direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw-Weerdinge, Noordveenkanaal NZ 72/73
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2013022-V701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding Ruimtelijke Onderbouwing

1.1 Aanleiding

Door Pluimveebedrijf Trip - Gelms is op 11 oktober 2011 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de realisatie van een nieuwe pluimveestal aan het Noordveenkanaal NZ 72/73 te Nieuw-Weerdinge. De aanvraag heeft betrekking op de onderdelen bouw, milieu en strijdigheid met het bestemmingsplan.

Pluimveebedrijf Trip - Gelms exploiteert een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor pluimvee op de locatie Noordveenkanaal NZ 72/73 te Nieuw-Weerdinge. Om te kunnen doorgroeien naar een levensvatbare bedrijfsomvang wil men het bedrijf uitbreiden met de een nieuwe stal. Tevens wordt na de bedrijfsuitbreiding voldaan aan dierwelzijns- en emissie-eisen. De landschappelijke inpassing is geborgd. Om deze reden kan medewerking worden verleend aan de gevraagde omgevingsvergunning.

Op 22 november 2011 heeft de Welstandscommissie positief geadviseerd op de aanvraag.

De aanvraag is genoteerd onder zaaknummer 10063. De bijbehorende verbeelding met de plancontour heeft het nummer NL.IMRO.0114.2013022-V701.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013022-V701_0001.png"

Afbeelding 1: Locatie plangebied in omgeving (rode cirkel)

Hoofdstuk 2 Huidige situatie, beleid en planologische regeling

2.1 Ligging en huidige situatie

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het perceel landbouwgrond, kadastraal bekend "Gemeente Emmen, sectie AC nummer 167”. De aanvraag betreft een uitbreiding met een pluimveestal. Het perceel is gelegen ten noorden van de weg N364 (Emmen - Nieuw-Weerdinge).

De meest nabijgelegen woning van derden (Noordveenkanaal ZZ 68) bevindt zich op ca. 75 m van het bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013022-V701_0002.png"

Afbeelding 2: Luchtfoto met kadastrale grenzen. In rood indicatief de voorgenomen uitbreiding net een stal

Het merendeel van de bebouwing is gerealiseerd in de jaren 70 van de vorige eeuw. In 1992 is een bouwvergunning verleend voor de bouw van een mestkuikenstal (achter woning 72). Op 22 augustus 2002 is een vergunning in het kader vab de Wet milieubeheer verleend voor het houden van 60.000 slachtkuikens.

2.2 Beleid en planologische regeling

2.2.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

De structuurvisie "Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef" is 24 september 2009 vastgesteld. Het is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald, deze zijn als volgt (wanneer relevant):

Landschap
Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Werken:
De koers voor de landbouw: schaalvergroting in landbouwgebieden mogelijk maken in aansluiting op het landschap. Daar waar de landbouw in de knel komt wordt ingezet op alternatieven.

Verder wordt aangegeven dat de belangrijkste uitgangspunten en ontwikkelingsprincipes voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen bestaan uit:

  • Kwaliteit voor kwantiteit. Centraal staat een verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit.
  • Keuze voor een duurzame inrichting van de ruimte. Wijzigingen in de ruimtelijke opbouw worden geënt op de zogenaamde lagenbenadering;
  • Rekening houden met de klimaatverandering.

In de Structuurvisie wordt landbouw aangewezen als drager van het landschap. In de grootschalige gebieden krijgt de landbouw voldoende mogelijkheden om op te schalen. Nieuwbouw c.q. vestiging in de als waardevol aangemerkte open ruimte is in principe alleen mogelijk indien er een ruimtelijke en economische meerwaarde is.

De Structuurvisie gaat uit van een lagenbenadering. Het grondgebied van Emmen is daarbij onderverdeeld in 4 deelgebieden. Voorliggende plangebied ligt in deelgebied A. Dit deelgebied heet "De Monden". Dit is het noordoostelijk, Veenkoloniale deel van de gemeente. Dit deelgebied kent een sterk agrarisch karakter.

2.2.2 Ruimtelijke Waardenkaart

De Ruimtelijke waardenkaart (RWK) is in september 2011 door de raad vastgestelde uitwerking van de Structuurvisie Emmen 2020. Het heeft als ontwerp ter inzage gelegen en wordt naar verwachting in september 2011 door de raad vastgesteld. Het biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie en vormt de basis of 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer van de gemeente Emmen. Andere waarden zoals de aardkundige, archeologische, ecologische en hydrologische waarden, evenals monumenten, worden in dit document beschreven waar zij samenhang vertonen met het cultuurhistorisch gevormde landschap. De ruimtelijke waardenkaart kent drie onderdelen:

  • 1. In beeld brengen ontwikkelingsgeschiedenis
  • 2. Vastleggen van de kenmerken, kwaliteiten en knelpunten van het huidige landschap
  • 3. Aanreiken van handvatten ten aanzien van hoe met deze waarden om te gaan.

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied
De RWK maakt verder een onderscheid in drie deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het landschap van de grootschalige verveningen. De hoogveenontginningen vormen een uitzonderlijk monumentaal landschap. De lange kanalen die zwaar in de beplanting staan, de gestrekte linten en de ritmiek van kanalen, wijken en sloten verschaffen dit landschap voor Nederlandse begrippen een unieke monumentaliteit. Het landschap wordt gevormd door open ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour aan de ruimte. Zij ‘maken’ de ruimten.

De ruimtelijke waardenkaart omvat een drietal kaarten.

  • 1. Ruimtelijke aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Lintdorp Veendorp
    • b. Robuuste ruimte hoogveenontginning
    • c. Het Kanaal
    • d. Het beekdal van het Valtherdiep
  • 2. Visuele aspecten. Er worden geen specifieke aspecten aangeduid voor de omgeving van het plangebied. Het gebied valt binnen de robuuste ruimte van de hoogveenontginning.
  • 3. Elementen. Er worden geen specifieke elementen aangeduid voor de omgeving van het plangebied:

Behoud, versterking en ontwikkeling
De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd. Binnen het landschap van de grootschalige verveningen wordt ingezet op behoud van archeologische waarden/vindplaatsen, het stelsel van kanalen en wijken, de robuuste, krachtig omzoomde ruimten en de verscheidenheid aan details (waaronder sluizen). De afleesbaarheid van de gelaagdheid van het landschap en de levendigheid op en aan het kanaal kunnen bij ontwikkelingen versterkt worden.

2.2.3 Beleidsnotitie "Verruiming bouwpercelen intensieve veehouderij"

De gemeente Emmen heeft een aantal jaren geleden geconstateerd dat de intensieve veehouderijen in haar gemeente tegen de grens aanliepen van het ruimtelijk beleid. Door allerhande marktontwikkelingen is er sprake van een schaalvergroting bij de intensieve veehouderijen. Het ruimtelijke kader kon deze schaalvergroting niet accorderen.

De gemeente Emmen heeft daarop de Beleidsnotitie ‘Verruiming Agrarische Bouwpercelen Intensieve Veehouderijen’ opgesteld (vastgesteld 27 september 2007). In de notitie heeft de raad het kader aangegeven waaraan getoetst dient te worden, om medewerking te kunnen verlenen aan uitbreiding van stallen ten behoeve van de intensieve veehouderij.

Binnen het kwadrant “De Monden” van de gemeente Emmen kan de oppervlakte van een agrarisch bouwperceel vergroot worden naar 1,5 ha. Van dit bouwperceel mag maximaal 60% voor stalruimte bebouwd worden, wat resulteert in maximaal 10.000 m2. Hierbij moet sprake zijn van een gebleken noodzaak.

Aspecten waar concrete verzoeken tot verruiming aan afgewogen moeten worden zijn:

  • 1. De lokale landschappelijke-, cultuurhistorische- en/of natuurlijke kenmerken;
  • 2. Milieuwetgeving;
  • 3. De leefbaarheid van de omgeving;
  • 4. Het effect voor de verkeerssituatie.
2.2.4 Bestemmingsplan

De aangewezen bouwlocatie van de stal valt gedeeltelijk binnen de bestemming "Niet-Grondgebonden Agrarisch bedrijf" (Art. 2.34 nieuw) en voor het overige binnen de bestemming “Agrarisch gebied, zonder bouwperceel” (Art. 2.6).

De voorschriften bij het bestemmingsplan geven aan dat de op de kaart voor “Agrarisch gebied, zonder bouwperceel” aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijvigheid met bijbehorende andere bouwwerken en de opbouw van potentiële landschappelijke waarden. Het bouwplan past hier niet binnen en is om deze reden in strijd met het bestemmingsplan.

De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee mag per aangewezen "niet grondgebonden agrarisch bedrijf" ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen. De gewenste uitbreiding met staloppervlak is hierbinnen dus niet passend.

Het bestemmingsplan kent wijzigingsbevoegdheden om het bouwperceel te vergroten tot ten hoogste 1,5 ha. (artikel 2.35 lid 2) en de oppervlakte van stalruimte t.b.v. pluimvee te vergroten tot ten hoogste 7500 m2 (artikel 2.35 lid 5). Voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheden zijn:

  • a. Het plan is uit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk;
  • b. Voldaan wordt aan milieu- en mestwetgeving;
  • c. Er treedt geen onevenredige afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden van de omgeving op;

Als voorwaarden, ontleend aan de beschrijving in hoofdlijnen van het bestemmingsplan, kunnen worden gesteld:

  • a. Bebouwing dient geconcentreerd opgericht te worden opgericht binnen een bouwperceel van 100 meter breed en 150 meter diep;
  • b. De nokrichting ten opzichte van de weg-as dient overwegend haaks te zijn;
  • a. Het plan dient ruimtelijk inpasbaar binnen de omgeving.


Bovenstaande doorgehaalde tekst is vervallen met de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen op 30 mei 2013.

2.2.5 Vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied Emmen

Op 30 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. Het vastgestelde plan ligt vanaf 17 juli voor 6 weken ter inzage.

Binnen het vastgestelde plan heeft de bedrijfslocatie de bestemming "Agrarisch - Niet grondgebonden 1" binnen de gebiedsbestemming "Agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen".

De bestemming "Agrarisch - Niet grondgebonden 1" kent een wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van staloppervlak naar maximaal 10.000 m2, waarbij een aantal voorwaarden gelden. De aanvraag voor de omgevingsvergunning voldoet aan de gestelde voorwaarden.

2.2.6 Conclusie

Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie "Gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef", de beleidsnotitie "Verruiming bouwpercelen intensieve veehouderij" en de wijzigingsbepalingen van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen:

Het provinciale omgevingsbeleid verzet zich niet tegen het plan. Zie hiervoor de gegeven reactie van de Provincie op het ontwerpplan in Bijlage 10.

De aanvrager heeft er voor gekozen om een uitgebreide WABO vergunning aan te vragen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Om in de toekomst een economisch gezond bedrijf te kunnen exploiteren is het noodzakelijk om de capaciteit van het bedrijf te vergroten. Door de bouw van een extra pluimveestal kunnen de ondernemers inspelen op de nieuwe marktomstandigheden.

Een tweede aanleiding voor bedrijfsuitbreiding vormen de veranderende eisen die worden gesteld aan het houden van vleeskuikens uit het Besluit Huisvesting ten aanzien van emissie, en uit het Vleeskuikenbesluit ten aanzien van dierwelzijn. Na uitbreiding wordt aan deze eisen voldaan.

3.2 Stedenbouwkundig plan

Het bedrijf wordt uitgebreid met een gecombineerde pluimveestal van 100 x 25 meter. Het gebouw wordt gerealiseerd ten westen van de bestaande bedrijfsbebouwing. De nieuwe vleeskuikenstal heeft een vloeroppervlakte van 2500 m2. De bestaande twee pluimveestallen hebben een gezamenlijke vloeroppervlakte van ca. 2500 m2. De totale vloeroppervlakte van de pluimveestallen bedraagt na de nieuwbouw maximaal 5000 m2.

De nieuwe stal zal zo compact mogelijk op de bestaande bedrijfsbebouwing worden gerealiseerd. Uiteindelijk ontstaat na realisatie van het plan een bouwperceel van ca. 1,5 ha.

De nokrichting van de nieuwe stal is gelijk aan de nokrichting van de bestaande stallen. Deze is passend binnen de verkavelingsstructuur van het landschap. De stal wordt in één rooilijn met de bestaande grote stal gerealiseerd. De afstand tussen de voorgevel van de nieuwe stal en de meest nabijgelegen woning van derden (Noordveenkanaal ZZ 68) bedraagt ca. 75 m.

Om de concentratie aan bebouwing en voorzieningen te markeren- en het bedrijfserf te begrenzen wordt er beplanting langs de westzijde van het bedrijfserf toegevoegd. De exacte wijze van landschappelijk inpassing wordt nader beschreven in paragraaf 3.3.

3.3 Landschappelijke inpassing

Voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe stal is een beplantingsplan opgesteld. Het beplantingsplan gaat uit van handhaving van verwijdering van de bestaande beplantingssingel op het terrein en het aanbrengen een nieuwe 4 m brede beplantingssingel aan de west- en noordzijde van de nieuwe stal.

De toe te passen beplantingssoorten dienen aan te sluiten op de bestaande beplantingssingel. Het beplantingsplan is opgenomen in de Bijlage 3. In de regels van de omgevingsvergunning is bepaald dat de groenstrook moet worden aangelegd en in stand moet worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.

Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) alsmede de in ontwikkeling zijnde gemeentelijke Archeologische Beleidskaart is de locatie van het plangebied gelegen binnen een gebied met een lage archeologische trefkans. Om deze reden is er geen archeologisch inventariserend onderzoek uitgevoerd.

4.2 Ecologie

De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten.

Door Hamabest BV is onderzoek gedaan naar de effecten van het plan op de aanwezige flora en fauna. Geconcludeerd wordt dat er geen strikt beschermde plant- en diersoorten aangetroffen zijn in het plangebied en dat deze ook niet worden verwacht.

Op basis van de bevindingen kan geconcludeerd worden dat er in de huidige situatie, in het kader ban de Flora en Faunawet, geen procedurele gevolgen zijn voor het plangebied. Indien het rooien van de houtwal binnen het broedseizoen plaatsvindt, dient er voor de start gecontroleerd te worden of er geen broedgevallen aanwezig zijn.

Op basis van de zorgplicht dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.

Het onderzoek van Hamabest BV is opgenomen in Bijlage 4.

4.3 Milieu

4.3.1 Bodem

Het plangebied bevat geen locaties die voor wat betreft bodemverontreiniging verdacht zijn (historisch verdacht als gevolg van in het verleden uitgevoerde bodembedreigende activiteiten). Ook bevat het plangebied geen locaties waar de milieukundige bodemkwaliteit is onderzocht en waarbij geconstateerd is dat de locaties verontreinigd zijn. Tot slot zijn geen locaties bekend waar ondergrondse tanks aanwezig zijn danwel aanwezig zijn geweest. Voor de daadwerkelijke bouwontwikkelingen zal de bodem conform de uitgangspunten van de bouwverordening moeten worden onderzocht.

4.3.2 Geur

De gemeente Emmen kent geen afzonderlijke geurverordening en toetst derhalve aan de wettelijke geurnormen uit de Wet Geurhinder en Veehouderij.

Voorgrondbelasting
Op grond van de wet Geurhinder en Veehouderij geldt voor geurgevoelige objecten buiten een concentratiegebied, gelegen binnen de bebouwde kom een geurbelastingsnorm van maximaal 2,0 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten een concentratiegebied, gesitueerd buiten de bebouwde kom, dient een norm van maximaal 8,0 odour units per kubieke meter lucht te worden gehanteerd. Aan de hand van de dichtheid van de bebouwing, de verkavelingsstructuur en de bebouwingssamensteling is bepaald voor welke woningen een geurbelasting van 2 respectievelijk 8 odeur eenheden per kubieke meter lucht wordt gerekend.

Om te bepalen wat de geureffecten zijn van de uitbreiding, zijn geurberekeningen uitgevoerd met behulp van het programma V-Stacks. Uit de berekening blijkt dat er geen overschrijding plaatsvindt van de normen uit de Wet Geurhinder en Veehouderij. Uit het aangeleverde verspreidingsberekening blijkt dat ter plaatse van de woningen van derden wordt voldaan aan de geurnormen van 2 respectievelijk 8 odeur eenheden per kubieke meter lucht. De geurberekening is opgenomen in de de aanvraag met bijbehorende stukken (Bijlage 2).

Achtergrondbelasting
In Bijlage 5 is een cumulatieve (gebiedsgerichte) geurberekening opgenomen, zoals bedoeld in bijlage 6 en 7 van de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij. De gebiedsgerichte geurbeoordeling is uitgevoerd met behulp van het programma V-stacks gebied en V-stacks-vergunning versie 2010.

In de directe omgeving van het bedrijf zijn slechts enkele woningen van derden gesitueerd. Uit de opgestelde berekening blijkt dat de cumulatieve geurbelasting, afkomstig van het pluimveebedrijf van mts. Trip en andere intensieve veehouderijen binnen twee kilometer, op de meest nabijgelegen geurgevoelige objecten, minder dan 7 odour units bedraagt. Voor de meer verderaf gelegen woningen is de berekende cumulatieve waarde substantieel lager. Uit de opgestelde berekening blijkt dat de voorgrondbelasting in dit geval het meest bepalend is.

De totale cumulatieve geurbelasting op genoemde objecten ligt lager dan de maximale norm van 8 odour units zoals die volgens de Wet geurhinder en veehouderij geldt voor een individueel bedrijf. Hiermee wordt voldaan aan de individuele normen van de Wet geurhinder en Veehouderij.

Bedrijven omgeving
De bedrijfslocatie is niet gelegen is binnen de geurhindercirkel van een ander agrarisch bedrijf. De uitbreiding legt derhalve geen beperkingen op aanwezige bedrijven in de omgeving.

4.3.3 Ammoniak

Ligging ten opzichte van kwetsbare gebieden
De Wet Ammoniak en Veehouderij (Wav) is op 8 mei 2002 in werking getreden. De bijbehorende Regeling Ammoniak en Veehouderij (Rav) is eveneens op 8 mei 2002 in werking getreden. De Wav maakt voor wat betreft de gevolgen van de ammoniakemissie uit veehouderijen onderscheid tussen bedrijven binnen 250 meter van een kwetsbaar gebied en bedrijven daarbuiten. Binnen de zone van 250 meter rondom een kwetsbaar gebied geldt een vestiging- en uitbreidingsverbod en een emissieplafond. Buiten de zone van 250 meter rondom een kwetsbaar gebied worden geen eisen aan het niveau van de ammoniakemissie en depositie gesteld.

Het bedrijf ligt op meer dan 250 meter van een gebied dat is aangewezen als kwetsbaar gebied. De aanvraag is derhalve in overeenstemming met de Wav.

Huisvesting
Het Besluit huisvesting is per 1 april 2008 in werking getreden. Met het Besluit huisvesting wordt invulling gegeven aan het algemene emissiebeleid voor heel Nederland. Het Besluit huisvesting bepaalt dat dierenverblijven, waar emissie-arme huisvestingssystemen voor beschikbaar zijn, emissie-arm moeten zijn uitgevoerd. Het besluit kent maximale emissiewaarden. De in de voorliggende situatie toegepaste stalsystemen voldoen aan het Besluit huisvesting.

Ammoniakuitstoot
Voor de pluimveehouderij zijn in Rav drempelwaarden opgenomen. Voor vleeskuikens is een drempelwaarde van 0,045 kg NH3 per kuiken opgenomen. Gelet op de gewenste bedrijfsopzet met 119.500 vleeskuikens mag de ammoniakuitstoot maximaal 5377,5 kg bedragen. In de gevraagde situatie bedraagt de ammoniakemissie maximaal 4232,5 kg. Er wordt hiermee voldaan aan het in de Wav bepaalde.

4.3.4 Geluid

Ten behoeve van de planontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Met het onderzoek is de bedrijfssituatie berekend en getoetst aan de relevante wetgeving. Het onderzoek is opgenomen in "de aanvraag met bijbehorende stukken" (Bijlage 2).

De geluidsbelasting als gevolg van de inrichting is getoetst aan de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998). De aard van de omgeving is in deze situatie beschouwd als 'landelijk gebied', waarbij een langetijdgemiddels beoordelingsniveau aanbevolen wordt van 40, 35 en 30 dB(A) in respectievelijk dag-, avond en nachtperiode.

Milieugevolgen activiteit
In het akoestisch onderzoek zijn twee representatieve en één incidentele bedrijfssituatie onderzocht.

Representatieve bedrijfssituaties
Gebleken is dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in beide representatieve bedrijfssituaties op één woning (Noordveenkanaal NZ 68) niet voldoet aan de richtwaarde van 40 dB(A) in de dagperiode. In de eerste situatie bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau 44 dB(A) in de dagperiode. Het lossen van bulkvoer is maatgevend. Op de overige woningen en in de avond- en nachtperiode wordt wel aan de richtwaarde voldaan. In de andere situatie bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau 48 dB(A) in de dagperiode. De shovel die de mest verlaadt is maatgevend. Op de overige woningen wordt wel aan de richtwaarde voldaan. In de avond- en nachtperiode vinden geen activiteiten plaats.

Er zijn diverse maatregelvarianten onderzocht. Het verplaatsen van de staldeuren richting de achterzijde levert de meeste reductie op in verhouding tot de (extra) investeringskosten. Daarnaast kent deze variant geen bezwaren van bedrijfshygiënische, planologische of landschappelijke aard. Na uitvoering van variant 1 bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, tijdens de beide representatieve bedrijfssituaties, op de woning Noordveenkanaal NZ 68 ten hoogste 45 dB(A) in de dagperiode. Hiermee wordt de richtwaarde met 5 dB(A) overschreden. Deze overschrijding wordt veroorzaakt door mobiele bronnen (laad- en losactiviteiten) en vindt slechts op één woning plaats en alleen in de dagperiode. Tevens zijn er geen geluidsklachten vanuit de omgeving. Derhalve wordt dit geluidsniveau aanvaardbaar geacht.

Incidentele bedrijfssituatie
De onderzochte incidentele bedrijfssituatie betreft de situatie waarbij er maximaal 7 maal per jaar vleeskuikens worden afgevoerd in de dag- en nachtperiode. Tijdens deze situatie, waarbij tevens rekening is gehouden met de eerder genoemde maatregel, bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus op woningen van derden ten hoogste 46 en 49 dB(A) in de dag- en nachtperiode. Hiermee wordt weliswaar in de dag- en nachtperiode niet voldaan aan de richtwaarde, maar het betreft hier een incidentele bedrijfssituatie welke maximaal 7 maal per jaar plaatsvindt. De maatgevende bronnen zijn de vrachtwagens en het gebruik van de shovel. Vanwege het welzijn van de dieren vindt dit tevens deels in de nachtperiode plaats. Het is vanwege het gebrek aan daglicht tijdens de nachtelijke uren dat de kippen rustiger zijn en makkelijker gevangen en vervoerd kunnen worden. Derhalve wordt dit geluidsniveau aanvaardbaar geacht.

Indirecte hinder
In het bij deze vergunning gevoegde akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer naar en van de inrichting bepaald. In de berekeningen is uitgegaan van een worst-case scenario waarbij alle voertuigbewegingen in noordoostelijke richting rijden. De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer naar en van de inrichting bedraagt tijdens de maatgevende situatie, namelijk de incidentele bedrijfssituatie, op de maatgevende woning ten hoogste 46 dB(A) etmaalwaarde. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).

4.3.5 Lucht

De wijze van berekening van de concentraties luchtverontreinigende stoffen is vastgelegd in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Voor de veehouderij zijn voor de diverse diersoorten en stalsystemen specifieke emissiefactoren vastgesteld. Voor agrarische bedrijven is met name de emissie van fijnstof relevant. Voor zwevende deeltjes zijn de volgende normen opgenomen; een jaargemiddelde achtergrondconcentratie van maximaal 40 ìg per m3 en een 24-uursconcentratie van 50 ìg per m3 dat maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden. Voor stikstofdioxide geldt als grenswaarde een jaargemiddelde concentratie van 40 ìg per m3.

Met behulp van het verspreidingsprogramma ISL3a is een berekening van de fijnstofemissie gemaakt. Uit de bij de aanvraag gevoegde berekening blijkt, dat de gestelde grenswaarde ten aanzien van fijnstof niet wordt overschreden. Met de realisatie van het plan bedraagt de concentratie fijnstof ter plaatse van de omliggende woningen ca. 20,8 ìg per m3 Het aantal overschrijdingsdagen bedraagt maximaal 8,7. Hiermee wordt voldaan aan de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

4.3.6 MER

MER Beoordelingsplicht
De voorgenomen bedrijfsactiviteiten vallen onder de activiteiten zoals vermeld in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage: voor het oprichten van een stalruimte voor meer dan 40.000 vleeskuikens geldt een MER-beoordelingsplicht.

In het kader van de aanvraag Milieuvergunning is een MER beoordeling uitgevoerd. Het college heeft 25 juli 2011 besloten dat geen milieueffectrapportage gemaakt hoeft te worden. Dit besluit heeft vanaf 2 augustus 2011 ter inzage gelegen voor een periode van 6 weken.

PlanMER
Voor de omgevingsvergunning geldt alleen een Project-MERplicht (of een MER). Een PlanMER is dus in het kader van de aanvraag niet aan de orde.

4.4 Natuurbeschermingswet

In het kader van de Natuurbeschermingswet dient bij bedrijfsuitbreidingen als deze, onderzocht te worden wat de effecten zijn op beschermde natuurgebieden.

Op 13 augustus 2012 heeft de provincie Drenthe de benodigde NB-wetvergunning verleend. Er is derhalve met betrekking tot dit onderdeel geen noodzaak voor een verdere procedurele afstemming. De Nb wet vergunning is opgenomen in Bijlage 6.

4.5 Waterparagraaf

4.5.1 Inleiding

In de waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem van het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden (bodemopbouw, grondgebruik, maaiveldhoogte, grondwatersituatie, rioolstelsel etc.) en of speciale regelingen voor het plangebied gelden. De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen.

4.5.2 Ligging plangebied

Het bouwperceel valt binnen het gebied van het waterschap Hunze en Aa's. In mei 2012 heeft overleg plaatsgevonden tussen de aanvrager en het waterschap. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

4.5.3 Waterhuishouding

Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het plan toe. In de watertoets wordt uitgegaan van een toename van het verharde oppervlak van ca. 3000 m2.

4.5.4 Afvoer van water

Huishoudelijk afvalwater 
Het beleid is erop gericht dat huishoudelijk afvalwater dient te worden geloosd op de gemeentelijke riolering. Er is een gescheiden rioolstelsel aanwezig waarop de afvoer van huishoudelijk afvalwater is aangesloten.

Bedrijfsafvalwater
Het bedrijf loost geen bedrijfsafvalwater op de gemeentelijke riolering. Afvalwater uit stallen wordt geloosd op een bezinkput.

Hemelwater
Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is erop gericht het hemelwater af te koppelen van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Voor lozing van het hemelwater dient in principe waterberging op eigen terrein gerealiseerd te worden. Als regel wordt genomen dat 10% van het te verharden oppervlak moet worden ingericht voor hemelwaterberging. In deze situatie kan bergingscapaciteit gevonden worden in de aanleg van een slootten westen van de nieuwe stal. Deze ligt op eigen grond.
 

4.5.5 Kwaliteit oppervlaktewater

Voor dit plan is het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV) van toepassing. Het LOTV bepaalt dat het rechtstreeks afstromen van verontreinigd (hemel)water van het verharde erf naar het oppervlaktewater (=erfafspoelwater) voorkomen moet worden. Vermeden dient te worden dat hemelwater in aanraking komt met materialen die milieu belastende stoffen uitlogen. Om verontreiniging te voorkomen dient derhalve bij de bouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen.

4.5.6 Wateradvies waterschap

De aanvrager heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding. De uitgangspuntennotitie van het Waterschap Velt en Vecht is opgenomen in Bijlage 8.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Op de gevraagde vergunning is de uitgebreide procedure van toepassing.

De terinzagelegging van het ontwerpbesluiten is op 24 september 2013 gepubliceerd in de Zuidoosthoeker en de Staatscourant (zie Bijlage 9). Met ingang van 25 september 2013 heeft het ontwerp van de vergunning met het ontwerp van de verklaring van geen bedenking voor zes weken voor een ieder ter inzage liggen. Gedurende deze termijn kunnen zienswijzen worden ingediend. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

De provincie Drenthe heeft een reactie gegeven, waarin zij aangeven dat, indien de omgevingsvergunning overeenkomstig dit ontwerp wordt verleend, de aanvrager er vanuit mag gaan dat Gedeputeerde Staten, gezien vanuit de ruimtelijke ordening, geen reden zullen zien om vanuit provinciaal belang in te grijpen in de verdere procedure. De reactie is opgenomen in Bijlage 10.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De planonwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.

Planschade kan bij dit wijzigingsplan op voorhand niet geheel worden uitgesloten. Om deze reden is een planschaderisico-overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten.