direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2011052-0701

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische gronden;
  • b. kleinschalig kanmperen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-kleinschalig kamperen (sr-kk)';

met bijbehorende:

  • c. andere bouwwerken;
  • d. water;
  • e. toegangswegen, in- en uitritten;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • 1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van kleinschalig kamperen worden gebouwd;
  • 2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het functioneren van het kampeerterrein mag niet meer bedragen dan 50 m²;
  • 3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3.5 meter;
  • 4. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • 5. op of in deze gronden mogen geen mestsilo's worden gebouwd.
3.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, mag maximaal 6 meter bedragen en maximaal 15m² vloeroppervlak beslaan, met dien verstande dat de hoogte van lichtmasten maximaal 10 meter mag bedragen.
3.2.3 Specifieke regels ten dienste van het kleinschalig kamperen

Ten dienste van het kleinschalig kamperen gelden de volgende regels:

  • 1. het kampeerterrein dient te horen bij een vrijstaande woningen zoals genoemd in artikel 5;
  • 2. het oppervlak van het aaneengesloten terrein bedraagt minimaal 0,5 ha;
  • 3. het kampeerterrein is voorzien van een zodanige beplanting, dat het kampeerterrein een passend element vormt met de omgeving;
  • 4. het aantal standplaatsen bedraagt maximaal 25.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van mest.

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is verder het bepaalde in artikel 8 van toepassing.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
3.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen en diepploegen;
  • b. het aanleggen van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
  • c. het kweken van bomen en fruitteelt, voor zover het een aaneengesloten oppervlakte van meer dan 1 hectare betreft;
  • d. het graven en dempen van wijken, sloten en waterlopen;
  • e. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen en het zoeken naar delfstoffen;
  • f. het aanleggen van houtopstanden en (lijnvormige) beplanting;
  • g. het beplanten en/of bebossen van gronden met houtopstanden, erfbeplanting uitgezonderd.
3.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. nodig zijn voor de aanleg van geluidswallen en geluidsschermen, resp. taluds voor fiets- en voetpaden en de wijkontsluitingswegen;
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
  • c. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • d. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.
3.4.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid plaatsvindt met het oog op het ontwikkelen of versterken van natuurwaarden in een nieuw natuurgebied en door de uitvoering op directe of indirecte wijze aantoonbare afbreuk wordt of zou worden gedaan aan de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende of nabijgelegen percelen, dan wel aantoonbare schade of nadeel aan nabijgelegen agrarische bedrijven en/of de landbouwfunctie wordt of zou worden gedaan.

3.4.4 Beperkingen

De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.