direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw-Dordrecht, Camping Herenstreek 130
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2013047-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

De eigenaren van minicamping "Het Heerenhof" hebben de gemeente Emmen verzocht hun bestaande minicamping te mogen uitbreiden in zowel recreatieve gebruiksmogelijkheden als bebouwde oppervlakte. Door de gewenste ontwikkeling ontstaat een volwaardige camping. Door de bedrijfsvergroting kan ruimte kan worden geboden aan meer campinggasten.

Tevens is het de bedoeling drie Bed & Breakfast (B&B) voorzieningen te realiseren, een aantal Pipowagens op het terrein te plaatsen en een aantal standplaatsen voor campers te bieden.

Het verzoek is in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkelingen planologisch mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld te worden.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van de kern Nieuw-Dordrecht. Het ligt binnen de lintbebouwing aan de zuidzijde van de Herenstreek. De zuid- en oostzijde van het terrein grenzen direct aan het natuurgebied "Oosterbos".

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013047-B701_0001.png"

Figuur 1: De ligging van het plangebied in de gemeente Emmen

1.3 Huidige planologische regeleling

Dit bestemmingsplan vervangt twee geldenden bestemmingsplannen gedeeltelijk, namelijk:

  • 1. Het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" (NL.IMRO.0114.2009072), vastgesteld door de gemeenteraad op 30 mei 2013;
  • 2. Het bestemmingsplan "Nieuw-Dordrecht" (NL.IMRO.0114.2009047), vastgesteld door de gemeenteraad op 26 mei 2011.

De woning Herenstreek 130 heeft de bestemming “Wonen-Vrijstaand” binnen het bestemmingsplan "Nieuw-Dordrecht", het achterliggende perceel de bestemming “Agrarisch met waarden – Grootschalige Veenontginningen” met de aanduiding “wro zone – kleinschalig kamperen” binnen het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen".

Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan "Nieuw-Dordrecht, Camping Herenstreek 130" zullen de genoemde bestemmingsplannen dus gedeeltelijk rechtskracht verliezen.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

Hoofdstuk 2 Beleid

 

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeemte Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De "Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef" is op 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities, gesteld in de Strategienota Emmen 2020. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden.

Uitgangspunten en ontwikkelingsprincipes
De belangrijkste uitgangspunten en ontwikkelingsprincipes voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Emmen tot 2020 bestaan uit:

  • 1. Kwaliteit voor kwantiteit. Verbetering van de kwaliteit van de bestaande omgeving is relatief belangrijker dan een functionele uitbreiding.
  • 2. Keuze voor een duurzame inrichting van de ruimte met als onderdeel hiervan een balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen/uitbreiding, behoud en waar mogelijk versterking van bestaande openheid en landschappelijke waarden.

In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's: landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. De voor het plan relevante worden hieronder genoemd.

Landschap
De landschappelijke onderlegger is het uitgangspunt voor ontwikkeling: de bodemsoort, hoogteligging en grondwaterstromen bepalen of, in welke mate en hoe een ontwikkeling mogelijk (of maakbaar) is of niet. De relatie met de ondergrond wordt aangehaald. Vanuit de schijnbare tegenstelling tussen stad en land kiest Emmen voor het accentueren en uitbouwen van de bestaande en aanwezige karakteristieke waarden. Deze zijn kenmerkend voor de gemeente en bepalen gezamenlijk de ruimtelijke identiteit van de gemeente. Als onderste laag vormt het landschap immers de basis voor de ruimtelijke inrichting van de gemeente. Het is de opgave deze ruimtelijke kwaliteit verder te versterken, met als doel:

  • 1. Een grotere gebruikswaarde (gericht op functionele geschiktheid en samenhang);
  • 2. Een grotere belevingswaarde (gericht op identiteit, herkenbaar en diversiteit);
  • 3. Een hogere toekomstwaarde (gericht op structurerende werking).

Werken - Recreatie / Leisure:
Vanuit de recreatie is het en beleid gericht op versterking van de sector in de hele gemeente. Gestreefd wordt naar zoveel mogelijk aanbod, omdat dit elkaar versterkt. Hiertoe worden de verschillende ‘bronpunten’ zoveel mogelijk met elkaar verbonden. Bronpunten zijn verblijfsaccommodaties, trekpleisters, attracties, bezienswaardigheden (natuur, cultuurhistorie), hoofdroutes stations en recreatieve parkeerplaatsen. Veel aandacht gaat daarbij uit naar het verbeteren van de verbindingen. Ook het aantrekkelijker maken van bronpunten en de routes ertussen is een belangrijk aandachtspunt. Bijzondere kansen worden toegedicht aan het parelsnoer dat vanuit het centrum van Emmen in zuidelijke richting loopt. Parels als het Dierenpark, winkelcentrum, Parc Sandur liggen aan een recreatief snoer dat Emmen met haar omgeving (Bargerveen, Schoonebeek) verbindt.

Emmen heeft de doelstelling meer overnachtingen te realiseren. Het huidig aanbod is relatief kleinschalig; wel is er het laatste decennium een aanzienlijke impuls geweest met de realisatie van Parc Sandur en hotel Van der Valk. Met de inzet en inspanningen op het vlak van routes en leisure is een weg ingeslagen waarbij de verblijfsrecreatie niet achterblijven kan. Bijzondere kansen liggen er voor verblijfsrecreatieve initiatieven langs/ in de buurt van de vaarroute Erica – Ter Apel.

2.1.2 Ruimtelijke waardenkaart (RWK)

De Ruimtelijke waardenkaart is een op 29 september 2011 door de raad vastgestelde uitwerking van de Structuurvisie Emmen 2020. Het biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie en vormt de basis of 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer van de gemeente Emmen. Andere waarden zoals de aardkundige, archeologische, ecologische en hydrologische waarden, evenals monumenten, worden in dit document beschreven waar zij samenhang vertonen met het cultuurhistorisch gevormde landschap. De ruimtelijke waardenkaart kent drie onderdelen:

  • 1. In beeld brengen ontwikkelingsgeschiedenis
  • 2. Vastleggen van de kenmerken, kwaliteiten en knelpunten van het huidige landschap
  • 3. Aanreiken van handvatten ten aanzien van hoe met deze waarden om te gaan

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied
De RWK maakt verder een onderscheid in drie deelgebieden:

  • 1. Het esdorpenlandschap van de zandgronden
  • 2. Het landschap van de grootschalige verveningen
  • 3. Het landschap van de randvervening

Het plangebied ligt op de rand van de Hondsrug en het grootschalige veengebied. In de RWK wordt het gerekend tot "Het landschap van de grootschalige verveningen".

De ruimtelijke waardenkaart omvat een drietal kaarten.

  • 1. Ruimtelijke aspecten. Genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Lintdorp/veendorp
    • b. Monumentale laanbeplanting Herenstreek
    • c. Overige beplanting
  • 2. Visuele aspecten. Genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. De bossen
  • 3. Elementen. Er worden geen specifieke elementen aangeduid voor de omgeving van het plangebied:

Behoud, versterking en ontwikkeling
De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd en dat alles zodanig dat het landschap ‘zijn verhaal’ kan blijven vertellen. Aangegeven wordt waar het accent zou moeten liggen op behoud, waar op versterking en waar op de ontwikkeling van nieuwe waarden.

Binnen het landschap van het veen wordt ingezet op het behoud van archeologische waarden en de afleesbaarheid van het landschap.

2.1.3 Toeristisch Recreatief Ontwikkelingsplan (TROP)

De gemeente Emmen heeft het beleid ten aanzien van toerisme en recreatie vastgelegd in het Toeristisch Recreatief Ontwikkelingsplan (TROP). Het TROP 2010 – 2015 is de opvolger van het TROP 2001 – 2010 en geeft het gemeentelijk toeristisch beleid voor de komende vijf jaren weer.

Trends en ontwikkelingen vraagzijde
De aanzienlijke toename van bestedingen aan vrijetijdsactiviteiten van de afgelopen decennia zich enigszins te stabiliseren. Gedurende de periode 2010 – 2015 zal onder invloed van de vergrijzing een relatief grote categorie consumenten ontstaan, die naar verwachting een relatief groot deel van tijd en inkomen zal besteden aan vrijetijdsactiviteiten. Uiteraard heeft de huidige economische situatie effect op de sector toerisme en recreatie, maar in deze sector, die erg afhankelijk is van consumentenwensen en –gedrag, is het erg moeilijk te voorspellen hoe dit zich verder zal ontwikkelen.

Voor de langere termijn zijn de volgende trends en ontwikkelingen relevant:

  • Door een toenemende arbeidsparticipatie en flexibilisering van werk hebben mensen minder vrije tijd te besteden;
  • Er ontstaat een relatief grote categorie consumenten, die door (pre)pensioen relatief veel vrije tijd en daarnaast middelen te besteden heeft;
  • De grenzen van de traditionele toeristische seizoenen vervagen, hetgeen kansen biedt voor spreiding en daarmee het optimaal benutten van beschikbare capaciteit;
  • Aan de invulling van de besteedbare vrije tijd worden hoge kwaliteitseisen gesteld;
  • De keuzemogelijkheden voor de vrijetijdsbesteding nemen sterk toe; grenzen vervagen en doordat vliegen de afgelopen jaren goedkoper én gangbaarder is geworden zijn steeds meer bestemmingen binnen handbereik gekomen;
  • Het gebruik van internet voor het zoeken van informatie, maken van keuzes en boekingen neemt sterk toe;
  • De vraag individualiseert; mensen willen een aanbod dat inspeelt op de eigen specifieke vraag (maatwerk);

Ontwikkelingen in het toeristisch product Emmen
De geschetste situatie stelt hoge eisen aan het toeristisch product én de wijze waarop dat vermarkt wordt. De concurrentie is groot en de consument is veeleisend. Emmen maakt onderdeel uit van de toeristische bestemming Drenthe. Mensen kiezen voor de bestemming Drenthe en oriënteren zich binnen deze bestemming verder. Emmen heeft een aantal attracties en voorzieningen in huis, die het nodige publiek trekken. De grotere verblijfsaccommodaties hebben hun eigen marketing kanalen en het Dierenpark Emmen is een (inter)nationale publiekstrekker. Een andere potentiële publiekstrekker is de Vaarverbinding Erica – Ter Apel als verbindende schakel tussen het Nederlandse en Duitse toervaartnetwerk.

Door het gereed komen van de snelweg A37 is de internationale bereikbaarheid van Emmen voor het wegverkeer sterk verbeterd. Met de aanleg van de Vaarverbinding Erica – Ter Apel wordt Emmen een goed bereikbare bestemming via het water. Beide ontwikkelingen brengen nieuwe interessante doelgroepen met zich mee.

Ambitie
De gemeente Emmen zet sterk in op het ontwikkelen van de economische potentie van de sector toerisme en recreatie. Deze grootschalige ontwikkelingen bieden kansen voor het versterken van het totale toeristisch product Emmen. De ambitie is vertaald in een drietal doelstellingen:

  • 1. Een toename van het aantal arbeidsplaatsen in de sector toerisme en recreatie van 3-5% per jaar gedurende de planperiode (peiljaar 2009);
  • 2. Een toename van het aantal overnachtingen van 2-4% per jaar gedurende de planperiode (peiljaar 2009);
  • 3. Een toename van het aantal dagtochten van 2-4% per jaar gedurende de planperiode (peiljaar 2009).

2.1.4 Kadernota Kampeerbeleid gemeente Emmen

Het gewenste campingterrein is ca. 1,4 ha groot. Hiermee valt het onder Categorie 1 van de kampeerterreinen uit de Kadernota Kampeerbeleid van de gemeente Emmen. Voor deze terreinen is bepaald dat qua kampeermiddelen op toeristische plaatsen zijn toegestaan: toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren, trekkershutten en tenthuisjes van maximaal 30 m2.

Bij reguliere kampeerterreinen worden geen beperkingen gesteld aan het aantal kampeer- of slaapplaatsen dat op een terrein gerealiseerd worden of het te hanteren kampeerseizoen.

2.1.5 Bed & Breakfast

In het bestemmingsplan Buitengebied Emmen (2013) wordt bij vrijstaande woningen de mogelijkheid voor het realiseren van Bed & Brakfast geboden. Met een binnenplanse afwijking kan medewerking verleend worden wanneer:

  • 1. De activiteit uitvoerbaar is binnen bestaande bebouwing;
  • 2. De activiteit ruimtelijk ondergeschikt is ten opzichte van de woonfunctie;
  • 3. Er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving ontstaat.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Op 2 juni 2010 is het nieuwe provinciale omgevingsbeleid voor de komende tien jaar vastgesteld door Provinciale Staten. Het omgevingsbeleid is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Provinciaal belang
Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht (alleen wanneer relevant voor het plan). Deze zijn:

  • 1. Het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naoberschap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • 2. Vanuit het oogpunt werkgelegenheid wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie. Binnen het landelijk gebied worden voldoende ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor landbouw, recreatie en toerisme.
  • 3. Het verbeteren en vernieuwen van het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en van de toeristisch-recreatieve infrastructuur.
  • 4. Het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid;
  • 5. De Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschapstypen;
  • 6. Sport- en cultuurparticipatie en de infrastructuur die hiervoor nodig is.

Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over het gemeentelijke ruimtelijke plan indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt.

Visiekaart
Op de Visiekaart van de Omgevingsvisie heeft de locatie van het plangebied de aanduidingen:

  • "Landbouw"
  • "Stadsrandzone"

Kernkwaliteiten
Op de kaart met de benoemde kernkwaliteiten van Drenthe heeft de (omgeving van) het plangebied de volgende aanduidingen:

  • "Macrogradient"
  • "Contract (landschapstypen)"
  • "Hogere rug"
  • "Beschermingsniveau hoog" tav aardkundige waarden
  • "EHS" (naastgelegen bos);

Doelstellingen "Landschap"
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan het aantrekkelijke milieu om te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. De provinciale ambitie is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap. Van provinciaal belang is het behouden van landschapskenmerken en de onderlinge samenhang en het versterken van de verschillende landschapstypen.

Doelstellingen "Verblijfsrecreatie"
Drenthe wil een topspeler zijn op de (binnenlandse) toeristische markt. Hiervoor vindt de provincie het van belang dat Drenthe in haar diversiteit een totaalproduct aanbiedt dat onderscheidend en van hoogwaardig niveau is. Een totaalproduct met veel variatie, aansluitend op de behoeften van de hedendaagse toerist en leidend tot een bruisend Drenthe. In dat toeristische totaalproduct Drenthe moet geïnvesteerd worden. Het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en de huidige toeristisch-recreatieve infrastructuur moet kwalitatief verbeterd en vernieuwd worden. De focus moet komen te liggen op de diversiteit en de kwaliteit van het toeristische product. Niet méér van hetzelfde, maar juist het creëren van toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande toeristische product.

Ten aanzien van de verblijfsrecreatie wil de provincie inzetten op versterking, uitbreiding en vernieuwing van de bestaande bedrijven in samenhang met de omgeving, het "vrijetijds landschap".

De provincie is in beginsel tegen permanente bewoning van recreatieverblijven. Dit leidt tot ‘verstening’ van het landelijk gebied. Ook gaat het ten koste van de capaciteit van recreatieverblijven, waardoor elders in het landelijk gebied een nieuwe vraag naar recreatiewoningen ontstaat.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

Gedeputeerde Staten hebben op 9 november 2010 het ontwerp verordening ruimtelijk omgevingsbeleid vastgesteld. ten aanzien van verblijfsrecreatie bepaalt het het volgende:

  • 1. Een ruimtelijk plan voorziet niet in nieuwe verblijfsrecreatie voor zover gelegen binnen de begrenzing van de Kaart Concretisering Ecologische Hoofdstructuur of in gebied dat op de bij de Omgevingsvisie behorende ‘kaart 5 Landbouw’ als robuuste landbouw is aangeduid.
  • 2. Een ruimtelijk plan kent geen gebruiksbepalingen die permanente bewoning van recreatieverblijven toestaan.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ruimtelijk beleid

Voor het plangebied geldt dat het ruimtelijke rijksbeleid geen directe invloed heeft op de inrichting van het plangebied. De Nota Ruimte, met als titel "Ruimte voor ontwikkeling" is een strategische nota van het Rijk, waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zijn vastgelegd. In deze Nota gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen. De nota heeft vier algemene doelen: versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten), krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land), waarborging van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden) en veiligheid (voorkoming van rampen).

De Nota Ruimte gaat uit van een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. Het nieuwe beleid sluit hiermee aan bij de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid, die onder meer tot uiting komen in het decentrale planningsstelsel, met een centrale rol voor de gemeentelijke bestemmingsplannen. In het nieuwe beleid focust het Rijk zich meer dan voorheen op gebieden en netwerken die van nationaal belang zijn. De afzonderlijke nota's (zoals bijv. Nota Mobiliteit, De Agenda Vitaal Platteland) op de desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zijn samengevoegd tot één Nota Ruimte.

In het nieuwe AMvB Ruimte stelt het kabinet kaders voor de ontwikkeling van het ruimtelijke gebied in Nederland. In de realisatieparagraaf geeft het kabinet aan welke nationale ruimtelijke belangen het wil verwezenlijken. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en voor bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast.

2.4 Conclusie

Uit de diverse beleidsnota's kunnen ten aanzien van het plan de volgende conclusies worden getrokken:

  • 1. De locatie wordt door de ligging in de omgeving Vaarverbinding Erica – Ter Apel (afstand ca. 1000 m) en overige gemeentelijke “bronpunten” als recreatief kansrijk gezien;
  • 2. Uitbreiding tot een reguliere camping geeft invulling aan het streven tot verbreding en uitbreiding van het recreatieve aanbod binnen de gemeente;
  • 3. Het plangebied ligt niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur of in “Robuuste landbouwgebieden”;
  • 4. Het gewenste aantal staanplaatsen, het aanleggen van een aantal standplaatsen voor campers en het gebruik van een aantal Pipowagens (trekkershutten van max. 30 m2) past binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke Kadernota Kampeerbeleid;
  • 5. Het toestaan van Bed & Breakfast units is passend binnen de voorwaarden, zoals die worden gesteld binnen vergelijkbare woonomgevingen (linten) en in het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen".

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.

Op de vastgestelde gemeentelijke archeologische beleidskaart is de locatie van het plangebied deels gelegen binnen een gebied met een middelhoge of hoge archeologische verwachting (dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4). Binnen dit gebied zijn grenzen gesteld aan het minimaal te verstoren oppervlak als gevolg van het plan. Pas waarna een plan deze grenzen overstijgt, wordt nader onderzoek overwogen. Bodemingrepen dienen een oppervlakte te hebben van van meer dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm de bodem verstoren.

Binnen het betreffende gebied worden geen bodemingrepen van een dergelijke oppervlakte mogelijk gemaakt. Om deze reden is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd.

3.2 Ecologie

De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

De uitbreiding in bebouwing vindt plaats binnen het bestaande bouwperceel, op het bedrijfserf. De gebruikswijziging (van minicamping naar reguliere camping) vindt plaats op het bestaande terrein voor de minicamping. Het recreatieterrein wordt niet vergroot. De ontwikkeling heeft geen kap van bomen- of sloop van gebouwen tot gevolg.

Om bovenstaande redenen zijn in principe geen nadelige effecten ten aanzien van het aspect flora en fauna te verwachten. Nader onderzoek is om deze reden niet benodigd.

3.3 Fysieke veiligheid

3.3.1 Algemeen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het BEVI stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen.

Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het BEVI . Voor het vaststellen van het besluit dient het bestuur van de Hulpverleningsdienst Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.

Het BEVI dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) 'Regeling externe veiligheid inrichtingen' (REVI) Hierin zijn onder andere de LPG-afstanden (Plaatsgebonden Risicocontouren) opgenomen.

Naast het BEVI is er ook de 'Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen, 2006.' Deze Nota geeft de beleidsuitgangspunten weer voor het op te stellen Basisnet welk wettelijke verankerd wordt om veiligheidszones om weg, vaarwegen en spoor uit te zetten. De nota sluit aan op het BEVI waarin het beleid over de afweging van de veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving uiteengezet wordt.

Vanuit de brandweer is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van (de gebouwen in) het plangebied. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen
 

3.3.2 Fysieke veilligheidssituatie

In de Structuurvisie Emmen 2020 zijn de beleidsuitgangspunten opgenomen voor Externe Veiligheid.

3.3.2.1 Bevi-inrichtingen binnen het plangebied

Binnen het plangebied zijn geen BEVI bedrijven gesitueerd .

3.3.2.2 Bevi-inrichtingen buiten het plangebied

Direct buiten het plangebied zijn ook geen BEVI bedrijven gesitueerd.

3.3.2.3 Route gevaarlijke stoffen

In de nabijheid van het plangebied vindt geen noemenswaardige vervoer gevaarlijke stoffen plaats over weg, spoor of water welke van invloed zou zijn op de ontwikkeling van de camping.

3.3.2.4 Buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied vindt geen leidingen, welke van invloed zou zijn op de ontwikkeling van de camping.

3.3.2.5 Hoogspanningslijnen

Binnen- en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen Hoogspanningslijnen gesitueerd.

3.3.3 Bereikbaarheid

Het plangebied is vanaf de noordzijde (de Herenstreek) bereikbaar.

 

3.4 Milieu

In deze paragraaf worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines.
 

3.4.1 Bodem

Het terrein voor de uitbreiding van de camping is bodemkundig onverdacht. Er is geen bodemonderzoek benodigd in het kader van de bestemmingsplanwijziging voor de vergroting van de camping.

3.4.2 Geluid

Bij het aspect geluid in het bestemmingsplan gaat het om het ruimtelijk mogelijk maken van aan de ene kant bronnen van geluid (zoals industrie, spoor- en wegverkeer) en aan de andere kant bestemmingen die een zekere mate van rust behoeven (zoals woningen).

Wegverkeer
Binnen- of in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van de toevoeging van geluidsgevoelige objecten binnen zones van wegen. De ontwikkeling wordt hierdoor dus niet belemmerd.

Inpassing vergroting bedrijf binnen omgeving
De bedrijfsvergroting is qua bezoekersaantallen niet dusdanig, dat in het kader van de bestemmingswijziging sprake is van een wijziging in de geluidbelasting voor de omgeving.

Conclusie is dat de gewenste ontwikkeling van de camping niet stuit op belemmeringen voor de reeds aanwezige woningen in de omgeving. Tevens kan worden vastgesteld dat de gewenste ontwikkeling geen onevenredige aantasting meebrengt van het woon- en leefklimaat.

3.4.3 Lucht
3.4.3.1 Algemeen

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • Een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • Een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
3.4.3.2 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied

Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOx en fijnstof niet veranderen. Dit betekent dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

3.5 Waterparagraaf

3.5.1 Inleiding

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats. De tekst in deze paragraaf is een uittreksel van de watertoets zoals deze is verzonden naar het waterschap. Voor een volledige weergave van de watertoets wordt verwezen naar de watertoets die als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

3.5.2 Ligging plangebied

Het plangebied valt onder het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Watersysteemplan en in het waterplan van de gemeente Emmen. Het gebied is ingericht als campingterrein en voorzien van enkele gebouwen ten behoeve van het functioneren van de camping.

3.5.3 Waterhuishouding

De bestaande oppervlakte verhard oppervlak (gebouwen en verharding) bedraagt ca. 2000 m2. Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het plan minimaal toe met ca. 500 m2.

3.5.4 Afvoer van water
3.5.4.1 Hemelwater

Huidige situatie
Langs de percelen liggen sloten welke mede zorg draagt voor de afwatering van het terrein, ook in de toekomstige situatie.

3.5.4.2 Riolering

De woning is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Op deze riolering zijn ook alle voorzieningen van de camping aangesloten.

3.5.5 Wateradvies waterschap

De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.

De bij Waterschap Hunze en Aa's aangevraagde watertoets (korte procedure) is opgenomen in Bijlage 2.

Hoofdstuk 4 Huidige situatie

4.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied ligt direct ten oosten van de kern Nieuw-Dordrecht. Nieuw-Dordrecht ligt op de zuidoostelijke uitloper van de Hondsrug.Al in de Steentijd was sprake van menselijke activiteit in de omgeving waar nu Nieuw-Dordrecht ligt. Het meest opvallend is de houten weg die in het veen tussen de huidige Veldweg en de Heerenstreek tot aan het Karrepad (het verlengde van de Herenstreek) is aangetroffen. Deze weg van ongeveer één kilometer dateert uit omstreeks 2600 v. Chr. en is daarmee de oudste (houten) weg van Nederland.

Hoewel al in de Steentijd sprake was van menselijk ingrijpen in het gebied, is voor het ontstaan van het huidige Nieuw-Dordrecht vooral ontwikkelingen van het omringende veen cruciaal geweest. Oorspronkelijk behoorde Nieuw-Dordrecht en het veen zowel ten oosten als ten westen van het dorp toe aan de markegenoten van Noord- en Zuid-Barge. Eind 1853 kocht de in Dordrecht opgerichte maatschappij De Drentsche Veen- en Middenkanaal Maatschappij (DVMKM) zowel het veencomplex aan de westzijde, het ‘Oosterveen’, als een complex aan de oostzijde van het dorp, het ‘Smeulveen’ van de markegenoten.

