direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Roswinkel, Nieuwe Schuttingkanaal WZ 30
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2013015-V701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Door Nieuwe Schutte OZ B.V. is een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het uitbreiden en wijzigen van een stal van varkenshouderij Nieuwe Schuttingkanaal WZ 30. De aanvraag heeft betrekking op de onderdelen milieu en strijdigheid met het bestemmingsplan.

De aanvraag voorziet niet in uitbreiding van het bouwperceel, de uitbreiding van de stal kan binnen het bestaande bouwperceel worden gerealiseerd.

De ontwikkeling is vanuit dierwelzijnseisen noodzakelijk. Er is geen sprake van uitbreiding van dieren, de geurbelasting op omgeving neemt niet toe, de staluitbreiding is ten opzichte van het bestaande bedrijf relatief gering en de landschappelijke inpassing is geborgd. Om deze redenen kan medewerking worden verleend aan de gevraagde omgevingsvergunning.

De aanvraag is genoteerd onder zaaknummer 55642. De bijbehorende verbeelding met de plancontour heeft het nummer NL.IMRO.0114.2013015-V701.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013015-V701_0001.png"

Afbeelding 1: Locatie plangebied in omgeving (rode cirkel)

Hoofdstuk 2 Huidige situatie, beleid en planologische regeling

2.1 Ligging en huidige situatie

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het perceel Nieuwe Schuttingkanaal WZ 30 te Roswinkel. De aanvraag betreft een uitbreiding van een bestaande stal. Het perceel is gelegen ten zuiden van de weg N391 op een centrale locatie binnen het open Veenkoloniale gebied tussen Emmer-Compascuum, Roswinkel en Nieuw-Weerdinge.

De meest nabijgelegen woning van derden (Nieuwe Schuttingkanaal OZ 36) bevindt zich op 260 m van het bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013015-V701_0002.png"

Afbeelding 2: Luchtfoto met kadastrale grenzen. In rood indicatief de voorgenomen staluitbreiding

Op 10 december 1996 is de bouwvergunning voor de drie bestaande stallen verleend. Later hebben een aantal kleine staluitbreidingen plaatsgevonden. De laatste bouwvergunning voor het bedrijf is op 17 januari 2012 verleend ten behoeve van de realisatie van een aanbouw aan de meest zuidelijk stal.

Op 22 november 2001 is een revisievergunning Wet milieubeheer verleend. Daarnaast is op 8 augustus 2007 een uitbreidingsvergunning verleend voor de uitbreiding van de opslag van dierlijke mest.

2.2 Beleid en planologische regeling

2.2.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

De structuurvisie "Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef" is op 24 september 2009 vastgesteld. Het is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities zoals die zijn gesteld in de Strategienota Emmen 2020.

De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald, deze zijn als volgt (wanneer relevant voor het plan):

Landschap
Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Werken:
De koers voor de landbouw: schaalvergroting in landbouwgebieden mogelijk maken in aansluiting op het landschap. Daar waar de landbouw in de knel komt wordt ingezet op alternatieven.

Verder wordt aangegeven dat de belangrijkste uitgangspunten en ontwikkelingsprincipes voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen bestaan uit:

  • Kwaliteit voor kwantiteit. Centraal staat een verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit.
  • Keuze voor een duurzame inrichting van de ruimte. Wijzigingen in de ruimtelijke opbouw worden geënt op de zogenaamde lagenbenadering;
  • Rekening houden met de klimaatverandering.

In de Structuurvisie wordt landbouw aangewezen als drager van het landschap. In de grootschalige gebieden krijgt de landbouw voldoende mogelijkheden om op te schalen. Nieuwbouw c.q. vestiging in de als waardevol aangemerkte open ruimte is in principe alleen mogelijk indien er een ruimtelijke en economische meerwaarde is.

De Structuurvisie gaat uit van een lagenbenadering. Het grondgebied van Emmen is daarbij onderverdeeld in 4 deelgebieden. Het plangebied ligt binnen "Deelgebied A (de Monden)". Dit is het noordoostelijk, Veenkoloniale deel van de gemeente. Dit deelgebied kent een sterk agrarisch karakter.

2.2.2 Beleidsnotitie "Verruiming bouwpercelen intensieve veehouderij"

De gemeente Emmen heeft een aantal jaren geleden geconstateerd dat de intensieve veehouderijen in haar gemeente tegen de grens aanliepen van het ruimtelijk beleid. Door allerhande marktontwikkelingen is er sprake van een schaalvergroting bij de intensieve veehouderijen. Het ruimtelijke kader kon deze schaalvergroting niet accorderen.

De gemeente Emmen heeft daarop de Beleidsnotitie ‘Verruiming Agrarische Bouwpercelen Intensieve Veehouderijen’ opgesteld (vastgesteld 27 september 2007). In de notitie heeft de raad het kader aangegeven waaraan getoetst dient te worden, om medewerking te kunnen verlenen aan uitbreiding van stallen ten behoeve van de intensieve veehouderij.

Binnen het kwadrant “De Monden” van de gemeente Emmen kan de oppervlakte van een agrarisch bouwperceel vergroot worden naar 2,5 ha. Van dit bouwperceel mag maximaal 60% voor stalruimte bebouwd worden, wat resulteert in maximaal 15.000 m2. Hierbij moet sprake zijn van een gebleken noodzaak.

Aspecten waar concrete verzoeken tot verruiming aan afgewogen moeten worden zijn:

  • 1. De lokale landschappelijke-, cultuurhistorische- en/of natuurlijke kenmerken;
  • 2. Milieuwetgeving;
  • 3. De leefbaarheid van de omgeving;
  • 4. Het effect voor de verkeerssituatie.

Bovengenoemde maximale bouwperceelsgrootte van 2,5 ha. is vervallen met de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen op 30 mei 2013.

2.2.3 Bestemmingsplan

De locatie heeft binnen het bestemmingsplan "Partiële Herziening bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Emmen" de bestemming “Niet-grondgebonden agrarisch bedrijf”. Binnen deze bestemming (Art. 2.34 lid 2 onder a) wordt het volgende (van toepassing zijnde op het plan) bepaald:

  • 1. Ten behoeve van het niet-grondgebonden agrarisch bedrijf is gegroepeerd bebouwing toegestaan binnen het op de plankaart aangegeven bouwperceel;
  • 2. De goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste 4,5 m respectievelijk 12 m;
  • 3. De bebouwing dient geconcentreerd te worden opgericht;
  • 4. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend van een kap worden voorzien;
  • 5. De oppervlakte van gebouwen t.b.v. fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee mag per aangewezen bouwperceel niet meer dan de bestaande oppervlakte bedragen.

Het plan is in strijd met het bestemmingsplan aangezien het gewenst is de oppervlakte van gebouwen t.b.v. fokkerijen, mesterijen uit te breiden. Voor het overige past het plan wel binnen de bepalingen van het bestemmingsplan. Binnen het bestemmingsplan kan de oppervlakte van gebouwen t.b.v. fokkerijen, mesterijen met een binnenplanse wijziging worden vergroot tot maximaal 7.500 m2.

Bovenstaande tekst is vervallen met de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen op 30 mei 2013.

2.2.4 Bestemmingsplan Buitengebied Emmen

Op 30 mei 2013 is het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. Het plan is inmiddels inwerking getreden.

Binnen het plan heeft de bedrijfslocatie de bestemming "Agrarisch - Niet grondgebonden 2" binnen de gebiedsbestemming "Agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen".

De bestemming "Agrarisch - Niet grondgebonden 2" kent een wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van staloppervlak naar maximaal 15.000 m2, waarbij een aantal voorwaarden gelden. De aanvraag voor de omgevingsvergunning voldoet aan de gestelde voorwaarden.

2.2.5 Omgevingsverordening Provincie Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld.

Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van intensieve veehouderijen wordt binnen de Omgevingsverordening de maximale grootte van het bouwvlak bepaald. De aanvraag heeft geen betrekking op vergroting van het bouwvlak en is om deze reden niet in strijd met het provinciale beleid..

2.2.6 Conclusie

Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie "Gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef", de beleidsnotitie "Verruiming bouwpercelen intensieve veehouderij" en de wijzigingsbepalingen van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen:

Het provinciale omgevingsbeleid verzet zich niet tegen het plan. Zie hiervoor de gegeven reactie van de Provincie op het ontwerpplan in Bijlage 6.

De aanvrager heeft er voor gekozen om een uitgebreide WABO vergunning aan te vragen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

De uitbreiding van het bedrijf vindt plaats t.b.v. de verbetering van dierwelzijn. Het bedrijf dient te gaan voldoen aan strengere eisen ten aanzien van het houden van varkens. Het aantal dieren neemt niet toe.

De bestaande oppervlakte stallen (11.400 m2 ) wordt bij realisatie van de aanvraag met ca. 1.100 m2 uitgebreid, waarna het totale staloppervlak ca. 12.500 m2 zal gaan bedragen.

Ruimtelijk gezien is de vergroting van de stal op de voorgestelde wijze inpasbaar. Er wordt op en compacte wijze aangesloten op de bestaande bedrijfsbebouwing. De bestaande kap van de stal wordt als het ware doorgetrokken, waardoor de aangevraagde uitbreiding gerealiseerd kan worden. De hoogte van de aanbouw zal ca. 3,5 m bedragen.

De bestaande beplantingssingel kan door de uitbreiding niet blijven bestaan. Deze zal gerooid- en herplant worden. Hiervoor is een voorstel tot landschappelijke inpassing opgesteld door Agra-Matic Milieu Bouw. Dit voorstel is opgenomen in Bijlage 3. In de regels van de omgevingsvergunning is bepaald dat de groenstrook moet worden aangelegd en in stand gehouden.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.

Op zowel de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) als de ontwerp gemeentelijke Archeologische Beleidskaart is de locatie van het plangebied gelegen binnen een gebied met een middelhoge archeologische trefkans. Om deze reden is er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd.

4.2 Ecologie

De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

De uitbreiding vindt plaats binnen het bestaande bouwperceel, op het bedrijfserf. Om deze reden zijn in principe geen nadelige effecten ten aanzien van het aspect flora en fauna te verwachten. Nader onderzoek is om deze reden niet benodigd.

Enig belangrijk punt van aandacht is het rooien de bestaande beplantingssingel. Bij het verwijderen dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Het is van belang de werkzaamheden te starten buiten de broedperiode. Deze periode ligt globaal genomen tussen half maart en half juli.

4.3 Milieu

4.3.1 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv is gebaseerd op een geurverspreidingsmodel. Het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning, waarmee de verspreiding van de geurhinder in de omgeving van een veehouderij moet worden berekend, maakt onderdeel uit van de Wgv.

Op grond van de Wgv geldt op grond van artikel 3, voor geurgevoelige objecten buiten een concentratiegebied, gelegen binnen de bebouwde kom, een geurbelastingsnorm van maximaal 2,0 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten een concentratiegebied, gelegen buiten de bebouwde kom, dient een norm van maximaal 8,0 odour units per kubieke meter lucht te worden gehanteerd. Voor bedrijfswoningen van naburige veehouderijen geldt een vaste afstandseis van 50 meter.

Uit de verspreidingsberekening blijkt dat ter plaatse van de woning Nieuwe Schuttingkanaal WZ 36 niet wordt voldaan aan de geurnorm van 8 odeur eenheden per kubieke meter lucht. Wel is sprake van een afname van geurbelasting. Op basis van de Wgv is de overbelaste situatie vergunbaar indien deze niet meer bedraagt dan de helft van de vermindering van de geurbelasting die gevolg zou zijn van de toegepaste geurbelasting-reducerende maatregelen bij het eerder vergunde veebestand. In de genoemde aanvraag wordt voldaan aan de zogenaamde 50% regel. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

4.3.2 Ammoniak

De wet ammoniak en veehouderij (Wav) is op 8 mei 2002 in werking getreden. De bijbehorende Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) is eveneens op 8 mei 2002 in werking getreden. De Wav maakt voor wat betreft de gevolgen van de ammoniakemissie uit veehouderijen onderscheid tussen bedrijven binnen 250 meter van een kwetsbaar gebied en bedrijven daarbuiten.

Binnen de zone van 250 meter rondom een kwetsbaar gebied geldt een vestiging- en uitbreidingsverbod en een emissieplafond. Buiten de zone van 250 meter rondom een kwetsbaar gebied worden geen eisen aan het niveau van de ammoniakemissie en depositie gesteld.

Het bedrijf ligt op meer dan 250 meter van een bosgebied dat is aangewezen als kwetsbaar gebied. De aanvraag is daarom in overeenstemming met de Wav. Door het aanpassen van de stallen neemt de ammoniakemissie beperkt toe, echter aan de emmissiegrenswaarden van het Besluit Huisvesting wordt voldaan.

4.3.3 Geluid

De geluidbelasting is getoetst aan de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998)', verder te noemen de 'Handreiking'. De Handreiking is opgesteld als hulpmiddel bij het voorkomen en beperken van hinder door industrielawaai.

Gelet op de aard en bedrijfsduur van de geluidrelevante activiteiten alsmede de afstand tot woningen van derden kan worden voldaan aan de gestelde geluidswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Door de ruime afstanden tot woningen van derden en andere geluidsgevoelige bestemmingen kan ook aan de maximaal toelaatbare geluidsniveaus worden voldaan.

De indirecte hinder als gevolg van het wegverkeer van en naar de inrichting wordt getoetst aan de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996. Volgens de Circulaire kan de beoordeling van de indirecte hinder als gevolg van het aan- en afrijden van gemotoriseerd verkeer achterwege worden gelaten indien het verkeer van en naar de inrichting niet is te onderscheiden van het heersende verkeersbeeld zonder de aanwezigheid van de inrichting.Al het inrichtingsgebonden verkeer zal ter hoogte van relevante woningen in het heersend verkeersbeeld zijn opgenomen. De geluidbelasting ten gevolge van de indirecte hinder is daarom niet in de vergunningsvoorschriften opgenomen.

4.3.4 Lucht

De wijze van berekening van de concentraties luchtverontreinigende stoffen is vastgelegd in de 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007', welke inwerking is getreden op 8 november 2007. Eind 2008 is een aanpassing van genoemde Regeling van kracht geworden.

Voor de veehouderij zijn thans voor een aantal diersoorten en stalsystemen emissiefactoren beschikbaar. Voor veehouderijen is vooral de emissie van fijnstof (PM10) relevant. Voor zwevende deeltjes (PM10) zijn de volgende normen opgenomen; een jaargemiddelde achtergrondconcentratie van maximaal 40 ìg per m3 en een 24-uursconcentratie van 50 ìg per m3 welke maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden.

Uit de grootschalige concentratiekaart van het Milieu en natuurplanbureau (MNP) uitgave 2011 blijkt, dat de achtergrondconcentratie van fijn stof in de directe omgeving van het bedrijf circa 22 ìg per m3 bedraagt. In bijlage 5 van de herziene Regeling Luchtkwaliteit 2007, zoals deze op 21 november 2012 is gepubliceerd, wordt een correctiefactor vermeld voor zeezout. Voor de gemeente Emmen bedraagt deze 2 ìg per m3 voor het jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10). De correctiefactor voor de 24-uurgemiddelde waarde, omvat voor Drenthe 2 dagen.

Met behulp van het verspreidingsprogramma ISL3a, zoals deze medio 2008 door het KEMA is uitgegeven, is een berekening van de fijnstofemissie te maken. Deze toetsing is niet nodig indien er sprake is van NIBM. Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht, dan hoeft een project niet langer meer getoetst te worden. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) komen overeen met 1,2 ìg/m3 fijn stof.

Uit de bij de aanvraag gevoegde stofemissieberekening blijkt, dat de totale stofemissie als gevolg van de gevraagde bedrijfsopzet als NIBM kan worden beschouwd.

4.3.5 MER

Aangezien de plannen geen betrekking hebben op de uitbreiding van dieren is MER (Beoordeling)plicht in het kader van de aanvraag niet aan de orde.

4.4 Natuurbeschermingswet

Op 7 maart 2013 heeft het bedrijf een afzonderlijke aanvraag voor een Nb wet vergunning aangevraagd bij de provincie Drenthe. De coördinatieregeling op grond van de WABO is derhalve niet van toepassing.

De aanvraag voldoet aan het toetsingskader zoals verwoord in het Groenmanifest van de provincie Drenthe en is hiermee vergunbaar. De vergunning is 26 april 2013 verleend en opgenomen in Bijlage 4.

4.5 Waterparagraaf

Ten opzichte van de bestaande bebouwing is de uitbreiding dermate gering dat de uitbreiding geen negatieve effecten zal hebben. Voor de afvoer van hemelwater kan aangesloten worden op de bestaande watersystemen.

Het waterschap Hunze en Aa's is middels de website www.dewatertoets.nl op de hoogte gebracht van het voorgenomen plan. De door het waterschap verstrekte standaard waterparagraaf is opgenomen in Bijlage 5.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Op de gevraagde vergunning is de uitgebreide procedure van toepassing.

De terinzagelegging van het ontwerpbesluiten is op 9 juli 2013 gepubliceerd in de Zuidoosthoeker en de Staatscourant. Met ingang van 10 juli 2013 heeft het ontwerp van de vergunning met het ontwerp van de verklaring van geen bedenking voor zes weken voor een ieder ter inzage liggen. Gedurende deze termijn kunnen zienswijzen worden ingediend. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

De provincie Drenthe heeft een reactie gegeven, waarin zij aangeven dat, indien de omgevingsvergunning overeenkomstig dit ontwerp wordt verleend, de aanvrager er vanuit mag gaan dat Gedeputeerde Staten, gezien vanuit de ruimtelijke ordening, geen reden zullen zien om vanuit provinciaal belang in te grijpen in de verdere procedure. De reactie is opgenomen in Bijlage 6.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De planonwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.

Planschade wordt bij realisatie van dit plan niet verwacht. Nader planschade onderzoek is niet noodzakelijk.