direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Emmen, Schimmerweg 5
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2016016-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Op het perceel Schimmerweg 5 bevindt zich een woning. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Noordbargeres in 1997 heeft, onder andere, dit perceel de bestemming 'Centrumdoeleinden (kantoren)' gekregen. Daarmee is de woning weg bestemd en onder het overgangsrecht komen te vallen. De geplande kantoren aan de Hondsrugweg zijn bijna 20 jaar later nog steeds niet gerealiseerd en de woning is nog steeds bewoond.

De verwachting is dat de geplande kantoren ook niet meer ontwikkeld zullen worden en de eigenaar heeft aangegeven weer een woonbestemming voor zijn twee percelen (het perceel waar de woning staat en het naastgelegen perceel) te willen. Dit bestemmingsplan Emmen, Schimmerweg 5 heeft dan ook als doel de bestaande feitelijke situatie vast te leggen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Schimmerweg 5 ligt ten noordwesten van het centrum van Emmen (zie figuur 1-1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016016-B701_0001.png"

Figuur 1-1: De ligging van het plangebied Emmen, Schimmerweg 5 in de gemeente Emmen

Het plangebied grenst in het oosten aan de Schimmerweg/Hondsrugweg, in het zuiden en noorden aan eveneens weg bestemde (en wel leeg staande) woonbebouwing aan de Schimmerweg/Hondsrugweg en in het westen aan de achterkanten van de woonbebouwing aan de Esweg (zie figuur 1-2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016016-B701_0002.png"

Figuur 1-2: Indicatie begrenzing plangebied

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan Emmen, Schimmerweg 5 vervangt het op 18 december 1997 vastgestelde en op 21 juli 1998 door GS (deels) goedgekeurde bestemmingsplan Noordbargeres (96.112) gedeeltelijk:

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016016-B701_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016016-B701_0004.png" Figuur 1-3: Uitsnede van de verbeelding en legenda van het vigerende plan met begrenzing plangebied (blauw)

In het bestemmingsplan Noordbargeres ligt op deze locatie de bestemming 'Centrumdoeleinden (kantoren)'. Daarnaast ligt deze locatie binnen de zone volgens artikel 74 Wgh (verkeerslawaai).

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemmingen en aanduidingen. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Emmen, Schimmerweg 5 zijn onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Digitale Watertoets;
  • Akoestisch onderzoek Schimmerweg 5 te Emmen (Ingenieursbureau Spreen);
  • Trillingsmetingen woning Schimmerweg 5 te Emmen (Noordelijk Akoestisch Adviesburo).

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan Emmen, Schimmerweg 5 zijn vooral het thema Wonen van belang.

2.1.2 Woonbeleid

De Woonvisie 2012-2017 'Thuis in Emmen' is op 20 december 2012 vastgesteld door de raad. Het beleidskader richt zich op goed wonen en leven; er is sprake van een kwalitatieve insteek. In de woonvisie wordt rekening gehouden met vergrijzing en mogelijke bevolkingskrimp. De prioriteiten in het beleid zijn: zorg voor voldoende en goede woningen voor de doelgroepen van beleid; herstructurering in relatie tot bevolkingskrimp en vergrijzing; zorg voor voldoende geschikte woningen voor senioren; duurzaamheidsmaatregelen (in het bijzonder energiebesparende maatregelen). Het accent ligt met deze prioriteiten op behoud en versterking van de bestaande woonkwaliteit. Dit komt ook tot uiting in de algemene woningbouwstrategie, waarin bij het beoordelen van nieuwe initiatieven herstructureringsprojecten prioriteit hebben. Ook van belang is dat nieuwe initiatieven en nieuw te ontwikkelen locaties/gebieden in samenhang worden bekeken.

2.1.3 Welstandsbeleid

De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten wat kan, regelen wat ertoe doet”.

De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld ,waardoor welstandsvrije gebieden zijn toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen. Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn - niveau hoog – goed beschermd blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Voornamelijk zijn dit de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau. Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.

Het plangebied valt binnen het gebied met welstandsniveau hoog. Dit welstandsniveau geldt voor die gebieden die waardevol zijn voor de gemeente Emmen. Deze gebieden dragen in ruimtelijk opzicht in grote mate bij aan de identiteit. Criteria zijn gericht op behoud en versterking van de aanwezige hoge kwaliteiten. Bouwplannen worden beoordeeld in verhouding tot de aangrenzende bebouwing en de stedenbouwkundige impact voor de omgeving. Architectonisch relevante details, materiaal en kleur worden in samenhang met de omgeving en het bouwplan beoordeeld.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inwerking getreden op 20 augustus 2014. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

Kernkwaliteiten   Indicatoren  
Rust Stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Noaberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  

Met een deel van de kernkwaliteiten heeft de provincie speciale ambities. Inzet is de kernkwaliteiten te behouden en waar mogelijk te ontwikkelen. Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van de bedrijvigheid. In het bijzonder wanneer sprake is van ontwikkelingen met positieve aspecten voor de werkgelegenheid en de vestiging van bedrijven. Deze aspecten vormen daarom de kernwaarde bedrijvigheid. Aspecten van de kernwaarde bedrijvigheid zijn vooral terug te vinden in het sociaaleconomische systeem en in het landbouwsysteem, maar ook bij natuur als het om de vrijetijdseconomie gaat. Kernkwaliteiten en kernwaarde wegen als uitgangspunt even zwaar.

De provincie wil met haar beleid voorwaarden creëren voor het ontwikkelen van een robuuste sociaaleconomische structuur van Drenthe. Daarbij wordt rekening houden met de economische en demografische ontwikkeling. De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag.

Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 9 maart 2011 de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid vastgesteld. Sindsdien is de verordening enkele malen gewijzigd, de laatste keer op 12 januari 2016. De verordening is gericht tot de gemeente en bevat voorschriften waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. Ingezet wordt op een bundeling van nieuwe bebouwing binnen het bestaand stedelijk gebied.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, die met de structuurvisie in procedure is gebracht. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Voor het plangebied geldt geen specifiek nationaal belang. Wel is het nationale belang 13 "Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen" van toepassing.

2.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat de juridische kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Rijksbelangen werken nu veel directer door in de ruimtelijke plannen van andere overheden, dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke druk.

2.4 Conclusie

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met het rijksbeleid, het beleid van de provincie Drenthe en het opgestelde eigen beleid. De conclusie van de in dit bestemmingsplan beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct doorwerkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het provinciaal beleid vormt eveneens op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciaal beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de relevante beleidsnota's.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie

3.1.1 Algemeen

Op 30 mei 2013 heeft de gemeente Emmen eigen archeologisch beleid vastgesteld. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, die dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën Archeologie waarden in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Tabel 3-1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie   Archeologische waarden   Oppervlakte   Diepte   Drainage  
Rijksmonument   Beschermd   -   -   Verbod  
Waarde - Archeologie 1   Zeer hoge archeologische waarde   0 m2    30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 2   (zeer) (hoge) archeologische waarde   100 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 3   Middelhoge of hoge verwachting   1.000 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 4   Middelhoge of hoge verwachting   1.000 m2   30 cm + 10 cm   Toegestaan  

Tabel 3-1: Onderverdeling van archeologische waarden

Deze beleidskeuzes zijn vertaald in dubbelbestemmingen.

Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgesteld voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied Emmen, Schimmerweg 5 is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met archeologische waarde 2 (figuur 3-1 is een uitsnede uit de beleidskaart).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016016-B701_0005.png"

Figuur 3-1: Uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied gelegen in Waarde - Archeologie 2)

Gebieden gecategoriseerd als Waarde - Archeologie 1 en 2 zijn terreinen met als behoudenswaardig gekwalificeerde archeologische resten. Deze terreinen zijn door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de provincies samengesteld en op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Emmen heeft in totaal 96 AMK terreinen (waaronder de 37 beschermde monumenten), overwegend gelegen op de Hondsrug. Het uitgangspunt is om de aanwezige archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem te behouden.

Onder Waarde - Archeologie 2 vallen terreinen van (hoge) archeologische waarde, door het Rijk en de provincie aangewezen. Deze terreinen bestrijken veelal een groot oppervlak. Te denken valt aan grafvelden, nederzettingsterreinen, celtic fields, bundels karrensporen schansen,de historische kernen van Emmen, Noordbarge, Zuidbarge, Westenesch, Schoonebeek, Weerdinge en Roswinkel, de buffers van 50 meter rondom de AMK-terreinen, etc. Gelet op de omvang van deze sporen en structuren, hebben beperkte bodemingrepen een aanvaardbare invloed op het bodemarchief. Voor Waarde - Archeologie 2 is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 100 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld.

3.1.3 Conclusie

Het bestemmingsplan Emmen, Schimmerweg 5 legt uitsluitend de bestaande situatie en bebouwing vast en maakt geen verdere ontwikkelingen mogelijk. Op grond hiervan is een archeologisch onderzoek dan ook niet noodzakelijk. Wel wordt in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 opgenomen.

3.2 Ecologie

3.2.1 Algemeen

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • 3. vereenvoudiging van regels.

Met het van kracht worden van de Wet natuurbescherming liggen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies. Onder de nieuwe wet komt er één rechtsdocument waarmee zowel vergunning als ontheffing wordt verleend.

3.2.2 Natuurwaarden nabij het plangebied

Het plangebied bevindt zich op bijna 800 meter ten westen van de dichtstbijzijnde EHS (zie figuur 3-2). Gezien de afstand en het gegeven dat het plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijke maakt zijn er geen negatieve effecten op de EHS. Omdat er geen negatieve effecten op de EHS zijn, zijn op dit punt geen bezwaren vanuit het provinciale natuurbeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016016-B701_0006.png"

Figuur 3-2: Ligging plangebied ten opzichte van EHS

3.2.3 Flora en fauna

Omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is er bij de totstandkoming van dit plan geen onderzoek uitgevoerd. Wanneer er toch plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. De initiatiefnemer is voor het onderzoek zelf verantwoordelijk. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na verlening van ontheffing. Overigens geldt voor alle bouwactiviteiten er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden waardoor:

  • Planning aanvang werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • Een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

3.3 Fysieke veiligheid

Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.
In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Schimmerweg 5. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

3.3.1 Fysieke veiligheidssituatie
3.3.1.1 Risicobronnen binnen het plangebied

Het plangebied is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-inrichtingen (vergunde situatie en feitelijke situatie). Hieruit blijkt dat binnen het plangebied geen risicobronnen liggen. Realisatie van nieuwe inrichtingen die externe veiligheidsrisicocontouren met zich meebrengen is binnen het plangebied niet toegestaan.

3.3.1.2 Risicobronnen buiten het plangebied

Buiten het plangebied zijn drie Bevi-inrichtingen gelegen, te weten het LPG-tankstation Hoogland aan de Emmalaan, het spoor-emplacement aan de Spoorstraat en Vleems Food aan de Eerste Bokslootweg (zie figuur 3-3). Het plangebied ligt op circa 1.000 meter van het LPG-tankstation, op circa 600 meter van het spoor-emplacement en op circa 1.500 meter van Vleems Food.

Deze zijn allen echter op een dusdanige afstand van het plangebied gelegen dat er geen directe beperking vanuit het plangebied ligt.

Vanuit de inrichting Vleems Food ligt volgens de professionele risicokaart, de 1% letaliteit contour (toxisch) over het plangebied. In dat kader wordt geadviseerd om de (mechanische) luchtventilatie af te kunnen schakelen en te kunnen sluiten bij een calamiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016016-B701_0007.png"

Figuur 3-3: Ligging plangebied ten opzichte van dichtstbijzijnde risicobronnen

3.3.1.3 Buisleidingen

Binnen een straal van 1.700 meter rondom het plangebied zijn geen hogedruk aardgastransportleidingen aanwezig, waardoor er geen (in)directe invloed op het plangebied is.

3.3.1.4 Hoogspanningslijnen

Ten aanzien van objecten waar kinderen vaak aanwezig zijn, dient rekening gehouden te worden met (mogelijke) effecten van electromagnetische straling. Volgens de Netkaart hoogspanningslijnen van het RIVM geldt voor hoogspanningslijnen een indicatieve zone van maximaal 165 meter aan weerszijden van een hoogspanningslijn.

Binnen een straal van 2 kilometer rondom het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen aanwezig..

3.3.1.5 Route gevaarlijke stoffen

De A37, N34 en de N862, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, liggen op een te grote afstand van het plangebied om hier op van invloed te zijn. De A37 is door het Basisnet, de N34 door de provincie en de N862 door de gemeente Emmen vastgestelde routering gevaarlijke stoffen, aangewezen als routes waar in beginsel de gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

De N381 ligt weliswaar binnen 200 meter van het plangebied, maar het mogelijke transport via dit deel van de N381 is geen doorgaand verkeer, want dit laat de Wet vervoer gevaarlijke stoffen niet toe. Er is enkel sprake van bestemmingsverkeer, maar die hoeveelheid transporten is zo laag dat dit geen belemmeringen oplevert voor het plan.

Circa 600 meter ten oosten van het plangebied ligt de spoorlijn Zwolle - Emmen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het invloedsgebied bij zeer brandbare vloeistoffen is dusdanig klein, waardoor er geen sprake is van een groepsrisico. Het transport van gevaarlijke stoffen via het spoor heeft dan ook geen consequenties voor het plangebied.

3.3.1.6 Laagvliegroute

Er zijn twee laagvliegroutes in Nederland, één van het zuiden naar het noorden via Almelo en Sleen (laagvliegroute 10) en één van het noorden naar het zuiden via Zwolle en Deventer (laagvliegroute 10A). Onder deze laagvliegroutes mogen geen gebouwen en bouwwerken hoger dan 40 meter gerealiseerd worden.

De dichtstbijzijnde laagvliegroute ligt circa 1.600 meter ten noordwesten van het plangebied.

3.3.1.7 Conclusie

Het bestemmingsplan wordt niet beïnvloed door externe veiligheidsaspecten.

3.3.2 Mercalli-zones

Er is sprake van een zogeheten Mercalli-zone Vl. De mogelijke effecten van een aardbeving worden op de risicokaart aangegeven volgens de schaal van Mercalli. Deze schaal loopt van I (niet gevoeld) tot XII (catastrofale schade). Bij de sterkte van aardbevingen denkt men meestal aan de schaal van Richter. Die meet echter alleen de ondergrondse kracht van de beving bij de bron, die diep en ver weg kan liggen ('het epicentrum lag bij...'). De schaal van Mercalli meet de beving op een specifieke plaats.

De locatie aan de Schimmerweg 5 bevindt zich in een gebied met Mercalli schaal VI, hetgeen staat voor 'Lichte schade. Schrikreacties. Voorwerpen in huis vallen om. Lichte schade aan minder solide huizen'. Deze Mercalli-zone staat de bouw van een woning niet in de weg. Het is in het kader van voorliggend bestemmingsplan voldoende om te weten dat het gebied zich daar bevindt.

3.3.3 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen. De "Handreiking toetsing Ruimtelijke Ontwikkelings- en bestemmingsplannen, eisen m.b.t. veiligheid" opgesteld door de brandweer Emmen is hierbij een hulpmiddel dat bij het toetsen van nieuwe ruimtelijke plannen gehanteerd dient te worden. Voor de inrichting van het plangebied zijn de volgende zaken van belang:

  • 1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Ten aanzien van de woonlocatie aan de Schimmerweg 5 hoeft geen aanvullende voorziening te worden getroffen.
  • 2. Op grond van de Wet op de veiligheidsregio (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied binnen de dekking van het WAS-stelsel gelegen is. De gemeente Emmen participeert daarnaast bij NL-Alert waardoor een alternatieve 'communicatiedekking' is gerealiseerd. Dit middel biedt een handelingsperspectief voor inwoners bij calamiteiten.
  • 3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het plangebied voldoet aan deze vereisten.
  • 4. Het dekkingsplan van de Veiligheidsregio Drenthe, vastgesteld in december 2013, geeft in het kort het volgende weer: Het brandverloop verloopt tegenwoordig zo snel dat 3 zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand. Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV – organisatie. De brandweer heeft in beginsel als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van niet-zelfredzame personen achter die scheiding. Aangezien de opkomsttijd van de Schimmerweg van circa 9 minuten minder dan 15 minuten is waar bovenop een gemiddelde inzettijd van 5 minuten komt, is de brandweer in beginsel in staat een brandscheiding van 30 minuten te houden. Wij adviseren u de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren. Bouwkundige voorzieningen, Installatietechnische voorzieningen, Organisatorische voorzieningen, brandweeropkomsttijd, inventaris en de zelfredzaamheid van de aanwezigen.

3.4 Milieu

3.4.1 Vormvrije m.e.r.

In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

In voorliggend bestemmingsplan Emmen, Schimmerweg 5 komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

3.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt bedrijvigheid een goede afstemming met andere, in de omgeving aanwezige functies. De woning ligt tegen een reeds bestaand woongebied aan. Voor woningen gelden op basis van de VNG-reeks geen richtafstanden. Er bestaat dus geen belemmering op de aangrenzende bestaande woningen. Eventuele bedrijven die gehinderd kunnen worden door de woning bevinden zich op een dermate grote afstand dat er ook voor dit aspect geen hinder te verwachten valt. Nader onderzoek naar bedrijven- en milieuzonering is niet nodig.

3.4.3 Bodem

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld.
Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijke meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.
Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

3.4.3.1 Bodemonderzoek

Aangezien het bestemmingsplan Emmen, Schimmerweg 5 de bestaande situatie vastlegt en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt is een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk

3.4.4 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

3.4.4.1 Geluidsbronnen in en nabij het plangebied

Voor het plangebied Emmen, Schimmerweg 5 geldt dat het plangebied gelegen is binnen de van rechtswege aanwezige geluidszone van:

  • Hondsrugweg;
  • N381;
  • Westenesscherstraat.

Om de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai inzichtelijk te maken en te toetsen aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016016-B701_0008.png"

Figuur 3-4: Wegen rondom plangebied

3.4.4.2 Geluidsbelasting vanwege wegverkeer

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:

  • Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. De wegen nabij het plangebied zijn gelegen in stedelijk gebied. Hiervoor gelden de volgende zonebreedtes (conform art. 74 lid 1 Wgh):
1. voor een weg gelegen in stedelijk gebied, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
2. voor een weg gelegen in stedelijk gebied, bestaande uit één of twee rijstroken: 200 meter.

De afstanden zoals weergegeven worden aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook.

De Hondsrugweg betreft een binnenstedelijke weg met vier rijstroken en een zone van 350 meter. De N381 en de Westenesscherstraat betreffen binnenstedelijke wegen met twee rijstroken en een zone van 200 meter. Daarnaast is langs de Hondsrugweg is van de Westenesscherstraat tot de Weerdingerstraat aan de oostzijde een betonnen busbaan gelegen.

Bij de realisatie van woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen burgemeester en wethouders ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen. Indien met maatregelen niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan voor woningen in binnenstedelijk gebied een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 63 dB.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Hondsrugweg op de maatgevende gevel 62 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh) bedraagt. De geluidsbelasting bedraagt meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar ligt niet hoger dan de grenswaarde van 63 dB. De geluidsbelasting ten gevolge van de N381 en Westenesscherstraat bedraagt respectievelijk 40 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh) en 32 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh), hetgeen niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden is onderzocht of er bron- en/of overdrachtsmaatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn.

In het kader van de reconstructie van de Hondsrugweg zijn reeds bron- en overdrachtsmaatregelen overwogen. In het bestemmingsplan 'Emmen, De Verbinding' wordt geconcludeerd dat het treffen van maatregelen uit oogpunt van kosten niet gewenst zijn (geluidsarm asfalt) of uit stedenbouwkundig oogpunt niet inpasbaar zijn (geluidsschermen). Afschermende voorzieningen zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk.

Omdat bron- en/of overdrachtsmaatregelen niet doelmatig zijn, heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde van 62 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh) vastgesteld ten gevolge van de Hondsrugweg. Aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt daarbij voldaan. Het besluit hogere grenswaarde is als Bijlage 3 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

Naast de eisen die de Wet geluidhinder stelt aan de geluidsbelasting op de gevel, stelt het Bouwbesluit eisen aan het toelaatbaar binnenniveau in woningen. Het Bouwbesluit stelt dat de geluidisolatie van de uitwendige scheidingsconstructies (gevels / daken) van nieuwe woningen zodanig moet zijn dat het binnenniveau in de woning (woonkamer, slaapkamer, etc.) niet groter mag zijn dan 33 dB. Daarnaast geldt, vanuit de Wet geluidhinder, bij sanering wegverkeerslawaai een binnenniveau van 38 dB.

De woning Schimmerweg 5 betreft geen nieuwe woning. De woning valt onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan (feitelijk/huidig gebruik is wonen) en daarnaast is deze woning in het verleden meegenomen in het saneringsproject voor wegverkeerslawaai (saneringsproject SVL 12 woningen te Emmen). Uit dit saneringsonderzoek is gebleken dat geluidswerende voorzieningen nodig waren om in de woning te voldoen aan het destijds geldende binnenniveau van 40 dB(A) (thans 38 dB). Uit de controlemeting rapportage naar de geluidswering gevels van de woning Schimmerweg 5 (kenmerk 2787/NAA/jn/fw/4 van 7 april 2006) is gebleken dat de woning voldeed aan het binnenniveau van 40 dB(A). Hierbij is gerekend met een geluidbelasting ten gevolge van de Hondsrugweg van 74 dB(A) (destijds excl. aftrek art. 103 Wgh). De isolatie van de uitwendige scheidingsconstructie bedraagt 34 dB (74 dB- 40 dB). Uit het nu uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting van wegverkeer ten hoogste 67 dB (excl. aftrek art. 110g Wgh) bedraagt. Gelet op het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het binnenniveau in de woning zelfs kan voldoen aan 33 dB (67 dB -34 dB) en dus zeker aan 38 dB, aangezien het een saneringswoning betrof. Er is geen aanvullend bouwakoestisch onderzoek naar het binnenniveau nodig.

3.4.5 Trillingen

In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is.

Een voor veel situaties te gebruiken hulpmiddel is de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen; deel A - Schade aan gebouwen, deel B - Hinder voor personen in gebouwen en deel C - Storing aan apparatuur. De richtlijnen hebben betrekking op trillingen die uitsluitend via de ondergrond en de funderingen het gebouw bereiken.

Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs, etc.) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden voor maximaal optredende trillingsniveaus en gemiddelde trillingniveaus.

Voor schade aan gebouwen zijn grenswaarden opgenomen. Overschrijding van deze waarden wordt beoordeeld als een onacceptabele kans op schade. Daarmee is niet gezegd dat er ook schade optreedt. Evenmin is gegarandeerd dat er geen schade op zal treden wanneer de metingen onder de grenswaarden blijven.

Overschrijding van de streefwaarden leidt tot een reële kans op hinder. Hoewel de waarden internationaal gezien redelijk streng zijn, zullen er nog steeds mensen zijn die trillingen onder de streefwaarden als hinderlijk ervaren.

Om (mogelijke) trillingen ten gevolge van de betonnen busbaan aan de (oostzijde van de) Hondsrugweg inzichtelijk te maken zijn trillingsmetingen uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Bij de toetsing van de op de gevel van de woning geregistreerde meetwaarden aan de in de richtlijn SBR-A gehanteerde grenswaarden voor gebouwschade blijkt dat deze grenswaarden niet worden overschreden. Er kan worden geconcludeerd dat de kans op schade aan de draagconstructie van de woning als gevolg van trillingen door wegverkeersbewegingen kan worden uitgesloten. Ook zetting van de fundering van de woning als gevolg van wegverkeersbewegingen kan worden uitgesloten.

De door meting op de vloer van de slaap- en woonkamer vastgestelde trillingen zijn lager dan de streefwaarden zoals die zijn opgenomen in de richtlijn SBR-B voor hinder voor personen door trillingen in gebouwen. Hieruit volgt dat de geconstateerde trillingen als gevolg van de wegverkeersbewegingen voldoen aan de volgens de richtlijn gehanteerde streefwaarden.

3.4.6 Lucht

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In het besluit NIBM zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van 'niet in betekenende mate'. Zo is een project waarbij in totaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg worden gebouwd nog aangemerkt als een NIBM-project. Het vastleggen van het bestaande gebruik blijft daarmee ruimschoots onder de drempelnorm. Omdat ook verder geen significante ontwikkelingen rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. De luchtkwaliteit zal derhalve geen belemmering opleveren voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.5 Waterparagraaf

3.5.1 Nationaal bestuursakkoord Water

In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten tussen het Rijk, de provincies, de Unie van Waterschappen, het interprovinciaal overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Met dit akkoord hebben de overheden vastgelegd op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdpad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken.

In 2007 is het NBW geactualiseerd. Nieuwe klimaatscenario's, stedelijke wateropgaven, ruimtelijke doorvertaling, financiering en uitvoering vragen nadere afspraken. Bovendien is het accent in de loop van de jaren verschoven van planvorming naar uitvoering.

Het vertrekpunt voor het NBW-actueel is dat als Nederland leeft met water, het water ook meer ruimte moet krijgen. Nederland zal dus moeten investeren in de waterhuishouding. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten worden ingezet om de wateropgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe de partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.

Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen.

Specifiek betekent dat voor regionale watersystemen dat in 2015 de wateroverlast uit oppervlaktewater door de waterschappen is aangepakt met een adequaat maatregelenpakket, uitgaande van het principe vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast is voor de waterkwaliteit het NBW-doel om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde te hebben en daarna op orde te houden.

3.5.2 Lokaal bestuursakkoord Water

De uitgangspunten van het Nationaal bestuursakkoord Water zijn door het Waterschap Vechtstromen en de gemeente Emmen bekrachtigd in het Lokaal bestuursakkoord Water. In dit akkoord is vastgelegd op welke wijze de wateropgave van het Waterschap Vechtstromen zal worden opgelost en worden verdeeld over de gemeenten.

De wateropgave voor het Waterschap Vechtstromen is bepaald op 12.000.000 m3 water. Ongeveer 1.000.000 m3 van deze opgave is de stedelijke wateropgave, voor het overige deel moeten bergingsmogelijkheden worden gevonden in het landelijk gebied. Er is gekozen om de waterberging in het landelijk gebied op vier manieren vorm te geven:

  • Vasthouden in sloten en kanalen; door het verbreden en minder diep maken van sloten wordt water minder snel afgevoerd.
  • Vasthouden in lagergelegen gebieden; doordat deze gebieden van nature natter zijn, lenen deze gebieden zich beter voor natuur dan landbouw. Dergelijke gebieden kunnen worden ingezet om water vast te houden.
  • Vasthouden in beekdalen; de tegenwoordig veelvuldig gekanaliseerde beeklopen krijgen hun natuurlijke, meanderende verloop terug in een bredere bedding, zodat meer water kan worden vastgehouden in het beekdal.
  • Noodberging; omdat het verbeterde watersysteem niet op alle noodsituaties in kan spelen, wordt ruimte gereserveerd voor noodberging, die wordt benut om te hoge waterpeilen te laten zakken.
3.5.3 Waterbeheerplan 2010- 2015

De waterschappen Rijn-Oost (Groot Salland, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Vechtstromen) hebben een deels gelijk Waterbeheerplan opgesteld. De opdracht van de waterschappen in Rijn - Oost is te zorgen voor voldoende schoon water en voor veilig wonen en werken.

Met het oog op het veranderende klimaat is het verder ontwikkelen van de veiligheid in het watersysteem een belangrijke opgave voor de waterschappen. In stedelijke en landelijke gebieden wordt het water steeds meer ruimte gegeven, waarbij zoveel mogelijk kansen worden benut om wateropgaven te combineren met plannen en initiatieven voor landbouw, natuur en recreatie.

Daarbij wordt flexibel omgegaan met de eventuele planning zodat er maximaal maatschappelijk rendement komt. Veel projecten zullen in hoge mate interactief met burgers en maatschappelijke organisaties worden uitgevoerd.

Als onderdeel van het waterbeheerplan is een uitvoeringsparagraaf opgesteld. De nodige maatregelen zullen gefaseerd worden uitgevoerd, waarbij de aan de Kaderrichtlijn Water gerelateerde maatregelen bijzondere aandacht vragen, omdat hieraan een resultaatsverplichting is gekoppeld. Voor het Schoonebeekerdiep betekenen deze maatregelen in ieder geval de aanleg en onderhoud van natuurvriendelijke oevers.

Voor andere maatregelen, bijvoorbeeld in het kader van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) geldt een inspanningsverplichting. Het Schoonebeekerdiep is vanuit de WB21-maatregelen aangemerkt als waterbergingsgebied voor 800.000 m3.

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Schimmerweg 5 is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

3.5.4 Gebiedsspecifieke kenmerken

Bestemmingsplan Emmen, Schimmerweg 5 ligt in het stroomgebied Rijn-Oost en valt onder het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen en in het waterplan van de gemeente Emmen.

Het grondgebruik voor het perceel is aangemerkt als stedelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016016-B701_0009.png"

Figuur 3-5: Grondgebruik omgeving plangebied (bron: provincie Drenthe)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016016-B701_0010.png"

Figuur 3-6: Bodemopbouw omgeving plangebied (bron: provincie Drenthe)

Op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is te zien dat het op circa 24 meter boven NAP ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016016-B701_0011.png"

Figuur 3-7: Hoogtekaart plangebied. (bron: www.ahn.nl)

3.5.5 Waterhuishouding
3.5.5.1 Riolering

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. De bestaande woning is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

3.5.5.2 Waterbeheer, (grond) waterkwantiteit - en kwaliteit

In de Provinciale Omgevingsverordening (POV) van de provincie Drenthe zijn onder andere waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden vastgelegd. Het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied (zie figuur 3-8). Ten aanzien van het grondwaterbeschermingsgebied is een gebiedsaanduiding in het bestemmingsplan opgenomen. Dit omdat de POV voorziet in maatregelen ter bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016016-B701_0012.png"

Figuur 3-8: Ligging plangebied in grondwaterbeschermingsgebied (bron: provincie Drenthe)

Er is geen sprake van toe- of afname van het aantal m2 aan bebouwd oppervlakte en hoeft er geen watercompensatie plaats te vinden.

3.5.6 Wateradvies waterschap

De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.

Het waterschap is op de hoogte gesteld van het bestemmingsplan Emmen, Schimmerweg 5. Het plan is digitaal voorgelegd aan het waterschap. Dit digitale overleg is positief afgerond. Voor een volledige weergave van de watertoets wordt verwezen naar de watertoets die als Bijlage 5 bij dit bestemmingsplan is toegevoegd.

Hoofdstuk 4 Beschrijving ontwikkeling

Het plan voorziet in het (wederom) toekennen van een woonbestemming aan het perceel Schimmerweg 5 te Emmen en het naastgelegen perceel en daarmee de bestaande situatie planologisch vast te leggen. Het bestemmingsplan maakt verder geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016016-B701_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016016-B701_0014.png"

Figuur 4-1 en 4-2: Foto's bestaande woning Schimmerweg 5

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2016016-B701_0015.png"

Figuur 4-3: Plangebied en directe omgeving

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan Emmen, Schimmerweg 5 is in overwegende mate een beheersplan. Het doel van dit bestemmingsplan is het actualiseren van het geldende planologische regime, waarbij het vastleggen van de bestaande situatie het belangrijkste uitgangspunt is. Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.
Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

Het conserverende karakter van het bestemmingsplan brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkelingen niet in het plan worden meegenomen.

5.2 Inventarisatie

De inventarisatie van het plangebied heeft op verschillende manieren plaatsgevonden. Begonnen is met het bekijken en vergelijken van de vigerende bestemmingsplannen met de meest recente topografische ondergrond en luchtfoto. Hierbij is gelet op veranderingen van de topografische ondergrond en luchtfoto ten op zichten van het vigerende bestemmingsplan. Daarna is het gebied ter plaatse geïnventariseerd en opmerkelijke en sterk afwijkende zaken zijn vervolgens nader onderzocht. Op basis van al deze gegevens zijn bestemmingen toegekend en zijn de verbeelding en de regels opgesteld.

5.3 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.4 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.
In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende
gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1.000 m² bedraagt.  
3. Cultuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en
toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare
ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
iv. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Bescherming van waarden
Om bepaalde natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische/ archeologische waarden te beschermen zijn in de volgende regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen: 'Archeologie - Waarde 2' en 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet altijd en overal in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst.
Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij alle omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.4.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.4.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

Artikel 3 Tuin

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Artikel 4 Wonen - Vrijstaand kern

Binnen de bestemming Wonen – Vrijstaand kern wordt de mogelijkheid geboden voor de bouw van woningen en de realisatie van daarbij behorende voorzieningen. Dit laatste is tevens bedoeld om ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen. In het bestemmingsplan mag het aantal woningen niet worden vermeerderd, tenzij dit met een aanduiding op de verbeelding anders word aangegeven.
Voor alle woonvormen geldt dat het hoofdgebouw in het bouwvlak gerealiseerd dient te worden. Als uitgangspunt voor de totale bebouwing op het bouwperceel geldt dat het perceel niet meer dan 50% bebouwd mag worden.

Bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt aan het hoofdgebouw te zijn en mogen in het bouwvlak maar ook op het zij- en achtererf gebouwd worden. Voor het te bouwen m² aan bijbehorende bouwwerken geldt een maximum dat is aangegeven binnen de regels. Voor alle woonvormen geldt dat wonen in bijbehorende bouwwerken niet is toegestaan. Naast bijbehorende bouwwerken kunnen tevens andere bouwwerken zoals bijvoorbeeld een dierenverblijf of een overkapping worden gerealiseerd. Voor deze andere bouwwerken geldt dat overkappingen niet voor de voorgevel mogen worden opgericht.
In de woonbestemming zijn afwijkingen van de bouwregels opgenomen om het bestemmingsplan flexibeler te maken. Naast algemene afwijkingen (o.a. vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, bouwen van bijbehorende bouwwerken in de voorgevel van het hoofdgebouw, bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling) zijn er ook specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Bij vrijstaande woningen geldt dat maximaal 75 m² bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning).

5.4.3 Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.
Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden beperkingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Het plangebied Emmen, Schimmerweg 5 kent één dubbelbestemming.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

Om de archeologische waarden in het plangebied te beschermen is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 op de verbeelding opgenomen.

Voor gronden binnen categorie Waarde - Archeologie 2 geldt dat met de gemeente overleg moet plaatsvinden omdat het uitgangspunt bij terreinen met een archeologische waarde is om deze in de bodem te behouden. Voor Waarde - Archeologie 2 is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 100 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld. Tevens geldt een drainageverbod.

Voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 geldt dat bestemmingen een wijzigingsbevoegdheid kennen, waarin overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro burgemeester en wethouders de dubbelbestemming kunnen laten vervallen of alsnog aan de gronden de dubbelbestemming kunnen toekennen.

5.4.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In artikel 7 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Bij de formulering van de gebruiksbepalingen is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

Aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen zijn de aanduidingen 9.1 Geluidzone - weg en 9.2 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied toegevoegd. Deze aanduidingen werken naast de onderliggende enkelbestemmingen door op de gronden die zijn aangeduid.

De aanduiding Geluidzone - weg in het bestemmingsplan is afkomstig van diverse druk bereden wegen rondom het plangebied. De aanduiding Geluidzone - weg heeft de bedoeling te voorkomen dat er geluidsgevoelige gebouwen of ruimten worden gerealiseerd binnen de geluidzone van een weg, als daardoor een te hoge geluidbelasting optreedt. Indien om een of andere reden een weg niet meer zoneplichtig is, kan deze aanduiding van de verbeelding worden verwijderd middels een hiertoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid. In het bestemmingsplan wordt in beginsel geen uitbreidingen van geluidsgevoelige bestemmingen in de geluidzones mogelijk gemaakt. Voor eventuele realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing en of uitbreidingen van bestaande geluidsgevoelige bebouwing zal vooraf eerst bekeken moeten worden of realisatie of uitbreiding mogelijk is binnen de gestelde geluidswaarden dan wel of het mogelijk is om een hogere grenswaarde geluid vast te stellen. Bij de bepaling van de zones voor het wegverkeerslawaai is aangesloten bij het akoestisch onderzoek dat ten behoeve van het bestemmingsplan is uitgevoerd.

De aanduiding Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied is opgenomen vanwege de ligging van het plangebied in een door de provincie aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. In de provinciale omgevingsverordening zijn maatregelen opgenomen ter bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10% vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30 m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

5.4.5 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 12 Overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 13 Slotregel is de slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Emmen, Schimmerweg 5".

5.5 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.
Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen

6.1.1 Overleg

Aangezien het bestemmingsplan planologisch van ondergeschikt belang is, is afgezien van het overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.1.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan Emmen, Schimmerweg 5, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0114.2016016-B501, heeft vanaf 24 maart 2017 zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens de terinzage legging is geen zienswijze ingediend. Wel hebben drie overlegpartners gereageerd op het plan.De beantwoording van deze reacties is opgenomen in de Nota van beantwoording die als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt  verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1.000 m2 of meer.

Het voorliggende bestemmingsplan Emmen, Schimmerweg 5 betreft een herziening van een bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat de bestaande situatie door de gemeente wordt gerespecteerd. Aan het bestemmingplan zijn behoudens het opstellen van het bestemmingsplan dan ook geen kosten verbonden. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval in z'n geheel gedekt uit het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde gelden voor het actualisering van bestemmingsplannen. Het kostenverhaal is dus anderszins verzekerd, waardoor vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.