005-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

De reden voor het opstellen van het bestemmingsplan Veenoord, locatie Werkhorst is het voornemen om op de locatie woningen voor ouderen te realiseren. Op het perceel stond een oud schoolgebouw. Dit schoolgebouw is inmiddels gesloopt.
Het bestemmingsplan regelt deze nieuwe situatie waarbinnen 14 basis woningen en 6 knipwoningen mogelijk worden gemaakt. Hiernaast wordt het complex zo vorm gegeven dat er ruimte is voor ondergeschikte sociaal-maatschappelijke dienstverlening als een zorgsteunpunt, een wijkpost en/of een behandelkamer voor de huisarts. Indien ondergeschikte geen sociaal-maatschappelijke dienstverlening gevonden kan worden is er de mogelijkheid om deze ruimte door middel van een wijzigingsbevoegdheid om te bouwen tot een extra woning. Naast de bestemming 'Wonen - Aaneengebouwd' wordt het oostelijk gedeelte van het bestemmingsplan bestemd als de bestemming 'Groen' en wordt in het noordelijke gedeelte van het bestemmingsplan de realisatie van een parkeerterrein mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Veenoord, locatie Werkhorst ligt in het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam en Veenoord. Het wordt globaal begrensd door de Werkhorststraat in het westen, woningen in het noorden en het oosten en de Elzenstraat in het zuiden (zie figuren 1.1 en 1.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019005-B701_0001.jpg"

Figuur 1.1: De ligging van het plangebied Veenoord, locatie Werkhorst   in de gemeente Emmen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019005-B701_0002.jpg"

Figuur 1.2: Indicatie begrenzing plangebied.

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan Veenoord, locatie Werkhorst vervangt het bestemmingsplan 'Nieuw-Amsterdam en Veenoord' gedeeltelijk. In het vigerend bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Maatschappelijk' met de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie', 'geluidzone - spoor' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Binnen het vigerend plan is de realisatie van de woningen niet toegestaan.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan Veenoord, locatie Werkhorst is vooral het thema wonen van belang.

Vanuit de structuurvisie vindt aansluiting plaats op het bestaande bouwprogramma (zie de woonvisie). Naast een kwaliteitsimpuls van de bestaande woningen wordt ingezet op wervende woonmilieus.

2.1.2 Woonbeleid

De Woonvisie 2018-2023 "Thuis in Emmen: snoeien doet bloeien" is in september 2017 vastgesteld door de raad. Het beleidskader richt zich op goed wonen en leven; er is sprake van een kwalitatieve insteek. In de woonvisie wordt rekening gehouden met vergrijzing en mogelijke bevolkingskrimp. De prioriteiten in het beleid zijn:

  • zorg voor voldoende en goede woningen voor de behoefte van de doelgroepen;
  • beter benutten van de bestaande woningvoorraad;
  • betaalbaar wonen;
  • duurzaamheidsmaatregelen (in het bijzonder energiebesparende maatregelen);
  • zorg voor voldoende geschikte woningen voor senioren met of zonder begeleidingsvraag;
  • leefbare dorpen en wijken.

Het accent ligt met deze prioriteiten op behoud en versterking van de bestaande woonkwaliteit. Dit komt ook tot uiting in de algemene woningbouwstrategie, waarin bij het beoordelen van nieuwe initiatieven herstructureringsprojecten prioriteit hebben. Ook van belang is dat nieuwe initiatieven en nieuw te ontwikkelen locaties/gebieden in samenhang worden bekeken en dat de behoefte aan de desbetreffende woningen is aangetoond. Dit komt in hoofdstuk 4 (ladder voor duurzame verstedelijking) nader aan de orde.

2.1.3 Verkeersbeleid

Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) (december 2013) gaat uit van de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën, stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen.

Verder zet het GVVP in op een multimodale benadering van verkeer. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.
Het openbaar vervoer - zowel bus als trein - valt onder verantwoordelijkheid van de provincie, c.q. het OV-Bureau Groningen-Drenthe (voor de bus). De gemeente draagt als belangrijke gesprekspartner bij aan een goede openbaar vervoer-bereikbaarheid van de stad, de wijken en dorpen. Het beleid is erop gericht de betekenis van bus en trein in de totale mobiliteit te vergroten. Eén van de aandachtspunten de komende tijd zal zijn om de treinverbinding met Zwolle verder te optimaliseren. Daarbij wordt onder meer ingezet op gedeeltelijke verdubbeling van het spoor.
De capaciteitsuitbreiding spoorlijn Emmen - Zwolle is al sinds 2003 opgenomen in de verschillende bestuursprogramma's van de gemeente Emmen. In eerste instantie werd ingezet op een integrale verdubbeling, later op een capaciteitsuitbreiding sec. In de beleidsbegroting 2013 is dit streven omgezet in de doelstelling om de provincie Drenthe te ondersteunen bij haar inzet naar derden om de knelpunten op deze spoorlijn met voorrang op te lossen zodat zo spoedig mogelijk ook voor Emmen een 4 treinen per uur dienstregeling in de spits mogelijk wordt.
Ook de fiets krijgt de komende jaren een belangrijkere functie. Het fietsgebruik op met name de korte afstand (<7,5 km) wil de gemeente met minimaal 10% doen toenemen. Met name het gebruik van de fiets richting het centrum van Emmen wordt verder gestimuleerd door hoogwaardige fietsverbindingen richting het centrum van Emmen te realiseren of bestaande routes op te waarderen. Het autogebruik daarentegen wordt verder ontmoedigd door een aantal rechtstreekse verbindingen voor autoverkeer te laten verdwijnen.
Er is sprake van een meer gematigde groei van het autoverkeer ten opzichte van eerdere prognoses. Mede door de grotere betekenis van openbaar vervoer en fiets in het beleid, is er ruimtelijk gezien - naast de grootschalige realisatie van ondergronds parkeren in het centrum - weinig tot geen behoefte aan uitbreiding van specifieke (auto-)wegvoorzieningen. Deels wordt zelfs gedacht aan het afwaarderen van autowegen waardoor een betere verkeerskundige en ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt. Binnen de zogenaamde centrumruit wordt het autoverkeer richting het centrum zoveel mogelijk ontmoedigd.

2.1.4 Integrale parkeervisie

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeersvisie gemeente Emmen" vastgesteld. Deze visie vervangt de parkeernota van 2010.

De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip “voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkvoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of wijzigen gebruik.

Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen is in de parkeervisie de landelijke richtlijnen van het CROW leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

2.1.5 Welstandsbeleid

De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten van kan, regelen wat ertoe doet”.

De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld, waardoor het aantal welstandsvrije gebieden is toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen.

Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn - niveau hoog – goed beschermd blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Voornamelijk zijn dit de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau.

Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het plangebied is gelegen in een gebied met de waarde welstandsluw.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de veenkoloniën. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Veenkoloniën richt zich specifiek op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. In de omgevingsverordening is het perceel gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Binnen Bestaand Stedelijk Gebied ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van woningbouw primair bij de gemeente. De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor percelen met deze aanduiding.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ruimtelijk beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

Naast het SVIR is bij gebiedsontwikkeling 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de paragraaf 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (paragraaf 4.8) wordt hier verder op ingegaan.

2.4 Conclusie

De conclusie van de in dit bestemmingsplan Veenoord, locatie Werkhorst beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Structuurvisie Emmen 2020, het woonbeleid, het verkeersbeleid, de integrale parkeervisie en het welstandsbeleid.

Hoofdstuk 3 Locatie- en planbeschrijving

3.1 Huidige situatie omgeving

Het plangebied is gelegen in het dorp Veenoord. Specifiek aan de spoorlijn Emmen - Zwolle. Ten westen van het plangebied is een sportpark met een ijsbaan, tennisbanen en een aantal voetbalvelden gelegen. De overige aangrenzende percelen bestaan uit percelen met de bestemmingen wonen, groen en tuin. In de onderstaande afbeelding is een luchtfoto van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019005-B701_0003.jpg"

Figuur 3.1 Luchtfoto omgeving plangebied

3.2 Huidige situatie plangebied

In de huidige situatie is binnen het plangebied geen bebouwing aanwezig. Op het perceel stond een oud schoolgebouw. Dit schoolgebouw is inmiddels gesloopt. Hiernaast bestaat het oostelijke gedeelte van het plangebied uit een grasland waar een voetbalveldje en een pumptrackbaan is aangelegd.

3.3 Algemene planbeschrijving

Het plan voorziet in de ontwikkeling van 20 of 21 levensloopbestendige woningen. De woningcorporatie Woonservice heeft de grond gekocht van de gemeente Emmen. Op het perceel stond een school. Deze school is inmiddels gesloopt waarna 14 woningen van 67 m2 en 6 woningen van 71 m2 worden gerealiseerd. Hiernaast wordt het complex zo vorm gegeven dat er ruimte is voor ondergeschikte sociaal-maatschappelijke dienstverlening als een zorgsteunpunt, een wijkpost en/of een behandelkamer voor de huisarts. Deze ruimte wordt circa 155 m2. Indien geen ondergeschikte sociaal-maatschappelijke dienstverlening gevonden kan worden is er de mogelijkheid om deze ruimte door middel van een wijzigingsbevoegdheid om te bouwen tot een extra woning. Naast de sociaal-maatschappelijke dienstverlening is er in het complex een fietsenberging van circa 100 m2 aanwezig. Op de onderstaande afbeelding is een plattegrond van het complex weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019005-B701_0004.jpg"

Figuur 3.2 Plattegrond wooncomplex

De woningen worden uitgevoerd met een schuin dak en hebben een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 2,8 en 3,8 meter. Op de onderstaande afbeeldingen is een eerste impressie van de woningen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019005-B701_0005.jpg"

Figuur 3.3 Impressie Burgemeester Gratamaplein

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019005-B701_0006.jpg"

Figuur 3.4 Impressie Elzenstraat

3.4 Verkeersstructuur

Het perceel wordt ontsloten aan de westzijde, op de Werkhorststraat. De structuur van de Werkhorststraat heeft voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen die gepaard gaan met deze ontwikkeling op te vangen.

3.4.1 Parkeren

Het parkeren wordt volledig op eigen terrein, aan de noordzijde opgelost. Hier wordt een parkeerterrein met 24 parkeerplaatsen gerealiseerd. Aangezien er sprake is van (relatief goedkope) huurwoningen kan op basis van de CROW-publicatie nr. 318 'Kencijfers wonen, werken en voorzieningen' worden gesteld dat voor dit type woning een parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning geldt. De parkeerdruk zal derhalve, inclusief de mogelijk extra te bouwen woning, 21 parkeerplaatsen bedragen.

Uit het bovenstaande blijkt dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en dat er een overcapaciteit van 3 parkeerplaatsen geldt. Het voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijk verkeersbeleid.

3.5 Groenstructuur

De groenstructuur binnen het plangebied bestaat uit een parkachtig terrein aan de oostzijde van het plangebied en een groen binnenplein aan de westzijde. Het parkachtige terrein is openbaar toegankelijk. In de huidige situatie is er een pumptrack aangelegd. Hiernaast zullen de woningen door middel van opgaand groen worden ingepast in de stedenbouwkundige structuur van de wijk. Onderstaand is een schets van de groenstructuur opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019005-B701_0007.jpg"

Figuur 3.5 Schets groenstructuur

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Algemeen

In het onderstaande hoofdstuk worden alle relevante onderzoeksaspecten voor de voorliggende ontwikkeling nagelopen. Echter, middels een wijzigingsbevoegdheid kan het aantal woningen worden verhoogd met één woning. Aangezien dit zeer beperkte aantal geen invloed heeft op de uitkomsten van de onderstaande onderzoeken zijn de reeds verrichtte onderzoeken niet aangepast.

4.2 Archeologie en monumenten

4.2.1 Algemeen

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport. Dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in de gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie   Archeologische waarden   Oppervlakte   Diepte   Drainage  
Rijksmonument   Beschermd   -   -   Verbod  
Waarde - Archeologie 1   Zeer hoge archeologische waarde   0 m2    30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 2   (zeer) (hoge) archeologische waarde   100 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 3   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 4   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Toegestaan  

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.

Deze beleidskeuzes zijn vertaald in een dubbelbestemmingen.

Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.2.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied Veenoord, locatie Werkhorst is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met archeologische waarde 4, figuur 3.1 is uitsnede uit de beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019005-B701_0008.jpg"

Figuur 4.1: Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied gelegen in waarde - archeologie 4

Voor gebieden aangeduid met Waarde - archeologie 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De Waarde - Archeologie 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.

Op grond van het bovenstaande is door Hamaland Advies een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage Verkennend archeologisch onderzoek opgenomen. Hieruit blijkt dat de bodem niet alleen verstoord is daar waar het schoolgebouw gestaan heeft, maar ook op de onbebouwde delen buiten de contouren van de voormalige bebouwing. Op basis van het veldonderzoek wordt gesteld dat binnen het plangebied geen intacte archeologische vindplaatsen meer worden verwacht. Door het grotendeels ontbreken van de natuurlijke bodemopbouw en de diepe bodemverstoring tot in de top van het dekzand wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven. Derhalve is vervolgonderzoek niet noodzakelijk.

4.2.3 Monumenten

Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.

Richtinggevend is hiervoor de redengevende omschrijving van het monument. Naast de toetsing aan het monumentenbeleid dat gericht is op het behouden van de historische kenmerken van het monument wordt het bouwplan voor wat betreft de welstandsaspecten getoetst aan de onderstaande criteria:

  • toevoegingen aan, op of bij monumenten worden op herkenbare wijze vormgegeven. Hierbij vormen de historische stijlkenmerken van het monument de inspiratiebron;
  • er is aandacht voor zorgvuldige detaillering en materiaalkeuze.

Het plangebied kent geen monumenten. Het meest nabij gelegen monument ligt op een afstand van circa 260 meter en betreft de molen Nooitgedacht.

4.2.4 Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden gesteld dat in het kader van wet- en regelgeving in relatie tot de aspecten archeologie en cultuurhistorie voor dit bestemmingsplan geen belemmeringen gelden.

4.3 Ecologie

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.
Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

4.3.1 Natuurwaarden in het plangebied

Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een in het kader van de Wnb beschermd gebied. Het meest nabijgelegen gebied beschermd middels de Wnb betreft het Natura 2000-gebied 'Bargerveen' wat is gelegen op een afstand van circa 9 kilometer ten oosten van het plangebied. Het meest nabijgelegen NNN-gebied ligt op circa 800 meter ten westen van het plangebied.

Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan, kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid beschermde natuurgebieden op voorhand worden uitgesloten.

Omdat het bestemmingsplan voorziet in het bouwen van een twintigtal woningen is het uitvoeren van een flora- en faunaonderzoek noodzakelijk geacht. Ten behoeve van de uitvoering van het plan is door het bureau “BügelHajema Adviseurs B.V.” een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek, dat als bijlage Flora- en faunaonderzoek is bijgevoegd bij dit bestemmingsplan, blijkt dat gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden is ontstaan. Uit het onderzoek komt naar voren dat er alleen rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Nader onderzoek naar beschermde soorten of een ontheffing van de Wnb is niet nodig. Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze ontwikkeling is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

4.3.2 Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden gesteld dat in het kader van wet- en regelgeving in relatie tot het aspect ecologie voor dit bestemmingsplan geen belemmeringen gelden. Wel is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:

  • de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot beginaugustus) dient plaats te vinden;
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

4.4 Fysieke veiligheid

Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.
In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Op basis van de risicokaart (bron: risicokaart.nl) is een richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan Veenoord, locatie Werkhorst. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid.

4.4.1 Fysieke veiligheidssituatie
4.4.1.1 Bevi-inrichtingen

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd.

Het plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door de gemeente in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen.

Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. De officiële definitie van groepsrisico in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) luidt: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen (Bevi-bedrijven) gelegen. Buiten het plangebied zijn in de nabijheid van het plangebied ook geen risicobronnen gelegen die van invloed zijn op de planlocatie. Het meest nabijgelegen Bevi-bedrijf, zijnde een LPG-tankstation, bevindt zich op een afstand van circa 1 kilometer.

4.4.1.2 Buisleidingen

Van belang bij Buisleidingen is de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten, WION, ook wel 'Grondroerdersregeling' (afspraken over graven), die per 1 juli 2010 officieel in werking is getreden. Alle gegevens over hogedrukaardgasleidingen binnen de gemeente kunnen op de provinciale risicokaart worden gevonden.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vastgelegd. De regels voor buisleidingen zijn op basis van het Bevb uitgewerkt in de Ministeriële regeling externe veiligheid buisleidingen. Ook het Bevb is op nagenoeg dezelfde wijze opgesteld als het Bevi. Het Bevb stelt verplicht om bij onder andere het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de externe veiligheidsaspecten. Volgens het besluit externe veiligheid buisleidingen zijn gemeenten verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico (PR) van de buisleiding wordt bepaald door het product dat via de buisleiding wordt getransporteerd, de druk van de leiding, de diameter alsmede de diepteligging van de leiding en eventuele maatregelen die aan de buisleiding zijn getroffen. Er worden alleen externe veiligheidsafstanden vastgesteld voor hogedruk aardgasleidingen. Voor leidingen met een ontwerpdruk lager dan 16 bar is geen externe veiligheidsbeleid van kracht.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen.

4.4.1.3 Route gevaarlijke stoffen

Ten aanzien van transportrisico’s zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire ‘Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen verschenen. De circulaire bevat veiligheidsnormen voor het vervoer en voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes. Hiernaast is het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (Btev) vastgesteld. Het Btev is vergelijkbaar met het Bevi en bevat risiconormen voor transportroutes.

In de nabijheid van het plangebied is de spoorlijn Emmen - Zwolle gelegen. Deze route voor gevaarlijke stoffen heeft op basis van de risicokaart geen plaatsgebonden risicocontour en een groeps risicocontour van 16 meter. Aangezien het plangebied niet binnen deze 16 meter van de spoorlijn gelegen is, is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

4.4.1.4 Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden gesteld dat in het kader van wet- en regelgeving in relatie tot het aspect externe veiligheid voor dit bestemmingsplan geen belemmeringen gelden.

4.4.2 Uitvoering bestemmingsplan

Voor de uitvoering van het bestemmingsplan, wordt de volgende raad meegegeven:

  • 1. Bluswatervoorzieningen

In beginsel is er in de nabijheid voldoende voorzien in openbare bluswatervoorziening zijnde de Vaart.

2. Waarschuwings- en alarmeringssysteem

Bij nadere inrichting van het gebied dient ter dekking van het Waarschuwingsalarmeringsstelsel in overleg met de AOV-er van de Gemeente Emmen een extra sirenelocatie te worden gerealiseerd. De locatie valt namelijk buiten het bereik van de dichtstbijzijnde WAS-paal. Of, men houdt rekening met het mogelijk uitfaseren van de WAS-palen en anticipeert op andere communicatievormen!

3. Bereikbaarheid De locatie is van meerdere kanten bereikbaar en voldoet daarmee aan een goede bereikbaarheid.

4. Opkomsttijd

Gezien de opkomsttijd verzoek ik u om de initiatiefnemer te informeren en te adviseren om aanvullende aandacht te hebben voor brandveiligheidsmaatregelen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren:

  • bouwkundige voorzieningen, bijv. conform bouwregelgeving
  • installatietechnische voorzieningen, bijv. naast de vereiste woningrookmelders ook woningsprinklers installeren.
  • organisatorische voorzieningen, bijv. goede BHV organisatie, vluchtplan voor de bewoners
  • brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen
  • inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal
  • zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes van het spoor af.

5. Verantwoording Groepsrisico

Niet van toepassing

4.5 Milieu

4.5.1 Bodem

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld.
Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijke meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.
Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

4.5.1.1 Bodemonderzoek

Om de bodemkwaliteit in beeld te brengen is door EstInvent BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een ondergrondse HBO-tank op het perceel. Dit onderzoek is als bijlage Verkennend bodemonderzoek opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat tijdens de veldwerkzaamheden geen zintuiglijk waarnemingen zijn gedaan, die kunnen duiden op bodemverontreiniging. Zintuiglijk zijn op het maaiveld en in de opgeboorde grond geen asbestverdachte materialen waargenomen. In de ondergrond ter plaatse van de ondergrondse HBO-tank zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater zijn eveneens geen verhoogde gehalten aangetoond. Aangezien er geen sprake is van verhoogde gehalten, wordt een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. Er zijn derhalve vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de verwijdering van de HBO-tank. De actuele eindsituatie ter plaatse van de voormalige ondergrondse HBO-tank is in voldoende mate vastgelegd.

Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.5.2 M.e.r.

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.

Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

In onderdeel D 11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r zijn de drempelwaarden voor een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Voor woningbouw zijn die drempelwaarden een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling uit voorliggend bestemmingsplan blijft naar schaal en omvang ruimschoots onder de drempelwaarden van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Zoals hiervoor is aangehaald, dient ook voor een activiteit onder de drempelwaarde te worden onderzocht of het geen significante effecten op de omgeving heeft. Naar aanleiding van het gewijzigde Besluit m.e.r. (7 juli 2017) dient een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling te worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Doel van een aanmeldnotitie ten behoeve van de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is om op objectieve wijze informatie over mogelijk relevante milieugevolgen van de voorgenomen activiteit te verzamelen.

Uit de aanmeldnotitie die als bijlage Aanmeldnotitie is opgenomen, blijkt dat het planvoornemen geen significante effecten op de omgeving heeft. Dit blijkt voorts uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk. De gemeente heeft dan ook beslist dat, gezien de afwezigheid van die effecten, een m.e.r.-beoordeling niet nodig is (bijlage Besluit aanmeldnotitie).

4.5.2.1 Conclusie

Voor het onderhavig plan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.5.3 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Binnen het plangebied is sprake van nieuw te realiseren woningen. Van belang is na te gaan welke functies/bedrijven zich in de nabijheid van het plangebied bevinden. Voor het bepalen welke categorieën bedrijfsactiviteiten toelaatbaar zijn is in het kader van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (van maart 2009).

4.5.3.1 Bedrijventerrein

In het plangebied zijn geen bedrijventerreinen gelegen. Buiten het plangebied is het bedrijventerrein De Tweeling met bevi- bedrijven gesitueerd. Het bestaande bedrijventerrein kent 4 locaties waarvan de fysieke veiligheidssituatie is beoordeeld. De risicocontouren van deze bedrijven bevinden zich echter op het terrein van de betreffende inrichtingen. Het invloedsgebied van het aspect geluid ligt over het plangebied. Dit aspect wordt in het kader van industrielawaai in paragraaf 4.5.6 nader besproken.

4.5.3.2 Verspreid liggende bedrijven (niet agrarisch)

Ten noorden van het plangebied is een detailhadelbedrijf gevestigd. Op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (van maart 2009) valt detailhandel onder milieucategorie 1. Voor een milieucategorie 1 bedrijf is een richtafstand van 10 meter opgenomen. De afstand van het plangebied tot de detailhandel bedraagt meer dan 10 meter. Derhalve kan worden geconcludeerd dat voor de te realiseren woningen geen hinder wordt verwacht.

Ten westen van het plangebied is een sportpark met verlichting gelegen. Op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (van maart 2009) valt een dergelijk sportpark onder milieucategorie 3.1. Voor de milieucategorie 3.1 is een richtafstand van 50 meter opgenomen. De afstand van het plangebied tot het sportpark bedraagt meer dan 50 meter. Derhalve kan worden geconcludeerd dat voor de te realiseren woningen geen hinder wordt verwacht.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect milieuzonering geen belemmeringen oplevert voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.5.4 Lucht

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
4.5.4.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied

Op grond van de nibm-tool (versie 2018) is een project pas in betekende mate bij een toename van het aantal verkeersbewegingen met ruim 750 per dag, waarvan 10% vrachtverkeer (weekdaggemiddelde). Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 20 seniorenwoningen. Uit de Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 318 van de CROW blijkt dat de seniorenwoningen maximaal 48 extra verkeersbewegingen genereren.

Het planvoornemen is daarmee dusdanig kleinschalig van aard dat, voor zover sprake is van een toename van verkeer, het aantal verkeersbewegingen ruim onder het genoemde aantal van 750 blijft. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

Omdat er verder geen significante ontwikkelingen rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof nauwelijks veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.5.5 Trillingshinder

De woningbouwlocatie is gelegen aan de oostzijde van de spoorlijn Emmen – Zwolle. Op de spoorlijn rijden uitsluitend reizigerstreinen. De afstand van de spoorlijn tot het plangebied bedraagt circa 30 meter. De afstand van de spoorlijn tot het beoogde bouwvlak bedraagt circa 45 meter. De afstanden zijn zodanig dat trillinghinder niet op voorhand kan worden uitgesloten. Derhalve is voorliggend Onderzoek trilling spoorweg uitgevoerd (zie de bijlage).

ONDERZOEK

Doel van het onderzoek is de optredende trillingniveaus te bepalen op de mogelijke rand van het plangebied en ter plaatse van de beoogde bebouwing. De metingen zijn verricht op maaiveldhoogte. De trillingniveaus worden getoetst aan de grenswaarden voor nieuwe situaties uit de Richtlijn B "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn" van de Stichting Bouwresearch (SBR Richtlijn B), hierna SBR-B. Deze richtlijn vormt ook volgens de jurisprudentie het toetsingskader.


Omdat treinpassages zowel in de dag-, avond- als nachtperiode plaatsvinden, zijn de streefwaarden voor de nachtperiode maatgevend voor de beoordeling. Bovengenoemde streefwaarden zijn overigens geen wettelijke grenswaarden. Wel worden de SBR-richtlijnen in de jurisprudentie gehanteerd ter bepaling van de beoordelingscriteria en zijn als zodanig als grenswaarden te hanteren.


Bij het voldoen aan de streefwaarden uit de SBR-B is er in het algemeen sprake van een acceptabele situatie, ondanks dat trillingniveaus groter dan 0,1 (zeer) licht voelbaar kunnen zijn. Uit de resultaten blijkt dat op de meetposities op maaiveld ruimschoots wordt voldaan aan de streefwaarden uit SBR-B voor de gebouwfunctie wonen in een nieuwe situatie bij herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd. De trillingniveaus zijn niet hoger dan de strengste grenswaarde van 0,1 voor de nachtperiode. Bedacht dient wel te worden dat dit meetresultaten zijn op maaiveldniveau, terwijl de streefwaarden uit de SBR-B van toepassing zijn op trillingniveaus in gebouwen.

Voorkomen dient te worden dat het gebouw de trillingen versterkt. Versterken van trillingen is alleen mogelijk indien de eigenfrequenties van de vloeren van de woningen (van de appartementen) overeenkomen met de aanstootfrequenties bij circa 30 Hz waardoor resonantie kan optreden. Dit dient voorkomen te worden. Uitgangspunt dient te zijn dat in het ontwerp geen vloeren worden toegepast met een 1e orde frequenties van circa 30 Hz.

CONCLUSIE

De trillingniveaus ten gevolge van railverkeer over het spoortraject Emmen - Zwolle zijn gemeten ter plaatse van een woningbouwlocatie aan de Elzenhorst 4 te Veenoord. De meetposities zijn op locaties aan de rand van het plangebied en op de hoek van de beoogde bebouwing gekozen op afstanden van respectievelijk circa 30 en 45 meter. Uit de trillingsmetingen blijkt dat de optredende trillingniveaus ten gevolge van het railverkeer op beide meetposities niet hoger zijn dan 0,10. Er wordt ruimschoots voldaan aan de streefwaarden uit de SBR-B richtlijn.

4.5.6 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

4.5.6.1 Geluidsbronnen in en nabij het plangebied

Voor het plangebied Veenoord, locatie Werkhorst geldt dat het plangebied gelegen is binnen de van rechtswege aanwezige geluidszones van:

  • 2. de spoorlijn Emmen- Zwolle;
  • 3. het industrieterrein De Tweeling.

Deze geluidsbronnen hebben effect op eventuele uitbreidingsplannen bij woningen of nieuwbouwplannen.

4.5.6.2 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. De wegen in het plangebied Emmen, Centrum- Oost zijn gelegen in stedelijk gebied. Hiervoor gelden de volgende zonebreedtes (conform art. 74 lid 1 Wgh) in stedelijk gebied:

  • 1. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
  • 2. voor een weg, bestaande uit één of twee rijstroken: 200 meter.

De afstanden zoals weergegeven worden aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook.

Bij de realisatie van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen.

Indien met maatregelen niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan voor woningen in binnenstedelijk gebied een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 63 dB.

De gemeente dient het vaststellen van de hogere waarde met eigen argumenten te motiveren en de vastgestelde hogere waardes zo snel mogelijk inschrijven in het kadaster.

Gelet op de goede ruimtelijke onderbouwing bij ontwikkelingen moet ook langs de 30 km per uur-wegen worden aangeven hoe met uitbreidingsmogelijkheden van met name geluidgevoelige ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt omgegaan (algemene afwijking hogere waarden of alleen uitbreiden met Wro-afwijking en dan voor iedere situatie apart hogere waarde vaststellen) en of daadwerkelijk voldaan wordt aan de wettelijke geluidsnormen ongeacht wat art. 74 lid 2 Wgh hierover aangeeft. Rondom het bestemmingsplan liggen diverse 30 km per uur wegen. Deze wegen hebben van rechtswege geen zone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn in dit onderzoek deze wegen wel beschouwd.

In de bijlage Akoestisch onderzoek is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting ten gevolge van de Werkhorststraat, Elzenstraat en Schooldijk. Bij deze wegen kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB conform de Wet geluidhinder. Verwacht mag worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat nabij de woningen. Ten gevolge van verkeer op de Van Goghstraat bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 31 dB en ten gevolge van verkeer op de Industrieweg ten hoogste 33 dB. Hiermee kan in beide gevallen worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en zijn geen hogere waarden benodigd.

4.5.6.3 Spoorweglawaai

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een spoorweg. De spoorlijn Emmen - Zwolle (traject 121) heeft van rechtswege een zone van 100 meter. Bij de realisatie van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen binnen deze zone moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai bedraagt 55 dB. Omdat deze voorkeursgrenswaarde met 3 dB wordt overschreden js er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Deze maatregelen blijken niet mogelijk. Burgemeester en Wethouders zullen dan ook ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen. Dit vindt plaats in combinatie met een onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels. Voor de berekeningen naar de karakteristieke geluidwering van de gevels dienen de berekende cumulatieve waarden uit akoestisch onderzoek te worden gehanteerd.

4.5.6.4 Industrielawaai

Het bestemmingsplan Veenoord, locatie Werkhorst ligt gedeeltelijk binnen de van rechtswege aanwezige zone van het Industrieterrein De Tweeling. Om die reden kent het gehele plangebied een gebiedsaanduiding geluidszone - industrie.

Bij de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone van het industrieterrein geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen.

De zonebeheerder komt in overleg met de gemeente tot het volgende standpunt:
“De locatie Werkhorst ligt helemaal aan de zuidrand van de geluidzone van het industrieterrein De Tweeling. Uit berekeningen met het geluidzonebeheermodel van het industrieterrein is gebleken dat de geluidbelasting op het plan op begane grondniveau lager is dan 50 dB(A) en nergens hoger dan de wettelijke grenswaarde van 50 dB(A) op de grens van de zone. Het is daarom niet nodig om voor de woningen een hogere waarde voor het geluid van het industrieterrein vast te stellen, mits via de regels van het bestemmingsplan dan wel via de (aanvraag van de) omgevingsvergunning voor het bouwplan duidelijk vastligt dat geluidgevoelige ruimten alleen op de begane grond mogen worden gerealiseerd.”

4.5.6.5 Cumulatie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt ingegaan op de cumulatieve geluidsniveaus. Voor de gevels welke door het industrieterrein worden belast is een geluidsniveau van 50 dB(A) aangehouden. Op de gevels die niet direct door het industrieterrein worden belast is een geluidsniveau van 45 dB(A) aangehouden op advies van de zonebeheerder.

De cumulatieve geluidbelasting wordt bepaald volgens de methode beschreven in bijlage 1 behorende bij hoofdstuk 2 van het RMG 2012. Eerst worden de geluidbelastingen railverkeerslawaai (LRL) en industrielawaai (LIL) omgerekend naar het equivalent voor wegverkeerslawaai (L*RL en L*IL ) met de formules:

L*RL = 0,95 * LRL - 1,40 (formule 1)

L*IL = 1,00 * LIL + 1,00

Vervolgens wordt door energetische sommatie de gecumuleerde geluidbelasting Lcum bepaald:

Lcum = 10*log {(LVL/10)+ (L*RL/10)+(L*IL/10)} (formule 2)

De verkregen Lcum heeft de dimensie van verkeerslawaai zonder aftrek op grond van artikel 110g (Wgh).

De cumulatieve geluidsniveaus variëren van 46,9 dB tot maximaal 57,2 dB. De hoogste geluidsniveaus worden berekend aan de westzijde van het westelijk gelegen gebouw. Deze cumulatieve geluidbelastingen zijn toelaatbaar, want er zijn mogelijkheden middels een procedure hogere grenswaarde en bouwtechnisch bij de aanvraag voo omgevingsvergunning.

4.5.6.6 Gevolgen voor bestemmingsplan

Voor de diverse wegen rondom het plangebied kan op basis van de resulaten van het akoestisch onderzoek worden gesteld dat een goede ruimtelijke ordening kan worden gegarandeerd.

Voor het spoorweglawaai geldt dat indien een uitbreiding met ontheffing wordt geregeld binnen een 55 dB contour (peiljaar 2023), er een nader onderzoek dient te worden ingesteld met betrekking tot de geluidsbelasting ten gevolge van het spoorweglawaai. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning (bouw) zal dit nadere onderzoek volledigheidshalve worden uitgevoerd. Vooralsnog wordt er van uitgegaan dat met de huidige bouwtechnieken en isolatiemogelijkheden kan worden voldaan aan de gestelde binnenwaarde van de woning van 33 dB.

De voornoemde ontheffing bij spoorweglawaai is middels een procedure hogere grenswaarde geluid opgepakt. Bij de realisatie van een ontwikkeling met geluidgevoelige bestemmingen moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeursgrenswaarde voor spoorwegweglawaai bedraagt 55 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen. Het besluit tot procedure hogere grenswaarde is opgenomen in bijlage Besluit hogere grenswaarde geluid.

Als gevolg van het industrielawaai afkomstig van De Tweeling zijn de uitbreidingsmogelijkheden van de woningen zodanig geformuleerd dat de voorkeursgrenswaarden worden gerespecteerd. Om die reden kent een groot deel van het plangebied een gebiedsaanduiding geluidszone - industrie. Uit onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting op het plan op begane grondniveau lager is dan 50 dB(A) en nergens hoger dan de wettelijke grenswaarde van 50 dB(A) op de grens van de zone. Het is daarom niet nodig om voor de woningen een hogere waarde voor het geluid van het industrieterrein vast te stellen, mits via de regels van het bestemmingsplan dan wel via de (aanvraag van de) omgevingsvergunning voor het bouwplan duidelijk vastligt dat geluidgevoelige ruimten alleen op de begane grond mogen worden gerealiseerd.

Vooralsnog wordt verwacht dat het aspect geluid geen belemmeringen oplevert voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.6 Waterparagraaf

4.6.1 Waterbeheerplan 2010- 2015

De waterschappen Rijn - Oost (Groot Salland, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Vechtstromen) hebben een deels gelijk Waterbeheerplan opgesteld. De opdracht van de waterschappen in Rijn - Oost is te zorgen voor voldoende schoon water en voor veilig wonen en werken.

Met het oog op het veranderende klimaat is het verder ontwikkelen van de veiligheid in het watersysteem een belangrijke opgave voor de waterschappen. In stedelijke en landelijke gebieden wordt het water steeds meer ruimte gegeven, waarbij zoveel mogelijk kansen worden benut om wateropgaven te combineren met plannen en initiatieven voor landbouw, natuur en recreatie.

Daarbij wordt flexibel omgegaan met de eventuele planning zodat er maximaal maatschappelijk rendement komt. Veel projecten zullen in hoge mate interactief met burgers en maatschappelijke organisaties worden uitgevoerd.

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan Veenoord, locatie Werkhorst is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen. Voor een volledige weergave van de watertoets wordt verwezen naar de watertoets die als bijlage Watertoets aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.

4.6.2 Gebiedsspecifieke kenmerken

Bestemmingsplan Veenoord, locatie Werkhorst ligt in het stroomgebied Rijn- Oost en valt onder het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen en in het waterplan van de gemeente Emmen.

4.6.2.1 Grondgebruik

Het plangebied krijgt de hoofdfunctie wonen. Aan de oostzijde van het plangebied blijft het grasveld behouden.

4.6.2.2 Bodemopbouw en hoogteligging

De bodemopbouw in het dorp bestaat voornamelijk uit zandgrond (Hn21, veldpodzolgronden).

4.6.2.3 Grondwater

In figuur 4.2 is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) in het gebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019005-B701_0009.jpg"

Figuur 4.2: Overzicht Gemiddeld hoogste Grondwaterstand (GHG) in 't Hoge Loo en omgeving (bron: website waterschap Vechtstromen).

Uit de figuur blijkt dat de GHG van het plangebied rond de 3 meter beneden maaiveld gelegen is. Er zijn geen grondwater gerelateerde problemen bekend (bijv. natte kruipruimtes), ook komen geen problemen voor door optredende schijngrond-waterspiegels (stagnerend water door bijvoorbeeld slecht doorlatende lagen in de bodem).

4.6.3 Waterhuishouding
4.6.3.1 Riolering

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd.

Het rioolstelsel in het plangebied is uitgevoerd als een gescheiden stelsel. Echter is aan de Elzenlaan nog een gemengd riool aanwezig. De gemeente is voornemens dit riool te vervangen door een gescheiden stelsel. Wanneer dit gescheiden stelsel gerealiseerd is kan het gescheiden stelsel van het planvoornemen hierop aangesloten worden. Het rioolstelsel voldoet aan de eisen. Er zijn geen hydraulische knelpunten bekend. Dit blijkt tevens uit een hydraulische analyse van het plangebied.

4.6.3.2 Waterbeheer, (grond) waterkwantiteit - en kwaliteit

Het plangebied maakt geen deel uit van een door de provincie aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn daarom geen beperkende eisen aan het grondgebruik gesteld.

Het gebied heeft als hoofdfunctie wonen. Voor deze functie is de drooglegging van belang. Minimaal is het nodig dat 1,20 m drooglegging aanwezig is (de drooglegging is de afstand tussen het oppervlaktewaterpeil en het bouwpeil). Bij deze drooglegging kan een goede grondwaterstand voor de functie in het gebied worden bereikt.

Het moet voorkomen worden dat er tijdens perioden van neerslag overlast, schade of gevaar ontstaat. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook goed moeten worden nagedacht over hoe er moet worden omgegaan met afvoer en berging van regenwater. Afgewogen moet worden of het verstandig is het regenwater in het eigen gebied te bergen of dat het juist beter is het water af te voeren naar een andere locatie. Afhankelijk van de locatie binnen het plangebied of functie van het gebied kan de keuze anders uitvallen. Verder is het van belang om bij de afweging te laten meewegen of het gaat om maatregelen die nodig zijn om water dat vrijkomt tijdens een kortdurende hevige hoosbui te verwerken, of dat het gaat om maatregelen om water dat vrijkomt tijdens een langdurige natte periode te verwerken.

4.6.4 Wateradvies waterschap

De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.
Het concept - ontwerpbestemmingsplan is voor overleg aan het waterschap voorgelegd. N.a.v. dit overleg heeft het waterschap het bestemmingsplan een aantal opmerkingen gegeven. Deze opmerkingen zijn verwerkt in de waterparagraaf. Het waterschap Vechtstromen heeft geen bezwaar tegen het bestemmingsplan.

4.6.5 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv. wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen.

Het rioolstelsel in het plangebied is uitgevoerd als een gescheiden stelsel. Hiernaast wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen waardoor het regenwater niet wordt verontreinigd.

4.7 Molenbiotoop

Op basis van het vigerend bestemmingplan is binnen het plangebied sprake van een gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’. Een molenbiotoop is de zone rond een historische windmolen die vrij wordt gehouden van opgaande bebouwing. Er is een 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen om de vrije windvang voor de windmolen aan de Industrieweg 15 te Veenoord te garanderen. De molen bevindt zich zelf overigens niet binnen het plangebied. De omvang van de vrijwaringszone is begrensd op 400 meter. De formule voor de berekening van de maximale bouwhoogte is gebaseerd op gegevens van de Molenstichting Drenthe te Assen.

Het plangebied bevindt zich op een afstand van 240 meter van de molen. Op basis van deze afstand mag, volgens de formule die is opgenomen in het vigerend bestemmingsplan, tot 8,3 meter hoogte worden gebouwd. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van woningen met een bouwhoogte van maximaal 3,8 meter. Derhalve kan worden geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de molenbiotoop.

4.8 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.


De Ladder is onder andere van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Ad 1.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is.

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van maximaal 21 senioren woningen. Gelet op de omvang van maximaal 21 woningen is het plan aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.

Ad 2.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam en Veenoord (vastgesteld 2011). Voor het gebied geldt de bestemming 'Maatschappelijk'. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan wordt met onderhavig plan niet meer bebouwing mogelijk gemaakt. Wel worden er maximaal 21 woningen mogelijk gemaakt. Voor woningbouwlocaties geldt dat ‘in beginsel’ sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Ad 3.

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig plan beperkt tot de gemeente Emmen. De woningen zullen voor het grootste gedeelte worden bewoond door senioren uit de gemeente.

Ad 4.

Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende 10 jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Zoals aangegeven in het Woningmarktonderzoek Emmen (RIGO, 30 september 2016) en de nieuwe Woonvisie 2018-2023 'Thuis in Emmen: snoeien doet bloeien' groeit de behoefte aan appartementen en grondgebonden woningen voor ouderen. Hierbij wordt tevens aangegeven dat een kwaliteitsslag in deze woningvoorraad noodzakelijk is. In het Lokaal Akkoord wordt hier eveneens op ingegaan. In het verlengde van bovengenoemd beleid zal Woonservice 40 seniorenwoningen in de kern (Middenweg, Trumanstraat, A. Kuyperstraat en Kennedystraat) slopen, dit vanwege de gedateerdheid van de woningen. Deze te slopen woningen voorzien in een (duidelijke) behoefte van senioren. De nieuwe woningen kunnen daarmee als vervanging (compensatie) worden beschouwd, en voorzien in een actuele woningbehoefte van senioren.

Ad 5.

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied ligt in een woonwijk te Veenoord en is omsingeld door woningen en een sportpark. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het project voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het project voorziet in een behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan Veenoord, locatie Werkhorst is een postzegelbestemmingsplan, waarbij de maatschappelijke bestemming wordt gewijzigd naar deels een woonbestemming en deels een bestemming voor openbare groenvoorzieningen.

Het doel van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van de bouw van 20 seniorenwoningen.

Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.
Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

Het conserverende karakter van het bestemmingsplan brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkelingen niet in het plan worden meegenomen, tenzij deze concreet voorzienbaar zijn en benodigde onderzoeken al zijn uitgevoerd.

5.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.


Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing, bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.
In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Cultuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 5.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in Artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in Artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

5.3.2.1 Groen

Artikel 3 Groen

De op de verbeelding voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorziening, bos, (erf)toegangswegen, fietsstroken, voetpaden, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Voorzieningen ten behoeve van sport- en speelgelegenheden en andere bouwwerken mogen binnen deze bestemming opgericht worden.
Binnen de bestemming groen is geen bouwmogelijkheid opgenomen. Het is niet mogelijk om parkeergelegenheden in het groen te realiseren.

5.3.2.2 Wonen

Binnen de bestemming Wonen wordt de mogelijkheid geboden voor de bouw van woningen en de realisatie van daarbij behorende voorzieningen. Dit laatste is tevens bedoeld om ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen.
Artikel 4 Wonen - Aaneengebouwd

Bij "Wonen - Aaneengebouwd" gaat het om regels die gelden voor grondgebonden aaneengesloten woningen. Aaneengesloten woningen zijn woningen waarvan meer dan twee woningen onder één kap zijn geplaatst (rijwoningen).

De aaneengebouwde woningen worden gebouwd in twee bouwvolumes van elk 10 woningen. De woningen zijn gegroepeerd rondom een hofje. Elk bouwvolume heeft een inpandig bijbehorend bouwwerk, dat bedoeld is voor gezamenlijk gebruik.

Voor de hoofdgebouwen en de bijbehorende bouwwerken geldt dat deze in het bouwvlak gerealiseerd dienen te worden. De woningen worden gebouwd in één bouwlaag. De voorgevels van de woningen zijn gericht naar het hofje. De kap wordt uitgevoerd als lessenaarsdak waarbij het dakvlak zichtbaar is vanaf het hofje. De bouwhoogte is ter plaatse van de voorgevel maximaal 3 meter en ter plaatse van de achtergevel maximaal 4 meter.

De parkeerplaatsen zijn aangeduid als 'parkeerterrein'.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om één extra woning toe te voegen. Deze kan worden gerealiseerd in de ruimte die is gereserveerd voor ondergeschikte sociaal-maatschappelijke dienstverlening, in het geval het niet lukt om deze functie daadwerkelijk in te vullen.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In artikel 6 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het verboden gebruik op onbebouwd terrein en voor het verboden gebruik van gebouwen.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

Aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen zijn aanduidingen toegevoegd aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen. Deze aanduidingen zijn vanuit het milieu- of waterbeleid een extra aanduiding aan gronden geven. Deze aanduidingen werken naast de onderliggende enkelbestemmingen door op de gronden die zijn aangeduid. De aanduidingen zijn opgenomen ter bescherming van functies die niet direct zichtbaar zijn in het gebied, maar wel van invloed zijn op de inrichting van de omgeving.

Geluidzone- industrie
De geluidzone - industrie is een geluidzone afkomstig van het bedrijventerrein Bargermeer. De aanduiding is bedoeld om te voorkomen dat binnen de geluidszone van het terrein nieuwe geluidgevoelige bebouwing wordt gerealiseerd of dat bestaande geluidgevoelige bebouwing wordt uitgebreid en daardoor een te hoge geluidbelasting optreedt. Voor eventuele realisatie van nieuwe geluidgevoelige bebouwing en of uitbreidingen van bestaande geluidgevoelige bebouwing zal vooraf eerst bekeken moeten worden of realisatie of uitbreiding mogelijk is binnen de gestelde geluidswaarden dan wel of het mogelijk is om een hogere grenswaarde geluid vast te stellen. Indien om een of andere reden het industrieterrein niet meer zoneplichtig is, kan deze aanduiding van de verbeelding worden verwijderd middels een hiertoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

Geluidzone - spoor

De aanduiding geluidzone - spoor heeft de bedoeling te voorkomen dat geluidgevoelige gebouwen en ruimten worden gerealiseerd binnen de geluidzone van een spoorweg. Indien om een of andere reden een spoor niet meer zoneplichtig is, kan deze aanduiding van de verbeelding worden verwijderd middels een hiertoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid. In het bestemmingsplan wordt in beginsel geen uitbreidingen van geluidgevoelige bestemmingen in de geluidzones mogelijk gemaakt. Voor eventuele realisatie van nieuwe geluidgevoelige bebouwing en of uitbreidingen van bestaande geluidgevoelige bebouwing zal vooraf eerst bekeken moeten worden of realisatie of uitbreiding mogelijk is binnen de gestelde geluidswaarden dan wel of het mogelijk is om een hogere grenswaarde geluid vast te stellen.
Vrijwaringszone-Molenbiotoop
De aanduiding vrijwaringszone- molenbiotoop is opgenomen om vrije windvang voor molen te garanderen. Er gelden afwegingen voor de hoogte van bebouwing binnen de op de verbeelding aangegeven molenbiotoop.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

5.3.4 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk "Overgangs- en slotregels" bevat in artikel 11 het overgangsrecht, zoals beschreven in het besluit Ruimtelijke Ordening. Artikel 12 is de slotregel. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als regels van het bestemmingsplan Veenoord, locatie Werkhorst".

5.4 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.
Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen

6.1.1 Overleg

Het college heeft het bestemmingsplan Veenoord, locatie Werkhorst vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners. Provincie Drenthe, Molenstichting Drenthe en Prorail hebben een reactie of advies gegeven. De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de Nota van beantwoording behorende bij het bestemmingsplan Veenoord, locatie Werkhorst (zie bijlage Nota van Beantwoording).
In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Dit betreft met name de reactie van Prorail. Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota. De Nota van Beantwoording maakt deel uit van het bestemmingsplan Veenoord, locatie Werkhorst.

6.1.2 Inloopbijeenkomst

Op 17 april 2018 is een inloopbijeenkomst in het Van Gogh Huis, te Veenoord gehouden. Tijdens deze bijeenkomst konden geïnteresseerden kennisnemen van het bouwvoornemen en eventueel op het plan reageren.

6.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan Veenoord, locatie Werkhorst heeft vanaf 29 april 2020 gedurende 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tegen het bestemmingsplan zijn door provincie Drenthe en de Molenstichting positieve zienswijzen ingediend. Daarnaast heeft de Veiligheidsregio Drenthe een zienswijze ingediend omtrent uitvoering van het bestemmingsplan. Zoals uit de Nota van beantwoording zienswijzen blijkt, is paragraaf 4.4.2 toegevoegd aan de toelichting.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1.000 m2 of meer.
De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt op grond van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2019, als vastgesteld door de raad op 20 december 2018. Voor dit plan zijn (vooralsnog) door de gemeente geen aanvullende kosten voor onderzoek begroot en gemaakt.

De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende niet nodig, aangezien het kostenverhaal nu anderszins verzekerd is.