direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Erica, Ericasestraat 40
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2014027-B702

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Bij de gemeente Emmen is het verzoek binnengekomen tot het toekennen van een bestemming : ‘Recreatie – Camperplaats’ op het perceel Ericasestraat 40 te Erica. Het perceel kent nu een gedeelte met bestemming ‘Wonen – Vrijstaand’ en een gedeelte met de bestemming: ‘Agrarisch met waarden – Grootschalige Veenontginningen’. Daarnaast kent het gehele plangebied een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’.

Het voornemen van de initiatiefnemer is om een camperplaats te realiseren met in totaal 15 standplaatsen, waarbij de gasten maximaal 2 tot 3 dagen kunnen boeken. Door deze ontwikkeling ontstaat een volwaardige camperstandplaats.

Gezien het feit dat het verzoek in strijd is met het geldende bestemmingsplan, dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden om de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan ‘Erica, Ericasestraat 40’ bevindt zich aan de Ericasestraat in Erica. Het plangebied bevindt zich ten noorden van het dorp Erica en ten oosten van Parc Sandur. Het perceel wordt in het noorden begrensd door de woning van de initiatiefnemer, ten oosten bevinden zich agrarische landerijen, ten zuiden de Verlengde Herendijk en ten westen bevindt zich de Ericasestraat. Het perceel is direct gelegen aan de rotonde waarbij de Ericasestraat en de Verlengde Herendijk elkaar kruisen. Hieronder is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014027-B702_0001.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014027-B702_0002.jpg"

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan ‘Erica, Ericasestraat 40’, vervangt het bestemmingsplan Buitengebied Emmen 2011 (vastgesteld op 30-05-2013) gedeeltelijk.

1.4 Opzet bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld Raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald, de voor het plan relevante worden hieronder genoemd.

Landschap

De landschappelijke onderlegger is het uitgangspunt voor ontwikkeling: de bodemsoort, hoogteligging en grondwaterstromen bepalen of, in welke mate en hoe een ontwikkeling mogelijk (of maakbaar) is of niet. De relatie met de ondergrond wordt aangehaald. Vanuit de schijnbare tegenstelling tussen stad en land kiest Emmen voor het accentueren en uitbouwen van de bestaande en aanwezige karakteristieke waarden. Deze zijn kenmerkend voor de gemeente en bepalen gezamenlijk de ruimtelijke identiteit van de gemeente. Als onderste laag vormt het landschap immers de basis voor de ruimtelijke inrichting van de gemeente. Het is de opgave deze ruimtelijke kwaliteit verder te versterken, met als doel:

  • 1. Een grotere gebruikswaarde (gericht op functionele geschiktheid en samenhang);
  • 2. Een grotere belevingswaarde (gericht op identiteit, herkenbaar en diversiteit);
  • 3. Een hogere toekomstwaarde (gericht op structurerende werking).

Werken – Recreatie/Leisure

Vanuit de recreatie is het beleid gericht op versterking van de sector in de hele gemeente. Gestreefd wordt naar zoveel mogelijk aanbod, omdat dit elkaar versterkt. Hiertoe worden de verschillende ‘bronpunten’ zoveel mogelijk met elkaar verbonden. Bronpunten zijn verblijfsaccommodaties, trekpleisters, attracties, bezienswaardigheden (natuur, cultuurhistorie), hoofdroutes stations en recreatieve parkeerplaatsen. Ook het aantrekkelijker maken van bronpunten en de routes ertussen is een belangrijk aandachtspunt. Bijzondere kansen worden toegedicht aan het parelsnoer dat vanuit het centrum van Emmen in zuidelijke richting loopt. Parels als het Dierenpark, winkelcentrum, Parc Sandur liggen aan een recreatief snoer dat Emmen met haar omgeving (Bargerveen, Schoonebeek) verbindt.

Emmen heeft de doelstelling meer overnachtingen te realiseren. Het huidig aanbod is relatief kleinschalig; wel is er het laatste decennium een aanzienlijke impuls geweest met de realisatie van Parc Sandur en hotel Van der Valk. Met de inzet en inspanningen op het vlak van routes en leisure is een weg ingeslagen waarbij de verblijfsrecreatie niet achterblijven kan. Bijzondere kansen liggen er voor verblijfsrecreatieve initiatieven langs/in de buurt van de vaarroute Erica – Ter Apel.

2.1.2 Ruimtelijke waardenkaart (RWK)

De ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de Gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de in het onderliggende waarden in de kernen ook aanbod. De ruimtelijke waardenkaart biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie en vormt met de beleidsnota "Ruimtelijke Waardenkaart Emmen" de basis of 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer van de Gemeente Emmen. Andere waarden zoals de aardkundige, archeologische, ecologische en hydrologische waarden evenals monumenten worden in dit document beschreven waar zij samenhang vertonen met het cultuurhistorisch gevormde landschap. De ruimtelijke waardenkaart is een interne beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet "opnieuw" vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht."

De ruimtelijke waardenkaart maakt een onderscheid in drie verschillende deelgebieden, namelijk:

  • Het esdorpenlandschap van de zandgronden
  • Het landschap van de grootschalige verveningen
  • Het landschap van de randvervening

Het plangebied waar de camperplaats moet worden gerealiseerd bevindt zich in het landschap van de grootschalige verveningen. Voor dit gebied is de opgave de ontwikkelingspunten zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd en dat alles zodanig dat het landschap ‘zijn verhaal’ kan blijven vertellen. Aangegeven wordt waar het accent zou moeten liggen op behoud, waar op versterking en waar op de ontwikkeling van nieuwe waarden.

Binnen het landschap van het veen wordt ingezet op het behoud van de archeologische waarden en de afleesbaarheid van het landschap.

2.1.3 Toeristisch Recreatief Ontwikkelingsplan (TROP)

De gemeente Emmen heeft het beleid ten aanzien van toerisme en recreatie vastgelegd in het Toeristisch Recreatief Ontwikkelingsplan (TROP). Het TROP 2010 – 2015 is de opvolger van het TROP 2001 – 2010 en geeft het gemeentelijk toeristisch beleid voor de komende vijf jaren weer.

Trends en ontwikkelingen vraagzijde

De aanzienlijke toename van bestedingen aan vrijetijdsactiviteiten van de afgelopen decennia zich enigszins te stabiliseren. Gedurende de periode 2010 – 2015 zal onder invloed van de vergrijzing een relatief grote categorie consumenten ontstaan, die naar verwachting een relatief groot deel van tijd en inkomen zal besteden aan vrijetijdsactiviteiten. Uiteraard heeft de huidige economische situatie effect op de sector toerisme en recreatie, maar in deze sector, die erg afhankelijk is van consumentenwensen en –gedrag, is het erg moeilijk te voorspellen hoe dit zich verder zal ontwikkelen.

Voor de langere termijn zijn de volgende trends en ontwikkelingen relevant:

  • Door een toenemende arbeidsparticipatie en flexibilisering van werk hebben mensen minder vrije tijd te besteden;
  • Er ontstaat een relatief grote categorie consumenten, die door (pre)pensioen relatief veel vrije tijd en daarnaast middelen te besteden heeft;
  • De grenzen van de traditionele toeristische seizoenen vervagen, hetgeen kansen biedt voor spreiding en daarmee het optimaal benutten van beschikbare capaciteit;
  • Aan de invulling van de besteedbare vrije tijd worden hoge kwaliteitseisen gesteld;
  • De keuzemogelijkheden voor de vrijetijdsbesteding nemen sterk toe; grenzen vervagen en doordat vliegen de afgelopen jaren goedkoper én gangbaarder is geworden zijn steeds meer bestemmingen binnen handbereik gekomen;
  • Het gebruik van internet voor het zoeken van informatie, maken van keuzes en boekingen neemt sterk toe;
  • De vraag individualiseert; mensen willen een aanbod dat inspeelt op de eigen specifieke vraag (maatwerk);

Ontwikkelingen in het toeristisch product Emmen

De geschetste situatie stelt hoge eisen aan het toeristisch product én de wijze waarop dat vermarkt wordt. De concurrentie is groot en de consument is veeleisend. Emmen maakt onderdeel uit van de toeristische bestemming Drenthe. Mensen kiezen voor de bestemming Drenthe en oriënteren zich binnen deze bestemming verder. Emmen heeft een aantal attracties en voorzieningen in huis, die het nodige publiek trekken. De grotere verblijfsaccommodaties hebben hun eigen marketing kanalen en het Dierenpark Emmen is een (inter)nationale publiekstrekker. Een andere potentiële publiekstrekker is de Vaarverbinding Erica – Ter Apel als verbindende schakel tussen het Nederlandse en Duitse toervaartnetwerk.

Door het gereed komen van de snelweg A37 is de internationale bereikbaarheid van Emmen voor het wegverkeer sterk verbeterd. Met de aanleg van de Vaarverbinding Erica – Ter Apel wordt Emmen een goed bereikbare bestemming via het water. Beide ontwikkelingen brengen nieuwe interessante doelgroepen met zich mee.

Ambitie

De gemeente Emmen zet sterk in op het ontwikkelen van de economische potentie van de sector toerisme en recreatie. Deze grootschalige ontwikkelingen bieden kansen voor het versterken van het totale toeristisch product Emmen. De ambitie is vertaald in een drietal doelstellingen:

  • 1. Een toename van het aantal arbeidsplaatsen in de sector toerisme en recreatie van 3-5% per jaar gedurende de planperiode (peiljaar 2009);
  • 2. Een toename van het aantal overnachtingen van 2-4% per jaar gedurende de planperiode (peiljaar 2009);
  • 3. Een toename van het aantal dagtochten van 2-4% per jaar gedurende de planperiode (peiljaar 2009).

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014

Op 2 juli 2014 is de Actualisatie omgevingsvisie Drenthe 2014 vastgesteld. De omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen, te weten:

  • De provinciale structuurvisie op grond van de Wro;
  • Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna.

De missie uit de Omgevingsvisie luidt: ‘Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is’.

De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Hieronder volgen de relevante delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief.

De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik.

Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Verdichting gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer.

Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.

Voor het inpassen van ruimtevragende functies stelt de provincie voor de SER-ladder als denkmodel te hanteren. Deze methode, geïntroduceerd door de SER, helpt een goede afweging te maken bij het inpassen van ruimtebehoefte voor wonen, bedrijvigheid en infrastructuur. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaar vervoervoorzieningen. Met bundeling en intensivering van verstedelijking ontstaat voldoende massa voor hoogwaardige voorzieningen. De verzorgingsfunctie van stedelijke centra wordt daardoor versterkt en er ontstaan kansen voor het verbeteren van de bereikbaarheid met openbaar vervoer.

De vrijetijdssector vervult een belangrijke economische functie voor Drenthe. Nu al komt ongeveer 1 op de 10 banen in Drenthe voort uit de toeristisch-recreatieve bestedingen. In 2012 hebben Nederlanders 1,8 miljoen toeristische vakanties in Drenthe doorgebracht; een stijging van 30% binnenlandse vakanties ten opzichte van 2003. Gelet op het economisch belang van de vrijetijdssector voor Drenthe willen we deze economische kansen optimaal benutten. Drenthe moet hiervoor in haar diversiteit een totaalproduct aanbieden dat onderscheidend en van hoogwaardig niveau is. Dit is mede afhankelijk van investeringen van andere partijen. Het is een gezamenlijk belang en het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en de huidige toeristisch-recreatieve infrastructuur kwalitatief te verbeteren en te vernieuwen.

In dat toeristische totaalproduct Drenthe moet geïnvesteerd worden. Het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en de huidige toeristisch-recreatieve infrastructuur moet kwalitatief verbeterd en vernieuwd worden. De focus moet komen te liggen op de diversiteit en de kwaliteit van het toeristische product. Niet méér van hetzelfde, maar juist het creëren van toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande toeristische product is het doel.

De kwaliteit van de verblijfsaccommodaties in Drenthe staan onder druk. Wij willen de bestaande bedrijven in samenhang met de omgeving versterken en vernieuwen. Daarbij zoeken wij naar alternatieve instrumenten (bijvoorbeeld uitfaseren) om vitalisering van verblijfsrecreatie te stimuleren. Dat geeft een kwaliteitsimpuls en biedt mogelijk oplossingen voor bedrijven zonder toekomstperspectief. Bij nieuwvestiging moet de systematiek van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking worden toegepast. Dit betekent dat eerst moet worden gekeken naar de mogelijkheden van de bestaande verblijfsrecreatie, voordat nieuwe ontwikkelingen in beeld komen. De aanpak van het project ‘Natuurlijke recreatie Drenthe’ moet daarnaast wel worden doorgezet.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

Gedeputeerde Staten hebben op 9 november 2010 het ontwerp verordening ruimtelijk omgevingsbeleid vastgesteld. ten aanzien van verblijfsrecreatie bepaalt het het volgende:

  • Een ruimtelijk plan voorziet niet in nieuwe verblijfsrecreatie voor zover gelegen binnen de begrenzing van de Kaart Concretisering Ecologische Hoofdstructuur of in gebied dat op de bij de Omgevingsvisie behorende ‘kaart 5 Landbouw’ als robuuste landbouw is aangeduid.
  • Een ruimtelijk plan kent geen gebruiksbepalingen die permanente bewoning van recreatieverblijven toestaan.
2.2.3 Kernkwaliteitenanalyse

Daarnaast is beoordeeld of er sprake is van provinciale kernkwaliteiten waarmee rekening gehouden dient te worden. Daartoe is gebruik gemaakt van de bij de omgevingsvisie en –verordening behorende kaartenviewer.

Kernkwaliteit Aardkundige Waarden

Er is sprake van een kernkwaliteit Aardkundige waarden, zoals hierna zichtbaar is gemaakt. Specifiek geldt dat er sprake is van ‘Aardkundige waarden – hoog-beschermen’. Op de kaart hierna is dit zichtbaar gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014027-B702_0003.jpg"

Wat betekent deze kernkwaliteit?

Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog gewaardeerd wordt. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Het provinciaal aardkundig erfgoed is de enige informatiebron over de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van Drenthe. Net als archeologische waarden zijn aardkundige waarden voor het merendeel onzichtbaar, onvervangbaar en niet te compenseren. Ze zijn per definitie kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Maar wat zijn precies aardkundige waarden? De provincie omschrijft aardkundige waarden als volgt:

een ver verleden. Dit wordt daarom ook wel aardkundig erfgoed of aardkundige waarden genoemd"

De provincie wil aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren.

Voor aardkundige waarden onderscheidt de provincie drie beschermingsniveaus die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De twee hoogste beschermingsniveaus (beschermen en eisen stellen) zijn van provinciaal belang en aangegeven op kaart 2D van de Omgevingsvisie. In het plangebied is er sprake van het hoogste niveau (beschermen), hierdoor is voor dit gedeelte sprake van een direct doorwerkend provinciaal belang.

Voor dit gebied staat de provincie alleen ontwikkelingen toe als de aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de aardkundige waarden vormt het vertrekpunt in het planvormingsproces.

Kernkwaliteit Landschap

Er is op het plangebied sprake van een kernkwaliteit landschap, te weten het landschapstype ‘Landschap van de Veenkoloniën’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014027-B702_0004.jpg"

Wat betekent deze kernkwaliteit?

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan het aantrekkelijke milieu om te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.

De provinciale ambitie is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap. Van provinciaal belang is het behouden van landschapskenmerken en de onderlinge samenhang en het versterken van de verschillende landschapstypen.

De doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn:

  • Het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
  • Het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen:
    • 1. In het landschap van de Veenkoloniën: de wijkenstructuur en de openheid.

Voor het landschap van de Veenkoloniën is het provinciale belang gericht op de samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen. Het beleid van de provincie is daarom gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken.

Kernkwaliteit Cultuurhistorie

Er is sprake van een kernkwaliteit Cultuurhistorie, specifieker aangeduid met ‘respecteren’. Hierna is dit zichtbaar gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014027-B702_0005.jpg"

Wat betekent deze kernkwaliteit?

Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Twee doelstellingen staan hierin centraal. Ten eerste wil de provincie dat de cultuurhistorie herkenbaar gehouden blijft. Wat de provincie tot de cultuurhistorie rekent is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (onderdeel van de Kernkwaliteitenkaart). Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken. Zij doen dat door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van de provinciale partners.

Het veilig stellen van cultuurhistorische waarden en het tegelijkertijd bieden van ruimte voor ontwikkelingen vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie maakt onderscheid tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden verbinden en eisen stellen. De sturingsniveaus zijn gebiedsgericht toegepast en weergegeven in de beleidskaart in het Cultuurhistorisch Kompas.

  • 1. Respecteren: de provincie richt zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. De initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. De provincie beoordeeld de plannen en initiatieven daarop;
  • 2. Voorwaarden verbinden: de provincie stelt de cultuurhistorische samenhang als randvoorwaarde. De initiatiefnemers hebben daarmee de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken op welke wijze ze de cultuurhistorische samenhang als een van de (ruimtelijke) onderleggers voor nieuwe plannen benutten. De provincie is beschikbaar voor (het regelen van) begeleiding van het planvormingsproces, waarbij de kansen vanuit de cultuurhistorische samenhang uitgangspunt zijn;
  • 3. Eisen stellen: de provincie stuurt de ontwikkelingen in de (vanuit de cultuurhistorie bezien) gewenste richting. Van de initiatiefnemer verwachten zij dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen op deze samenhang voort. Vanaf het begin bedingt de provincie een plek in het planvormingsproces.

In het plangebied is sprake van het laagste sturingsniveau, namelijk respecteren. Hierdoor is er geen sprake van een direct doorwerkend provinciaal belang.

Kernkwaliteit Archeologie

Er is sprake van een kernkwaliteit Archeologie, specifieker aangeduid met ‘Generiek: behoudens-waardige vindplaatsen kunnen niet ongezien verdwijnen’. Hierna is dit zichtbaar gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014027-B702_0006.jpg"

Bij het beschermingsniveau generiek, zoals die geldt in het plangebied, is het uitgangspunt dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op archeologie voor het plangebied aan de Ericasestraat 40 te Erica.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ruimtelijk - Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en 13 maart 2012 vastgesteld. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De structuurvisie bepaalt de ambities van Nederland in 2040. Deze hebben betrekking op de concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid van/in Nederland. Deze ambities zijn vertaald in slechts 13 verschillende nationale belangen.

Deze nationale belangen en doelen hebben echter een dusdanig hoog abstractieniveau dat deze niet van toepassing zijn op voorliggend initiatief. De structuurvisie is niet van belang voor de realisatie van de camperplaats.

2.4 Conclusie

De conclusie van de in dit bestemmingsplan ‘Erica, Ericasestraat 40’ beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat het in overeenstemming is met de ‘Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef’ en ‘Het Toeristisch Recreatief Ontwikkelingsplan (TROP)’ en daarmee voldoet het plan aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie en monumenten

3.1.1 Algemeen

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.

3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied
3.1.2.1 Archeologische verwachtingswaarde

Op 31 mei 2013 heeft de gemeente Emmen eigen archeologiebeleid vastgesteld. Op basis van de archeologische beleidskaart is het volgende van toepassing ten aanzien van het perceel aan de Ericasestraat. Er is sprake van een ‘Waarde – 4’ gebied. Bij Waarde – 4 gebieden is de onderzoeksnorm vastgelegd bij ingrepen die groter of gelijk zijn aan 1000 m2 én dieper dan 0,40 meter.

Daarnaast geldt op basis van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Emmen 2011’ (vastgesteld op 30-05-2013) voor het plangebied ook een archeologische dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4". Dit betekent dat indien er sprake is van een ruimtelijke ingreep die gezamenlijk groter is dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm er nader onderzoek naar archeologie dient plaats te vinden.

3.1.3 Conclusie

In het kader van dit plan is geen sprake van een dergelijke bodemverstoring. Er is alleen sprake van kleine ingrepen ten behoeve van nutsvoorzieningen. Er is dus geen aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Wel blijft de meldingsplicht conform artikel 53 van de Monumentenwet van kracht. Dit houdt in dat mochten er tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden gevonden, de initiatiefnemer dit onmiddellijk dient te melden bij de gemeentelijke archeoloog, mevrouw C. Verschoor (tel. 140591 of mail )

3.2 Ecologie

Van belang is om na te gaan of er vanuit de wetgeving aangaande flora- en fauna waardevolle natuur- en beschermingsgebieden zijn gelegen (gebiedsbescherming) en of soorten bedreigd kunnen worden (soortenbescherming).

Gebiedsbescherming

De locatie Ericasestraat 40 bevindt zich niet in een waardevol natuurgebied, zodat er geen onderzoek hoeft worden uitgevoerd naar het aspect ‘gebiedsbescherming’.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet is gemaakt om planten- en diersoorten die vrij in het wild leven te beschermen. Ongeveer 500 van de 36.000 soorten die in Nederland voorkomen vallen onder de bescherming van deze wet. Om deze kwetsbare soorten te beschermen bevat de Flora- en faunawet een aantal verbodsbepalingen. Onder bepaalde voorwaarden mogen de activiteiten wel doorgaan.

Het is verboden:

  • 1. Beschermde inheemse plantensoorten te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enig andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen;
  • 2. Beschermde inheemse diersoorten te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen opzettelijk te verontrusten;
  • 3. Van beschermde inheemse diersoorten de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren, de eieren te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen

Van belang is om na te gaan in hoeverre er sprake is of kan zijn van één of meerdere van de bovengenoemde ‘verboden activiteiten’. Er is geen sprake van bouwactiviteiten. Ook worden er geen bomen gekapt, gebouwen gesloopt of onverhard terrein verhard. Om deze redenen hoeft niet te worden vastgesteld of de ontwikkeling van invloed is op plaatselijk aanwezige natuurwaarden.

3.3 Fysieke veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in oktober 2004 van kracht werd, verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het Bevi.

Voor het vaststellen van het besluit dient het bestuur van de Veiligheidsregio Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het Bevi dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi) Hierin zijn onder andere de LPG-afstanden (Plaatsgebonden Risicocontouren) opgenomen.

Naast het Bevi is er ook de "Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen, 2006", de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De nota en de circulaire zullen op den duur vervangen worden door de Wet Basisnet met haar diverse besluiten en regelingen. De Nota geeft de beleidsuitgangspunten weer voor het op te stellen Besluit externe veiligheid transportroutes welke wettelijk verankerd is om veiligheidszones om weg, vaarwegen en spoor uit te zetten. De nota sluit aan op het Bevi waarin het beleid over de afweging van de veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving uiteengezet wordt.

De Wet basisnet, het Bevt, de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, de Regeling basisnet en de Beleidsregel voor de beoordeling van externe veiligheid bij tracébesluiten treden gelijktijdig – naar verwachting op 1 juli 2014 – in werking.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt o.a. welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Van belang bij Buisleidingen is ook de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten, WION, ook wel 'Grondroerdersregeling' (afspraken over graven), die per 1 juli 2010 officieel in werking is getreden. Alle gegevens over hogedrukaardgasleidingen binnen de gemeente kunnen op de provinciale risicokaart worden gevonden.

VROM heeft de Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen gepubliceerd, waarin praktische informatie en voorbeelden staan hoe buisleidingen in bestemmingsplannen opgenomen kunnen worden. Het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen dient als handleiding voor teksten in nieuwe bestemmingsplannen.

Naast het feit dat vanuit de Rijksoverheid risiconormen zijn gesteld, laat de wet- en regelgeving ook ruimte aan de gemeenten over om een eigen veiligheidsvisie te formuleren. In specifieke zin heeft de gemeente de vrijheid en verplichting om binnen kaders voor de bescherming van groepen burgers een eigen visie op te stellen. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt. In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten.

Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Vanuit de brandweer en RUD is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van (de gebouwen in) het plangebied van het bestemmingsplan ‘Erica, Ericasestraat 40. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

3.3.1 Fysieke veiligheidssituatie
3.3.2 Bevi-inrichtingen binnen het plangebied

Het plangebied is geïnventariseerd op de zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Hieruit blijkt dat in het plangebied geen Bevi-bedrijven gelegen zijn. Op de kaart hierna is dit visueel verduidelijkt. Het plangebied bevindt zich bij de oranje ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014027-B702_0007.jpg"

3.3.3 Bevi-inrichtingen buiten het plangebied

Het Besluit richt zich primair op inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. In artikel 2, lid 1 van het Bevi staan de inrichtingen genoemd waarop het besluit van toepassing is. Deze inrichtingen brengen risico’s met zich mee voor de omgeving aanwezig risicogevoelige objecten. Een terrein bestemd voor recreatie is geen risicoveroorzakende inrichting. Echter, een terrein bestemd voor recreatieve doeleinden wordt op basis van het Bevi wel aangemerkt als ‘beperkt kwetsbare object’, voor zover zij niet bestemd zijn voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen. Uitgaande van maximaal 15 campers gelijktijdig op het terrein en dat er zich gemiddeld 2 personen per camper bevinden zullen er op het terrein nooit meer dan 50 personen gelijktijdig zijn en dus is er sprake van een beperkt kwetsbaar object.

Bij beperkt kwetsbare objecten dient er beoordeelt te worden of zich in de nabijheid van het perceel inrichtingen of transportleidingen bevinden die van invloed zijn of kunnen zijn op het ruimtelijk initiatief. Daartoe eerst onderstaande foto met een weergave van de aanwezige voor het Bevi relevante risicobronnen. Het bestemmingsplan is relevant voor het aspect externe veiligheid in verband met de ligging van vier hoge druk aardgasleidingen. De vier aardgasleidingen liggen ten zuiden van de planlocatie.

Op een afstand van circa 125 tot 135 meter van de beoogde realisatie van de camperplaats bevinden zich 4 verschillende hogedruk-buisleidingen. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van hogedruk aardgasleidingen ligt, moet op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) aan het plaatsgebonden risico worden getoetst en moet het groepsrisico worden berekend. Dit onderzoek is uitgevoered door de RUD Drenthe. De bijbehorende ‘Notitie verantwoording groepsrisico Erica, Ericasestraat 40’ is als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder volgen, integraal overgenomen, de resultaten van het uitgevoerde onderzoek.

Plaatsgebonden risico

De buisleidingen van de NAM hebben direct ter hoogte van het plangebied geen plaatsgebonden risico 10-6 contour. De grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar worden daardoor dus niet overschreden. Het plaatsgebonden risico 10-6 staat het vaststellen van dit bestemmingsplan met betrekking tot de buisleidingen niet in de weg.

Groepsrisico

Binnen het invloedsgebied van de maatgevende buisleiding moet het groepsrisico worden verantwoord. Het invloedsgebied bedraagt circa 400 meter vanaf de buisleiding. Het plangebied ligt geheel binnen het invloedsgebied. Binnen het invloedsgebied bevindt zich tevens de 100% letaliteitszone. Deze zone bedraagt circa 170 meter vanaf de buisleiding. De planlocatie ligt gedeeltelijk binnen deze zone.

Ten opzichte van de huidige situatie neemt het groepsrisico vanwege de ontwikkeling van een camperplaats met 15 standplaatsen nauwelijks toe. Het gaat slechts om een toename van circa 2 slachtoffers. De hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wijzigt vrijwel niet. De hoogte van het groepsrisico levert voor het vaststellen van het bestemmingsplan geen belemmeringen op.

Verantwoording groepsrisico door gemeente

Er is een verantwoording van het groepsrisico door de gemeente opgesteld. In de "Notitie verantwoording groepsrisico bestemmingsplan Erica, Ericasestraat 40" wordt geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbare situatie, ondanks het feit dat het kampeerterrein binnen de 100% letaliteitszone van de buisleiding ligt.

3.3.4 Route gevaarlijke stoffen

Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van de rijksweg A37 die onderdeel is van de routering voor het transport van gevaarlijke stoffen. Gezien de relatief geringe hoeveelheid gevaarlijke stof die op deze route is getransporteerd ligt de PR 10-6 contour op de wegas. Het invloedgebied ligt op een afstand van 164 m aan de weerszijde van de weg, gemeten vanaf de wegas. Het plangebied ligt met een afstand tot de as van de A37 van circa 509 meter buiten dit invloedgebied. De in 2007 vastgestelde routering gevaarlijke stoffen heeft daarom geen invloed op het plangebied en hoeft daardoor niet in de risicoanalyse mee te worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014027-B702_0008.jpg"

3.3.5 Hoogspanningsleidingen

Er bevinden zich geen hoogspanningsmasten in de nabijheid van het plangebied.

3.3.6 Conclusie

Ter plaatse van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen met een risicocontour waartoe een nadere verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden. Een nader onderzoek of berekening naar het groepsrisico is dan ook niet nodig.

3.4 Milieu

In deze paragraaf worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines.

3.4.1 Vormvrije M.E.R.-beoordeling

In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 10 (Recreatieve en toeristische voorzieningen) staat genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van:

  • a. skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen;
  • b. jachthavens;
  • c. vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen,
  • d. permanente kampeer- en caravanterreinen, of themaparken;

indien: het aantal bezoekers 250.000 per jaar of meer is, de oppervlakte 25 ha of meer bedraagt of meer dan 100 ligplaatsen biedt, of een oppervlakte heeft van meer dan 10 ha in gevoelig gebied.

Aan géén van bovengenoemde ‘gevallen’ wordt voldaan bij voorliggend bestemmingsplan. Qua aard, omvang en ligging is het bouwplan dus niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.

Echter, op 1 april 2011 heeft een wijziging van het Besluit m.e.r. plaatsgevonden. Daardoor is nu een beoordeling van een activiteit zoals die voorkomt op lijst D noodzakelijk, zelfs al is de omvang van de activiteit ver onder de drempelwaarde gelegen.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

In bijlage III van de EU-richtlijn m.e.r staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. In voorliggende casus is gekeken naar deze Europese criteria.

Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk 3 – Onderzoeken – is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving verder geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Gezien de aard van de ingrepen zijn verder geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan verder kan worden afgezien van het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling.

3.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt het inpassen van nieuwe functies in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezig functies. Binnen het plangebied is er sprake van een nieuw te realiseren camperplaats.

3.4.2.1 Algemeen

De (indicatieve) lijst "Bedrijven en Milieuzonering 2009", uitgegeven door de Vereniging

van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn. Het is aan te bevelen deze afwijkingen te benoemen en te motiveren.

3.4.2.2 Doorwerking naar het plan

In de VNG-reeks Bedrijven en Milieuzonering zijn kampeercentra als volgt ingeschaald: ‘Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)’. Deze categorie kent de volgende normafstanden op basis van stof, geur, geluid en gevaar ten opzichte van woningen van derden, uitgaande van een gemengd gebied. De afstanden zijn 10 meter (stof), 0 meter (geur), 30 meter (geluid) en 10 meter (gevaar).

Het aspect geluid wordt reeds verwoord en toegelicht in paragraaf 3.4.4 Blijft over stof en gevaar, geur is gesteld op 0 meter en dus niet van toepassing. Ook voor wat betreft de overblijvende aspecten stof en gevaar kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de gestelde normafstanden en er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen aanwezig zijn vanuit de camperplaats op woningen van derden (afstand ongeveer 30 meter). Een uitgebreide beschrijving over het plangebied aangaande milieuhinder (en bijbehorende begrippen als gemengd gebied) bevindt zich in paragraaf 3.4.4 over geluid.

3.4.3 Bodem

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen.

Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen. Het wettelijk kader voor bodemsanering is gelegen in de Wet Bodembescherming (Wbb). Een saneringsplan behoeft instemming van het bevoegd gezag Wbb (Gemeente Emmen).

Binnen de gemeente Emmen wordt op vele manieren grond hergebruikt en toegepast. Al het hergebruik en toepassen van grond dient te worden gemeld bij de gemeente Emmen volgens het Besluit Bodemkwaliteit. In de bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan van de gemeente Emmen wordt geregeld onder welke voorwaarden grond die vrijkomt elders kan worden toegepast. In 2012 heeft de gemeente Emmen de bodemkwaliteitsplan en het bodembeheerplan herzien en samengebracht in de Nota Bodembeheer.

3.4.3.1 Geschiktheid bodem voor toe te kennen functies

De gegevens van alle bodemonderzoeken die bekend zijn bij de gemeente Emmen zijn opgenomen in het bodeminformatiesysteem van de gemeente Emmen. Omdat met enige regelmaat nieuwe onderzoeken worden uitgevoerd en verontreinigde percelen/locaties worden gesaneerd, verandert het beeld van de bodemkwaliteit voortdurend.

Bij een bestemmingsplan waarbij tevens sprake is van ontwikkeling of waar nieuwe functies aan terreinen worden toegekend moet worden vastgesteld of de kwaliteit van de bodem een belemmering vormt voor de nieuwe functie. Standaard wordt het bodeminformatiesysteem geraadpleegd. Hierin zijn naast de eerder genoemde gegevens over bodemkwaliteit ook gegevens opgenomen over voormalige (bedrijfs)activiteiten die tot bodemverontreiniging hebben kunnen leiden. Als de resultaten uit het bodeminformatiesysteem hier aanleiding toe geven, zal een aanvullend vooronderzoek conform de NEN 5725 noodzakelijk zijn. Als hieruit blijkt dat er sprake is van een verdachte locatie zal een verkennend onderzoek conform NEN 5740 moeten plaatsvinden.

Als uit onderzoek blijkt dat er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging zullen eventueel noodzakelijke saneringsmaatregelen in het kader van de Wet Bodembescherming moeten plaatsvinden. Bij een bestemmingswijziging naar zogenaamde gevoelige functies (bijvoorbeeld van bedrijfsbestemming naar wonen) houdt de gemeente Emmen rekening met de uitgangspunten van het bodembeheerplan (indeling in kwaliteitsklassen "wonen" en "overig"). Daar waar de bodemkwaliteit niet voldoet aan de nieuwe bestemming, zal moeten worden bekeken of maatregelen noodzakelijk zijn. Dit is maatwerk.

3.4.3.2 Betekenis bodemkwaliteit voor bestemmingsplan Ericasestraat 40, Erica

Het voornemen van de initiatiefnemer is om een camperplaats te realiseren aan de Ericasestraat 40 te Erica. Er is sprake van een bestemmingswijzing naar een zogenaamde ‘niet gevoelige functie’ hierdoor hoeft er geen rekening worden gehouden met de uitgangspunten van het bodembeheerplan.

Voor dit plan is het bodeminformatiesysteem van de gemeente Emmen geraadpleegd. Dit systeem is verwerkt in het bodemloket. Hieronder een weergave van het bodemloket voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014027-B702_0009.jpg"

Op basis van deze gegevens blijkt dat het plangebied op voorhand een onverdachte locatie is. Hierdoor is er geen bodemonderzoek nodig in het kader van de bestemmingsplanwijziging.

3.4.4 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

3.4.4.1 Wegverkeerslawaai

Een camperplaats betreft geen geluidsgevoelig object op basis van de Wet geluidhinder, zodat een beoordeling naar wegverkeerslawaai niet aan de orde is.

3.4.4.2 Geluidhinder vanuit camperplaats naar omgeving

De camperplaats zelf betreft geen milieugevoelige functie die beschermt dient te worden tegen milieuhinder vanuit omliggende bedrijven of instellingen. De functie zelf kan wel milieuhinder veroorzaken voor milieugevoelige functies (woningen) in de directe omgeving. De invloed van de betreffende camperplaats op milieugevoelige functies dient dan ook getoetst te worden. Hiervoor is gebruik gemaakt van de (indicatieve) lijst ‘Bedrijven en Milieuzonering’, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, 2009.

De omgeving van het perceel aan de Ericasestraat kenmerkt zich door woningen, verschillende grondgebonden agrarische bedrijven en het recreatiepark Parc Sandur. Daarnaast is de ligging van het perceel aan de Ericasestraat. Er kan dus gemotiveerd worden gesteld dat er bij het plangebied in zekere zin sprake is van een gemengd gebied.

Wat is gemengd gebied

Een gemengd gebied is een gebied met een sterke tot matige functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.

Op basis van de VNG-lijst valt de camperplaats onder de categorie ‘Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)’. Deze categorie kent normafstanden voor het aspect geur 30 meter en voor het aspect geluid 50 meter. Deze normafstanden gelden echter voor de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en/of ‘rustig buitengebied’. Bij het plangebied aan de Ericasestraat is echter sprake van gemengd gebied, waardoor de normafstanden gemotiveerd mogen worden teruggebracht tot respectievelijk 10 en 30 meter. Het plan van de initiatiefnemer is om een camperplaats te realiseren met slechts 15 standplaatsen, waardoor dit plan veel kleinschaliger is en hierdoor niet te vergelijken is met een kampeerterrein of vakantiecentrum met keuken zoals bedoeld in de VNG-Reeks. De normafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Door de kleinschaligheid (in vergelijking met een vakantiecentrum) van het plan kunnen de normafstanden van 10 en 30 meter gemotiveerd nog verder worden teruggebracht naar 0 en 10 meter.

De afstand van de perceelsgrens van de camperplaats tot de dichtstbijzijnde woning van derden bedraagt 26 meter. Dit is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014027-B702_0010.jpg"

Vanwege deze afstand is een akoestische beoordeling opgesteld door Kraaij Akoestisch Adviesbureau. Het gehele advies is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hierna volgt een integrale overname van de conclusies van het akoestisch advies.

Rekenresultaten & Conclusie

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege het rijden met campers over de camperplaats wordt berekend door het bronvermogen te corrigeren voor de overdrachtsverzwakking en de bedrijfsduur. Voor de dagperiode is het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT = 95-44-17 = 34 dB(A). In de avondperiode bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau 95-44-21 = 30 dB(A). Hiermee wordt (ruimschoots) voldaan aan de richtwaarde uit de VNG-brochure.

Het maximaal geluidniveau vanwege het optrekken van campers bij de inrit bedraagt 100-39 = 61 dB(A). Hiermee wordt eveneens voldaan aan de richtlijnen uit de VNG-brochure.

Akoestisch gezien is er geen belemmering voor de realisatie van de camperplaatsen.

3.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
3.4.5.1 Luchtkwaliteit plangebied

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Projecten die ‘niet in betekende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm.

Met de inwerkingtreding van de NSL op 1 augustus 2009 geldt de volgende bovengrens om als NIBM-project te worden aangemerkt: de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg. Het bouwplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 15 camperstandplaatsen en is daarmee qua omvang en verkeersaantrekkende werking kleinschaliger dan de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg.

Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

3.5 Waterparagraaf

3.5.1 Algemeen

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats. De tekst in deze paragraaf is een uittreksel van de watertoets zoals deze is verzonden naar het waterschap. Voor een volledige weergave van de watertoets wordt verwezen naar de watertoets die als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

3.5.2 Ligging plangebied

Het plangebied valt onder het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Watersysteemplan en in het waterplan van de gemeente Emmen. Het gebied wordt ingericht als camperplaats met 15 standplaatsen.

3.5.3 Waterhuishouding

Er is in de huidige situatie geen bestaand verhard oppervlakte (gebouwen en verharding) aanwezig. Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het plan ongeveer toe met circa 200m2 . Deze verharding wordt gerealiseerd door de aanleg van een pad (gras stenen).

3.5.4 Afvoer van water
3.5.4.1 Hemelwater

Langs het perceel aan de Ericasestraat liggen sloten welke mede zorg dragen voor de afwatering van het hemelwater. Het water zal daarnaast gewoon in de bodem infiltreren. Dit zal ook het geval zijn na de realisatie van de camperplaats.

3.5.4.2 Riolering

De camperplaats zal niet worden aangesloten op het huidige rioolstelsel. Een camper heeft namelijk de beschikking over een vuilwatertank, waarin het vuile water wordt opgeslagen. Op het terrein is reeds een vuilwaterput aanwezig die is aangesloten op het rioolstelsel. De vuilwatertank van een camper kan in deze put worden geleegd.

3.5.5 Wateradvies waterschap

De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.

De bij Waterschap Vechtstromen aangevraagde watertoets (korte procedure) is opgenomen in de bijlage.

Hoofdstuk 4 Huidige situatie

4.1 Ontstaansgeschiedenis

Erica is rond 1863 ontstaan als boekweitkolonie op de hogere zandgronden, en groeide later uit tot een echte veenkolonie toen rond 1863 de Hoogeveense Vaart gereed kwam; het centrum kwam toen aan het kanaal te liggen.

De eerste bewoners waren kanaalgravers die zich na het gereedkomen van de Bladderswijk, wat een verlenging is van het Oranjekanaal (1863), wilden vestigen net ten zuiden van het Oranjekanaal bij Zuidbarge. Deze werden echter verjaagd door de Zuidbarger boeren met de mededeling zich verderop te vestigen. Ze werden verwezen naar de uitlopers van de Hondsrug een paar kilometers zuidelijker. De meesten hielden het voor gezien en gingen terug naar Slagharen. Twee gezinnen bleven echter en vestigden zich op de plaats wat later Erica zou gaan heten. De namen van deze gezinnen: Geert Tien en Anton Lipholt. Zij kwamen uit Duitsland en reisden via Slagharen naar Zuidoost-Drenthe om kanalen te graven. Daarom zijn er ook veel gezinnen nog Rooms-Katholiek (44%). Het zelfde jaar vestigden zich nog drie gezinnen uit Slagharen, dit waren boekweitboeren die zich genoodzaakt zagen om te verhuizen omdat er in de omgeving van Slagharen geen veen meer was om dit gewas op te verbouwen, het waren de gezinnen Geert Veltrop, Frans Fahrweg en Hendrikus Kotterink. Dit waren kinderrijke gezinnen.

Zij noemden hun nieuwe woonplaats naar de plaats waar ze vandaan kwamen "Nieuw-Slagharen", het was echter de burgemeester van Emmen, mr. Lucas Oldenhuis Tonckens, die het dorp definitief de naam Erica gaf, wat de Latijnse naam is voor dopheide.

In 1902 kreeg Erica een verbinding per stoomtram toen de DSM de lijn van Nieuw-Amsterdam naar deze plaats aanlegde. De lijn werd uiteindelijk doorgetrokken naar Ter Apel. In 1947 werd het vervoer per stoomtram beëindigd.

Erica telt tegenwoordig zo'n 4800 inwoners waarvan ± 1200 onder de 18 jaar. Er zijn sportvelden, een uitgebreide sporthal en er is een zwembad welke een stichting is en die geheel door de Ericase bevolking wordt bekostigd.

Werkgelegenheid bestaat vooral uit glastuinbouw en een daaraan verbonden groot bedrijf dat kassen bouwt. De rest werkt in kleinere bedrijven, detailhandel of elders.

4.2 Huidige situatie omgeving

Het plangebied bevindt zich aan de Ericasestraat in Erica. Het plangebied bevindt zich ten noorden van het dorp Erica en ten oosten van het Center Parc Sandur. Het perceel wordt in het noorden begrensd door de woning van de initiatiefnemer, ten oosten bevinden zich agrarische landerijen, ten zuiden woningen aan de Verlengde Herendijk en ten westen bevindt zicht de Ericasestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014027-B702_0011.jpg"

4.3 Huidige situatie terrein

Het plangebied is in zijn huidige situatie de bedrijfswoning en een intensief onderhouden stuk grasland. Het perceel kent nu de bestemmingen: ’Wonen – Vrijstaand’ en ‘Agrarisch met waarden – Grootschalige Veenontginningen’.

4.4 Verkeer

Het perceel is direct gelegen aan de rotonde waarbij de Ericasestraat en de Verlengde Herendijk elkaar kruisen. Hieronder is de ligging van het plangebied weergegeven. De Ericasestraat is de doorgaande weg die de stad Emmen verbindt met het dorp Erica. De Verlengde Herendijk is een weg vanaf het Parc Sandur tot aan Nieuw-Dordrecht.

Hoofdstuk 5 Beschrijving ontwikkeling

5.1 Algemene planbeschrijving

5.1.1 Aanleiding

De initiatiefnemers hebben een aantal jaar geleden het stuk grasland gekocht van de gemeente Emmen. Op dit grasland heeft de initiatiefnemer het voornemen om een camperplaats te realiseren. Het plan is om in totaal 15 standplaatsen te creëren voor campers. Het is de bedoeling dat de gasten op de campersplaats "Achter op Erica" 2 tot 3 dagen kunnen boeken.

Recreatief gezien ligt de locatie uitstekend en biedt de omgeving diverse mogelijkheden. De camperplaats ligt op minder dan 5 minuten van de A37 (de doorgaande weg naar Duitsland). Er zijn daarnaast goede wegverbindingen naar de diverse grote recreatieve activiteiten in de regio. De camperplaats is op steenworp afstand gelegen van Parc Sandur. Ook de vaarverbinding Erica – Ter Apel, de hunebedden, het Veenmuseum, smalspoormuseum, het dierenpark en het centrum van Emmen bevinden zich op relatief korte afstand.

5.1.2 Stedenbouwkundige structuur

Grootte terrein
De camperplaats heeft een oppervlakte van ongeveer 2500 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014027-B702_0012.jpg"

Hoofdstructuur inrichting terrein
Het is de bedoeling van de initiatiefnemer om een kleinschalige camperplaats te realiseren die plaats biedt aan 15 campers.

Voor de inrichting van het terrein is een inrichtingsplan gemaakt door de initiatiefnemer. Dit plan laat zien waar de standplaatsen, het verhard pad (door grasbetontegels) vanaf de Verlengde Herendijk en enkele landschapselementen komen. Dit inrichtingsplan is opgenomen in de Bijlage 1 van de regels. Het camperterrein wordt langs de Verlengde Herendijk voor een deel voorzien van een groensingel van 5 meter breed. Op de verbeelding is deze strook voorzien van een bestemming Groen.

Op het terrein worden enige aansluitpunten voor stroom gerealiseerd en één punt voor schoonwater. De vuilwaterput (voor het legen van de vuilwatertank van de camper) is reeds aanwezig bij de woning van de initiatiefnemer. Tevens wordt een kleinschalig receptiegebouw gerealiseerd van circa 30 m2.

5.1.3 Verkeersstructuur

Ontsluiting
Het terrein wordt bereikbaar via een inrit aan de Verlengde Herendijk. Deze inrit krijgt de beschikking over een slagboom. Daarnaast wordt er een verhard pad (door grasbetontegels) aangelegd om de camperplaats op te rijden of te verlaten.

Parkeren
Er worden in het plan geen extra parkeerplaatsen gerealiseerd. Het plan kent geen extra parkeerbehoefte, aangezien een standplaats kan worden gezien als een parkeerplaats. Een camper is namelijk naast het kampeermiddel ook het vervoersmiddel.

5.1.4 Water

De langs de percelen gelegen sloten blijven gehandhaafd en bieden ruimte voor eventuele pieken van hemelwater.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting op het bestemmingsplan

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan ‘Erica, Ericasestraat 40’ dient rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" van het ministerie van VROM.

Het conserverende karakter van het bestemmingsplan brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkelingen niet in het plan worden meegenomen, tenzij deze concreet voorzienbaar zijn en benodigde onderzoeken al zijn uitgevoerd.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de Basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen over de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

Bouwregels
In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel, die is vastgelegd door middel van de aanduiding 'gevellijn'. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Daarnaast is op de verbeelding per bestemmingsplan de maximale bouw- en/of goothoogte aangegeven. Waar het wenselijk is om het huidige bebouwingsbeeld in stand te houden zijn tevens aanduidingen opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken of de kapvorm van daken.

Flexibiliteit
Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014027-B702_0013.jpg"

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.

Artikel 3 – Groen

Deze bestemming is nadrukkelijk bedoeld voor landschappelijke inpassing van de camperplaats. Via de gebruiksbepaligen van de regels kunnen aanleg en instandhouding van groen zonodig worden afgedwongen

Artikel 4 – Recreatie – Camperstandplaats

Het betreft hier de hoofdfunctie van het gebied. Binnen deze recreatiebestemming is geregeld dat maximaal 15 standplaatsen voor campers zijn toegestaan en de bedrijfswoning.

Artikel 5 – Wonen – Vrijstaand

De bestemming "Wonen - Vrijstaan" heeft betrekking op de bestaande vrijstaande woonhuizen met hun aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Bijbehorende tuinen, erven en terreinen zijn ook onder deze bestemming gebracht. Het bestemmingsplan voorziet niet in de toevoeging van woningen.

Artikel 6 – Waarde – Archeologie 4

Dit artikel heeft betrekking op gebieden met een hoge of middelhoge verwachting volgens de gemeentelijk archeologische beleidskaart. Ten aanzien van bouwwerken ter plaatse van deze gronden geldt een verbod indien de bodem over een oppervlakte van meer dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm wordt geroerd. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het uitvoeren van werkzaamheden indien op basis van een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) wordt aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of deze niet onevenredig worden geschaad. Bij een aanvraag voor een vergunning moet in een vroeg stadium de gemeentelijke archeologisch adviseur geraadpleegd worden. Voor aanlegwerkzaamheden geldt een vergelijkbare regeling. Deze regeling biedt een garantie dat de archeologische waarden niet worden aangetast zonder dat de deskundigen hiervan op de hoogte worden gesteld.

6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerder bouwplan. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In artikel 7 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a. in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10 %. De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

6.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 9 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 10 Slotregel

In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan ‘Erica, Ericasestraat 40’".

6.4 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser en zowel voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden.

Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld voor bestemmingsplannen. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Hierbij maakt de gemeente Emmen gebruik van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, daadwerkelijk wordt aangepakt. Voor wat betreft bestemmingsplannen wordt opgetreden in situaties met een uitstralend effect, een groot risico, of met belangrijke planologische consequenties.

Het gaat hierbij om bijvoorbeeld illegaal bouwen, bouwen buiten het bouwvlak, bouwen of in gebruik hebben van een gebouw in strijd met de bestemming.

De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke betrokkenheid

7.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen

Het college heeft het bestemmingsplan ‘Erica, Ericasestraat 40’ vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

7.1.1 Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is op 12-01-2015 voor overleg verzonden naar de volgende overlegpartners:

  • Provincie Drenthe
  • Dorpsraad Erica
  • Waterschap Vechtstromen
  • Gasunie
  • NAM
  • RUD Drenthe
  • Veiligheidsregio Drenthe / Brandweer Drenthe

Er zijn een aantal inhoudelijke reacties ontvangen. Deze is beantwoord in de Nota van Beantwoording "Erica, Ericasestraat 40". Deze reacties hebben geleid tot enkele aanpassingen van het plan. De Nota van beantwoording, inclusief de ingediende Overlegreacties, is opgenomen in Bijlage 3

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De te verhalen kosten worden limitatief opgesomd in artikelen in de kostensoorten lijst (art. 6.2.4 Bro). Voor het voorliggend bestemmingsplan maakt de gemeente alleen kosten voor het opstellen en begeleiden van het bestemmingsplan. De eventuele noodzakelijke onderzoeken zijn voor rekening van de aanvrager uitgevoerd. Voor het opstellen van een bestemmingsplan brengt te gemeente overeenkomstig de door de raad vastgestelde Legesverordening de werkelijke kosten in rekening. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt door de legesinkomsten. Door het voldoen van de legesbijdrage is kostenverhaal in dit geval dus anderszins verzekerd. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Er is een planschaderisico overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer.