direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Emmen,Barger-Oosterveld uitbreiding bedrijventerrein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2014022-B702

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Naar aanleiding van de uitbreidingsbehoefte van het bedrijf Büter Hydraulics (Büter Group), bestaat het voornemen om het bestaande bedrijventerrein van Barger-Oosterveld uit te breiden. De uitbreiding past niet binnen de sportbestemming van het geldende bestemmingsplan Barger-Oosterveld (2007). Zodoende wordt een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. Daarbij wordt alleen de bedrijfsactiviteiten die bij het bedrijf Büter Hydraulics horen toegestaan (zie paragraaf 3.4.2).

In deze toelichting worden de achtergronden van het voornemen beschreven en vindt een toetsing plaats aan het ruimtelijke beleid en de wet- en regelgeving op het gebied van de milieu- en omgevingsaspecten.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft een deel van de sportvelden aan de Parkstraat en een braakliggend terrein ten noorden daarvan. De begrenzing van het plangebied is globaal weergegeven in de onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014022-B702_0001.png"

Figuur 1.1 Globale begrenzing van het plangebied

1.3 Huidige planologische regelingen

Het geldende bestemmingsplan Barger-Oosterveld is vastgesteld op 18 december 2008 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 2 juni 2009. Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming Sport. Binnen de bestemming mag alleen worden gebouw ter plaatse van een daarvoor opgenomen bouwvlak. Op het braakliggende terrein aan de noordzijde van het plangebied geldt de bestemming Bedrijventerrein met milieucategorie 2. Dit terrein mag voor maximaal 75% worden bebouwd.

Omdat de beoogde bedrijfsuitbreiding qua bestemming, bouwregels en milieucategorie niet past binnen de geldende bestemming (Sport), wordt dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in deze toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan 'Emmen, Barger-Oosterveld uitbreiding bedrijventerrein' zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Akoestisch onderzoek;
  • Archeologisch historisch onderzoek en archeologisch veldewerk;
  • Verkennend bodemonderzoek;
  • Een ecologische quickscan en een nadere inventarisatie;
  • De watertoets.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is op 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld door de raad in september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald, deze zijn als volgt:

Landschap:

Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Duurzaamheid:

Het benoemen van het uitgebreide kanalenstelsel en de beekdalen voor de berging van water. Specifiek betreft het hier de Buma Marchienawijk/ Sleenerstroom en het Schoonebeekerdiep. Het herstel van de beekdalen combineert de verbetering van de waterkwaliteit met noodberging, alsmede versterking van het landschap. Een tweetal gebieden is benoemd als mogelijk zoekgebied. De term 'mogelijk zoekgebied' betekent dat deze relatief onbebouwde gebieden een mogelijke toekomstige geschiktheid kennen voor de berging van water. Deze geschiktheid dient behouden te blijven, maar is alleen nodig indien scenario's met een verdergaande klimaatverandering hiertoe aanleiding geven.

Verkeer:

Voor de externe bereikbaarheid wordt ingezet op verdubbeling van de N34 (Emmen-Zuid tot Emmen-centrum) en de N862 en optimalisering van het spoor naar Zwolle en Twente. Interne bereikbaarheid: opwaarderen van de Rondweg door de stroomfunctie te verbeteren en onderzoek doen naar de verbeteropties van de Hondsrugweg.

Werken:

Naast de geplande uitbreidingen tot 2015 zijn geen nieuwe uitbreidingen van bedrijventerreinen beoogd. Voor woonwerkcombinaties is behalve op de Meerdijk op termijn ruimte langs de as naar Nieuw Amsterdam, op Pollux IV en in Emmer-Compascuum (mits passend binnen de milieucontouren). Voor kantoren en zorg ('cure') wordt aangesloten op bestaande plannen en locaties. Ingezet wordt op een verknoping van nieuwe en aanwezige leisurevoorzieningen. Voor wat betreft glastuinbouw vindt inzet plaats op herstructurering van oudere delen. Omstreeks 2012 is de ruimtevraag naar glastuinbouw opnieuw in beeld gebracht. Daarbij past ook bezinning op mogelijk andere functies in het Rundedal. Tenslotte de koers voor de landbouw: schaalvergroting in landbouwgebieden (zone 1 en 2 uit het POP) mogelijk maken in aansluiting op het landschap. Daar waar de landbouw in de knel komt wordt ingezet op alternatieven.

Wonen:

Vanuit de structuurvisie vindt aansluiting plaats op het bestaande bouwprogramma (zie ook woonplan). Voor fase 2 en 3 van de Delftlanden vindt een verbijzondering plaats en wordt gericht op meer landelijke en dorpse woonmilieus. Naast een kwaliteitsimpuls van de bestaande woningen wordt ingezet op wervende woonmilieus, te weten: water/lintwonen tussen Barger- en Emmer Compascuum, boswonen op de Hondsrug en erfwonen in het zuidelijk deel van de gemeente.

Voorzieningen:

Inzet op versterking van de centrumfunctie van Emmen en behoud bestaande ruimtelijke structuur niet-commerciële voorzieningen. Bij natuurlijke wijzigingsmomenten inzetten op versterking van de kwaliteit en efficiënte bundeling.

Veiligheid:

Emmen wenst een gemeente te zijn waarin een ieder veilig woont. Hier tegenover staat dat Emmen dé industriestad van het Noorden is en in de toekomst een gemeente wil blijven waarin economie, bedrijvigheid en werkgelegenheid hoog in het vaandel staan. Voor risicovolle activiteiten is ruimte op bedrijventerreinen Bargermeer, de Vierslagen en A37. Buiten de zoekgebieden op de industrieterreinen Bargermeer, A37 en De Vierslagen mag geen nieuwvestiging BEVI inrichtingen plaatsvinden. Buiten de industrieterreinen staat de ambitie Veilig Wonen voorop. Hier heeft wonen de prioriteit boven (risicovolle) bedrijvigheid. Nieuwe ontwikkelingen in de vorm van (beperkt) kwetsbare objecten worden nadrukkelijk getoetst aan het aspect fysieke veiligheid.

Toetsing van het voornemen

Ten behoeve van de beoogde bedrijfsuitbreiding is geen nieuw bedrijventerrein nodig. Een beperkte herontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied volstaat om een bestaand bedrijf voldoende ontwikkelingsruimte te bieden. Door de ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied kunnen de essen en beekdalen vrij blijven van ontwikkeling. Daarmee past de ontwikkeling binnen het beleid uit de Structuurvisie 2020.

2.1.2 Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020

De raad van de gemeente Emmen heeft de Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020 op 26 mei 2011 vastgesteld. In deze structuurvisie staat hoe de gemeente Emmen tot 2020 om wil gaan met de bedrijventerreinen en winkelcentra. Het vormt de sectorale/facetmatige uitwerking van de structuurvisie gemeente Emmen 2020 “Veelzijdigheid troef”.

Het hoofddoel van de Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020 is het vergroten van de werkgelegenheid. Daarbij heeft de gemeente de ambitie om zowel meer als andere werkgelegenheid mogelijk te maken. De locaties worden aantrekkelijker gemaakt, waardoor nieuwe ondernemers aangetrokken worden. Ook wordt hiermee de regiofunctie van Emmen als winkelstad verder versterkt.

De uitgangspunten uit deze visie komen terug in bestemmingsplannen. Daarnaast krijgen deze uitgangspunten verder vorm in projecten voor het herstructureren en aanleggen van bedrijventerreinen en het verbeteren van winkelcentra en andere winkellocaties. Nog een doel van de Structuurvisie is het bieden van ruimte voor dynamische bedrijvigheid en het stimuleren van investeringen van bedrijven.

Bedrijventerreinen

De gemeente Emmen versterkt de al ingezette segmentering van bedrijventerreinen. Bedrijven kunnen zo een heldere locatiekeuze maken die het beste aansluit bij hun activiteiten. Economische activiteiten komen daar terecht waar deze het minste hinder opleveren (indien dit het geval is) en zich daardoor het best kunnen ontplooien. Deze segmentering vindt naast de traditionele segmentering op functie vooral plaats op basis van de verschijningsvorm. Juist de verschijningsvorm geeft goede aangrijpingspunten bij de (her)inrichting.

Voor Emmen betekent segmentering in hoofdlijnen:

1. De terreinen gericht op de productie-industrie, dus de segmenten zware industrie, logistiek en modern gemengde industrie: in de werkas Emmen-Klazienaveen (Bargermeer, Emmtec, Bargerpoort, Bedrijvenpark A37, en deels Pollux) en daarnaast op De Vierslagen en De Tweeling.

2. De terreinen gericht op hoogwaardige werklocaties (o.a. kantoren en woonwerk combinaties): in de Westflank van de gemeente de terreinen Waanderveld, Eigenhaard, en de Kantorenparken Hooggoorns/Bukakkers en Westenesch en daarnaast het Business Park Meerdijk.

3. Overige gemengde terreinen (o.a. bij de dorpen).

Barger-Oosterveld heeft het grootste bedrijventerrein van de kleinere kernen. Het betreft een gemengd bedrijventerrein. Op dit moment zijn er 660 arbeidsplaatsen aanwezig. Doelstellingen voor bestaande bedrijventerreinen zijn het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het bieden van ruimte voor dynamische bedrijven.

Toetsing van het voornemen

Door herstructurering en intensivering van de bestaande ruimte, wordt het ruimtebeslag buiten het bestaand bebouwd gebied zoveel mogelijk beperkt. Er wordt ruimte geboden aan een bedrijf dat sterk in ontwikkeling is. Het voornemen sluit daarmee aan op het gemeentelijk beleid inzake bestaande bedrijventerreinen.

2.1.3 Verkeersbeleid

Eind 2012 is door de gemeenteraad van Emmen een nieuw Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. In het GVVP zet Emmen in op een multimodale benadering. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.

Het openbaar vervoer - zowel bus als trein - valt onder verantwoordelijkheid van de provincie, c.q. het OV-Bureau Groningen-Drenthe (voor de bus). De concessies voor de bus zijn uitbesteed aan Qbuzz en Arriva, en lopen af in december 2015. Arriva heeft de treindienst Emmen - Zwolle eind 2012 overgenomen. Deze concessie loopt tot 2027. De gemeente draagt als belangrijke gesprekspartner bij aan een goede openbaar vervoer-bereikbaarheid van de stad, de wijken en dorpen. Het beleid is erop gericht de betekenis van bus en trein in de totale mobiliteit te vergroten. Eén van de aandachtspunten de komende tijd zal zijn om de treinverbinding met Zwolle verder te optimaliseren. Daarbij wordt onder meer ingezet op gedeeltelijke verdubbeling van het spoor. Het eventueel verder doortrekken van de spoorlijn richting Groningen valt buiten de planperiode van het GVVP, en is geen gemeentelijke ambitie.

Ook de fiets krijgt de komende jaren een belangrijkere functie. Het fietsgebruik op met name de korte afstand (<7,5 km) willen wij met minimaal 10% laten doen toenemen. Met name het gebruik van de fiets richting het centrum van Emmen willen wij verder stimuleren door hoogwaardige fietsverbindingen richting het centrum van Emmen te realiseren of bestaande routes op te waarderen.

Het autogebruik daarentegen willen wij verder ontmoedigen door een aantal rechtstreekse verbindingen voor autoverkeer te laten verdwijnen. Er is sprake van een meer gematigde groei van het autoverkeer ten opzichte van eerdere prognoses. Mede door de grotere betekenis van openbaar vervoer en fiets in het beleid, is er ruimtelijk gezien - naast de grootschalige realisatie van ondergronds parkeren in het centrum - weinig tot geen behoefte aan uitbreiding van specifieke (auto-)wegvoorzieningen. Deels wordt zelfs gedacht aan het afwaarderen van autowegen waardoor een betere verkeerskundige en ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt. Binnen de zogenaamde centrumruit willen wij het autoverkeer richting het centrum zoveel mogelijk ontmoedigen.

Naast het GVVP is in 2010 de Parkeernota vastgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten van het parkeerbeleid en de parkeernormen opgenomen. In het centrum van Emmen is het parkeren voornamelijk ondergronds, in twee bouwlagen. Daarnaast zijn er grote parkeerterreinen ten noord- en zuidwesten van het centrum. Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen zijn parkeernormen vastgesteld conform de landelijke richtlijnen van het CROW. Verder wordt uitgegaan dat initiatiefnemers en ontwikkelaars zelf voor voldoende parkeerruimte zorgen. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

Toetsing van het voornemen

Het ontsluitende wegennet van het bedrijf kent geen knelpunten (de Pioniersweg, Splitting en de Sint Gerardusstraat). De wegen zijn geschikt voor de afwikkeling van vrachtverkeer. De beperkte toename van de verkeersintensiteit kan daarom zonder problemen over dit wegennet worden afgewikkeld.

In de toekomst wordt rekening gehouden met een toename van maximaal 60 arbeidsplaatsen, waarbij ongeveer de helft met de auto komt. Bovendien werkt een deel in ploegendienst, waardoor er sprake is van dubbelgebruik van parkeerplaatsen.

In de huidige situatie zijn op het terrein van Büter 141 parkeerplaatsen aanwezig. In de praktijk zijn deze plaatsen lang niet allemaal bezet. Er is dus nog sprake van enige 'overcapaciteit'. In de toekomstige situatie kunnen achter op het terrein nog twee nieuw parkeerterreinen worden aangelegd. Daarbij wordt gedacht aan circa 70 parkeerplaatsen. De nieuwe parkeervoorziening voorziet daardoor ruimschoots in de benodigde parkeercapaciteit. De uitbreiding voldoet tevens aan de CROW-norm.

2.1.4 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". De welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de welstandsnota. Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad de vigerende welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.

Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden geldt de zogenaamde basis welstand. Alleen voor gevels die te zien zijn vanaf de openbare weg of het openbaar gebied is een welstandstoets nodig. Voor winkelcentra, het centrum van Emmen, monumenten, bijzondere gebouwen en locaties geldt uitgebreide welstand. Dit wil zeggen dat alle zijden van het gebouw moeten voldoen aan de welstandseisen.

Toetsing van het voornemen

Het plangebied maakt deel uit van een welstandsgebied met het basisniveau. Het welstandbeleid is vooral gericht op het bewaken van de stedenbouwkundige samenhang en het intact laten van de hoofdvorm.

Het bouwplan wordt ter toetsing voorgelegd aan de welstandscommissie. Op voorhand worden hier geen knelpunten verwacht. De beoogde gebouwen sluiten aan bij de bestaande bebouwing. De gebouwen hebben dezelfde maatvoering en vormgeving. De opmaak en detaillering is sober. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen de voorkant van de gebouwen (richting de openbare weg) en de zijkanten.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Tijdens de vergadering van 2 juli 2014 heeft de Provincie Drenthe een actualisatie van de omgevingsvisie vastgesteld. Het omgevingsbeleid is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen:

  • 1. de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  • 2. het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  • 3. het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • 4. het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht. Deze zijn:

  • 1. het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naoberschap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • 2. het behouden en versterken van de biodiversiteit door het realiseren van de Ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • 3. het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid;
  • 4. het streven naar voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied voor landbouw, recreatie en toerisme en bedrijvigheid;
  • 5. het ontwikkelen van een adequate strategie voor krimpgebieden, met aandacht voor wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en arbeid;
  • 6. het maken van bovenlokale afspraken over aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag;
  • 7. het streven naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische of gebiedskenmerken waardoor de stedelijke centra gedifferentieerde blijven;
  • 8. het ontwikkelen en behouden van robuuste stedelijke netwerken, waardoor de steden samenhangen, samenwerken en complementair zijn;
  • 9. de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water;
  • 10. het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieopwekking en -distributie en tevens het besparen van energie, het zorgvuldige gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO2, groen gas en aardgas en de energie-infrastructuur;
  • 11. het creëren van voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit in samenhang met het creëren van betrouwbaarheid van (inter)regionale netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen door de lucht en over weg, spoor en water evenals de verknoping met de (inter)nationale netwerken;
  • 12. de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschaptypen;
  • 13. het verbinden van stad en land door het verweven van de gebruiksfuncties, landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie;
  • 14. sport- en cultuurparticipatie en de infrastructuur die hiervoor nodig is.

Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over het gemeentelijke ruimtelijke plan indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt.

SER-ladder

Ter stimulering van het zorgvuldig ruimtegebruik maakt de Provincie gebruik van de zogenaamde SER-ladder. De treden van de ladder zijn als volgt:

  • 1. Is er een regionale behoefte?
  • 2. Zo ja: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
  • 3. Zo nee: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden gemaakt voor de (resterende) regionale behoefte met een goede landschappelijke inpassing.

Toetsing van het voornemen

Kernkwaliteiten

Het plangebied ligt van de Hondsrug. De Hondsrug heeft aardkundige, cultuurhistorische en landschappelijke kernkwaliteiten. In het plangebied zijn deze kernkwaliteiten echter niet meer zichtbaar. De beter zichtbare steilrand van Hondsrug ligt iets ten oosten van het plangebied. Omdat het voornemen geen afbreuk doet aan de herkenbaarheid van de Hondsrug, staat deze kernkwaliteit de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

SER-ladder

Bij dit voornemen wordt de SER-ladder als volgt toegepast:

  • 1. Er is sprake van een concrete en lokale behoefte om een bestaand bedrijf uit te breiden;
  • 2. De uitbreiding vindt plaats binnen bestaand bebouwd gebied;
  • 3. Een buitenstedelijke locatie is niet aan de orde.

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het provinciaal beleid.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De provincie is verplicht vanuit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) - een verordening voor erin opgesomde thema's te hanteren. Naast de vertaling van het rijksbelang beschrijft de POV de provinciale belangen waarover de provincie duidelijkheid wil geven en of wil verankeren in op gemeentelijk niveau, middels overleg of anderszins.

De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd:

  • 1. kernkwaliteiten;
  • 2. SER ladder;
  • 3. en milieu- en leefomgeving.

Elk van de drie elementen is terug te vinden in de bepalingen van de verordening. Waarbij deze elementen een rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend Drenthe). Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden.

Bij het opstellen van de cultuurhistorische hoofdstructuur beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas is gezocht naar een samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden. Aan de hand van deze structuren is de provincie opgedeeld in 10 deelgebieden. Emmen behoort tot deelgebied Emmen en haar Venen. De ambities behorende bij dit deelgebied richten zich op het behoud van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug. Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. De belangrijkste opgave voor de Hondsrug is het ontwikkelen van een integraal gebiedsperspectief om de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkplek en toeristische trekker te waarborgen voor de toekomst.

Toetsing van het voornemen

In de voorgaande paragraaf is ingegaan op de kernkwaliteiten ter plaatse van het plangebied en de toepassing van de SER-ladder. Het bestemmingsplan is op deze punten in overeenstemming met het provinciaal beleid.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ruimtelijk beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. De nationale ruimtelijke belangen uit de structuurvisie zijn juridisch geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Waar het Barro bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale belangen. Daarnaast blijft het Rijk opkomen voor zijn directe belangen bij gemeentelijke en provinciale plannen vanuit de rol van weg- en waterbeheerder (Rijkswaterstaat), eigenaar van defensieterreinen (ministerie van Defensie) en voor projecten in het kader van de rijkscoördinatieregeling rond rijksinpassingsplannen op het terrein van de energie-infrastructuur (het ministerie van EL&I).

Toetsing van het voornemen

In het plangebied spelen geen Nationale ruimtelijke belangen die de vaststelling van het bestemmingsplan belemmeren.

2.4 Conclusie

De conclusie van de in dit bestemmingsplan "Emmen, Barger-Oosterveld uitbreiding bedrijventerrein" beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct doorwerkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid.

Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat er voor de locatie geen specifieke beleidsuitgangspunten zijn geformuleerd. Wel past het initiatief binnen de algemene uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie en monumenten

3.1.1 Algemeen

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in bestemmingsplannen vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een bestemmingsplan nadrukkelijk rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden. Uit de verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan dient de zorg voor de genoemde archeologische waarden te blijken.

In het kader van de Monumentenwet en de Culturele Alliantie tussen de gemeente Emmen en de provincie Drenthe heeft de gemeente Emmen eigen archeologiebeleid opgesteld, vastgesteld d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport. Dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. Deze beleidskeuzes worden in bestemmingsplannen verwerkt door het opnemen van een archeologische dubbelbestemming.

Er zijn vier verschillende dubbelbestemmingen. Per dubbelbestemming geldt een onderzoeksdrempel, die afhankelijk is van de archeologische verwachtingswaarde, de omvang van bodemverstoring en de bijbehorende diepte. Bij overschrijding van de gestelde vrijstellingseisen door ruimtelijke ontwikkelingen betekent dit dat de aanwezige waarde of verwachting moet worden onderzocht. In het onderhavige bestemmingsplan is sprake van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4.

3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Op basis van de Archeologische Beleidskaart Emmen heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde (Waarde - Archeologie 4). In deze gebieden is archeologisch veldonderzoek aan de orde bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 1000 m2 en een diepte van meer dan 30 cm onder het maaiveld.

Uit archeologisch veldonderzoek is gebleken dat de dekzandlaag in een groot deel van het plangebied nog intact is. In het plangebied kunnen daardoor archeologische sporen uit de periode Steentijd tot en met de Nieuwe tijd voorkomen. Archeologische indicatoren of vondsten zijn tijdens het veldonderzoek niet aangetroffen. Gelet op de gebiedscontext zijn archeologische sporen echter niet op voorhand uitgesloten (zie Bijlage 5 Akoestisch onderzoek).

Naar aanleiding van het inventariserend veldonderzoek dient nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd in de vorm van proefsleuven. Afgesproken is dit onderzoek bij de uitvoering van het project mee te nemen.

3.1.3 Monumenten

In het plangebied is geen sprake van monumentale bebouwing.

3.1.4 Conclusie

Uit archeologisch veldonderzoek is gebleken dat archeologische sporen niet op voorhand kunnen worden uitgesloten. Uit nader onderzoek moet blijken of maatregelen noodzakelijk zijn om het behoud van archeologische sporen te waarborgen. Ter bescherming van archeologische waarden, wordt in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen.

3.2 Ecologie

3.2.1 Algemeen

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet (Stb. 1998, 402) is op 1 april 2002 in werking is getreden. Deze wet bundelt onder meer de bepalingen over soortenbescherming die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen, namelijk de Vogelwet 1936, de Jachtwet, (de oude) Natuurbeschermingswet, de Nuttige Dierenwet 1914 en de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten.

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van circa 500 plant- en diersoorten. Het gaat hierbij om alle inheemse zoogdieren (uitgezonderd bruine rat, zwarte rat en huismuis), alle inheemse vogelsoorten, alle amfibieën en reptielen, een aantal vissen en enkele bij AMvB (Stb. 523, 2000) speciaal aangewezen plant- en diersoorten. Uitgangspunt van de wet is het ‘nee, tenzij’- beginsel. Slechts voor een beperkt aantal handelingen kan op basis van artikel 75 van de Flora- en faunawet ontheffing worden verleend van de verboden uit artikel 8 t/m 18 van de wet (voor zover hiervoor niet reeds op basis van een ander artikel vrijstelling of ontheffing kan worden verleend). Voorwaarde daarbij is dat met de voorgenomen activiteit geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Kort gezegd worden de onder de Flora- en faunawet beschermde plant- en diersoorten in drie categorieën opgedeeld, met elk een ander regime wat betreft ontheffingen:

  • 1. algemene soorten (FF1);
  • 2. overige soorten (FF2);
  • 3. streng beschermde soorten (FF3).

De categorie ‘algemene soorten’ –zoals mol en konijn - is voor de meeste activiteiten vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag.

De categorie ‘overige soorten’ is eveneens voor de meeste activiteiten vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) goedgekeurde gedragscode. In zo'n code geeft een sector zelf aan welke gedragslijnen men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld: altijd eerst inventariseren waar de soorten precies voorkomen en daar met de werkzaamheden rekening mee houden, bijvoorbeeld door een hol af te schermen of de standplaats van planten aan te geven. Voor ingrepen waarvoor geen goedgekeurde gedragscode bestaat, moet ten aanzien van verblijfplaatsen van beschermde soorten uit de categorie ‘overige soorten’, een ontheffing worden aangevraagd. Daarbij kan worden volstaan met een zogenaamde lichte toetsing. Dat houdt in dat de voorgenomen maatregelen ‘geen afbreuk doen aan gunstige staat van instandhouding van de soort’.

De categorie ‘streng beschermde soorten’ omvat de soorten die worden genoemd in bijlage 4 van de Habitatrichtlijn of bijlage 1 van AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet. Voor de categorie ‘streng beschermde soorten’ wordt slechts in een beperkt aantal situaties een vrijstelling verleend. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten.

Gebiedsbescherming

Ten aanzien van de gebiedsbescherming is met name de op 1 oktober 2005 in werking getreden Natuurbeschermingswet van belang. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: Beschermde Natuurmonumenten.

Voor de door de wet beschermde gebieden geldt een onderzoeks-/ vergunningplicht voor het uitvoeren van activiteiten. Ten aanzien van activiteiten in een beschermd natuurgebied en/of buiten het beschermde natuurgebied in de omgeving van deze gebieden, dient te worden beoordeeld of deze activiteiten ''significant negatieve effecten'' kunnen veroorzaken. Een bestemmingsplan mag zonder zorgvuldige toetsing geen activiteiten mogelijk maken die negatieve effecten kunnen hebben op deze beschermde natuurgebieden.

Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS heeft als doel natuurgebieden te vergroten en te verbinden. Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het ''nee-tenzij principe'', hetgeen betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. Indien vernietiging of verstoring van de EHS plaats vindt, dient ten allen tijde compensatie plaats te vinden.

3.2.2 Natuurwaarden in het plangebied en directe omgeving

Soortenbescherming

In het plangebied wordt een aantal boomsingels gekapt ten behoeve van de beoogde bedrijfsuitbreiding. Om vast te stellen of hier beschermde plant- en diersoorten voorkomen, is een ecologische quickscan uitgevoerd. Tijdens het veldonderzoek zijn verschillende beschermde vogelsoorten waargenomen. Daarnaast zijn in de boomsingels verschillende holten geconstateerd die mogelijk geschikt zijn als verblijfplaats voor vogels en vleermuizen (zie bijlage 3). Omdat deze holten niet op zichthoogte zijn gelegen, is nadere inspectie met een boomcamera uitgevoerd (zie Bijlage 3 Ecologische quickscan en Bijlage 4 Nader boominventarisatie).

Uit nadere inspectie blijkt dat de holten niet geschikt zijn voor vleermuizen. Wel kunnen tijdens het broedvogelseizoen algemene broedvogelsoorten voorkomen. Effecten voor deze soorten kunnen worden uitgesloten door kapwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot half augustus. De Flora- en faunawet staat daarom de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Gebiedsbescherming

Het Natura 2000-gebied Bargerveen ligt op circa 9 kilometer afstand. Het Oosterbos maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Dit gebied ligt op circa 1,1 kilometer. Tussen de gebieden ligt nog de nodige woonbebouwing. Gelet op deze afstanden en het feit dat tussen het bedrijf en de natuurgebieden ook meerdere woningen liggen, zijn ecologische effecten niet te verwachten.

3.2.3 Conclusie

In het plangebied is een ecologische quickscan uitgevoerd en heeft een nadere inventarisatie van boomholtes plaatsgevonden. Wanneer rekening wordt gehouden met het broedseizoen voor vogels, zijn conflicten met de Flora- en faunawet uitgesloten. Negatieve gevolgen voor beschermde natuurgebieden zijn niet aan de orde.

3.3 Fysieke veiligheid

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in oktober 2004 van kracht werd, verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het Bevi.

Voor het vaststellen van het besluit dient het bestuur van de Veiligheidsregio Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het Bevi dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan.

Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi) Hierin zijn onder andere de LPG-afstanden (Plaatsgebonden Risicocontouren) opgenomen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Naast het Bevi is er ook de "Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen, 2006", de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De nota en de circulaire zullen op den duur vervangen worden door de Wet Basisnet met haar diverse besluiten en regelingen. De Nota geeft de beleidsuitgangspunten weer voor het op te stellen Besluit externe veiligheid transportroutes welke wettelijk verankerd is om veiligheidszones om weg, vaarwegen en spoor uit te zetten. De nota sluit aan op het Bevi waarin het beleid over de afweging van de veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving uiteengezet wordt.

Buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt o.a. welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Van belang bij Buisleidingen is ook de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten, WION, ook wel 'Grondroerdersregeling' (afspraken over graven), die per 1 juli 2010 officieel in werking is getreden. Alle gegevens over hogedrukaardgasleidingen binnen de gemeente kunnen op de provinciale risicokaart worden gevonden.

VROM heeft de Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen gepubliceerd, waarin praktische informatie en voorbeelden staan hoe buisleidingen in bestemmingsplannen opgenomen kunnen worden.

Beleidsnota externe veiligheid

Naast het feit dat vanuit de Rijksoverheid risiconormen zijn gesteld, laat de wet- en regelgeving ook ruimte aan de gemeenten over om een eigen veiligheidsvisie te formuleren. In specifieke zin heeft de gemeente de vrijheid en verplichting om binnen kaders voor de bescherming van groepen burgers een eigen visie op te stellen. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt. In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

3.3.1 Fysieke veiligheidssituatie

Uit gegevens van de Risicokaart blijkt dat bij het bedrijf aan de Pioniersweg 1, gasflessen worden opgeslagen (bron: www.risicokaart.nl).

Verder worden er in de directe omgeving geen gevaarlijke stoffen opgeslagen, verwerkt of vervoerd. Het bedrijf Büter Hydraulics maakt zelf ook geen gebruik van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan daarom niet in de weg.

3.3.2 Plaatsgebonden risico

De PR 10-6-contour van het bedrijf aan de Pioniersweg 1 ligt net buiten de inrichting. Volgens gegevens van de Brandweer Drenthe is de effectafstand van deze inrichting 130 meter. Het bedrijf ligt echter op circa 150 meter ten opzichte van de beoogde bedrijfsuitbreiding. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt daardoor niet overschreden.

3.3.3 Groepsrisico

Gelet op de afstand ten opzichte van de risicobron, is het groepsrisico beperkt. In het kader van de verantwoording van het groepsrisico, is het wel bestemmingsplan toegestuurd aan de regionale brandweer.

Brandweer Drenthe heeft in het kader van het wettelijk vooroverleg 3.1.1 Bro op het plan gereageerd en aangegeven dat er geen risicobronnen zijn die de uitbreiding van het bedrijventerrein in de weg staan.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten geeft de brandweer het volgende aan:

  • in het plangebied is onvoldoende bluswater voorhanden. Om dit tekort op te lossen moet een geboorde put worden aangelegd of moet voldoende open water aanwezig zijn;
  • het plangebied ligt binnen het WAS-stelsel;
  • alle gebouwen moeten goed bereikbaar zijn voor hulpdiensten. Hiervoor moet een weg met voldoende breedte en voldoende draagkracht worden aangelegd;
  • er wordt geadviseerd om de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen.

Met deze aspecten wordt bij de vergunningverlening van het plan rekening gehouden.

3.3.4 Conclusie

Het plaatsgebonden risico en groepsrisico staan de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. In overleg met de regionale Brandweer wordt bij vergunningverlening gekeken naar maatregelen om de bestrijding van calamiteiten in het plangebied te optimaliseren.

3.4 Milieu

3.4.1 Vormvrije m.e.r.

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-, projectmer- of merbeoordelings-plichtig zijn. Voor projecten onder de drempel waarde moet een zogenaamde vormvrije mer worden uitgevoerd.

Uitbreiding van een bedrijventerrein is pas mer-beoordelingsplichtig vanaf een omvang van 75 hectare. In dit geval valt de beoogde uitbreiding daar ruim onder (ongeveer 2,4 hectare). Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

3.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Voor deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (van maart 2009).

De VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. De VNG-uitgave legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. Een gemeente beslist zelf of ze op een bepaalde locatie bedrijven mogelijk willen maken (gemeentelijke beleidsvrijheid). De gemeente dient dit wel op een zorgvuldige wijze af te wegen en te verantwoorden. De gemeente kan gemotiveerd afwijken van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering". In de VNG-uitgsve is vermeld dat de richtafstandenlijst in bijlage 1 een goede basis biedt om een Staat van Bedrijfsactiviteiten samen te stellen. Het is echter niet raadzaam om de lijsten van bijlage 1 ongewijzigd op te nemen in de planregels.

Milieucategorie Büter Hydraulics

Door Büter Hydraulics worden hydraulische cilinders geproduceerd. De geproduceerde cilinders worden door andere fabrikanten, op andere locaties, ingebouwd in machines zoals heftrucks, heftafels, landbouwwerktuigen, laadkranen, laadkleppen van vrachtwagens etc.

In de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is de vervaardiging van onderdelen (appendages) niet separaat benoemd. Er kan volgens vaste jurisprudentie gemotiveerd van de VNG-uitgave worden afgeweken.

Het is mogelijk om een nieuwe milieucategorie toe te voegen aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij een bestemmingsplan, zoals opgenomen in de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering". Deze mogelijkheid is eerder toegepast. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 november 2015, zaaknr. 201504672/1/R2, over bestemmingsplan Bergseweg 6, Vreeland.

Ook in dit plan is aan de Bedrijvenlijst een activiteit toegevoegd die niet in de VNG-uitgave is genoemd. Deze activiteit betreft "machine- en apparatenfabrieken - vervaardiging van onderdelen (appendages)". Deze nieuwe activiteit kan worden onderverdeeld in:

  • "Vervaardiging van onderdelen (appendages) van machines en apparaten" milieucategorie 3.2;
  • "Vervaardiging van onderdelen (appendages) van machines en apparaten", p.o. < 200 m2 milieucategorie 3.1.

Deze inschalingen zijn vergelijkbaar met bijvoorbeeld:

  • Constructiewerkplaatsen gesloten gebouw resp. constructiewerkplaatsen gesloten gebouw, p.o. < 200 m2;
  • Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. resp. smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. p.o. < 200 m2;
  • Overige metaalbewerkende industrie resp. overige metaalbewerkende industrie, inpandig p.o. < 200 m;
  • Overige metaalwarenfabrieken n.e.g. resp. overige metaalwarenfabrieken n.e.g., inpandig, p.o. < 200 m2.

Bij al deze activiteiten is er sprake van vergelijkbare productieprocessen als bij Büter Hydraulics, alle met maximaal milieucategorie 3.2. Gelet hierop kan de indeling in milieucategorie 3.2 ook voor de vervaardiging van onderdelen (appendages) van machines en apparaten passend worden geacht. Dit wordt ondersteund door de uitkomsten van het geluidonderzoek voor Büter Hydraulics, waarbij zelfs sprake is van een lagere geluidbelasting, passend bij milieucategorie 3.1 (zie hierna onder akoestisch onderzoek) Zie overigens ook het rapport over milieucategorieën, bijlage 6.

N.B. Anders dan bij een machine- en apparatenfabriek wordt niet uitgegaan van het onderscheid in productieoppervlak van kleiner of groter of gelijk aan 2000 m2. Het onderscheid van 200 m2 is in zijn algemeenheid relevant voor de vergelijkbare productieprocessen als bij Büter Hydraulics, maar niet relevant voor Büter Hydraulics, omdat Büter Hydraulics in Emmen, als geheel groter is dan 2000 m2.

Akoestisch onderzoek

De woningen aan de Sint Gerardusstraat liggen op circa 50 meter afstand van de beoogde uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein, waardoor het uitvoeren van akoestisch onderzoek wenselijk is. Overigens is akoestisch onderzoek ook noodzakelijk in het kader van het milieuspoor, omdat de inrichting meldingsplichtig is en valt onder de werking van het Activiteitenbesluit (inrichting type B).

Ten behoeve van de bedrijfsuitbreiding zijn drie verschillende onderzoeken uitgevoerd:

1. Bij het eerste onderzoek werd uitgegaan van de bedrijfsactiviteiten die specifiek bij Büter Hydraulics mogelijk worden gemaakt. Dit onderzoek is geschikt voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.

2. Bij het tweede onderzoek werd uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan: de realisatie van alle activiteiten uit milieucategorie 3.2 ter plaatse van de gehele bedrijfsbestemming.

3. Het derde akoestisch onderzoek kan worden gezien als een nadere uitwerking van het eerste onderzoek. In deze vast te stellen versie van het bestemmingsplan zijn de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan ingeperkt tot uitsluitend de bedrijfsactiviteiten van Büter Hydraulics (zie paragraaf 7.3). Het derde akoestische onderzoek ligt ten grondslag aan de vaststelling van het bestemmingsplan. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 Akoestisch onderzoek.

Doel van het akoestisch onderzoek

Doel van het akoestisch onderzoek is om aan te tonen wat de geluidsbelasting is van de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. Daarnaast is gekeken naar de geluidsbelasting in de huidige situatie, de geluidsbelasting in de toekomst in het geval dat opnieuw wordt uitgebreid (fase 2) en de geluidsbelasting na het treffen van geluidsreducerende maatregelen.

Normstelling

Ter plaatse van woningen wordt getoetst aan een geluidsnorm van 45 dB(A). Deze norm is gebruikelijk als referentiewaarde voor een rustige woonwijk.

Uit de VNG-uitgave "bedrijven en milieuzonering" blijkt dat bij de volgende geluidbelastingen (etmaalwaarde) op de richtafstand, het bedrijf inpasbaar is:

  • 45 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
  • 65 dB(A) maximaal (piekgeluiden);
  • 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking.

Overigens is de gehanteerde norm strenger dan de norm die geldt vanuit het Activiteitenbesluit. Op grond van dit besluit geldt namelijk een etmaalwaarde van 50 dB(A).

Resultaten

Op basis van het akoestisch onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:

  • In de situatie na uitbreiding wordt ruimschoots voor beide fasen en beschouwde varianten aan de toetswaarde van 45 dB(A)-etmaalwaarde ter hoogte van reguliere woningen voldaan;
  • De maximale geluidsniveaus na uitbreiding voldoen ruimschoots aan de toetswaarde van 65 dB(A);
  • Uitbreiding draagt maar zeer beperkt bij aan optredende geluidsniveaus;
  • Realisatie van bebouwing aan de oostzijde creëert afscherming en daarmee reductie van de optredende geluidsniveaus ter hoogte van de meest dichtsbijgelegen positie;
  • Maximale invulling bestemmingsplan leidt niet tot relevante verhoging van de optredende geluidsbelasting;
  • Een geluidsscherm met een hoogte van 3 meter verandert niet veel aan de geluidsbelasting, wel voor wat de zichtaspecten en daarmee mogelijk voor de beleving van omwonenden;
  • De reductie van de emissie van het aanzuigrooster compressor is een relatief eenvoudige maatregel met effect voor met name de woningen direct achter Büter Hydraulics gelegen;
  • Uitbreiding met fase 2 heeft opnieuw een afschermende werking voor de woning direct achter Büter Hydraulics. Het afschermende effect voor de overige woningen is beperkt;
  • Het bedrijf voldoet in de huidige én in de toekomstige situatie ruimschoots aan de etmaalwaarde uit het Activiteitenbesluit (50 dB(A)).

Uit akoestisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van woningen in de omgeving sprake blijft van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

De activiteiten van Büter Hydraulics worden specifiek bestemd door middels van een aanduiding op de verbeelding 'specifieke vorm van bedrijf - vervaardiging van onderdelen (appendages) van machines en apparaten, SBI-code (2008): 28, milieucategorie 3.2'.

Tevens is het plangebied bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 1, 2 en 3.1 uit de richtafstandenlijst (Lijst 1 - Activiteiten) bij de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'.

3.4.3 Bodem

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.

Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het bodemonderzoek blijkt het volgende:

  • Zintuiglijk zijn er geen waarnemingen gedaan die mogelijk kunnen duiden op bodemverontreinigingen.
  • In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan PCB's aangetoond. Dit gehalte overschrijdt de achtergrondwaarde. In de ondergrondmengmonsters zijn geen van de onderzochte parameters verhoogd aangetoond.
  • Het grondwater is niet onderzocht in verband met een grondwaterstand die dieper is dan 5 m-mv.

De Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) Drenthe heeft de inhoud van het bodemonderzoek getoetst en concludeert dat de beoogde omgevingsvergunning kan worden verleend. Het aspect bodem staat daarmee de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Het verkennend bodemonderzoek en de toetsing door de RUD zijn opgenomen als bijlage Bijlage 7 Verkennend bodemonderzoek en Bijlage 8 Toetsing bodemonderzoek door RUD van deze toelichting.

3.4.4 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten zoals bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. De Wet geluidhinder staat vaststelling van het bestemmingsplan zodoende niet in de weg.

Het aspect inrichtingslawaai is al beschreven in paragraaf 3.4.2.

3.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het aantal werknemers neemt toe van 127 in de bestaande situatie naar circa 180 in de toekomst. Uitgaande van een verkeersaantrekking van 0,5 auto per werknemer, brengt dit ongeveer 50 extra voertuigbewegingen met zich mee (heen en terug). Daarnaast wordt rekening gehouden met gemiddeld 12 transportbewegingen per dag. Uit een berekening met de NIBM-tool blijkt dat de uitbreiding niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen. Toetsing aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer is daarom niet aan de orde.

3.4.6 Lichtonderzoek

Er is een lichthinderonderzoek verricht, waarvan de uitkomst is dat de lichtwaarden op de gevels van de woningen (< 6,9 lux) voldoen aan de norm (<10 lux). Hier zijn als uitgangspunten genomen lichtmasten van 18 meter hoog en een typering van het gebied rondom het sportpark als E3 (gebieden met een gemiddelde omgevingshelderheid, in het algemeen woongebieden). De LED armaturen zullen worden voorzien van inkijk begrenzers, waardoor de hinder tot een minimum zal worden beperkt. Het lichtonderzoek is als Bijlage 14 Lichtonderzoek opgenomen in de toelichting.

3.5 Waterparagraaf

3.5.1 Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water vormt de basis voor de waterstrategie van de Europese Unie. Alle typen en bestemmingen van water vallen onder Europese regelgevingen, met als doel het duurzame en het geïntegreerde beheer van de Europese en daarmee ook van de Nederlandse wateren te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water heeft de volgende doelstellingen:

  • 1. het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van de aquatische ecosystemen;
  • 2. het bevorderen van het duurzaam gebruik van water op basis van de bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • 3. zorgen dat de gepaste hoeveelheid water beschikbaar is waar en wanneer dit nodig is.

Voor het duurzaam en geïntegreerd gebruik en beheer van het water zijn in de kaderrichtlijn enkele vertrekpunten vastgesteld. Zo worden alle Europese wateren krachtens de richtlijn beschermd, wordt een resultaatsverplichting opgelegd om de doelstelling 'goede watertoestand' te behalen en moet ter ondersteuning daarvan de wetgeving worden gestroomlijnd. Ten aanzien van beleidsvorming moet de burger nauwer bij het waterbeheer worden betrokken.

3.5.2 Nationaal Bestuursakkoord Water

In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten tussen het Rijk, de provincies, de Unie van Waterschappen, het interprovinciaal overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Met dit akkoord hebben de overheden vastgelegd op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdpad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken.

In 2007 is het NBW geactualiseerd. Nieuwe klimaatscenario's, stedelijke wateropgaven, ruimtelijke doorvertaling, financiering en uitvoering vragen nadere afspraken. Bovendien is het accent in de loop van de jaren verschoven van planvorming naar uitvoering. Het vertrekpunt voor het NBW-actueel is dat als Nederland leeft met water, het water ook meer ruimte moet krijgen. Nederland zal dus moeten investeren in de waterhuishouding. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten worden ingezet om de wateropgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe de partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.

Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. Specifiek betekent dat voor regionale watersystemen dat in 2015 de wateroverlast uit oppervlaktewater door de waterschappen is aangepakt met een adequaat maatregelenpakket, uitgaande van het principe vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast is voor de waterkwaliteit het NBW-doel om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde te hebben en daarna op orde te houden.

3.5.3 Waterbeheerplan 2010-2015

In het Waterbeheerplan 2010-2015 heeft het Waterschap Hunze en Aa's de opgaven en doelstellingen voor haar beheergebied op een rij gezet. Het waterschap werkt aan een veilig watersysteem, vermindering van wateroverlast en voldoende schoon water.

3.5.4 Wateradvies waterschap

Het bestemmingsplan "Emmen, Barger-Oosterveld uitbreiding bedrijventerrein" is via de website www.dewatertoets.nl aangemeld bij het waterschap. Het waterschap heeft op basis daarvan een voorlopige uitgangspuntennotitie toegestuurd en op 2 oktober 2014 gereageerd in de vorm van een uitgebreidere uitgangspuntennotitie. In de uitgangspuntennotitie wordt de achtergrond van de maatregelen uitgelegd en aangegeven dat er een maatwerk advies door het waterschap gegeven zal worden (zie Bijlage 10 Voorlopige uitgangspuntennotitie).

Op basis van deze uitgangspuntennotitie heeft de gemeente Emmen een afweging gemaakt van verschillende maatregelen. Deze afweging spitst zich met name toe op de overweging om een afvoer naar het gemeentelijk riool toe te staan. Deze maatregelen worden onderstaand samengevat en nader beschreven in Bijlage 12 Memo Watertoets.

Waterschap Hunze en Aa's heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de beschreven maatregelen. Daarmee is het proces van de watertoets afgerond.

3.5.5 Gebiedsspecifieke kenmerken

Het bestemmingsplan "Emmen, Barger-Oosterveld uitbreiding bedrijventerrein" ligt in het stroomgebied Nedereems en valt onder het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Daarbinnen maakt het plangebied deel uit van het watersysteem Veenkoloniën. Vanwege de ligging op de Hondsrug neemt het een enigszins bijzondere plek in.

3.5.5.1 Grondgebruik

Het plangebied wordt op dit moment gebruikt als sportveld, waardoor er geen bebouwing aanwezig is.

3.5.5.2 Bodemopbouw en hoogteligging

Het plangebied ligt op de Hondsrug. Het maaiveld ligt op circa 25 meter boven NAP. De ondergrond wordt gevormd door een stuwwal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014022-B702_0002.png"

Figuur 3.1 Hoogte van het maaiveld (bron: www.ahn.nl)

3.5.5.3 Grondwater

Vanwege de hogere ligging, functioneert de Hondsrug als infiltratiegebied. Het grondwater zit soms enkele meters onder het maaiveld (zie figuur 3.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014022-B702_0003.png"

Figuur 3.2 Laagste grondwaterstand in het plangebied (bron: Waterbeheerplan Hunze en Aa's)

3.5.6 Waterhuishouding
3.5.6.1 Waterbeheer, (grond)waterkwantiteit en kwaliteit

Het plangebied maakt geen deel uit van een door de provincie aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn daarom geen beperkende eisen aan het grondgebruik gesteld.

Om wateroverlast te voorkomen, moet rekening worden gehouden met een minimale drooglegging (de drooglegging is de afstand tussen het oppervlaktewaterpeil en het bouwpeil). Voor industrieterreinen wordt een minimale drooglegging van 0,7 meter onder het maaiveld geadviseerd.

De diepte van de grondwaterstand in het plangebied maakt het niet mogelijk dat zonder zeer diepe ontgravingen watervoerende sloten en vijvers kunnen worden gerealiseerd. Er worden daarom geen nieuwe sloten of vijvers aangelegd.

Het verdient de voorkeur relatief schoon regenwater in de bodem te infiltreren en daarmee het grondwater zoveel mogelijk op peil te houden. Het waterschap adviseert om in totaal 1440 m3 aan compenserende voorzieningen aan te leggen. Aan de achterzijde van het perceel wordt een infiltratie/bergingsvoorziening gerealiseerd, waarin 700 m3 water kan worden opgevangen. De overige bergingscapaciteit kan worden gevonden in het bestaande rioleringssysteem (zie onderstaand).

3.5.6.2 Riolering

In het plangebied is nog geen riolering aanwezig. In de omgeving van het plangebied is sprake van een gescheiden rioleringsstelsel. De gemeente ziet geen problemen om het extra regenwater van de Pioniersweg aan te sluiten op de bestaande regenwater-riolering.

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige structuur

4.1 Ontstaansgeschiedenis

Geomorfologisch gezien is het plangebied met name gevormd in de voorlaatste ijstijd; het Saalien. In deze periode - 238.000 tot 126.000 jaar geleden - was een groot deel van Nederland bedekt met een ijskap. Deze ijskap veroorzaakt op verschillende plekken opstuwing van grondmateriaal. Op die manier is ook de Hondsrug ontstaan.

De Hondsrug wordt al sinds de prehistorie bewoond. Emmen is gesitueerd aan het uiteinde van de Hondsrug. Deze kern is in de loop van de tijd verschillende malen uitgebreid. Daarbij werden dorpen in de omgeving binnen de grenzen van Emmen.

Ook ter plaatse van Barger-Oosterveld wordt al sinds de bronstijd gewoond. Het huidige Barger-Oosterveld is in de 19e eeuw ontstaan als ontginningsdorp. Vanaf de zandgronden werd het heide- en veengebied in de omgeving ontgonnen. In de jaren 1870 kwamen er steeds meer boeren uit Barger-Compascuum die daar hun bedrijf niet meer konden uitoefenen. Na de Tweede Wereldoorlog groeide het dorp sterk door de bouw van enkele nieuwbouwwijken.

4.2 Stedenbouwkundige hoofdstructuur

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als sportveld en niet bebouwd. Het aangrenzende bedrijventerrein is bedoeld voor bedrijven uit de lichtere milieucategorieën (categorie 2 en 3). Op het terrein komen transportbedrijven, autoservicebedrijven, maar ook aannemers en productiebedrijven voor. De bedrijven beschikken allemaal over één of meerdere bedrijfsloodsen.

Van een eenduidig bebouwingsbeeld is geen sprake. De loodsen staan af en toe dicht op de openbare ruimte. In andere gevallen zijn de gebouwen iets teruggerooid en zijn er parkeerplaatsen voor de gebouwen aanwezig. Langs de buitenzijde wordt het bedrijventerrein afgeschermd met een stevige groenstructuur. Dit is ook het geval aan de kant van het sportterrein.

Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de gemengde bebouwing van de Sint Gerardusstraat (wonen/bedrijvigheid).

4.3 Verkeersstructuur

4.3.1 Ontsluiting

In de huidige en toekomstige situatie wordt het bedrijventerrein ontsloten via de Pioniersweg. De Pioniersweg sluit in noordelijke richting aan op de Sint Gerardusstraat en de oostelijke ringweg van Emmen (N391). In zuidelijke richting sluit de weg via de Compagniestraat en Handelsweg aan op de Splitting. Deze routes lopen over een bedrijventerrein en zijn geschikt voor de afwikkeling van het vrachtverkeer. Onaanvaardbare verkeershinder is niet aan de orde.

Het aantal werknemers bedraagt 125 in de bestaande situatie. In de toekomst is door de uitbreiding van het terrein plek voor maximaal 60 extra arbeidsplaatsen. Uitgaande van een verkeersaantrekking van 0,5 auto per werknemer, brengt dit ongeveer 50 extra voertuigbewegingen met zich mee (heen en terug). Daarnaast wordt rekening gehouden met gemiddeld 12 transportbewegingen per dag.

4.3.2 Parkeren

In de toekomst wordt rekening gehouden met een toename van maximaal 60 arbeidsplaatsen, waarbij ongeveer de helft met de auto komt. Bovendien werkt een deel in ploegendienst, waardoor er sprake is van dubbelgebruik van parkeerplaatsen.

In de huidige situatie zijn op het terrein 141 parkeerplaatsen aanwezig. In de praktijk zijn deze plaatsen lang niet allemaal bezet. Er is dus nog sprake van enige 'overcapaciteit'. In de toekomstige situatie kunnen achter op het terrein nog twee nieuw parkeerterreinen worden aangelegd. Daarbij wordt gedacht aan circa 70 parkeerplaatsen. De nieuwe parkeervoorziening voorziet daardoor ruimschoots in de benodigde parkeercapaciteit. De uitbreiding voldoet tevens aan de CROW-norm.

4.4 Groenstructuur

Tussen het bedrijventerrein en het sportterrein is in de huidige situatie een stevige groenstructuur aanwezig. In de toekomstige situatie wordt opnieuw een groenstructuur aangebracht. De duidelijke grens van het bedrijventerrein blijft dus bestaan, maar wordt verlegd. Om geluidhinder voor omliggende woningen te voorkomen wordt in de groenstrook tevens een een geluidscherm aangelegd. Hiervoor is een aanduiding opgenomen in de bestemming 'Groen'.

Het geluidscherm heeft een hoogte van 3 meter. Het beheer en onderhoud van de groenstrook wordt geregeld door de gemeente.

4.5 Waterstructuur

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Hoofdstuk 5 Beschrijven ontwikkeling

5.1 Achtergrond en noodzaak om uit te breiden

Büter Group is een Nederlands-Duits bedrijf met vestigingen in Haren, Meppen en in Emmen. Het bedrijf is in Emmen gevestigd aan de Pioniersweg op het bedrijventerrein Barger-Oosterveld sinds 1978. Büter Group produceert vooral hydraulische perscilinders en hydraulische hijs- en liftinstallaties. In totaal zijn circa 500 personen werkzaam bij het bedrijf. De vestiging in Emmen is in de loop der jaren uitgebreid en vernieuwd. Het huidige terrein aan de Pioniersweg is circa 1,7 hectare groot en er werken 125 personen.

Het bedrijf heeft aangegeven de productiecapaciteit in de fabriek in Emmen te willen verhogen, waarvoor een uitbreiding noodzakelijk is. Het bedrijf heeft behoefte aan extra productieruimte, opslag en parkeerruimte. Om logistieke en bedrijfstechnische redenen is daarbij een uitbreiding van de bestaande locatie aan de Pioniersweg wenselijk.

In hoofdstuk 2 wordt aangegeven dat de beoogde uitbreiding in overeenstemming is met het gemeentelijk voor bestaande bedrijventerreinen en werkgelegenheid. De ontwikkeling geeft een forse impuls aan de werkgelegenheid in Emmen; 60 extra arbeidsplaatsen.

5.2 Algemene planbeschrijving

Een uitbreidingsmogelijkheid bevindt zich ten noorden en oosten van het bedrijf. Aan de noordzijde betreft het een gemeentelijk perceel dat nu in gebruik is als grasland, maar wel een bedrijfsbestemming heeft. Deels zijn het de twee trainingsvelden van de voetbalvereniging SVBO.

De ontwikkeling bestaat uit het toevoegen van een bedrijfsperceel van 24.100 m² (circa 2,4 hectare). Het perceel wordt voorzien van een bedrijfsbestemming. Deze bestemming wordt beperkt tot het type bedrijfsactiviteiten (metaalbewerking) dat bij het bedrijf Büter Hydraulics wordt uitgeoefend. Alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de lijst van bedrijfsactiviteiten bij de planregels, mogen op deze gronden worden uitgeoefend. In het geval dat het bedrijf Büter Hydraulics zou worden verplaatst, is dus niet de vestiging van een ander bedrijf uit milieucategorie 3.2 mogelijk. Uitsluitend de bedrijfsactiviteiten van B"ter Hydraulics zijn toegestaan.

Ter afscherming van het sportpark en ter afscherming van een aantal woningen aan de Sint Gerardusstraat wordt een brede groensingel aangelegd. Aan de zijde van het sportpark is de groensingel circa 15 meter breed. Aan de zijde van de Sint Gerardusstraat is de groenzone 30 meter breed. De groenzone heeft daarmee een totale oppervlakte van 7900 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014022-B702_0004.png"

Figuur 5.1 Overzicht van de beoogde bedrijfsuitbreiding (rood) en de beoogde groensingel (groen)

Met het verdwijnen van de twee trainingsvelden moeten de huidige voetbalvelden (2 bijvelden en 1 hoofdveld) van vv SVBO intensiever worden gebruikt. Er zal ook op deze resterende velden getraind moeten worden. Voor grasvelden is dit intensieve gebruik niet houdbaar. Op basis van wedstrijd- en trainingsuren is berekend dat twee van de drie grasvelden moeten worden vervangen door kunstgras. Daarbij wordt ook voor vv SVBO een toekomstbestendige situatie gerealiseerd. Tijdens een ledenvergadering op donderdag 10 juli 2014 hebben de leden van de voetbalvereniging zich akkoord verklaard met zowel de uitbreiding van het bedrijventerrein en de hierboven beschreven herinrichting van het sportpark.

5.3 Stedenbouwkundig plan

In de onderstaande figuur wordt de beoogde bebouwing in het plangebied weergegeven. Aan de voorkant is de bestaande bebouwing weergegeven. De drie gebouwen aan de achterzijde vormen de beoogde uitbreiding. Het bestemmingsplan geeft ook ruimte aan een andere invulling, maar gebouwen moeten altijd binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is vastgelegd. Daarnaast gelden beperkingen aan de randen van het bedrijfsperceel.

De maximale bouwhoogte in een groot deel van het plangebied is 10 meter. De bouwhoogte van de beoogde gebouwen is vergelijkbaar met de bestaande bebouwing. Aan de oostzijde wordt een strook van 5 meter vrijgehouden van bebouwing. Aan de noordzijde mag in een strook van 3 meter geen gebouwen worden gebouwd. Een overzichtstekening van de bedrijfsuitbreiding en de beoogde gebouwen met daarin opgenomen de logistieke goederenstromen is in Bijlage 13 Logistieke goederenstromen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014022-B702_0005.png"

Figuur 5.2 Impressie van de toekomstige bebouwing

5.4 Beeldkwaliteitplan

De beoogde bedrijfsbebouwing sluit aan bij de bestaande bebouwing. Voor de bedrijfsbebouwing geldt het reguliere welstandsbeleid (zie paragraaf 2.1). Tussen de sportvelden, woningen en beoogde bedrijfsuitbreiding wordt een stevige groensingel gerealiseerd. Daarmee wordt de bedrijfsbebouwing ruimtelijk inpasbaar geacht.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting op het bestemmingsplan

6.1 Algemeen

De verbeelding en planregels vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan "Emmen, Barger-Oosterveld uitbreiding bedrijventerrein" is bedoeld om een concreet bouwplan mogelijk te maken. Na realisatie van het bouwplan is het bestemmingsplan bedoeld ter handhaving van situatie. Het bestemmingsplan moet rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar zijn voor de gebruiker.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" van het ministerie van VROM.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van het plangebied en de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is. Dit heeft geleid tot een tot een bestemmingsplan met 10 artikelen.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

Bouwregels

In een aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Op de verbeelding is per bestemming de maximale bouw- en/of goothoogte aangegeven.

Flexibiliteit

Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels.
  • Afwijken van de gebruiksregels.
  • Nadere eisen.
  • Algemene afwijkingsregels.
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro.

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende
gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Culthuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en
niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te
worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een
ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzen de gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt
met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Staat van inrichtingen

In artikel 3 van dit bestemmingsplan wordt verwezen naar een staat van inrichtingen. Hierin zijn de toegestane vormen van bedrijvigheid in het plangebied opgenomen. Deze staat van inrichtingen is ontleend aan de 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, 2009.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1. Inleidende regels;

Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;

Hoofdstuk 3. Algemene regels;

Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.3.1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

Het bestemmingsplan bevat twee bestemmingen:

Artikel 3 Bedrijventerrein

Voor het beoogde bedrijfserf geldt de bestemming 'Bedrijventerrein'. De bestemming is specifiek toegesneden op de bedrijfsactiviteiten van Büter Hydraulics. Hiertoe is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerkend bedrijf' opgenomen. In het geval dat het bedrijf Büter Hydraulics zou worden verplaatst, is dus niet de vestiging van een ander bedrijf uit milieucategorie 3.2 mogelijk.

Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn ook bijhorende voorzieningen als een parkeerterrein en groenvoorzieningen toegestaan.

Net als op het aangrenzende bedrijventerrein mag maximaal 75% van de bestemming worden bebouwd en moeten gebouwen binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Aan de oostzijde van de bestemming ligt het bouwvlak op een afstand van 5 meter ten opzichte van de bestemmingsgrens. Aan de noordzijde is de afstand ten opzichte van de bestemmingsgrens (de erfgrens) 3 meter. Er is een bouwhoogte van maximaal 10 meter mogelijk.

Om te waarborgen dat de bedrijfsactiviteiten in de toekomst niet leiden tot onaanvaardbare geluidhinder wordt in de bouwregels een bepaling opgenomen dat gebouwen pas mogen worden gebouwd, wanneer een geluidscherm wordt gebouwd. Dit wordt een voorwaardelijke verplichting genoemd. Ook is op de verbeelding en in de planregels met een aanduiding vastgelegd dat aan de oostzijde van het terrein geen buitenopslag mag plaatsvinden.

Artikel 4 Groen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken in de vorm van terreinafscheidingen, vlaggenmasten of geluidschermen mogen wel binnen de bestemming worden gebouwd. De plek voor het geluidscherm is aangeduid op de verbeelding, om te voorkomen dat deze te dicht bij de woningen zou komen te liggen. Voor het geluidscherm geldt een verplichte bouwhoogte van 3 meter. Daarnaast is ook het aanleggen van fiets- en voetpaden toegestaan.

6.3.3 Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.

Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden beperkingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

Om de archeologische waarden ter plaatse van het plangebied ook in de toekomst te kunnen beschermen, is een dubbelbestemming opgenomen. Bodemingrepen ter plaatse van deze bestemming zijn niet zonder meer toegestaan. Bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 30 centimeter moet op basis van een archeologisch onderzoek worden aangetoond welke archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Onderzoek heeft uitgewezen dat in het plangebied archeologische sporen zijn aangetroffen (haardvuren). Voorafgaand aan graafwerkzaamheden in het plangebied moet daarom nog nader archeologisch onderzoek plaatsvinden.

6.3.4 Algemene regels

Het bestemmingsplan bevat tevens een aantal algemene regels, die gelden voor alle bestemmingen.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In artikel 7 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte.

De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

6.3.5 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 9 Overgangsrecht

Artikel 9 overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 10 Slotregel

Artikel 10 slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Emmen, Barger-Oosterveld uitbreiding bedrijventerrein".

6.4 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld voor bestemmingsplannen. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Hierbij maakt de gemeente Emmen gebruik van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, daadwerkelijk wordt aangepakt. Voor wat betreft bestemmingsplannen wordt opgetreden in situaties met een uitstralend effect, een groot risico, of met belangrijke planologische consequenties. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld illegaal bouwen, bouwen bouten bouwvlak, bouwen of in gebruik hebben van een gebouw in strijd met de bestemming.

De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke betrokkenheid

7.1 Informatiebijeenkomst

Op donderdag 10 juli 2014 is een informatiebijeenkomst voor omwonenden georganiseerd. Daarbij zijn de omwonenden en Plaatselijk belang Barger-Oosterveld op geïnformeerd over de plannen en de te volgen procedure. Zij zijn ook in het vervolg van de procedure op de hoogte gehouden.

7.2 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en inspraak

Het college heeft het concept-ontwerpbestemmingsplan "Emmen, Barger-Oosterveld uitbreiding bedrijventerrein" vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners. Door 7 overlegpartners is op het bestemmingsplan gereageerd. De reacties zijn in een nota van beantwoording samengevat en voorzien van een antwoord. De nota van beantwoording is als Bijlage 1 Nota van beantwoording opgenomen bij deze toelichting.

Op 12 november 2014 is een inloopavond gehouden voor omwonenden en belangstellenden. Tijdens deze avond zijn ook verschillende reacties ingediend op het concept-ontwerpbestemmingsplan. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording (Bijlage 1 Nota van beantwoording).

De ingediende overleg- en inspraakreacties leiden op een aantal punten tot aanpassing van het bestemmingsplan. In het ontwerpbestemmingsplan zijn de volgende aanpassingen meegenomen:

  • In het akoestisch onderzoek werd rekening gehouden met de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan: realisatie van bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 3.2.
  • Naar aanleiding van het akoestisch onderzoek en reacties van omwonenden is in het bestemmingsplan de realisatie van een geluidsscherm opgenomen. De realisatie hiervan is voorwaardelijk voor de uitbreiding van het bedrijventerrein (zie ook paragraaf 6.3 van deze toelichting).
  • De paragraaf externe veiligheid is aangevuld met de reactie van de brandweer Drenthe.

7.3 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Emmen, Barger-Oosterveld uitbreiding bedrijventerrein' is met ingang van 18 februari 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegd voor een ieder. Tijdens deze periode zijn zes zienswijzen ingediend. Naar aanleiding van de zienswijzen is het geluidsonderzoek aangepast en zijn er er verschillende aanpassingen in de toelichting, regels en verbeelding doorgevoerd:

  • de toegestane bedrijfsactiviteiten zijn toegespitst op de bedrijfsvoering van Büter Hydraulics. Naast deze activiteiten zijn geen andere bedrijfsactiviteiten toegestaan uit milieucategorie 3.2;
  • Er is op de verbeelding en in de regels een aanduiding opgenomen voor een deel van het terrein dat niet mag worden benut voor buitenopslag;
  • Er is een aanduiding opgenomen in de bestemming 'Groen' op de plek waar een gluidscherm van 3 meter hoog is toegestaan.

Het bestemmingsplan is samen met de zienswijzen en de voorgestelde wijzigingen ter vaststelling aan de gemeenteraad voorgelegd.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

Het voorliggende bestemmingsplan "Emmen, Barger-Oosterveld uitbreiding bedrijventerrein" heeft betrekking op de bouw van verschillende hoofdgebouwen. Zodoende is sprake van een bouwplan in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. Met de initiatiefnemer zijn afspraken gemaakt over het verhaal van eventuele kosten zoals planschade. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de verkoop van gronden. Deze afspraken worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst, die voor de vaststellen van het bestemmingsplan getekend moet zijn. Daarmee is het kostenverhaal voldoende verzekerd.

Het bouwplan betreft een particulier bouwplan. De initiatiefnemer heeft de financiering voor uitbreiding inmiddels rond.