direct naar inhoud van 3.3 Ecologie
Plan: Emmen, Emmermeer Aireydorp fase 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2012023-0702

3.3 Ecologie

3.3.1 Algemeen

De Flora- en faunawet (Stb. 1998, 402) is op 1 april 2002 in werking is getreden. Deze wet bundelt onder meer de bepalingen over soortenbescherming die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen, namelijk de Vogelwet 1936, de Jachtwet, (de oude) Natuurbeschermingswet, de Nuttige Dierenwet 1914 en de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van circa 500 plant- en diersoorten. Het gaat hierbij om alle inheemse zoogdieren (uitgezonderd bruine rat, zwarte rat en huismuis), alle inheemse vogelsoorten, alle amfibieën en reptielen, een aantal vissen en enkele bij AMvB (Stb. 523, 2000) speciaal aangewezen plant- en diersoorten. Uitgangspunt van de wet is het ‘nee, tenzij’- beginsel. Slechts voor een beperkt aantal handelingen kan op basis van artikel 75 van de Flora- en faunawet ontheffing worden verleend van de verboden uit artikel 8 t/m 18 van de wet (voor zover hiervoor niet reeds op basis van een ander artikel vrijstelling of ontheffing kan worden verleend). Voorwaarde daarbij is dat met de voorgenomen activiteit geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Kort gezegd worden de onder de Flora- en faunawet beschermde plant- en diersoorten in drie categorieën opgedeeld, met elk een ander regime wat betreft ontheffingen:

  • 1. algemene soorten (FF1);
  • 2. overige soorten (FF2);
  • 3. streng beschermde soorten (FF3).

De categorie ‘algemene soorten’ –zoals mol en konijn - is voor de meeste activiteiten vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag.
De categorie ‘overige soorten’ is eveneens voor de meeste activiteiten vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) goedgekeurde gedragscode. In zo'n code geeft een sector zelf aan welke gedragslijnen men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld: altijd eerst inventariseren waar de soorten precies voorkomen en daar met de werkzaamheden rekening mee houden, bijvoorbeeld door een hol af te schermen of de standplaats van planten aan te geven. Voor ingrepen waarvoor geen goedgekeurde gedragscode bestaat, moet ten aanzien van verblijfplaatsen van beschermde soorten uit de categorie ‘overige soorten’, een ontheffing worden aangevraagd. Daarbij kan worden volstaan met een zogenaamde lichte toetsing. Dat houdt in dat de voorgenomen maatregelen ‘geen afbreuk doen aan gunstige staat van instandhouding van de soort’.
De categorie ‘streng beschermde soorten’ omvat de soorten die worden genoemd in bijlage 4 van de Habitatrichtlijn of bijlage 1 van AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet. Voor de categorie ‘streng beschermde soorten’ wordt slechts in een beperkt aantal situaties een vrijstelling verleend. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten.

Ten aanzien van de gebiedsbescherming is met name de op 1 oktober 2005 in werking getreden Natuurbeschermingswet van belang. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: Beschermde Natuurmonumenten.
Voor de door de wet beschermde gebieden geldt een onderzoeks/ vergunningplicht voor het uitvoeren van activiteiten. Ten aanzien van activiteiten in een beschermd natuurgebied en/of buiten het beschermde natuurgebied in de omgeving van deze gebieden, dient te worden beoordeeld of deze activiteiten ''significant negatieve effecten'' kunnen veroorzaken. Een bestemmingsplan mag zonder zorgvuldige toetsing geen activiteiten mogelijk maken die negatieve effecten kunnen hebben op deze beschermde natuurgebieden.

3.3.2 Natuurwaarden in het plangebied

Het plangebied bevindt zich op circa 100 meter van de EHS (Ecologische Hoofdstructuur), figuur 3-2. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is 'Bargerveen’, dit bevindt zich op circa 12 km ten zuidoosten van het plangebied, figuur 3-3. ‘Bargerveen’ is tevens aanwezen als beschermd wetland. Binnen ‘Bargerveen’ bevindt zich het beschermde natuurmonument ‘Meerstalblok’, dit gebied is ook aangegeven in figuur 3-3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2012023-0702_0004.png"

figuur 3-2: ligging onderzoeksgebied en EHS gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2012023-0702_0005.png"

figuur 3-3: ligging, Natuurmonument, Natura 2000

3.3.3 Uitkomsten onderzoek

Op 15 mei 2012 heeft Faunaconsult het plangebied en directe omgeving bezocht voor een quickscan (bijlage 4). Daarbij werden de aanwezige biotopen beoordeeld op hun geschiktheid als habitat voor beschermde dier- en plantensoorten. Tevens werd er gezocht naar (tekenen van aanwezigheid van) beschermde planten, zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Met betrekking tot zoogdieren werd speciaal gelet op pootafdrukken, krabsporen, wissels, uitwerpselen, haren, graafsporen, holen, en potentieel geschikte verblijfplaatsen.

Door de herstructuering (de bouw van 30 woningen) zal een deel van de vegetatie worden verwijderd. De bomen aan de Valtherzandweg blijven alle behouden. Door het bouwrijp maken en bebouwen van het plangebied zal het foerageergebied van enkele algemeen voorkomende beschermde zoogdieren en amfibieën deels verdwijnen. Holen en individuen van algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën zullen hierbij mogelijk worden verstoord of verdwijnen. Voor het vernietigen van holen etc. en verstoren van beschermde zoogdieren van de categorie 'algemene soorten' voor ruimtelijke ingrepen, bestaat een vrijstelling op grond van 'AMvB artikel 75' van de Flora- en faunawet (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2005). Er hoeft daarom geen ontheffing te worden aangevraagd.
De in de Flora- en faunawet genoemde 'algemene zorgplicht' is ook op beschermde soorten uit de categorie 'algemene soorten' van toepassing. Beschermde diersoorten (ook die van de categorie 'algemene soorten') die tijdens het verwijderen van vegetatie en het vergraven van grond worden aangetroffen, moeten direct worden gevangen en na afloop van de werkzaamheden in het aangrenzende gebied worden vrijgelaten. Nesten van de (mogelijk) in het plangebied broedende boomklever, gekraagde roodstaart en spreeuw zijn niet jaarrond beschermd, maar het lokale voortbestaan van deze soorten dient middels een omgevingsscan te worden gewaarborgd (Dienst Regelingen, 2009b). Omdat de bomen langs de Valtherzandweg blijven behouden, blijft er voor de boomklever, de gekraagde roodstaart en de spreeuw voldoende broedhabitat aanwezig. Het lokale voortbestaan van deze soorten blijft op deze manier behouden en er hoeft dus ook geen ontheffing voor worden aangevraagd.
De bomen langs de Valtherzandweg fungeren mogelijk als vaste vliegroute voor vleermuizen. Doordat deze bomen behouden blijven, zullen de eventueel voorkomende vaste vliegroutes geen negatieve effecten ondervinden.

De boom met de holtes (groene stip in figuur 3-4) in het plangebied dient mogelijk als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. Ook deze boom zal behouden blijven waardoor schade of verstoring van een eventueel aanwezig vleermuizenverblijf voorkomen wordt. Eventueel nieuw te plaatsen straatverlichting langs de Valtherzandweg dient wel 'vleermuisvriendelijk' te zijn. Eventuele schade aan vleermuisverblijven wordt voorkomen doordat de boom met holten aan de Valtherzandweg behouden blijft. Ook de bomen aan de Valtherzandweg, die mogelijk dienen als vaste vliegroute, blijven behouden. Bij eventueel nieuw te plaatsen de straatverlichting dient gebruik gemaakt te worden van vleermuisvriendelijke straatverlichting. Op deze manier wordt schade aan eventueel aanwezige vaste rust- en verblijfplaatsen voorkomen (en is het aanvragen van een ontheffing niet nodig).


afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2012023-0702_0006.png"

figuur 3-4: aanwezigheid fauna

Het aan de westzijde van het plangebied gelegen elektriciteitsgebouw zal behouden blijven. Eventueel aanwezige vleermuizen in het gebouw zullen daarom geen negatieve effecten ondervinden.
Het foerageergebied van enkele algemeen voorkomende beschermde vogels zal deels verdwijnen. Voor al deze soorten biedt de directe omgeving van het plangebied echter voldoende andere foerageergebieden. Door de vegetatie buiten het broedseizoen (dus buiten de periode 15 maart - 15 juli) te verwijderen, wordt schade aan vogelnesten, eieren of jonge vogels voorkomen. Indien de vegetatie buiten het broedseizoen (dus buiten de periode 15 maart - 15 juli) wordt verwijderd, wordt schade aan vogelnesten, eieren of jonge vogels voorkomen. Er hoeft voor vogels daarom geen ontheffing te worden aangevraagd. Voor de in het plangebied voorkomende 'omgevingsscansoorten' (spreeuw, gekraagde roodstaart en boomklever) eist Dienst Regelingen dat het broedbiotoop gewaarborgd blijft. In de omgeving van het plangebied is voldoende foerageergebied aanwezig om het lokale voortbestaan van de aanwezige soorten te behouden. De bomen of nestkasten waarin deze vogels een nest hebben worden behouden, waardoor het lokale voortbestaan van de soorten gewaarborgd blijft.

De EHS ligt op circa 100 meter van het plangebied. Tussen het plangebied en de EHS bevindt zich een woonwijk, waardoor negatieve effecten op de EHS niet te verwachten zijn. Natura 2000-gebied en wetland 'Bargerveen' en beschermd natuurmonument 'Meerstalblok' liggen op een te grote afstand (12 km) om negatieve effecten te mogen verwachten. Omdat er geen negatieve effecten op de EHS zijn te verwachten, zijn er op dit punt geen bezwaren vanuit het provinciale natuurbeleid. Omdat er geen negatieve effecten op Natura 2000 gebieden, wetlands en beschermde natuurmonumenten zijn te verwachten, is er geen vergunning nodig op grond van de Natuurbeschermingswet (ex artikel 19d lid 1).

3.3.4 Conclusie

Op basis van het gedane onderzoek mag geconcludeerd worden dat mits gehouden wordt aan de beschreven uitkomsten, geen negatieve effecten op de flora en fauna te verwachten valt als gevolg van de herstructurering.