direct naar inhoud van 3.1 Archeologie en monumenten
Plan: Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2011050-0701

3.1 Archeologie en monumenten

3.1.1 Algemeen

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.

3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied
3.1.2.1 Archeologische verwachtingswaarde

Op basis van de IKAW/AMK en de archeologische waardenkaart van Emmen (Steekproef, 2005) geldt voor het plangebied een lage en deels middelhoge archeologische verwachting. Echter, omdat het woonschepen in het reeds gegraven kanaal betreffen, zijn er in het kader van dit bestemmingsplan geen aanvullende maatregelen nodig zijn in de regels of een dubbelbestemming op de verbeelding.

3.1.2.2 Archeologische monumenten

Binnen het plangebied liggen geen (beschermde) archeologisch monumenten. Ook ligt 50 meter buiten het plangebied is geen archeologisch monument aanwezig. Ook hiervoor geldt dat in de verbeelding geen dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen hoeft te worden.

3.1.2.3 Cultuurhistorie

Het reliëf van de Gemeente Emmen is voor een belangrijk deel ontstaan in de voorlaatste ijstijd, het Saalien (ca. 360.000 – 250.000 v. Chr.), een periode vòòr het ontstaan van het veen. Vanuit het noorden stuwen ijstongen de Hondsrug op en wordt de Hunze vallei gevormd. Het landijs zet een slecht doorlatende laag grondmorene af, de zogenaamde keileemlaag, die bestaat uit leem, zand, grind, keien en rotsblokken. Het reliëf van de Hondsrug bestaat uit een golvend maaiveld met hoogtes bij Emmen tussen 20m en 28m. De oostzijde van de Hondsrug kent een opvallende rechte en, plaatselijk, steile rand. Vooral ter hoogte van Weerdinge – Emmerschans is deze steilrand goed herkenbaar in het landschap. De Hondsrug heeft twee subruggen die zich ten zuiden van Emmen splitsen en vervolgens onder het veen duiken. Op de oostelijke rug liggen nederzettingen als Weerdinge, Emmerschans en Nieuw-Dordrecht, terwijl Emmen, Noord- en Zuid-Barge en Erica op de westelijke rug zijn gesticht.

In de laatste fase van het Saalien, wanneer het klimaat opwarmt, smelt de ijskap en worden zowel vertakte beeklopen zoals de Sleenerstroom op het keileemplateau gevormd, als het smeltwaterdal van het latere veencomplex Bourtangermoor. Het dal wordt later weer gedeeltelijk opgevuld met o.a. rivierzanden. Tijdens de laatste ijstijd, het Weichelien (100.000 – 10.000 v. Chr.) bereikt het landijs Nederland niet en is hier een soort toendraklimaat waarbij door stormen dekzanden werden afgezet. Toen omstreeks 10.000 v. Chr. een klimaatverbetering inzette, steeg het grondwaterpeil en vormde zich in de dalvlakte gunstige omstandigheden voor veenvorming.

Het grote verschil tussen de hoogvenen van Zuidoost Drenthe en bijvoorbeeld de laagvenen in Zuidwest Drenthe en de Vechtplassen is dat hoogveen afhankelijk was van water van bovenaf; regenwater. De laagvenen waren vooral afhankelijk van grondwater en daardoor ook voortdurend met grondwater in aanraking. Door dit verschil ontstond er ook verschil in vegetatie.Het immens grote Zuidoost Drentse veengebied was door haar moerassigheid vrijwel niet te doorwaden of over te steken. Het was daardoor een gevaarlijk gebied om te betreden en vormde een goed verdedigbare natuurlijke grens met Munster. Op enkele wel doorwaadbare plaatsen werden schansen aangelegd zoals de Bonenschans, de Valterschans, de Emmerschans, de Katshaarschans en de Hoolschans.

Begin 19e eeuw begon er langzamerhand wat te veranderen. De enkeling die aan de rand van de venen woonde in zijn zelfgebouwde "krakkemikkige" veenhut, kreeg steeds meer volgers. Deze in getale groeiende bewoners groeven voor eigen gebruik een deel van het veen af om te gebruiken als brandstof. Talrijke kleine stroompjes, die een uitweg zochten naar de lager gelegen randen van het veengebied en dat onder water zetten, verdwenen. Mede door deze (procentueel) kleine afgravingen werd het het veengebied ook droger. Op de steeds breder wordende stroken ontwikkelde zich struikgewas, dopheide, wollegras en veenbes. Op de drogere delen ontstond aan het begin van de 19e eeuw ook de eerste georganiseerde landbouw. Het toverwoord was boekweit.

Vanaf de late Middeleeuwen had Zuidwest Drenthe al turf geleverd aan het westen. Meppel, met drie turven in het wapen, dankt zijn opkomst hieraan. Omstreeks 1850 ontstond er plotseling een tekort aan brandstof. De steenfabrieken schreeuwden om brandstof. In Zuidoost Drenthe was er genoeg traditionele brandstof voorhanden, de zogenaamde turf die verkregen werd uit veen. Tot 1850 was het onrendabel om te gaan delven. Zuidoost Drenthe lag erg afgelegen en kende geen goede infrastructuur. Door de grote brandstofschaarste kwam het enige nog niet op grote schaal ontgonnen veen in Nederland, dat van Zuidoost Drenthe, in beeld. Vanaf 1850 werd Zuidoost Drenthe op de kaart gezet. Menig veendorp zou ontstaan, naast de eeuwenoude dorpen op de zandgronden. Vanaf 1850 ontstonden dorpen als Nieuw- Amsterdam, Erica, Barger- en Emmer-Compascuum en Zwartemeer.

Nieuw-Amsterdam ligt aan de Verlengde Hoogeveense Vaart en de Zijtak. Haaks op de zijtak is het Dommerskanaal ten behoeve van de ontgraving van het veen aangelegd. In dit gebied heeft de ontginning op mechanische wijze plaatsgevonden. Dit maakt dat de verwachtingswaarde laag is. In de jaren '70 van de vorige eeuw is voor de scheepvaart het Stieltjeskanaal doorgetrokken om zo het centrum van Nieuw-Amsterdam te omzeilen en minder brugopeningen nodig te hebben. Daardoor is een gedeelte van het Dommerskanaal afgesplitst van het overige kanaal. In dit gedeelte zijn schepen komen te liggen. Op de locatie van de her in te richten woonschepenhaven is een kanaal, talud en weg aanwezig. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in ligplaatsen en legt de bestaande situatie wederom vast. Dit betekent dat er geen grootschalige graafwerkzaamheden zullen plaatsvinden.

3.1.3 Conclusie

Op grond van de bekende historische, aardkundige en archeologische gegevens kan het plangebied Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven geïnterpreteerd wordt als een gebied met lage trefkans. Aangezien in het plangebied een lage archeologische dichtheid aan vindplaatsen en vondsten is te verwachten, het een bestaand kanaal betreft en er geen of nauwelijks bouwmogelijkheden zijn, is er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd en worden in de regels geen dubbelbestemming opgenomen.