In 1852 hadden de initiatiefnemers van de DVMKM al een concessie gekregen tot het graven van een kanaal, bij de opening Oranjekanaal gedoopt. Het was de bedoeling dat het Oranjekanaal langs het Oosterveen zou lopen, terwijl vanuit het kanaal, via Nieuw Dordrecht, een zijtak naar het Smeulveen zou worden gegraven. Als vergoeding voor het graven van het kanaal en de aanleg van een weg stonden de markegenoten een strook grond ter breedte van 40 m af aan de DVMKM, vroeger de kanaallinie genoemd, alsmede een strook grond van 400 m breed. In 1858 was de aanleg van het kanaal gevorderd tot het huidige Oranjedorp. Het bleek echter dat alleen het Oosterveen geschikt was om op het kanaal te draineren. Het Smeulveen had namelijk een veel lagere ondergrond dan verwacht en dat vereiste dus ook een veel lager kanaalpeil. Dit zou betekenen dat er of een dieper en dus nog kostbaarder kanaal moest worden gegraven of dat er op een afstand van 5 km maar liefst 3 sluizen moesten worden gebouwd. De DVMKM was daartoe niet bereid en besloot tot een goedkopere oplossing namelijk een sluis bij Westenesch. Het Smeulveen kon dan via een ‘omweg’ vanuit het zuiden worden bereikt. Het kanaal door Nieuw-Dordrecht is dus niet aangelegd.

De 400 m brede strook ten noorden van de kanaallinie (=strook tussen Herenstreek en Veldweg) werd door de DVMKM in opstrekkende plaatsjes verdeeld waarop woningen voor de arbeiders en kleine boeren werden gebouwd. De bewoners van de huizen van de maatschappij waren werkzaam voor deze onderneming of bewerkten veenpercelen die de maatschappij verhuurde ten behoeve van de boekweitteelt. De maatschappij handelde namelijk ook in boekweit. Zo ontwikkelde zich langs de linie, de verbindingsstrook tussen het Oosterveen en het Smeulveen, de nederzetting Nieuw-Dordrecht, ook wel Heeren Dordt genoemd. Hoewel het kanaal nooit is gegraven is tot op de dag van vandaag het profiel van de Oranjedorpstraat en de Herenstreek zo breed dat het lijkt alsof er in het verleden een kanaal heeft gelegen.

Oorspronkelijk was er dus een onderscheid tussen Nieuw-Dordrecht (Heeren Dordt) en Vastenow. De historische bebouwingsstructuur is in vergelijking met veel andere dorpen nog goed herkenbaar.

Tot 1935 kende ook een deel van de Herenstreek een brede groenstrook met twee wegen. Deze was vergelijkbaar met de huidige groenstrook langs de Oranjedorpstraat. Alle linten hadden een groen karakter, niet alleen dankzij de wegbegeleidende bomenrij(en) maar ook door de erfbeplanting. In de periode 1965 – 1975 is ook het landschap ten oosten van het dorp sterk verdicht door de aanleg van het Oosterbos.

Hoewel het landschap rondom Nieuw-Dordrecht in de loop der tijd is veranderd, is de karakteristieke ontginningsvorm en begrenzing behouden. In 1900 was het huidige Nieuw-Dordrecht een groen ‘eiland’ op de zandrug in een verder open veenlandschap. Hoewel door de aanleg van het Oosterbos de oostzijde van dit ‘eiland’ is verdicht, is de zo karakteristieke ontginningslijn, de ‘knik’, tot op de dag van vandaag nog goed herkenbaar.

4.2 Huidige situatie omgeving

Het plangebied ligt aan de weg Herenstreek, ten oosten van de kern Nieuw-Dordrecht. Het terrein bestaat uit een ca. 65 m breed perceel dat zich vanaf de Herenstreek in ca. 230 m in zuidelijke richting uitstrekt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013047-B701_0002.png"

Foto 1: Luchtfoto omgeving plangebied

Aan de Herenstreek liggen verder een aantal vrijstaande woningen, een enkel agrarisch bedrijf en een museum. Direct ten oosten van het plangebied grenst het natuurgebied Oosterbos. Het perceel grenst aan de zuidzijde ook aan een natuurgebied. Deze percelen zijn recent ingericht en sluiten aan op het Oosterbos.

4.3 Huidige situatie terrein

Op het perceel bevindt zich de woning Herenstreek 130 en een aantal bijgebouwen die mede worden gebruikt voor de uitvoering van de minicamping.

Het mini-campingterrein wordt natuurlijk begrenst door de natuurgebieden aan de oost- en zuidzijde. Aan de westzijde is geen afscherming aanwezig.

4.4 Verkeer

De Herenstreek vormt de hoofdtoegang van het perceel. De Herenstreek is aangesloten op de weg Vastenow. Via de doorgaande Oranjedorpstraat is de provinciale weg naar Emmen en Klazienaveen te bereiken. De Herenstreek verbindt het plangebied aan de oostzijde met Barger-Compascuum. Op het campingterrein ligt een centrale parkeerterrein voor camping bezoekers.

Hoofdstuk 5 Beschrijving ontwikkeling

 

5.1 Algemene planbeschrijving

Aanleiding
De eigenaren van de camping hebben het recreatieterrein in 2011 aangekocht. Na een aantal jaren een minicamping te hebben geëxploiteerd, wil men nu een bedrijfsvergroting doorvoeren waarna ruimte kan worden geboden aan meer campinggasten. Na uitbreiding zijn er 35 campingplaatsen aanwezig, waar dat er in de huidige situatie maximaal 25 zijn. Tevens is het de bedoeling drie Bed & Breakfast (B&B) voorzieningen te realiseren binnen de bestaande bebouwing, een aantal Pipowagens op het terrein te plaatsen en een aantal standplaatsen voor campers te bieden.

Recreatief gezien ligt de locatie uitstekend en biedt de omgeving diverse mogelijkheden. Er zijn goede wegverbindingen naar de diverse grotere recreatieve activiteiten in de regio. Het kampeerterrein grenst direct aan het Oosterbos. Ook de Vaarverbinding Erica Ter Apel, De Collectie Brands, Het Veenpark, het centrum van Emmen en het Bargerveen bevinden zich op relatief korte afstand.

5.2 Stedenbouwkundige structuur

Grootte terrein
Het campingterrein heeft een oppervlakte van ongeveer 1,4 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013047-B701_0003.png"

Foto 2: Luchtfoto plangebied vergrote campingterrein

Hoofdstructuur inrichting terrein
Bij het bepalen van de inrichting van de toekomstige inrichting van het terrein heeft het omringende landschap als inspiratiebron gediend. De verkavelingsstructuur van het landschap wordt in de planopzet als uitgangspunt genomen. De randen van het terrein worden versterkt met gebiedseigen beplanting. In aansluiting op de natuurgebieden wordt een siertuin aangelegd.

Inrichting terrein
Bij de ingang van het terrein worden de centrale voorzieningen van de camping geconcentreerd. Hieronder vallen onder andere:

  • De bedrijfswoning
  • De receptie;
  • Een tweede bedrijfswoning binnen 'het koetshuis';
  • Een gastenruimte / kantine;
  • Een tuinhuis / werkplaats;
  • Een overdekt terras;
  • Een carport;
  • Centrale parkeervoorzieningen;

Het overige terrein wordt grotendeels ingericht als kampeerterrein. Het meest zuidelijke deel wordt ingericht als siertuin. Doordat het terrein met 1,4 hectare relatief klein is- en het kampeerterrein een ruime opzet heeft, is het aantal recreatieve plaatsen beperkt. Ten opzichte van de minicamping met maximaal 25 standplaatsen wordt het aantal standplaatsen verruimd naar 35.

Het inrichtingsplan voor de terreininrichting is opgenomen in Bijlage 3.

Tweede bedrijfswoning
Voor de bedrijfsvoering is het noodzakelijk dat er continu iemand op het bedrijf aanwezig is. Alle bewoners van het terrein hebben het hele jaar door een (deeltijd–) functie binnen het recreatieve bedrijf. Het plan is opgestart als een project van de gehele familie. De aanvrager met zijn vrouw bewoont de oorspronkelijke bedrijfswoning. Zoon en schoondochter bewonen met hun jonge gezin 'het Koetshuis'.

De noodzaak tot de zelfstandige bewoning van het Koetshuis is gelegen in feit dat een aanzienlijk deel van de oorspronkelijke bedrijfswoning (garage van 36 m2) wordt gebruikt als bedrijfsruimte (receptie / kantoor).

Binnen het bestemmingsplan is bepaald dat in totaal niet meer dan (de gebruikelijke) 250 m2 ten behoeve van de bedrijfsmatige woonfunctie mag worden gebruikt. Dit wijkt niet af van normale woonsituaties in het buitengebied, waarbij ook 250 m2 mag worden bebouwd ten behoeve van de woonfunctie. De bestaande oppervlakte van de woning (excl. aanbouw welke wordt gebruikt als receptie/kantoor), het Koetshuis en het tuinhuis passen hier volledig binnen.

Met een binnenplanse afwijkingsregeling kan het Koetshuis qua functie worden omgezet naar volledig recreatief gebruik voor twee Bed & Breakfast eenheden. Dit is een mogelijke ontwikkeling voor de langere termijn.

Bebouwde oppervlakte
De maximale bebouwde oppervlakte bedraagt in totaal 850 m2 (inclusief 250 m2 ten behoeve van de woonfunctie). Deze oppervlakte is afgestemd op de huidige situatie, met een directe uitbreidingsmogelijkheid van 200 m2. Met een afwijkingsmogelijkheid is de totale bebouwingsoppervlakte, na afweging, nog eens met 25% uit te breiden.

5.3 Verkeersstructuur

Ontsluiting
Het terrein blijft bereikbaar via de bestaande toegangsweg Herenstreek.

Parkeren
Parkeren moet plaatsvinden op eigen terrein. Op het terrein is een centrale parkeerplaats gerealiseerd welke voldoende ruimte biedt.

5.4 Groenstructuur

Het terrein wordt omzoomd met een beplantingssingel. Op het meest zuidelijke gedeelte van het perceel wordt een siertuin aangelegd.

Er heeft overleg met Staatsbosbeheer plaatsgevonden over de toepassing van beplantingssoorten en de gerealiseerde toegang tot het Oosterbos. Tegen de achtergrond van het Oosterbos (zuidzijde en oostzijde perceel) is het beplantingsvoorstel een passende invulling.

5.5 Water

De langs de percelen gelegen sloten blijven gehandhaafd en bieden ruimte voor eventuele pieken van hemelwater.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting op het bestemmingsplan

 

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzen te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" van het ministerie van VROM.

In de voorgaande hoofdstukken zijn de voorgestane ontwikkelingen en de uitgangspunten aan de orde geweest. Het beschreven beleid krijgt zijn juridische vertaling in de bestemmingen "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en "Groen". Deze regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied. De bepalingen die betrekking hebben op de bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologisch/ ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Voor elke bestemming is afzonderlijk een bestemmingsregel opgenomen. Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Om die reden zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen:

  • Afwijkingen van de bouwregels;
  • Afwijkingen van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;

Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. De afwijkingen maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een afwijking wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor de Afwijkingen en de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogte differentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Cultuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Tabel : Beoordelingscriteria afwijkingen

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik. Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.

6.3.2.1 Groen

De op de verbeelding voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor de beplantingssingels aan de buitenranden van het recreatieterrein. Tevens is de bestemming bedoeld voor erfafscheidingen, nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van waterhuishouding. Binnen de bestemming 'Groen' is geen bouwmogelijkheid opgenomen. Het is niet mogelijk om parkeergelegenheden in het groen te realiseren.

6.3.2.2 Recreatie - Verblijfsrecreatie

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor de het campingterrein. De bestemming is tevens bedoeld voor groen, verkeer en water. Binnen het aangegeven bouwvlak kan bebouwing worden gerealiseerd.

Permanente bewoning
Permanente bewoning van bedrijfsbebouwing of kampeermiddelen is niet toegestaan.

Bedrijfsbebouwing
De centrale voorzieningen van het recreatieterrein worden gerealiseerd binnen de aangegeven bouwvlakken. De totale bebouwing (inclusief bedrijfswoningen) mag maximaal 850 m2 bedragen. Onder andere een receptie, een kantine, sanitair en opslagruimte krijgt binnen de bebouwing een plaats. Ten behoeve van de woonfunctie mag op het terrein maximaal 250 m2 worden gebruikt. De goot- en bouwhoogte van de bebouwing bedraagt 3,5- respectievelijk 8 m.

De horecafunctie dient afgestemd te zijn op het verblijfsrecreatieve gebruik van het terrein. Het is niet bedoeld voor derden.

Bedrijfswoning
Op het terrein mogen binnen het bouwvlak twee bedrijfswoningen worden gerealiseerd. Hiermee kan de permanente aanwezigheid voor beheerders van het terrein gegarandeerd worden. De oppervlakte van de twee bedrijfswoningen met bijgebouwen bedraagt maximaal 250 m2. De goot- en bouwhoogte van de bebouwing bedraagt 3,5- respectievelijk 9 m.

6.3.2.3 Waarde - Archeologie 4

Gebieden met de bestemming Waarde - Archeologie 4 zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden. Voor deze categorieën is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 1000 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld.

6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt. Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
De afwijkingsregels maken het mogelijk dat aan de regels van de bestemmingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Het college van burgemeester en wethouders kunnen bijvoorbeeld afwijken van een bestemmingsplan voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%. De afwijkingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels al is afgeweken van het bestemmingsplan. Dit betekent dat niet twee keer afgeweken kan worden van eenzelfde bepalingen of dat de bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

6.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 9 Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 10 Slotregel
In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Nieuw-Dordrecht, Camping Herenstreek 130".

6.4 Handhaving

De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. De basis voor een werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een goede registratie van verleende vergunningen en afwijkingen.

Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een nauwgezette inventarisatie plaats gevonden van de feitelijke situatie. De bestaande ruimtelijke situatie is in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Daarnaast heeft bestaand beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser, beter toepasbaar en goed naleefbaar geworden.

Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de planregels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en burger ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan opgepakt wordt. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Dit betekent dat niet tegen alle illegale situaties wordt opgetreden maar tegen zaken met een uitstralend effect. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft.

Ongeacht de wijze waarop handhaving van het bestemmingsplan vorm krijgt geldt voor de gemeente geldt als eerste handhavingsprioriteit de aanpak van calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke betrokkenheid

7.1 Overleg

Het college heeft het bestemmingsplan op 11 februari 2014 vrijgegeven voor Overleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners:

  • Provincie Drenthe
  • Dorps Coöperatie Nieuw-Dordrecht
  • Ministerie van Defensie
  • Waterschap Hunze en Aa's
  • Recreatieschap Drenthe
  • Milieufederatie Drenthe
  • Platform Natuurbehoud Emmen (IVN)
  • Veiligheidsregio Drenthe
  • Staatsbosbeheer
  • RUD Drenthe

Er zijn geen inhoudelijke reacties ontvangen. De binnengekomen reacties van de Provincie Drenthe en de Dorps Coöperatie Nieuw-Dordrecht zijn opgenomen in de bijlagen.

7.2 Terinzagelegging ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 april 2014 gedurende 6 weken voor zienswijzen ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.

7.3 Vaststelling

Het bestemmingsplan is op 25 september 2014 door de raad vastgesteld. Het raadsbesluit is opgenomen in Bijlage 7.

 

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De te verhalen kosten worden limitatief opgesomd in artikelen in de kostensoorten lijst (art. 6.2.4 Bro). Voor het voorliggend bestemmingsplan maakt de gemeente alleen kosten voor het opstellen en begeleiden van het bestemmingsplan. De noodzakelijke onderzoeken zoals de natuurtoets e.d. zijn voor rekening van de aanvrager uitgevoerd. Voor het opstellen van een bestemmingsplan brengt te gemeente overeenkomstig de door de raad vastgestelde Legesverordening de werkelijke kosten in rekening. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt door de legesinkomsten. Door het voldoen van de legesbijdrage is kostenverhaal in dit geval dus anderszins verzekerd. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Er is een planschaderisico overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer.