direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw-Weerdinge
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2011039-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Vanwege de wettelijke plicht om bestemmingsplannen iedere 10 jaar te herzien, is voor de kern Nieuw-Weerdinge een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Dit bestemmingsplan heeft in de eerste plaats als doel de bestaande planologische situatie opnieuw vast te leggen. Ten tweede moet het bestemmingsplan de bestaande situatie voorzien van een adequaat en actueel ruimtelijk- en juridisch kader. Een derde doelstelling van het bestemmingsplan is dat het plan eenvoudiger en handhaafbaar moet zijn.
Doordat nieuwe bestemmingsplannen eenvoudiger worden opgesteld, sluiten zij aan bij de doelstellingen van deregulering die het college zich heeft gesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het bestemmingsplangebied Nieuw-Weerdinge ligt in het noorden van de gemeente Emmen. Ten zuidwesten van het dorp ligt Emmen, ten zuidoosten de dorpen Roswinkel en Emmer-Compascuum, ten noordoosten Ter Apel en ten noordwesten Valthermond.

De plangrens sluit grotendeels aan op de plangrenzen van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Emmen. Daarbij is het gehele plangebied opgedeeld in vier deelgebieden

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0001.png"

Figuur 1-1: De ligging van het plangebied Nieuw-Weerdinge  in de gemeente Emmen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0003.png"

Figuur 1-2: Indicatie begrenzing plangebied.

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge vervangt negen bestemmingsplannen geheel, dit zijn:

  • 94.128, Nieuw-Weerdinge Centrum, vastgesteld d.d. 27 juni 1996;
  • 99.073, Gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan "Nieuw-Weerdinge", vastgesteld d.d. 29 juni 1999;
  • 02.138, Tweede gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan "Nieuw-Weerdinge"`, 20 oktober 2003;
  • 06.078,Partiële Herziening bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge, linten, Weerdingerkanaal/Tramwijk en Siepelwijk/Verbindingskanaal (Van Veen Houtbouw), 27 september 2007;
  • 82.217, Nieuw-Weerdinge Mandebroek, , vastgesteld d.d. 05-09-83;
  • 00.086, Plan tot tweede gedeeltelijke uitwerking van het plan "Nieuw-Weerdinge Mandebroek", vastgesteld d.d. 21 november 2000;
  • 07.122, Nieuw-Weerdinge, Mandebroek III, vastgesteld d.d. 30 oktober 2008;
  • 53.059, Nieuw-Weerdinge uitbreiding in onderdelen;
  • 99.176, Nieuw-Weerdinge Linten part.herz. t.b.v. loods, vastgesteld d.d.27-01-2000;

en de volgende vijf bestemmingsplannen gedeeltelijk:

  • 03.040, Nieuw-Weerdinge, omgeving Derde Kruisdiep, vastgesteld 23 december 2004;
  • 84.250, Buitengebied Emmen, vastgesteld d.d. 16 juli 1987;
  • 90.196, Nieuw-Weerdinge Linten, vastgesteld d.d.8 juni 1994;
  • 06.072, Facetbestemmingsplan Gemeente Emmen, bijgebouwen, vastgesteld d.d. 25 september 2008;
  • 07.026, Facetbestemmingsplan "Kleinschalig kamperen gemeente Emmen", vastgesteld d.d. 21 februari 2008.

Daarnaast zijn in het verleden diverse bouwinitiatieven met een buitenplanse (ex art. 19 WRO) en binnenplanse (ex art. 15 WRO) vrijstellingprocedures mogelijk gemaakt. Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge zullen de genoemde bestemmingsplannen en de vrijstellingen, voor zover zij vallen binnen het plangebied, rechtskracht verliezen en door het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge worden vervangen.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de bestemmingsverbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld Raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald, deze zijn als volgt:

Landschap:
Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Verkeer:
Voor de externe bereikbaarheid wordt ingezet op verdubbeling van de N34 (Emmen-Zuid tot Emmen-centrum) en de N862 en optimalisering van het spoor naar Zwolle en Twente.
Interne bereikbaarheid: opwaarderen van de Rondweg door de stroomfunctie te verbeteren en onderzoek doen naar de verbeteropties van de Hondsrugweg.

Wonen:
Vanuit de structuurvisie vindt aansluiting plaats op het bestaande bouwprogramma (zie ook woonplan). Voor fase 2 en 3 van de Delftlanden vindt een verbijzondering plaats en wordt gericht op meer landelijke en dorpse woonmilies. Naast een kwaliteitsimpuls van de bestaande woningen wordt ingezet op wervende woonmilieus, te weten: water/lintwonen tussen Barger- en Emmer Compascuum, boswonen op de Hondsrug en erfwonen in het zuidelijk deel van de gemeente.

Voorzieningen:
Inzet op versterking van de centrumfunctie van Emmen en behoud bestaande ruimtelijke structuur niet-commerciële voorzieningen. Bij natuurlijke wijzigingsmomenten inzetten op versterking van de kwaliteit en efficiënte bundeling.

2.1.2 Ruimtelijke waardenkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0004.jpg"
Figuur 2.2: Zoekgebied BEVI-inrichtingen

rode contou r= Zoekgebied te vestigen BEVI- inrichtingen. De PR=10-6 contour dient binnen eigen inrichtings-grens te blijven en dient binnen de PR=10-6 contour van het zoekgebied te blijven. Indien PR=10-6 contour niet binnen de eigen inrichtingsgrens te houden is mag hier op de locaties 1 en 2 (op industrieterrein Bargermeer) onder voorwaarden van worden afgeweken, mits rekening gehouden wordt met de beperking die dit oplevert voor de gevestigde niet-BEVI inrichtingen.

2.1.2 Ruimtelijke waardenkaart

De ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de Gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de in het onderliggende waarden in de kernen ook aanbod. De ruimtelijke waardenkaart biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie en vormt met de beleidsnota “Ruimtelijke Waardenkaart Emmen” de basis of 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer van de Gemeente Emmen. Andere waarden zoals de aardkundige, archeologische, ecologische en hydrologische waarden evenals monumenten worden in dit document beschreven waar zij samenhang vertonen met het cultuurhistorisch gevormde landschap.
De ruimtelijke waardenkaart is een interne beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet “opnieuw” vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.”

De Ruimtelijke Waardenkaart schetst de volgende gewenste ontwikkelingen die van belang zijn voor de groenstructuur van de kern Nieuw-Weerdinge:

  • Kanalen ontwikkelen tot voorkanten. Tot dragers waaraan nieuwe ontwikkelingen trots en zelfbewust kunnen plaatsvinden;
  • De achterkanten van dorpen en linten als 'voorkanten van het landschap';
  • Het 'veenlopen' als Drentse tegenhanger van het 'wadlopen'.
2.1.3 Beleidsnotitie "Bouwen in de linten"

Op 7 juli 2005 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie "Bouwen in de Linten" vastgesteld. De beleidsnotitie geeft het onderzoek weer naar de ruimtelijke kaders en criteria die bij de beoordeling van verzoeken tot incidentele woningbouw in de linten moeten worden gehanteerd. In de beleidsnotitie is een balans gezocht tussen het incidenteel toevoegen van woningen enerzijds en het behoud van de waarde en karakteristiek van het landschap anderzijds.

Het doel van de beleidsnotitie "Bouwen in de Linten" is het verkrijgen van een helder ruimtelijk kader voor het toetsen van nieuwe aanvragen voor het bouwen van woningen binnen lintbebouwingen in de gemeente Emmen.

In de beleidsnotitie zijn ruimtelijke criteria verwoord. Bij de ruimtelijke ontwikkeling van de linten dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de kernen, en anderzijds het belang van het landschap. De ruimtelijke criteria zijn ook vertaald in kaarten.
In de eerste plaats is bepaald wat de begrenzingen van de kernen zijn en wat de linten binnen en buiten de kernen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0005.jpg"

Figuur: Uitsnede van kaart 1  "Lintbebouwing gemeente Emmen"

Als vervolgstap is voor de linten buiten de kernen bepaald welke delen onlosmakelijk met het landschap zijn verbonden en welke delen met de kern zijn verbonden. De linten kunnen worden onderverdeeld in "landschapsgerelateerde linten" en in "dorpsgerelateerde linten".

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0006.jpg"

Figuur: Uitsnede van kaart 2: benadering lintbebouwing

In de beleidsnota is aandacht besteed aan de relatie tussen de beleidsnotitie "Bouwen in de Linten" en de actualisering van de bestemmingsplannen. De resultaten van de beleidsnotitie "Bouwen in de linten" dienen te worden overgenomen in de te actualiseren bestemmingsplannen, met dien verstande, dat in de te actualiseren bestemmingsplannen de resultaten van de beleidsnota niet automatisch één op één worden overgenomen. Voordat de uitkomsten van de notitie worden meegenomen in de te actualiseren bestemmingsplannen moet worden gekeken of de huidige situatie aanleiding geeft voor het aanpassen van de uitkomsten van de notitie bouwen in de linten.

De huidige situatie is niet veranderd ten opzichte van de situatie tijdens het opstellen van de beleidsnotitie "Bouwen in de Linten". Er is dus geen reden om af te wijken van het gestelde in de beleidsnotitie "Bouwen in de Linten".

2.1.4 Woonbeleid

De Woonvisie 2012-2017 "Thuis in Emmen" is op 20 december 2012 vastgesteld door de raad. Het beleidskader richt zich op goed wonen en leven; er is sprake van een kwalitatieve insteek. In de woonvisie wordt rekening gehouden met vergrijzing en mogelijke bevolkingskrimp. De prioriteiten in het beleid zijn: zorg voor voldoende en goede woningen voor de doelgroepen van beleid; herstructurering in relatie tot bevolkingskrimp en vergrijzing; zorg voor voldoende geschikte woningen voor senioren; duurzaamheidmaatregelen (in het bijzonder energiebesparende maatregelen). Het accent ligt met deze prioriteiten op behoud en versterking van de bestaande woonkwaliteit. Dit komt ook tot uiting in de algemene woningbouwstrategie, waarin bij het beoordelen van nieuwe initiatieven herstructureringsprojecten prioriteit hebben. Ook van belang is dat nieuwe initiatieven en nieuw te ontwikkelen locaties/gebieden in samenhang worden bekeken.

In 2010 is het dorpsprogramma Nieuw-Weerdinge vastgesteld. Wat betreft het wonen zijn de volgende doelen tot 2015 geformuleerd: betere aansluiting van het woningaanbod op de toekomstige woningvraag en een hogere kwaliteit van de bestaande voorraad. Nieuwbouw van woningen is hierbij aan de orde. Daarbij gaat het meer om vervangende nieuwbouw en nieuwbouw op inbreidingslocaties dan om de ontwikkeling van nieuwe uitleggebieden.

2.1.5 Verkeersbeleid

Op dit moment is van kracht het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) uit 1999. Momenteel wordt dit herzien, in 2013 wordt het verkeersbeleid tot 2020 vastgelegd in een nieuw GVVP. Belangrijkste uitgangspunt van het vigerende GVVP was de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën, stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen. Een goede, veilige en logische verkeersinfrastructuur in het buitengebied is belangrijk voor de leefbaarheid op het platteland en in de dorpen. Aanpassingen in de infrastructuur worden voornamelijk ingegeven door activiteiten in de dorpen, streekcentra en steden in de buurt, dus buiten de plangrens van het buitengebied. Afweging van belangen kan dus moeilijk plaatsvinden binnen het beperkte buitengebied en zal per geval zorgvuldig bekeken moeten worden. In het in voorbereiding zijnde nieuwe GVVP zet Emmen in op een multimodale benadering. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.

Uitgangspunt van het GVVP en ook de Mobiliteitsvisie is de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. Concreet betekent dit dat in de wijken een 30 km/u-regiem voor auto's geldt, en op de zogenoemde stroomwegen 50 km/u.

Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer - zowel bus als trein - valt onder verantwoordelijkheid van de provincie, c.q. het OV-Bureau Groningen-Drenthe (voor de bus). De concessies voor de bus zijn uitbesteed aan Qbuzz en Arriva, en lopen af in december 2015. Arriva neemt de treindienst Emmen - Zwolle over van NS eind 2012; deze concessie loopt dan tot 2027. De gemeente draagt als belangrijke gesprekspartner bij aan een goede openbaar vervoer-bereikbaarheid van de stad, de wijken en dorpen. Het beleid is erop gericht de betekenis van bus en trein in de totale mobiliteit te vergroten.

Fiets

Ook de fiets krijgt de komende jaren een belangrijkere functie. Dat houdt in dat er mogelijk speciale hoogwaardige fietsroutes komen op belangrijke vervoersrelaties, en dat er specifieke fietsparkeer-voorzieningen worden gerealiseerd, met name in het centrum.

Auto

Er is sprake van een meer gematigde groei van het autoverkeer ten opzichte van eerdere prognoses. Mede door de grotere betekenis van openbaar vervoer en fiets in het beleid, is er ruimtelijk gezien – naast de grootschalige realisatie van ondergronds parkeren in het centrum - weinig tot geen behoefte aan uitbreiding van specifieke (auto-)wegvoorzieningen. Deels wordt zelfs gedacht aan het afwaarderen van autowegen waardoor een betere verkeerskundige en ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt.

2.1.6 Parkeerbeleid

In 2010 is de Parkeernota vastgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten van het parkeerbeleid en de parkeernormen opgenomen. In het centrum van Emmen is het parkeren voornamelijk ondergronds, in twee bouwlagen. Daarnaast zijn er grote parkeerterreinen ten noord- en zuidwesten van het centrum. Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen zijn parkeernormen vastgesteld conform de landelijke richtlijnen van het CROW. Verder wordt uitgegaan dat initiatiefnemers en ontwikkelaars zelf voor voldoende parkeerruimte zorgen. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

2.1.7 Recreatiebeleid

In juni 2007 is de kadernota Kampeerbeleid gemeente Emmen vastgesteld. Deze kadernota geeft aan hoe de gemeente Emmen aan zijn eigen kampeerbeleid invulling geeft na intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR). De kadernota vormt de basis voor het formuleren van voorwaarden en regels binnen relevante bestemmingsplannen en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
Als uitwerking op de kadernota Kampeerbeleid heeft de gemeente Emmen het facetbestemmingsplan "Kleinschalig kamperen gemeente Emmen" opgesteld. In dit facetbestemmingsplan zijn bepalingen opgenomen ten gunste van kleinschalig kamperen. In dit bestemmingsplan is geen camping gevestigd waar kleinschalig wordt gekampeerd. Wel kan een camping gerealiseerd worden via een in het bestemmingsplan opgenomen ontheffingsmogelijkheid. De bepaling uit het facetbestemmingsplan zijn één op één opgenomen in dit bestemmingsplan.

2.1.8 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.
Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden geldt de zogenaamde basis welstand. Alleen voor gevels die te zien zijn vanaf de openbare weg of het openbaar gebied is een welstandstoets nodig. Voor winkelcentra, het centrum van Emmen, monumenten, bijzondere gebouwen en locaties geldt uitgebreide welstand. Dit wil zeggen dat alle zijden van het gebouw moeten voldoen aan de welstandseisen.

Voor de kern Nieuw-Weerdinge geldt een basiswelstand. De criteria voor de basis welstand zijn:

Hoofdvorm: bij verbouw of aanbouw is het materiaalgebruik, kleurgebruik en detaillering van het bestaande bouwwerk richtinggevend.

Gevelaanzicht: de gevels van het bouwwerk, welke van uit de openbare ruimte in het zicht liggen, dienen van eenzelfde architectuur te zijn. Deze architectuurstijl past in de stijlkenmerken van de omgeving.

bij wijziging van de gevel, de kapvorm of de kleur dient de eenheid binnen en samenhang van een aaneengesloten bouwblok niet verstoord te worden.

Erfafscheidingen: bij erfafscheidingen aan de openbare weg de eenheid in bestaande oplossingen respecteren.

Hardheidscriterium: vernieuwende en afwijkende architectuur bij ver- en nieuwbouw wordt gestimuleerd en getoetst aan de criteria voor uitgebreide welstand.

Daarnaast is voor de woonwijk Mandebroek III een beeldkwaliteitplan opgesteld. Mocht in deze woonwijk een nieuwe woning gebouwd worden, zal aan dit beeldwaliteitplan worden getoetst.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Tijdens de vergadering van Provinciale Staten op 2 juni 2010 is het nieuwe omgevingsbeleid voor de komende tien jaar vastgesteld. Het omgevingsbeleid is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen:

  • 1. de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  • 2. het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  • 3. het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • 4. het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht. Deze zijn:

  • 1. het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naoberschap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • 2. het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid;
  • 3. het ontwikkelen van een adequate strategie voor krimpgebieden, met aandacht voor wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en arbeid;
  • 4. het maken van bovenlokale afspraken over aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag;
  • 5. het streven naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische of gebiedskenmerken waardoor de stedelijke centra gedifferentieerde blijven;
  • 6. het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieopwekking en -distributie en tevens het besparen van energie, het zorgvuldige gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO2, groen gas en aardgas en de energie-infrastructuur;
  • 7. het creëren van voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit in samenhang met het creëren van betrouwbaarheid van (inter)regionale netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen door de lucht en over weg, spoor en water evenals de verknoping met de (inter)nationale netwerken;
  • 8. sport- en cultuurparticipatie en de infrastructuur die hiervoor nodig is;

Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over het gemeentelijke ruimtelijke plan indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De provincie is verplicht vanuit de AMvB Ruimte een verordening voor erin opgesomde thema's te hanteren. De AMVB Ruimte bevat geen nieuw rijksbeleid, het is een 'beleidsneutrale' vertaling van de Nota Ruimte. Naast de vertaling van het rijksbelang beschrijft de POV de provinciale belangen waarover de provincie duidelijkheid wil geven en of wil verankeren in op gemeentelijk niveau, middels overleg of anderszins.
De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd: kernkwaliteiten, SER ladder en milieu- en leefomgeving. Elk van de drie elementen is terug te vinden in de bepalingen van de verordening. Waarbij deze elementen een rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend Drenthe). Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden. Bij het opstellen van de cultuurhistorische hoofdstructuur beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas is gezocht naar een samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden. Aan de hand van deze structuren is de provincie opgedeeld in 10 deelgebieden. Emmen behoord tot deelgebied Emmen en haar Venen. Bepalend voor dit deelgebied is de stad Emmen als naoorlogse groeikern op de rand van de Hondsrug met een Omringend veengebied. De ambities behorende bij dit deelgebied en van toepassing op dit plangebied richten zich op het behouden van de kenmerkende stedenbouwkundige concepten van de naoorlogse wijken van Emmen als representanten van opeenvolgende fasen in het denken over wonen en de stad. Door bij nieuwe ontwikkelingen van Emmen consequent vasthouden aan het wijkontwerp als totaalbeeld en als uitdrukking van een vernieuwend denkbeeld over de wijze van wonen.

2.3 Regionaal beleid

Agenda voor de Veenkoloniën

Op verzoek van de minister van LNV onderzocht de commissie Structuurversterking Veenkoloniën (commissie-Hoekstra) in 2001 de problemen in de Veenkoloniën. Dat waren er drie: eenzijdigheid, afhankelijkheid en een negatief imago.

Als antwoord op het advies van de Commissie Hoekstra heeft de regio De Agenda voor de Veenkoloniën opgesteld. Deze is in april 2002 verschenen. Negen Drentse (waaronder Emmen) en Groningse gemeenten, twee waterschappen en twee provincies werken in dit verband samen..

In april 2008 presenteerde de Agenda voor de Veenkoloniën haar programma voor de komende vier jaar. Dit programma bouwt voort op het basisdocument van 2002. Het nieuwe Gebiedsprogramma van de Agenda voor de Veenkoloniën biedt ondernemers, overheden, onderwijsinstellingen, onderzoekcentra en de omgeving (5 O's) een kans meer kwaliteit te geven aan de sociaaleconomische structuur van de Veenkoloniën. Het nieuwe Gebiedsprogramma, heeft als belangrijkste doel: Wonen, werken, recreëren en innoveren in een kansrijke en unieke open ruimte. Daarnaast ligt er de uitdaging in te spelen op de veranderingen in de landbouw en die kwaliteiten die wel degelijk in grote mate aanwezig zijn in de Veenkoloniën als het waardevolle cultuurlandschap, de sociale vitaliteit en rust, ruimte en openheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0007.png" 

Figuur: het werkingsgebied van de Agenda voor de Veenkoloniën.

2.4 Rijksbeleid

2.4.1 Ruimtelijk beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en 13 maart 2012 vastgesteld. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de AMvB Ruimte (Barro). Ook is een planmilieueffectrapport (plan-MER) opgesteld.

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Het nieuwe Rijkstoezicht in de ruimtelijke ordening richt zich op het toezicht achteraf. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden.
Waar het Barro bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale belangen. Daarnaast blijft het Rijk opkomen voor zijn directe belangen bij gemeentelijke en provinciale plannen vanuit de rol van weg- en waterbeheerder (Rijkswaterstaat), eigenaar van defensieterreinen (ministerie van Defensie) en voor projecten in het kader van de rijkscoördinatieregeling rond rijksinpassingsplannen op het terrein van de energie-infrastructuur (het ministerie van EL&I).
Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben beperkte invloed op de inrichting van het plangebied; een laagvliegroute van het ministerie van Defensie schampt enigszins het plangebied, waardoor deze deels binnen de"hinderstrook" valt en er bepaalde randvoorwaarden gelden voor windenergie.

2.5 Conclusie

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met het rijksbeleid, het beleid van de provincie Drenthe, regionaal beleid en het opgestelde eigen beleid. De conclusie van de in dit bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat dit passend is in het licht van provinciaal en nationaal beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie en monumenten

3.1.1 Algemeen

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in bestemmingsplannen vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een bestemmingsplan nadrukkelijk rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden. Uit de verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan dient de zorg voor de genoemde archeologische waarden te blijken.

In het kader van de Monumentenwet en de Culturele Alliantie tussen de gemeente Emmen en de provincie Drenthe heeft de gemeente Emmen zijn eigen archeologiebeleid ontwikkeld. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport die als toelichting op de kaart dient. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. Het gemeentelijk archeologiebeleid is ten tijde van het ontwerpbestemmingsplan nog in ontwikkeling. Vooruitlopend op vaststelling van dit beleid zijn in dit ontwerpbestemmingsplan de gemaakte beleidskeuzes opgenomen. De beleidsadvieskaart zal voor vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad zijn vastgesteld.

Aangezien in het bestemmingsplan de bestaande situatie wordt vastgelegd en geen ontwikkelingen zijn voorzien, is geen verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De archeologische waarden en verwachtingen zijn vertaald in de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". Met deze vertaling is op eenvoudige wijze in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Binnen de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" is een onderverdeling gemaakt in 4 dubbelbestemmingen. Per dubbelbestemming zijn planregels opgenomen voor de te bouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor vrijstelling is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en is vertaald naar oppervlakten en dieptes. Bij overschrijding van de gestelde vrijstellingseisen bij ruimtelijke ontwikkelingen betekent dit dat de aanwezige waarde of verwachting moet worden onderzocht. In het onderhavige bestemmingsplan is sprake van de volgende dubbelbestemmingen Waarde- Archeologie 3 en Waarde -Archeologie 4. In hoofdstuk 5.4.3 is nadere uitleg van dubbelbestemmingen opgenomen.

3.1.2 Monumenten

Rijksmonumenten

Op grond van de Monumentenwet 1988 kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) objecten aanwijzen als beschermd rijksmonument. In het plangebied zijn geen objecten aangewezen als beschermd rijksmonument.

Provinciale monumenten

Maart 2009 is de provinciale monumentenlijst Drenthe gepubliceerd. Op deze provinciale monumentenlijst staan ook geen objecten die in het plangebied liggen.

Gemeentelijk monumenten

Op 14 oktober 2008 is de gemeentelijke monumentenlijst in werking getreden. Hiermee zijn de op de lijst voorkomende objecten aangewezen als gemeentelijk monument. Op deze monumentenlijst staat ook een object dat in het plangebied ligt, namelijk het kerkgebouw aan Weerdingerkanaal ZZ 143 (zie foto).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0008.png"

3.1.3 Conclusie

Op grond van de bekende historische, aardkundige en archeologische gegevens kan het plangebied Nieuw-Weerdinge geïnterpreteerd wordt als een gebied met middelhoge archeologische waarde.

Het verdient daarom aanbeveling om het feitelijke gebruik niet te intensiveren of aan te passen. Op de verbeelding zal het gebied met de dubbelbestemming Waarde- Archologie 3 en Waarde- Archologie 4 een vergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden met voorschriften inzake archeologische bescherming noodzakelijk zijn voor specifiek gebruik. In hoofdstuk 5.4.3 is nadere uitleg van dubbelbestemmingen opgenomen.

Het betreffende gemeentelijke monument is zodanig bestemd dat het mogelijke gebruik het monument niet of nauwelijks zal schaden.

3.2 Demografische gegevens

3.2.1 Bevolkingsgegevens

De bevolking van de gemeente Emmen is tussen 2001 en 2010 met 2.160 inwoners gegroeid. Deze groei is vooral gerealiseerd in de kern Emmen (plus 1.431 inwoners). Het aantal inwoners van Nieuw-Weerdinge is tussen 2001 en 2010 met 176 inwoners toegenomen (5,0%). De onderstaande grafiek geeft de bevolkingsontwikkeling voor Nieuw-Weerdinge weer. Wat opvalt is dat de groei van de bevolking heeft plaatsgehad in de periode 2001-2008. Tussen 2009 en 2010 is het aantal inwoners iets afgenomen. Op 1 januari 2010 woonden 3.655 mensen in Nieuw-Weerdinge.

Bevolkingsontwikkeling Nieuw-Weerdinge 2001-2010 (peildatum 1 januari)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0009.jpg"

Bron: gemeente Emmen, GBA

3.2.2 Leeftijdsopbouw

Leeftijdsopbouw 2001-2010

In de grafiek hieronder is de ontwikkeling van de bevolking naar leeftijd te zien. Wat opvalt is dat de leeftijdscategorieën 15-25, 40-55 en 55-75 jaar zijn gegroeid. Het aandeel 75+ is gegroeid, maar in minder mate dan de hiervoor genoemde leeftijdsgroepen. Het aantal inwoners tussen 25-40 jaar is afgenomen.

Ontwikkeling bevolking naar leeftijdsklasse 2000-2009 (op 1-1)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0010.jpg"

Bron: gemeente Emmen, GBA

Wordt gekeken naar het aandeel van de onderscheiden leeftijdsgroepen dan is het aandeel van bijna alle leeftijdscategorieën toegenomen. Het aandeel van de leeftijdsgroepen 0-15 en 25-40 is gedaald.

Leeftijdsopbouw naar leeftijdsklasse 2001, 2005 en 2010 (op 1 januari)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0011.jpg"

Bron: gemeente Emmen, GBA

3.2.3 Woningvoorraad en bouwprogramma

Woningvoorraad

In de periode 2005-2010 is de woningvoorraad in Nieuw-Weerdinge met 60 woningen toegenomen. Op 1 januari 2011 stonden er 1.507 woningen. Hiervan was afgerond 62% eigen woningbezit en 32 % in bezit van corporaties. Ongeveer 1% van de voorraad bestaat uit particuliere huurwoningen en de 5% wordt gerekend tot de categorie overig. Bijna 97% van de woningen is grondgebonden. De meest voorkomende woningtypen zijn de vrijstaande woning en de rijwoning (meest actuele cijfers per 1-1-2008).

Woningvoorraad naar type op 1-1-2008

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0012.jpg"

Bron: gemeente Emmen, afdeling FRO

Woningbouwprogramma

Het huidige woningbouwprogramma biedt ruimte voor uitbreiding van de woningvoorraad in Nieuw-Weerdinge met 145 woningen in de periode 2005-2020: 58 in de periode 2005-2010; 44 in de periode 2010-2015 en 43 tussen 2015 en 2020. Tussen 1 januari 2005 en 1 januari 2010 zijn in Nieuw-Weerdinge 75 woningen gerealiseerd. In 2010 zijn geen woningen opgeleverd. Met het nieuwe woonplan wordt het woningbouwprogramma voor Nieuw-Weerdinge naar verwachting in neerwaartse zin bijgesteld. Er zijn medio 2011 nog veel bouwkavels beschikbaar in het uitleggebied Mandebroek III. Wooncorporatie Lefier heeft concrete plannen voor herstructurering van een deel van de sociale huurvoorraad. Deze plannen betreffen sloop en vervangende nieuwbouw. Per saldo komen er minder woningen terug.

3.3 Ecologie

3.3.1 Algemeen

De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten.

Ten aanzien van de gebiedsbescherming is met name de op 1 oktober 2005 in werking getreden Natuurbeschermingswet van belang. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: Beschermde Natuurmonumenten.

Voor de door de wet beschermde gebieden geldt een onderzoeks/ vergunningplicht voor het uitvoeren van activiteiten. Ten aanzien van activiteiten in een beschermd natuurgebied en/of buiten het beschermde natuurgebied in de omgeving van deze gebieden, dient te worden beoordeeld of deze activiteiten ''significant negatieve effecten'' kunnen veroorzaken. Een bestemmingsplan mag zonder zorgvuldige toetsing geen activiteiten mogelijk maken die negatieve effecten kunnen hebben op deze beschermde natuurgebieden.

Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS heeft als doel natuurgebieden te vergroten en te verbinden. Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het ''nee-tenzij principe'', hetgeen betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. Indien vernietiging of verstoring van de EHS plaats vindt, dient ten allen tijde compensatie plaats te vinden. Het plangebied maakt echter geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), wel grenst Derde Kruisdiep aan de noordzijde aan de provinciale EHS.

Omdat dit plan een beheersplan betreft en geen deel uit maakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is er bij de totstandkoming geen "quickscan" uitgevoerd. Wanneer er toch plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. De initiatiefnemer is daarvoor zelf verantwoordelijk.

Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat verlening van ontheffing op grond van artikel 75 van de FFW.

3.3.2 Conclusie

Omdat dit bestemmingsplan een beheersplan betreft, is er bij de totstandkoming van dit plan geen onderzoek uitgevoerd. Er worden slechts beperkte bouwmogelijkheden in het plan geboden. Wanneer er toch plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. De initiatiefnemer is voor het onderzoek zelf verantwoordelijk. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na verlening van ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora en faunawet (FFW). Overigens geldt voor alle bouwactiviteiten er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden waardoor:

  • Planning aanvang werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • Een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

3.4 Fysieke veiligheid

3.4.1 Algemeen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in oktober 2004 van kracht werd, en eveneens de wijziging van dit besluit op onderdelen, dat op februari 2009 van kracht werd verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden.
Voor het vaststellen van het besluit dient het bestuur van de Hulpverleningsdienst Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het Bevi dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi) Hierin zijn onder andere de LPG-afstanden (Plaatsgebonden Risicocontouren) opgenomen.
Naast het Bevi is er ook de "Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen, 2006", de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (vervalt zodra het Btev is vastgesteld) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De Nota geeft de beleidsuitgangspunten weer voor het op te stellen Besluit transportroutes externe veiligheid welke wettelijk verankerd is om veiligheidszones om wegen, vaarwegen en spoor uit te zetten. De nota sluit grotendeels aan op het Bevi waarin het beleid over de afweging van de veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving uiteengezet wordt.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt o.a. welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Van belang bij Buisleidingen is ook de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten, WION, ook wel 'Grondroerdersregeling' (afspraken over graven), die per 1 juli 2010 officieel in werking is getreden. Alle gegevens over hogedruk aardgasleidingen binnen de gemeente kunnen op de provinciale risicokaart worden gevonden.
VROM heeft het Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen gepubliceerd, waarin praktische informatie en voorbeelden staan hoe buisleidingen in bestemmingsplannen opgenomen kunnen worden. Het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen dient als handleiding voor teksten in nieuwe bestemmingsplannen.

Naast het feit dat vanuit de Rijksoverheid risiconormen zijn gesteld, laat de wet- en regelgeving ook ruimte aan de gemeenten over om een eigen veiligheidsvisie te formuleren. In specifieke zin heeft de
gemeente de vrijheid en verplichting om binnen kaders voor de bescherming van groepen burgers een eigen visie op te stellen. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt. In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Vanuit de Hulpverleningsdienst Drenthe en het Steunpunt externe Veiligheid Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van (de bestemmingen in) het plangebied van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge. Deze adviezen zijn opgenomen in bijlage 3 en 4 . Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

3.4.2 Fysieke veilligheidssituatie
3.4.2.1 Bevi-inrichtingen binnen het plangebied

Het plangebied is geïnventariseerd op de zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Hieruit blijkt dat in het plangebied een Bevi-bedrijf is gesitueerd, namelijk het LPG tankstation Grooten aan de Weerdingerkanaal NZ 231. In bijlage 3 is in het bijzonder paragraaf 4.1.1 LPG-stations en bijbehorende Bijlage 1 Rekentool tankstation Grooten Nieuw-Weerdinge relevant.

Tevens kunnen er in of nabij het plangebied ontwikkeling plaatsvinden met betrekking tot biovergistingsinstallaties. Zolang deze kleinschalig van omvang zijn en risicocontouren binnen eigen perceelsgrens vallen, zou hier medewerking aan verleend kunnen worden. Voorwaarde is dan wel dat deze in landelijk gebied gerealiseerd worden en zich geen (beperkte) kwetsbare objecten binnen de PR contouren bevinden.

Op grond van de Wet milieubeheer moeten vuurwerkbedrijven een omgevingsvergunning milieu aanvragen als:

  • ze meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk hebben opgeslagen. Bij minder dan 10.000 kg is een dergelijk bedrijf meldingsplichtig i.h.k.v. het Besluit Vuurwerk.
  • ze professioneel vuurwerk opslaan;
  • ze vuurwerk bewerken en vervaardigen;

Het vuurwerkbedrijf binnen het plangebied is niet vergunningsplichting onder de Wet milieubeheer.

Daarnaast bevindt zich nog een zwembad in de dorpskern die door chlooropslag nader is bekeken. Doordat binnen 100 meter vanaf deze chlooropslag geen nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan worden voorzien, is geen risico-berekening uitgevoerd.

3.4.2.2 Bevi-inrichtingen buiten het plangebied

Buiten het plangebied is zijn, voor zover bekend, geen Bevi-bedrijven gesitueerd welke invloed op het plangebied uitoefenen. Toekomstige vestiging van bedrijven met raakvlakken aan Externe Veiligheid dienen aan de structuurvisie te worden getoetst wat betreft externe veiligheid.

3.4.2.3 Plaatsgebonden risico
3.4.2.3.1 LPG-tankstation

Bestemmingsplannen die worden geactualiseerd moeten worden beoordeeld als zijnde een nieuwe situatie. Dit houdt volgens de nu geldende regelgeving in dat voor LPG-tankstations de afstanden voor het plaatsgebonden risico gelden zoals genoemd in artikel 2 van het Revi.

Binnen het plangebied liggen PR10-6 risicocontouren van het LPG-tankstation Grooten aan Weerdingerkanaal NZ 231. Uit de toetsing is gebleken dat de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico voor het onderzochte bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge niet wordt overschreden.

Het LPG-tankstation Grooten heeft een doorzet vergund tot maximaal 500 m3 per jaar met een bijbehorende PR 10-6 van 45 meter bij het vulpunt, 25 meter bij het ondergrondse reservoir en 15 meter bij de afleverzuil. Het LPG-station heeft onlangs een nieuwe vergunning ontvangen voor het verplaatsen van de tank en vulpunt. De richtwaarde voor het plaatsgebonden risico wordt van het LPG-tankstation wordt niet overschreden en door de indeling van de bebouwing rondom wordt voldaan aan de uitgangspunten van het BEVI m.b.t. (beperkt) kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0013.png"

Figuur: Invloedsgebied LPG-tankstation (in blauw), grens plangebied (in rood), PR-contour. Vulpunt 35 meter en reservoir 25 meter (in zwart)

Maatregelen:
In de regels is opgenomen dat binnen de afstand voor het plaatsgebonden risico 10-6, die geldt voor nieuwe situaties, geen objecten mogen worden gerealiseerd. Om de PR10-6 contouren te kunnen wijzigen, bijvoorbeeld als gevolg van wijziging van wet- en regelgeving of wijziging in de omgevingsvergunning, dient daarvoor een wijzigingbevoegdheid te worden opgenomen. De overige risicobronnen in of nabij het plangebied hebben geen PR10-6 contour.

3.4.2.3.2 Buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vastgelegd. De regels voor buisleidingen zijn op basis van het Bevb uitgewerkt in de Ministeriële regeling externe veiligheid buisleidingen. Ook het Bevb is op nagenoeg dezelfde wijze opgesteld als het Bevi. Het Bevb stelt verplicht om bij onder andere het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de externe veiligheidsaspecten. Volgens het besluit externe veiligheid buisleidingen zijn gemeenten verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico (PR) van de buisleiding wordt bepaald door het product dat via de buisleiding wordt getransporteerd, de druk van de leiding, de diameter alsmede de diepteligging van de leiding en eventuele maatregelen die aan de buisleiding zijn getroffen. Er worden alleen externe veiligheidsafstanden vastgesteld voor hogedruk aardgasleidingen. Voor leidingen met een ontwerpdruk lager dan 16 bar is geen externe veiligheidsbeleid van kracht.

Direct ten oosten van het plangebied, ter hoogte van het adres Weerdingerkanaal ZZ 80 ligt een gastransportleiding N-522-49 van de Gasunie met een druk van 40 bar. Uit de risicoberekening met het programma Carola blijkt dat de ondergrondse buisleiding binnen het plangebied geen PR10-6 contour heeft. Het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen levert geen knelpunten op voor het plaatsgebonden risico.(zie Bijlage 3).

Maatregelen:
In elk bestemmingsplan dient ruimte gereserveerd te worden voor onderhoud aan de leiding door een belemmeringenstrook strook op te nemen van minimaal 4 meter aan weerszijden van de leiding met een bouwverbod en een aanlegvergunningenstelsel. Echter, de buisleiding ligt buiten het plangebied van Nieuw-Weerdinge. Daarom wordt volstaan met de vermelding dat het invloedsgebied van de buisleiding deels over het perceel van Weerdingerkanaal ZZ 80 ligt, maar dat uit de berekening blijkt dat dit geen knelpunten oplevert.

3.4.2.3.3 Hoogspanningsleiding

Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zijn Hoogspanningslijnen gesitueerd die nadelig op het plangebied kunnen werken. In verband met de hoogspanningslijnen zijn in de regels de volgende maatregelen getroffen: Leiding - Hoogspanningsverbinding is als dubbelbestemming in de regels toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0014.jpg"

Figuur 3-7: Hoogspanningslijnen nabij Nieuw-Weerdinge

Maatregelen:

In lijn met de onlangs verschenen notitie aan gemeenten in het kader van het voorzorgsbeginsel, dient in het plan voor de betreffende gronden een dubbelbestemming 'Leiding-Hoogspanningsverbinding' te worden opgenomen om risico's uit te sluiten en zo te voorkomen dat er achteraf mitigerende maatregelen getroffen dienen te worden.

3.4.2.3.4 Laagvliegroute

Er zijn 2 laagvliegroutes in Nederland, een van het zuiden naar het noorden via Almelo en Sleen en de ander van het noorden naar het zuiden via Zwolle en Deventer. Ten noordwesten van het plangebied is de zuidelijk militaire laagvliegroute gelegen. Deze route raakt een deel van het plangebied. Onder deze vliegroute mogen bij recht geen gebouwen hoger dan 30 meter gerealiseerd worden en met ontheffing geldt een maximum bouwhoogte tot 40 meter. Normaal gesproken is het gebruikelijk dat een aanduiding "Iuchtvaartverkeerszone" toegevoegd wordt aan de regels. Echter gelet op de ligging van het gebied ten opzichte de kern Emmen zal hier geen hoogbouw plaats vinden en zijn uit de regels de mogelijkheden om hoge antennes in het gebied te plaatsen verwijderd. Hierdoor is de maximale bouwhoogte in het plangebied 15 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0015.png"

Figuur 3-8: Laagvliegroute

Maatregelen:

Ter verduidelijking om welk gebied het gaat wordt de aanduiding "luchtvaartverkeerszone" op de kaart opgenomen, hoewel bouwen hoger dan 15 meter niet is toegestaan.

3.4.2.3.5 Route gevaarlijke stoffen

Er voert geen spoorlijn of waterweg door of in de nabijheid van het plangebied waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, welke invloed uit zou kunnen oefenen op het plangebied. Tevens heeft de in 2007 vastgestelde routering gevaarlijke stoffen geen invloed op het plangebied.

Maatregelen: Geen.

3.4.2.4 Groepsrisico

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan geeft de externe veiligheid regelgeving de verplichting om het groepsrisico te verantwoorden. De herziening van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge is een conserverend bestemmingsplan. Het plangebied bevat verschillende risicobronnen.
Van deze risicobronnen in het plangebied moet het LPGtankstation nader bekeken worden.

Ten behoeve van de beoordeling van het aspect externe veiligheid voor dit bestemmingsplan heeft het steunpunt Externe Veiligheid Drenthe een veiligheidsstudie uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 3 Advies Externe veiligheid Nieuw-Weerdinge, Steunpunt Externe Veilgheid Drenthe - oktober 2012 bij het bestemmingsplan opgenomen. Dit onderzoek bestaat uit de volgende onderdelen:

1. Inventarisatie van de risicobronnen in en nabij het plangebied;
2. Analyse van de invloed van risicobronnen op de veiligheid;
3. Toetsing van de veiligheidssituatie aan de geldende veiligheidsnormen;
4. Uitvoering van een kwantitatieve risicoanalyse;
5. Beoordeling van de noodzaak voor een verantwoording van het groepsrisico.

Op grond van artikel 13, derde lid van het Bevi en artikel 12, tweede lid van het Bevb, dient voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan advies te worden gevraagd aan het bestuur van de regionale brandweer van de Hulpverleningsdienst Drenthe (HVD). Dit advies is als 4 bij het bestemmingsplan opgenomen.

De HVD adviseert over de zelfredzaamheid en de mogelijkheid voor de bestrijding van een ramp alsmede over de bereikbaarheid van het gebied waar zich een ramp kan voordoen. Bij de verantwoordingsplicht gaat het om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, nog acceptabel zijn. Daarbij moet worden afgewogen, welke veiligheidsverhogende maatregelen moeten of kunnen worden toegepast. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten als de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking.

3.4.2.4.1 LPG-tankstation en groepsrisico

Uit de analyse van de diverse aspecten in het plangebied op basis van het plaatsgebonden risico, dient alleen voor het groepsrisico naar het LPG-tankstation aan Weerdingerkanaal NZ 231 te worden gekeken.

Het invloedsgebied is gelegen tot op een afstand van 150 meter vanaf het vulpunt en vanaf het ondergronds gelegen reservoir. Met de LPG-rekentool (www.groepsrisico.nl) is een berekening uitgevoerd van het groepsrisico.

Het berekende groepsrisico van het LPG-tankstation ligt onder de oriëntatiewaarde. Binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation worden geen nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan voorzien. Voor een uitdraai van de LPG rekentool wordt verwezen naar het in Bijlage 3 opgenomen Advies Externe veiligheid Nieuw-Weerdinge, Steunpunt Externe Veilgheid Drenthe - oktober 2012 (zie vervolgens bijlage 1 van dit adviesrapport). Het LPG-tankstation vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.4.3 Verantwoording groepsrisico

De herziening van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge is een conserverend bestemmingsplan. Het plangebied bevat verschillende risicobronnen waarvan LPG-tankstation, hoogspanningsleiding en hogedruk aardgastransportleiding wettelijk verplicht zijn om te beoordelen. Gelet op het onderzoek van het Steunpunt Bijlage 3 en het advies van de Hulpverleningsdienst Drenthe 4 kan het volgende geconcludeerd:

Plaatsgebonden risico:
Binnen het plangebied ligt de PR10-6 risicocontour van een LPG-tankstation. Uit de toetsing is gebleken dat de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico voor het onderzochte bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge niet wordt overschreden. Evenals de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico van het LPG-tankstation.

Groepsrisico:
Het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge leidt niet tot een verandering of toename van het groepsrisico. Vanwege het conserverende karakter verandert het groepsrisico niet en neemt het groepsrisico binnen de invloedsgebieden van de risicobronnen niet toe. Daarbij kan geconcludeerd worden dat de hulpdiensten voldoende zijn toegerust om veilig en voldoende handelend op te treden.

Geconcludeerd kan worden dat het groepsrisico door de actualisatie van het plan, waarbij in de omgevingsvergunning van het LPG-tankstation maatregelen zijn opgenomen, binnen het plangebied acceptabel is en de oriëntatiewaarde niet worden overschreden en aanvaardbaar zijn.

Door de aanwezigheid van diverse risicobronnen is er een bepaald externe veiligheidsrisico aanwezig. Deze risico's zijn bij de gemeente en bij de hulpdiensten (brandweer) bekend en kunnen bestuurlijk aanvaardbaar worden geacht.

3.4.4 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen. De "Handreiking toetsing Ruimtelijke Ontwikkelings- en bestemmingsplannen, eisen m.b.t. veiligheid" opgesteld door brandweer Emmen is hierbij een hulpmiddel dat bij het toetsen van nieuwe ruimtelijke plannen gehanteerd dient te worden. Voor het gebied Nieuw-Weerdinge geldt dat voorkomen dient te worden dat er (bouw)ontwikkelingen plaats gaan vinden, binnen de effectafstanden van risicovolle bedrijven, waarin minder zelfredzamen aanwezig kunnen zijn. Hierbij kan gedacht worden aan verstandelijk / geestelijk en lichamelijk beperkte personen en/of minderjarigen. Voor de inrichting van het gebied zijn de volgende zaken van belang:

  • 1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 gaat de brandweer gebruik maken van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening.
    Op grond van de Wet op de veiligheidsregio (okt. 2010) is de HulpVerleningsdienst Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied binnen de dekking van het WAS-stelsel gelegen is. Dit in tegenstelling tot wat de risicokaart aangeeft.
  • 2. Op grond van de Wet op de veiligheidsregio (okt. 2010) is de HulpVerleningsdienst Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied grotendeels buiten de dekking van het WAS-stelsel gelegen is, maar dat dit voldoet aan de richtlijn gezien de bevolkingsdichtheid en risico's.
  • 3. Op 18 maart 2008 heeft het college het basis-brandweerzorg niveau vastgesteld. Besloten is dat een eerste brandweereenheid in 80% van de gevallen binnen 15 minuten na alarmering op het hulpverleningsadres aanwezig dient te zijn. In de uitwerking van het collegebesluit is tevens aangegeven dat indien bij toekomstige situaties de landelijk geldende normtijden worden overschreden er in overleg met de brandweer besproken dient te worden welke compenserende maatregelen getroffen dienen te worden. Gezien de ligging van het plangebied is de verwachting dat zowel binnen 15 minuten als de landelijke normtijden het eerste uitrukvoertuig ter plaatse zal zijn.
  • 4. Op 18 maart 2008 heeft het college het basisbrandweerzorg niveau vastgesteld. Besloten is dat een eerste brandweerenheid in 80% van de gevallen binnen 15 minuten na alarmering op het hulpverleningsadres aanwezig dient te zijn. In de uitwerking van het collegebesluit is tevens aangegeven dat indien bij toekomstige situaties de landelijk geldende normtijden worden overschreden er in overleg met de brandweer besproken dient te worden welke compenserende maatregelen getroffen dienen te worden. Gezien de ligging van het plangebied / object is de verwachting dat binnen 15 minuten het eerste uitrukvoertuig ter plaatse zal zijn. Echter, dit wijkt af van de landelijke normtijden. Daarnaast is de opkomsttijd ter plaatse van de Koare, Eerste Kruisdiep WZ en Tussen de Wijken wel meer dan 15 minuten. In 2009 heeft vanuit de HVD een voorlichtingcampagne plaats gevonden om de bewoners hiervan bewust te maken. Tevens heeft er in de voorgaande jaren 2004 – 2007 een rookmeldercampagne plaats gevonden waarbij de bewoners van de woningen een of meerdere gratis geplaatste rookmelders werd aangeboden om de ontdekkingstijd van een brand te verkorten en de bewoners te alarmeren. Vanwege de landelijke en gemeentelijke afwijking zal tussen een initiatiefnemer van een nieuwe ontwikkeling en de brandweer een overleg plaats dienen te vinden om zonodig compenserende maatregelen te treffen.

3.5 Milieu

3.5.1 Vormvrije m.e.r.

In voorliggend bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge komen geen nieuwe activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Het betreft immers een beheersplan in het kader van actualisatie van bestemmingsplannen. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden. Bestaande, vergunde activiteiten zijn in een ander kader inmiddels beoordeeld.

3.5.2 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is in het plangebied een inventarisatie geweest van de aanwezige bedrijven en nagedacht over de bedrijfsactiviteiten die toelaatbaar zijn in het plangebied.

3.5.2.1 Algemeen

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is in het plangebied een inventarisatie geweest van de aanwezige bedrijven en nagedacht over de bedrijfsactiviteiten die toelaatbaar zijn in het plangebied. Op dit moment bestaan de bedrijfsactiviteiten voornamelijk uit detailhandel en ambachtelijke bedrijven aan huis wat in overeenstemming is met het karakter van het veenkoloniale gebied. De meeste bedrijven vallen in categorie 1 en 2 volgens de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering. Vanuit milieuoogpunt kunnen deze bestemmingen in het plangebied gehandhaafd blijven. Binnen het plangebied zijn enkele bedrijven aanwezig met de milieucategorie 3.1. Het gaat om een spuiterij, een LPG-tankstation, een slachterij, een handel in machines en voertuigen, . Met de categorie 3 bedrijven wordt specifiek omgegaan. De in het plangebied voorkomende categorie 3 - bedrijf is in de bestaande situatie aanvaardbaar. Echter een uitwisselbaarheid naar een andere categorie 3 - bedrijven moet ten gunste van de leefomgeving worden voorkomen. Dit betekent dat bij verplaatsing/beëindiging van het betreffende bedrijf alleen eenzelfde of een bedrijf uit een lagere categorie (categorie 1 en 2) op deze locatie gevestigd mag worden. Op deze manier wordt gezorgd dat de leefbaarheid van het plangebied ook in de toekomst behouden blijft. Voor het bepalen welke categorieën bedrijfsactiviteiten toelaatbaar zijn is in het kader van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering". Op basis van deze uitgave zijn twee Staat van Inrichtingen opgesteld, te onderscheiden in solitaire bedrijven en bedrijventerreinen.

3.5.2.2 Bedrijventerrein

In het plangebied zijn twee bedrijventerreinen gelegen. Het gaat om het doodlopende gedeelte van het Eerste Kruisdiep en het bedrijfsverzamelgebouw aan Weerdingerkanaal NZ 233. Op het bedrijventerrein aan Eerste Kruisdiep is een combinatie van wonen-werken mogelijk. Hierdoor is het mogelijk om bedrijvigheid van maximaal milieucategorie 2 (volgens de VNG-brochure) toe te staan.

In het bedrijfsverzamelgebouw aan Weerdingerkanaal NZ 233 is eveneens maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Uitzondering hierop is de bestaande spuiterij. Deze is dan ook expliciet op de verbeelding aangegeven. Mocht de spuiterij verdwijnen is alleen vestiging van een ander bedrijf met maximaal milieucategorie 2 mogelijk.

3.5.2.3 Agrarische bedrijven

Binnen het plangebied liggen geen in werking zijnde agrarische bedrijven. Wel zijn op afstand van het plangebied de volgende agrarische bedrijven: Het gaat hierbij om de volgende adressen:

  • Achterdiep 26
  • Noordveenkanaal NZ 45
  • Noordveenkanaal ZZ 36
  • Oudedijk 36
  • Weerdingerkanaal NZ 78
  • Weerdingerkanaal NZ 98
  • Weerdingerkanaal NZ 118
  • Weerdingerkanaal ZZ 20
  • Weerdingerkanaal ZZ 56
  • Weerdingerkanaal ZZ 68
  • Weerdingerkanaal ZZ 82
  • Weerdingerkanaal ZZ 113

De adviesafstand tussen agrarische bedrijven (niet intensief) en geconcentreerde woningbouw is 100 meter. Individueel kan worden bekeken of de afstand tot 50 meter verkleind mag worden.

3.5.3 Bodem
3.5.3.1 Algemeen

Het wettelijk kader voor het bodembeleid is in de Wet bodembescherming (Wbb). Daarnaast zijn nog andere regels, circulaires en beleidsnotities van toepassing. Uitgangspunt bij bodemverontreiniging is dat eerst onderzocht wordt hoe ernstig de verontreiniging is. Vervolgens dient met behulp van het saneringscriterium te worden vastgesteld of sprake is van een bodemverontreiniging die met spoed moet worden gesaneerd. Wanneer deze situatie zich voordoet, zijn saneringsmaartregelen verplicht. Wanneer een sanering niet met spoed hoeft plaats te vinden kan voor de aanpak van de verontreiniging worden aangesloten bij maatschappelijk gewenste ontwikkelingen. Deze saneringen vinden plaats op initiatief van de eigenaar of andere belanghebbende met het oog op gewenst gebruik van de bodem. Uiteindelijk moet het resultaat van de sanering zijn dat de locatie geschikt is voor het (toekomstig) gebruik. Vrijwel alle gebruiksvormen kennen in meerdere of mindere mate interactie met de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Daarmee is het aspect bodemkwaliteit ook van invloed op de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt relevant is en daarom onderzocht, beoordeeld en beschreven moet worden. De mate waarin beoordeling van de bodemkwaliteit aan de orde is, is met name afhankelijk van aard en omvang van de functiewijziging.
De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming/functiewijziging van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen. De saneringsinspanning is afhankelijk van het toekomstige gebruik van het perceel.
Binnen de gemeente Emmen wordt op vele manieren grond hergebruikt en toegepast. Al het hergebruik en toepassen van grond dient te worden gemeld bij de gemeente Emmen. Het uitgangspunt hierbij is dat bij de melding een milieuhygiënische verklaring wordt overlegd om te bepalen wat de kwaliteit van de grond is. Om grondverzet makkelijker te maken zonder milieuhygiënische verklaring heeft de gemeente Emmen hiervoor in februari 2007, op basis van de Vrijstellingsregeling grondverzet, een bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart vastgesteld met een geldigheid van 5 jaar.
Grond afkomstig van een locatie, welke als niet verdacht wordt beschouwd van bodemverontreiniging, kan op basis van de bodemkwaliteitskaart worden hergebruikt of toegepast. Dit geldt alleen voor grond binnen de gemeente Emmen. Indien men grond van buiten de gemeentegrens wil toepassen dan dient bij de grond bodemkwaliteitsgegevens op basis van een AP-04 onderzoek aanwezig te zijn.
Om zorg te dragen dat de bodemkwaliteit in het gebied niet verslechterd heeft de bodemkwaliteitskaart verschillende bodemkwaliteitszones. De bodemkwaliteitskaart kent acht verschillende bodemkwaliteitszones, namelijk Wonen voor 1967, Wonen 1967-1985, Wonen na 1985, Industrie, Glastuinbouw, Natuur, Buitengebied en Gemeentelijke wegbermen. Het is niet zo maar mogelijk om grond van de ene bodemkwaliteitszone op een andere bodemkwaliteitszone toe te passen. Om de afzetmogelijkheden van de grond van de verschillende zones inzichtelijk te maken is de tabel 'Mogelijkheden hergebruik van grond als bodem tussen bodemkwaliteitszones' opgesteld. De bodemkwaliteitskaart en de tabel 'Mogelijkheden hergebruik van grond als bodem tussen de bodemkwaliteitszones' zijn te vinden op de internetsite van de gemeente Emmen. Vanaf 1 juli 2008 geldt het Besluit bodemkwaliteit als nieuw beleidskader voor het toepassen van grond, baggerspecie en bouwstoffen. In het Besluit bodemkwaliteit zijn landelijke referentiewaarden voor bodembeheer en grondverzet opgenomen, dit wordt het generieke beleid genoemd. Voor sommige gemeenten zal het generieke beleid kunnen leiden tot minder grondverzet als gevolg van te hoge lokale waarden in de bodem. Voor deze gemeenten is, in het gebiedspecifieke beleid, mogelijk om de verhoogde lokale waarden te gebruiken om grondverzet mogelijk te maken in de daarvoor aangewezen gebieden. Verder kent het Besluit bodemkwaliteit speciale kaders voor het verspreiden van baggerspecie en het toepassen van grote hoeveelheden verontreinigde grond (grootschalige toepassing).
In het Besluit bodemkwaliteit wordt een overgangsregeling benoemd, wat inhoudt dat gemeenten die hun bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart op basis van de Vrijstellingsregeling grondverzet hebben vastgesteld gebruik kunnen maken van de overgangsregeling. De gemeente Emmen is één van deze gemeenten en kan tot medio 2011 gebruik maken van deze regeling. Hiervoor gebruikt de gemeente het bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart die is ontstaan op basis van de Vrijstellingsregeling grondverzet. De gemeente Emmen is thans bezig haar grondstromenbeleid te actualiseren. Voor de actuele stand van zaken betreffende grondstromen kunt u inlichtingen vragen bij de gemeente Emmen.

3.5.3.2 Algemeen beeld bodemkwaliteit plangebied

Gelet op de diversiteit aan bodemverontreiniging en de mogelijke functies van een perceel, is het niet mogelijk een complete lijst met locaties en beperkingen op te nemen bij het bestemmingsplan. Elk geval dient afzonderlijk te worden beoordeeld. Bij locaties waarvan de bodemkwaliteitsgegevens niet meer actueel zijn (ouder dan vijf jaar) of niet bekend zijn, zal bij verdere nieuw- en/of verbouwplannen door middel van een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) de actuele bodemkwaliteit opnieuw moeten worden vastgesteld. Aan de hand van het voorgenomen gebruik en de resultaten van het onderzoek kan worden bezien of maatregelen noodzakelijk zijn.
In het kader van het landsdekkend Beeld van de bodemkwaliteit zijn potentieel verdachte locaties in beeld gebracht. Dit zijn locaties waar op grond van de activiteit uit het verleden wordt vermoed dat mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Voor actuele informatie over bodemverontreiniging dient altijd contact te worden opgenomen met de gemeente Emmen.

3.5.3.3 Saneringsmaatregelen en kosten

Voor wat betreft de verdachte en vervuilde locaties geldt dat de gronden gesaneerd moeten worden voordat hierop gebouwd mag worden. De kosten voor sanering dienen door de aanvrager te worden bekostigd.

3.5.4 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Voor dit bestemmingsplan wordt niet nader ingegaan op spoorweglawaai en industrielawaai.

3.5.4.1 Geluidsbronnen in en nabij het plangebied

Voor het plangebied Nieuw-Weerdinge geldt dat in de bestaande situatie met name aan de randen van het plangebied sprake is van hoge geluidbelasting t.g.v. wegverkeer, industrielawaai en spoorweglawaai.
Binnen het bestemmingsplan zijn bouwmogelijkheden aanwezig. De aanwezig geluidsbron(nen) hebben geen effect op de te realiseren geluidsgevoelige bestemmingen. Immers het betreft het afronden van de woonwijk Mandebroek III. Hiervoor is inmiddels een bestemmingsplan vastgesteld, welke opgaat in het voorliggende bestemmingsplan. Hierdoor is geen sprake is van 'nieuwe situaties' en hoeft de geluidsbelasting niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. De gemeente heeft aangegeven in andere individuele gevallen wel inzage te wensen in de geluidsbelasting ten gevolge van de relevante wegen binnen het bestemmingsplan.

3.5.4.2 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:

  • Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. De wegen in het plangebied Emmen, Centrum- Oost zijn gelegen in stedelijk gebied. Hiervoor gelden de volgende zonebreedtes (conform art. 74 lid 1 Wgh)
a. in stedelijk gebied:
1. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken : 350 meter;
2. voor een weg, bestaande uit één of twee rijstroken : 200 meter.

De afstanden zoals weergegeven worden aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook. Bij de realisatie van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen.

Gelet op de goede ruimtelijke onderbouwing bij ontwikkelingen moet ook langs de 30km wegen worden aangeven hoe met uitbreidingsmogelijkheden van met name geluidgevoelige ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt omgegaan (algemene afwijking hogere waarden of alleen uitbreiden met Wro-afwijking en dan voor iedere situatie apart hogere waarde vaststellen)en of daadwerkelijk voldaan wordt aan de wettelijke geluidsnormen ongeacht wat art. 74 lid 2 Wgh hierover aangeeft. Binnen het bestemmingsplan liggen diverse 30 km/h wegen. Deze wegen hebben van rechtswege geen zone. In het kader van goede ruimtelijke ordening zijn in dit onderzoek alleen de 30 km/h wegen met een hoge verkeersintensiteit beschouwd.

Het plangebied ondervindt invloed van het wegverkeer met name van het Weerdingerkanaal. Deze weg is een 50-km weg. De overige wegen zijn voornamelijk 30 km-wegen. Omdat sprake is van het wederom vastleggen van de bestaande situatie, is geen akoestisch onderzoek voor dit bestemmingsplan uitgevoerd. Mocht er in individuele gevallen een geluidsgevoelig object worden opgericht, dient met een ontheffing voor iedere situatie apart hogere waarde vastgesteld te worden.

3.5.5 Lucht

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
3.5.5.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied

Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.6 Waterparagraaf

Het waterbeheer in Nederland is op verschillend niveau georganiseerd. Het rijk formuleert het landelijk beleid op het gebied van het waterbeheer en maakt afspraken met andere Europese landen over grensoverschrijdende thema's. Het landelijk beleid is verwoord in de Vierde nota op de waterhuishouding en de Nota waterbeleid in de 21ste eeuw. Eind 2009 wordt de Vierde Nota op de waterhuishouding opgevolgd door het Nationaal Waterplan. Belangrijk beleidsuitgangspunt is het gegeven dat er meer ruimte voor water moet zijn, met als gedachteleidraad de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen en afvoeren. Met de overige overheden zijn vervolgens afspraken gemaakt welke maatregelen genomen moeten worden om het watersysteem in de periode tot 2015 te verbeteren en op orde te houden. Deze maatregelen zijn samengevat in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Genoemde maatregelen hebben betrekking op het aanpakken van de gevolgen van bodemdaling, klimaatverandering en zeespiegelstijging. Op lokaal bestuurlijk niveau zijn vervolgens deze afspraken verder uitgewerkt in de Regionale en Lokale bestuursakkoorden water.
Eind 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van watersysteembenadering centraal en schept een kader voor de modernisering van het Nederlandse waterbeheer. De Waterwet sluit goed aan op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Door de nieuwe wetgeving kan niet alleen makkelijker worden ingespeeld op Europese waterrichtlijnen, zoals de Europese Kaderrichtlijn Water, maar ook op projecten waar de waterfuncties ook vanuit andere beleidsvelden worden beïnvloed. Denk hierbij bijvoorbeeld aan natuurbeheer en ruimtelijke ordening. Aanwijzing van Natura 2000 gebieden en het realiseren van de ecologische hoofdstructuur geven belangrijke randvoorwaarden voor de waterfuncties. De nieuwe Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders voor het oppervlaktewater: het Rijk voor de rijkswateren en de waterschappen voor de overige wateren. De gemeente is geen waterbeheerder, maar heeft wel waterstaatkundige taken: de hemel- en grondwaterzorgplicht. Deze zorgplichten zijn sinds januari 2008 vastgelegd via de Wet gemeentelijke watertaken in de Wet op de waterhuishouding.
De waterschappen hebben, naast hun beheertaak, een belangrijke rol in het beoordelen van waterhuishoudkundige initiatieven die door gemeenten en/of projectontwikkelaars worden genomen. Via de zogenaamde Watertoetsprocedure beoordelen zij de initiatieven op hun waterhuishoudkundige consequenties en verwoorden dit in het wateradvies. De waterschappen hebben specifieke kennis over hun beheergebied en stemmen hun beleid af op de deze gebiedseigenschappen. Via de eerder genoemde Nationale- , Regionale- en lokale gebiedsakkoorden wordt het voorgestelde waterschapsbeleid met de overige belanghebbenden in het gebied bestuurlijk geborgd. Als gemeente zullen we ervoor zorgen dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, we gaan verdroging tegen en houden rekening met de eisen vanuit de KRW. In de volgende paragrafen wordt dit voor Nieuw-Weerdinge uitgewerkt.

3.6.1 Gebiedsspecifieke kenmerken
3.6.1.1 Grondgebruik

Het dorp Nieuw-Weerdinge ligt in het noorden van de gemeente Emmen. Het is een lintdorp, langs het grotendeels gedempte Weerdingerkanaal. Het dorp heeft een landelijk karakter met overwegend verspreide bebouwing en enkele kleine bedrijventerreinen. De gebruiksfuncties van het gebied zijn wonen en werken. Voor de analyse is Nieuw-Weerdinge verdeeld in 5 deelgebieden, te weten:Nieuw-Weerdinge West, Nieuw-Weerdinge Midden,Nieuw-Weerdinge hoofdgebied, Nieuw-Weerdinge hoofdgebied zuidoost en Nieuw-Weerdinge hoofdgebied zuidwest. Voor wat betreft riolering en warerhuishouding wordt verwezen naar 2 Waterhuidhoudkundige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0016.png"

Figuur 1: Gebiedsindeling Nieuw-Weerdinge

3.6.1.2 Bodemopbouw en hoogteligging

Nieuw-Weerdinge ligt in het veenkoloniale gebied. De maaiveldhoogtes variëren weinig. De hoogste delen van het gebied hebben een maaiveldhoogte van NAP + 14,50 m, de laagste delen liggen rond NAP + 10,00 m. De grondsoort in het dorp bestaat overwegend uit veengronden met een veenkoloniaal dek en moerige podzolgronden (zand). Er komen geen slecht doorlatende lagen in het gebied voor. In Nieuw-Weerdinge komen zowel locaties met kwel als infiltratie voor. Met name in de kernen is meer sprake van infiltratie. De zones langs het voormalig kanaal worden meer door kwel beïnvloed.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0018.png"

Figuur 1: Gebiedsindeling Nieuw-Weerdinge

3.6.2 Waterhuishouding

Bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge valt onder het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Watersysteemplan en in het waterplan van de gemeente Emmen.

3.6.2.1 Afwatering en riolering

Nieuw-Weerdinge is overwegend gemengd gerioleerd. In het hoofdgebied is een groot deel van het verharde oppervlak afgekoppeld van het gemengde rioolstelsel, door de aanleg van een regenwaterriool. In principe is wel het grootste deel van het verharde oppervlak van het dorp aangesloten op één van de rioolstelsels. Het overig deel van de verharding, watert via perceelsloten af naar de watergangen in het landelijke gebied.

Het rioolstelsel van Nieuw-Weerdinge is verdeeld in een aantal aparte rioleringsgebieden (de gebiedsnamen). Het afvalwater van deze gebieden wordt verpompt naar het hoofdgebied. Via het rioolgemaal in het hoofdgebied wordt het gemengde rioolwater verpompt naar het rioolstelsel van Emmer Compascuum. Tijdens hevige neerslag zal het neerslagoverschot via een tiental overstortenlozen op de hoofdwatergangen van het waterschap. De locaties van de overstorten zijn aangegeven op de kaarten 2-1D, 2-2D en 2-3D. Het bergingsniveau van het riool is NAP +10,75 m. Dit is het niveau van de overstortdrempel. De regenwaterriolen lozen rechtstreeks op het oppervlaktewater. Het rioolstelsel voldoet aan de basisinspanning riolering. In de praktijk wordt -door problemen met de afvoercapaciteit van het rioolstelsel- geen wateroverlast geconstateerd.

Waterhuishoudkundig is Nieuw-Weerdinge te verdelen in twee gebieden. Het westelijke en het middengebied watert af naar het noorden (via het Vledderdiep naar het gebied Valtherdikbroeken). Het hoofdgebied watert af naar het oosten richting Ter Apel, via het kanaal de Weerdingermond. Het winterstreefpeil in het westelijk gebied ligt op NAP + 9,00 m (peilgebied 1265) . In het oostelijk gebied is het winterstreefpeil NAP +9,80 m (stuw KST-V-10395). Voor beide systemen geldt, dat de watergangen van belang zijn voor de afwatering van bovengelegen (landelijke en stedelijke) gebieden.

Delen van het gebied worden getypeerd als infiltratiegebied en delen als kwelgebied. In de laatste gebieden is geen berging in de bodem aanwezig, neerslag zal hier via het maaiveld tot afstroming kunnen komen. In de hogere delen zal een deel van de neerslag geborgen worden in de bodem. Daarom is in de berekeningen voor het onverharde oppervlak een afvoerfactor van 0,3 - 0,4 ingevoerd.

Er zijn geen problemen bekend met de afvoer van overvloedige regenval. Dit heeft te maken met het hoogteverschil dat aanwezig is. Overtollige neerslag zal relatief snel via de riooloverstorten en regenwateruitlaten of via het maaiveld het oppervlaktewater bereiken. Ook zijn er geen grondwatergerelateerde problemen binnen de kern.

Hoeveel water verwacht kan worden is bepaald met de beschreven methode. Een nadere analyse van het stromingsgedrag van het water (over het maaiveld) is via de 'Wolk methodiek' uitgevoerd (Tauw, 2010). De "Wolk" is opgenomen in bijlage 2 Waterhuidhoudkundige situatie van de toelichting.

Uit de 'Wolk' blijkt dat in geheel Nieuw-Weerdinge het water overwegend richting het landelijk gebied wordt gevoerd. Op één locatie in het hoofdgebied komen diverse waterstromen bij elkaar en vindt accumulatie van water plaats. Hier bestaat de kans,dat wateroverlast optreedt. Maar het rioolstelsel is hierop aangepast, er is een regenwaterriool aanwezig, dat gebruikt kan worden om het gebied te ontwateren. Verder zijn nog enkele andere locaties aan te wijzen, waar water accumuleert. Het gaat om locaties in parken en landelijk gebied, waar het water niet tot overlast zal leiden of waarvoor eenvoudig maatregelen genomen kunnen worden.

3.6.2.2 Stedelijke wateropgave

Uit analyse van de luchtfoto blijkt dat, met name rond gebouwen, niet al het verhard oppervlak op de kaart is weergegeven. Figuur 4 geeft een indruk van de verhardingssituatie ter plaatse. Duidelijk is te zien dat op diverse locaties verharde oppervlaktes aanwezig zijn, die niet op de topografische kaart zijn weergegeven. Deze verharding watert wel af op de aanwezige riolering of oppervlaktewaterstelsel. Daarom is in de berekeningen het verhard oppervlak verhoogd. Ingeschat is, dat ten opzichte van het aanwezige dakoppervlak,25 % meer verhard oppervlak aanwezig is. Deze hoeveelheid is in de berekening als extra verhard oppervlak meegenomen en verrekend met het overige (lees: onverharde) oppervlak. Binnen de kern is weinig ruimte voor water aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0019.png"

Figuur 4: Detail verhardingssituatie Nieuw-Weerdinge (bron luchtfoto: gemeente Emmen)

Het streefpeil in de watergang waarop het systeem van Nieuw-Weerdinge afwatert varieert: het winterpeil is NAP + 9,00 m in het westelijk en midden deel, het zomerpeil is NAP +9,80 m.In het oostelijk deel van het gebied is het winterpeil NAP + 9,80 m en het zomerpeil NAP 10,30 m. Het ingestelde peil zal de werking van de aanwezige riooloverstorten niet beïnvloeden, het drempelniveau ligt hier ruim boven.

De bebouwing ligt wat hoger, op de voormalige kanaaloever. Bij de ingestelde streefpeilen wordt een voldoende drooglegging behaald (overwegend groter dan 160 cm) voor deze functies van het gebied. Wat verder van het voormalige kanaal neemt de drooglegging snel af, op sommige locaties tot ca. 80 cm beneden maaiveld. In de zomersituatie (zomerpeil) zullen de waterstanden in de sloten en wijken hier vlak bij het maaiveld komen, de drooglegging is dan erg klein. Voor veengebieden is dit niet uitzonderlijk en het voorkomt klink door oxidatie van het veen. Het peilregiem geeft meteen de beperking van het watersysteem aan. Op het moment dat het zomerpeil is ingesteld en de watergangen geheel gevuld zijn met water, zullen grote peilstijgingen leiden tot inundaties. Afhankelijk van de exacte locatie kan dit leiden tot schade of gevaar.

Uit de berekeningen (bijlage 2 Waterhuidhoudkundige situatie) blijkt dat in het eigen gebied niet voldoende berging aanwezig is. Het bergingstekort voor het klimaatscenario is in tabel 1 weergegeven. Totaal ruim 45.000 m3.

Gebied   Bergingstekort
in m3  
Nieuw-Weerdinge west   11.538  
Nieuw-Weerdingemidden   8.522  
Nieuw-Weerdinge hoofd   13.530  
Nieuw-Weerdinge hoofd zuid oost   11.677  
Totaal   45.267  

Tabel 1: bergingstekort Nieuw-Weerdinge Nb. Bij de berekening van het bergingstekort is de bergingsruimte in de kanalen en grote vijver (ijsbaan) in Nieuw-Weerdinge West buiten beschouwing gelaten.

De mogelijke alternatieven zijn opgenomen in bijlage 2 Waterhuidhoudkundige situatie

3.6.2.3 Conclusies systeem Nieuw-Weerdinge

Binnen Nieuw-Weerdinge is niet voldoende ruimte om overtollige neerslag in het eigen gebied te bergen. In de praktijk leidt dit niet tot problemen, het water kan zonder problemen naar de omgeving worden afgevoerd (het kanalen– en boezemwatersysteem).Bij een neerslagsituatie volgens het klimaatscenario gaat het om ca. 45.000 m3. Er is nu wel sprake van afwenteling naar het regionale systeem en dat is niet wenselijk.

Door een aantal maatregelen te nemen, kan de overtollige neerslag geborgen worden in het hoofdwatergangensysteem van het bovenstroomse peilgebied. Het gaat om het aanbrengen van een aantal geautomatiseerde stuwen in de hoofdwatergang, die tot doel hebben de afvoer vanuit het bovenstroomse gebied tijdelijk te onderbreken. Het systeem wordt via telemetrie aangestuurd. Het systeem van Nieuw-Weerdinge kan, gedurende de periode dat de afvoer van het bovenstroomse gebied gestopt is, ongeremd afvoeren, waardoor de risico's voor het eigen gebied geminimaliseerd worden.

Na uitvoer van deze maatregelen wordt de gehele wateropgave van Nieuw-Weerdinge geborgen in het bovenstroomse peilgebied; afwenteling naar het regionale systeem wordt voorkomen.

De huidige situatie in Nieuw-Weerdinge leidt niet tot overlast in de kern of het omliggende landbouwgebied. Vanuit dit oogpunt gezien is er geen aanleiding om ter plaatse ingrepen te doen. Wel moet elders compensatie gevonden worden voor het neerslagoverschot.

3.6.3 Wateradvies waterschap

De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voor overleg aan het waterschap voorgelegd.


Gelet op het advies van het waterschap, worden gebieden die kansrijk zijn voor infiltratie van hemelwater, zoals parkeerplaatsen en groenvoorzieningen, mede bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast wordt het bestaande oppervlaktewater specifiek bestemd als water.

3.6.4 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Water is belangrijk voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:

  • alleen water wordt aangelegd op plaatsen waar dit op natuurlijke wijze kan;
  • water verbonden is met de rest van het watersysteem;
  • er voldoende oeverbegroeiing is;
  • afstromend regenwater schoon is en blijft;
  • lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.

Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv. wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt gemengd met andere waterstromen. Denk bijvoorbeeld aan het mengen met huishoudelijk afvalwater in het gemengde rioolstelsel. Bij nieuwe ontwikkelingen moet daarom worden onderzocht of het regenwater gescheiden kan worden afgevoerd.

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige structuur

4.1 Ontstaansgeschiedenis

Het gebied bij Nieuw-Weerdinge is het enige gebied dat is ontgonnen door middel van het enkel kanaal systeem met kruisdiepen binnen de Gemeente Emmen. Overigens was al voordat het veen bij Nieuw-Weerdinge is afgegraven en de dalgronden tot ontwikkeling zijn gebracht, sprake van menselijke activiteiten in het gebied.

Burgerbebouwing staat aan beide zijden van het hoofdkanaal (lintdorp). Daarnaast is na de vervening bebouwing langs de Siepelveenwijk en in veel mindere mate Vledders blijven staan c.q. gebouwd. Vermelding verdient ook de bebouwing aan de noordzijde van het Verbindingskanaal. Hier lag in het verleden een strook bij de voormalige grens met het Roswinkelerveen. Er stonden al behuizingen voordat zowel het Roswinkeler als Weerdingerveen is ontgonnen. De voorkant van deze bebouwing is gericht op het voormalige Roswinkeler veen en niet zoals bij Siepelveenwijk op het Weerdingerveen. Bijzonder detail is dat veel huizen langs het Verbindingskanaal nog op veenrestanten liggen en dus op een 'heuveltje' boven het overige maaiveld staan.

Het Weerdingerkanaal, Tramdijk ZZ en het Eerste Kruisdiep zijn gedeeltelijk gedempt. Hier zijn brede groenstroken met bomen in gras (o.a. linde, eik) aangelegd. Daarentegen is het wijkenpatroon nog gaaf aanwezig. Vooral ten zuiden van het Weerdingerkanaal, dus tussen het eerste, tweede en derde kruisdiep is het oude wijkenpatroon nog gaaf.

Subkernen hebben zich ontwikkeld bij de aansluiting 3e Kruisdiep– Tramwijk – Weerdingerkanaal en Kruising N379 – Weerdingerkanaal. Hoewel de meeste bebouwing van het lint min of meer in één rooilijn staat, is sprake van een grote variatie door de verschillen in hoogte, vorm en kleur van de nok. De richting van de nok is, conform de historie, veelal loodrecht op het kanaal. Langs het Weerdingerkanaal is aan beide bebouwingszijden een bomenrij aangeplant. Langs de drie kruisdiepen staan, gedeeltelijk recent herplantte, bomenrijen. De bomenrijen langs het Weerdingerkanaal, zowel langs het gedempte als niet-gedempte gedeelte, zorgen voor een monumentaal karakter.

4.2 Stedenbouwkundige hoofdstructuur

4.2.1 Bebouwing

Nieuw-Weerdinge kent een tweetal kerngebieden. Deze verschillen van omvang. Het kerngebied Eerste Kruisdiep heeft een centrumfunctie voor het dorp. Dit vertaalt zich onder andere in de aanwezigheid van een groter aanbod voorzieningen zoals winkels en scholen en het grotere aantal aan inwoners.

De ruimtelijke structuur van rondom het Eerste kruisdiep kent ten opzichte van de oorspronkelijke ontginningsas, het Weerdingerkanaal, een ortogonale ofwel rechthoekige opzet. De bebouwing heeft op basis van deze rechthoekige structuur een noord/zuid en oost/west orientatie, passend bij de oude verkavelingsrichtingen van het landschap. Langs de doorgaande wegen is de oudste bebouwing in een lint gesitueerd. Deze bestaat uit vrijstaande woningen op ruime en vooral diepe kavels met deels agrarische bebouwing en open ruimtes. De overgang met het geheel open buitengebied wordt gevormd door duidelijke bebouwingsranden. Achter deze oude structuur zijn de uitbreidingen gesitueerd. Ruimtelijk is er een aantal van deze planmatige uitbreidingen te onderscheiden. De rechthoekige verkavelingsstructuur is hier goed zichtbaar.

Twee kilometer zuidwestelijker ligt het kerngebied Derde Kruisdiep, dat kan worden beschouwd als sub-woonkern van het eerste Kruisdiep. voor de dagelijkse voorzieningen zijn de inwoners aangewezen op het Eerste Kruisdiep.

De stedenbouwkundige structuur van het Derde Kruisdiep wordt bepaald door het samenkomen van een vijftal (voormalige) waterwegen. Deze hebben in de 19de- en 20ste eeuw gefungeerd als veenontginningsas. Door de jaren heen is er bebouwing en beplanting langs ontstaan. Het betreft de volgende assen: het Weerdingerkanaal, het Noordveenkanaal, de Tramwijk, het Vledderdiep en het Derde Kruisdiep. Binnen het plangebied is alleen het Derde kruisdiep open gebleven, de overige ontginningsassen zijn na de vervening in de loop van de 20ste eeuw gedempt.

Het Derde Kruisdiep kenmerkt zich door woningbouw. De karakteristieke lintbebouwing in het open landelijke gebied is vrijwel aaneengesloten. Slechts op enkele plaatsen wordt deze onderbroken door een onbebouwde kavel.

De woningen zijn voor het overgrote deel vrijstaand en opgebouwd uit een bouwlaag met een kap. De kavels zijn meestal 15 á 20 meter breed en 100 meter diep. De goothoogte ligt laag op plusminus 3,5 meter.

Naast woningen komen er enkele winkels en andere bedrijven voor. De meeste hiervan concentreren zich rond het knooppunt van voormalige ontginningsassen. Binnen de bebouwingslinten bevinden zich een aantal boerderijen. De aanwezigheid van boerderijen is een kenmerk van veenkoloniale lintbebouwing langs een enkelkanaal.

4.3 Verkeersstructuur

Wegen

De strategische ligging van Emmen biedt een goede bereikbaarheid van de stad. Emmen is voor het wegvervoer vanuit geheel Europa bereikbaar via de autosnelweg A37, de gedeeltelijk dubbelbaans autoweg N34 en de dubbelbaans Rondweg. Met de voltooiing van het doortrekken van de A37 naar de Duitse grens en verder naar de Autobahn A31 (Ruhrgebied-Bremen) is de bereikbaarheid nog beter geworden. Ook met de aanleg van de autoweg N391 van Emmen naar Ter Apel zijn de verbindingen met name richting het Groningse gebied verbeterd.

Op de kaart is de wegcategorisering van de gemeente Emmen weergegeven. Hierop is de verdeling in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen aangegeven. In het kader van de wegcategorisering hebben de Rijksweg A37 en de wegen N34, N381 en de N391 een stroomfunctie. Op deze wegen staat de verkeersfunctie centraal.

De gebiedsontsluitingswegen ontsluiten gebieden; de erftoegangswegen bieden toegang tot woningen, bedrijven of andere voorzieningen. Daar staat de verblijfsfunctie centraal. Op deze wegen wordt in principe al het verkeer (auto, (brom)fietsers en voetgangers) gemengd afgewikkeld, zonder specifieke voorzieningen om de diverse vervoerssoorten van elkaar te scheiden. De intensiteit op deze wegen is relatief laag. De erftoegangswegen buiten de bebouwde kom krijgen allemaal een maximumsnelheid van 60 km/h.

Het plangebied is over het algemeen goed ontsloten voor het gemotoriseerd (auto)verkeer. De ontsluiting vanuit het plangebied richting de N391 is echter niet optimaal, waardoor nog altijd een deel van het (doorgaande) verkeer over de Weerdingerkanaal Noordzijde gaat (in plaats van over de N379). Momenteel wordt hiervoor naar een oplossing gezocht. De wegen binnen het plangebied zijn over het algemeen ingericht als erftoegangsweg met een 30 km/uur-snelheidsregime. In afwijking hiervan, geldt buiten het centrumgebied, voor de Weerdingerkanaal Noordzijde een maximale snelheid van 50 km/uur. Daarnaast geldt voor het deel van de Tramwijk buiten de bebouwde kom nog een maximale snelheid van 80 km/uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011039-B701_0020.jpg"

Langzaam verkeerroutes

Centraal door het plangebied loopt de fietsverbinding Emmen-Ter Apel. Over het algemeen is betreft het een vrijliggende fietsverbinding. Op een aantal plaatse komt deze echter samen met de hoofdrijbaan. Dit is het geval ten noorden van de Kruising met de Ertsstraat, maar ook ter plaatse van de kruising met de Tramwijk. Ter plaatse van de gelijkwaardige kruising met de Eerste Kruisdiep Westzijde was in het verleden sprake van een onduidelijke situatie. Een aantal jaren geleden is het fietspad beter geaccentueerd waardoor de situatie is verduidelijkt en de verkeersveiligheid is verbeterd.

4.4 Wijkvisie en ontwikkelingsmogelijkheden

Een meer diepgaande analyse van de bestaande ruimtelijke structuur is aangegeven in bijlage 5, te weten "Nieuw-Weerdinge, ruimtelijke analyse" van oktober 2013. In deze bijlage is ook een visie en ontwikkelingsmogelijkheden aangegeven. Er wordt uitgegaan van een "krimpmodel" zodat open plekken in de structuur kunnen ontstaan. Door op basis van het teruggrijpen naar de kernwaarden van het dorp kan centraal staan bij de strategie. Eveneens wordt verwezen naar de "Visie Nieuwe Veenkoloniale Verbanden" van Atelier rijksbouwmeester uit september 2013.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting op het bestemmingsplan

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge is in overwegende mate een beheersplan. Het doel van dit bestemmingsplan is het actualiseren van het geldende planologische regime, waarbij het vastleggen van de bestaande situatie het belangrijkste uitgangspunt is. Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.
Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008" van het ministerie van VROM.
Het conserverende karakter van het bestemmingsplan brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkelingen niet in het plan worden meegenomen, tenzij deze concreet voorzienbaar zijn en benodigde onderzoeken al zijn uitgevoerd.
Door de actualisatie komen 14 bestemmingsplannen deels of geheel te vervallen.

5.2 Inventarisatie

De inventarisatie van het plangebied heeft op verschillende manieren plaatsgevonden. Begonnen is met het bekijken en vergelijken van de vigerende bestemmingsplannen met de meest recente topografische ondergrond en luchtfoto. Hierbij is gelet op veranderingen van de topografische ondergrond en luchtfoto ten op zichte van het vigerende bestemmingsplan.
Daarna is het gebied ter plekke geïnventariseerd en opmerkelijke en sterk afwijkende zaken zijn vervolgens nader onderzocht. Op basis van al deze gegevens zijn bestemmingen toegekend en zijn de verbeelding en de planregels opgesteld.

5.3 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.4 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologisch/ ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.


Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarmee de bouwmogelijkheden worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel, die is vastgelegd door middel van de aanduiding 'gevellijn'. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Daarnaast is op de verbeelding per bestemmingsplan de maximale bouw- en/of goothoogte aangegeven. Waar het wenselijk is om het huidige bebouwingsbeeld in stand te houden zijn tevens aanduidingen opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken of de kapvorm van daken.

Flexibiliteit

Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitsbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitsregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitsregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerking treden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Culthuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Figuur 5.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Staat van inrichtingen
In diverse bestemmingsplanregels van dit bestemmingsplan wordt verwezen naar een staat van inrichtingen. Hierin zijn de toegestane vormen van bedrijvigheid in het plangebied opgenomen. Deze staat van inrichtingen is ontleend aan de 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, 2009. Op basis van deze lijst is voor het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge een specifieke Staat van inrichtingen opgesteld. Aan deze lijst is een onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegevoegd en als bijlage bij de regels opgenomen. Reden voor toevoeging van dit onderscheid is de bescherming van de aanwezigen in objecten. Daarnaast is het van belang dat bij de bouwplantoetsing geen verkeerde afweging wordt gemaakt in het kader van de kwetsbaarheid. De keuze voor kwetsbaar of beperkt kwetsbaar kan namelijk gevolgen hebben voor saneringsopgaven, weigeren van vergunningsaanvragen en negatief adviseren op ruimtelijke plannen. Op het moment dat een kwetsbaar object aanwezig is, kan een risicovol bedrijf niet meer in dezelfde omgeving worden toegelaten of uitgebreid. Wordt een kwetsbaar object binnen een risicocontour van een bestaand bedrijf gebouwd, dan kan er een situatie ontstaan waarbij sanering noodzakelijk is. Dit laatste kan dan ook leiden tot planschade. Het is belangrijk dat de afweging niet constant hoeft plaats te vinden (ad hoc), maar dat er vooraf duidelijkheid wordt gegeven of een activiteit/ object kwetsbaar is of beperkt kwetsbaar. Deze problematiek rond de afweging speelt zich landelijk af, maar hiervoor is tot nu toe nog geen duidelijk toetsingskader ontwikkeld. De gemeente Emmen heeft daarom een toetsingskader ontwikkeld en aan de staat van inrichtingen toegevoegd.

Gemeente Emmen heeft bovendien toegevoegd een onderscheid voor type gebieden, zodat er in dit bestemmingsplan twee staat van inrichtingen is opgenomen, te weten voor het bedrijventerrein en voor afzonderlijke bedrijfspercelen. Afhankelijk van de locatie is bepaald welke bedrijven zich kunnen vestigen.

Bescherming van waarden
Om archeologische waarden in het plangebied te beschermen is in het volgende artikel, artikel 36 Waarde-Archeologie 2 een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Door het opnemen van een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in de bestemming kan de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet altijd en overal in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden worden. Het stelsel van Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Met een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen dus geen extra gebruiksmogelijkheden aan een bestemming worden toegevoegd. Voor de gebruiksmogelijkheden blijft de doeleindenomschrijving het kader. Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij alle Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.4.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.4.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.

5.4.2.1 Agrarisch

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Grootschalige veenontginningen.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven zonder dat bebouwing kan worden gerealiseerd. Op basis van landschappelijke gebiedskenmerken zijn de agrarisch gronden verdeeld in drie deelgebieden:

  • Agrarisch met waarden - Esdorpenlandschap
  • Agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen
  • Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen

Het betreffen hier de gronden in het buitengebied met in hoofdzaak onbebouwde gronden. De "gebiedsbestemmingen" zijn vrij globaal van karakter. Binnen de gebiedsbestemmingen komen belangrijke landschappelijke waarden voor, zoals houtwallen, die moeten worden beschermd. Hiervoor is in deze bestemmingen voorzien in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken.

Onder strikte voorwaarden kan de bestemming "agrarisch met waarden -Grootschalige veenontginngen worden gewijzigd, dan wel een ontheffing voor agrarische doeleinden worden verleend. Per concreet geval wordt een aanvraag afgewogen. De regels hiervoor wijken niet af van het bestaande beleid in Emmen.

5.4.2.2 Bedrijf

Artikel 4 tot en met 10

De bestemming "Bedrijf" is toegekend aan de zelfstandige bedrijven in het plangebied van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge. Afhankelijk van de mate van hinder ten opzicht van de woonomgeving is de hoofdgroep bestemming Bedrijf opgedeeld in een bestemming bedrijf die de specifieke functie van het bedrijf aangeeft dan wel een bestemming bedrijf met een bepaalde milieucategorie.
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat in woongebieden dan wel lintbebouwing in principe alleen milieucategorie 1- en 2 bedrijven (de zogeheten lichte vormen) gevestigd kunnen worden. Binnen het plangebied zijn diverse bedrijven gelegen. Deze bedrijven hebben allen een specifieke bestemming gekregen. Het betreffen de volgende bestemmingen:

  • Bedrijf- autogaragebedrijf
  • Bedrijf- bedrijfsverzamelgebouw
  • Bedrijf- milieucategorie 2
  • Bedrijf- milieucategorie 3.1
  • Bedrijf- Nutsvoorzieningen.
  • Bedrijf- Verkooppunt motorbrandstoffen

Voor alle bedrijvenbestemmingen geldt dat de gebouwen ten dienste van de bestemming opgericht dient te worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Daarnaast is per bedrijf aangegeven waar de bedrijfswoning is gerealiseerd. Hiermee is het niet mogelijk om het aantal bedrijfswoningen te vergroten.

Binnen de kern Nieuw-Weerdinge zijn diverse autobedrijven gevestigd. De bestemming Bedrijf- Autogaragebedrijf is een autogaragebedrijf met autowerkplaats. Een dergelijk bedrijf is specifiek bestemd omdat een autogaragebedrijf een hogere milieucategorie heeft dan de milieucategorie 1 of 2 is. Op de locatie mag geen zelfstandige detailhandel plaats vinden. Wel mag het bedrijf artikelen gekoppeld aan het autoservicebedrijf met autowerkplaats verkopen. Met een binnenplanse afwijking kunnen Burgemeester en wethouders afwijken van zowel de bouwregels als de gebruiksregels. Met de afwijking van de bouwregels kan afgeweken worden van de bestaande bouw- en goothoogtes. Door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheden van de gebruiksregels kunnen andere bedrijven die in aard en omvang gelijk zijn aan de bestemming Bedrijf- Autogaragebedrijf met autowerkplaats of andere bedrijven die in aard en omvang gelijk zijn aan bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 conform bijgevoegde staat van inrichtingen voor de woonkern (zie bijlage 2) zich vestigen binnen de voor Bedrijf- Autogaragebedrijf, bestemde gronden met uitzondering van detailhandelsbedrijven, bedrijven met een risicocontour van 10-6.

De bestemming Bedrijf- bedrijfsverzamelgebouw is toegekend aan het bedrijf gelegen aan Weerdingerkanaal NZ 233. Voor een specifiek onderdeel van het bedrijf, de autospuitinrichting is in verband met de mate van hinder dat dit bedrijfsonderdeel kan veroorzaken met de functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf - autospuitinrichting aangeduid. Binnen de voor dit gebruik aangeduide gebied is het alleen daar mogelijk om de autospuitinrichting in werking te hebben. Dit houdt in dat bij verplaatsing/ beëindiging van de autospuitinrichting alleen eenzelfde dan wel een bedrijf uit een lagere categorie (categorie 1 en 2) op deze locatie gevestigd mag worden. Verder is aan een specifiek deel de functie-aanduiding "detailhandel" gegeven.

De bestemming Bedrijf - milieucategorie 2 is aan diverse bedrijven in de lintbebebouwing gegeven. Het gaat hier bijvoorbeeld om een grasmaaierservice en verkoopbedrijf, een drukkerij, enkele kleine transportbedrijven (met maximaal 1 vrachtwagen) en een metselbedrijf. In de bebouwing voor deze bedrijven is vestiging van ander bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 volgens de staat van inrichtingen mogelijk. Aan Weerdingerkanaal ZZ 30 is een vuurwerkbedrijf gevestigd. Dit is de enige locatie waar een vuurwerkbedrijf mogelijk is en als zodanig op de verbeelding aangegeven.

Enkele bedrijven hebben een specifieke activiteit die om een zwaardere milieucategorie vraagt. Deze bedrijven hebben de bestemming Bedrijf- milieucategorie 3.1. Het gaat hierbij onder andere om bedrijven die ten tijde van het ontwerp nog in een handhavingstraject lopen.

Op verschillende plaatsen in het plangebied komen nutsvoorzieningen voor, ten behoeve van de distributie van gas of elektriciteit. Installaties met enige omvang zijn geregeld met de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen'. De maximale bouwhoogte is vastgelegd op de bestaande bouwhoogtes. Kleinere bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn meegenomen binnen de bestemmingen. .

De bestemming Bedrijf- Verkooppunt motorbrandstoffen is toegekend aan het bedrijf op de kruising Noordveenkanaal-Weerdingerkanaal. Naast de verkoop van motorbrandstoffen, uitgezonderd LPG, is bij het bedrijf een benzineshop aanwezig. Daarnaast is binnen de bestemming een aanduiding opgenomen om een overkapping boven de brandstofvulpunten buiten het bouwvlak te realiseren.

Ten slotte is de bestemming Bedrijf-Waterzuiveringsinstallatie toegekend aan twee percelen van het waterschap. De ene ligt nabij Derde Kruisdiep aan Weerdingerkanaal ZZ, de andere ligt achter het bedrijventerrein achter het Eerste Kruisdiep.

5.4.2.3 Bedrijventerrein

Artikel 11

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 met een bedrijfswoning. De toegestane vormen van bedrijvigheid in zijn ontleend aan het nieuwe "groene boekje" Bedrijven en Milieuzonering (van 16 april 2007). Op basis van deze lijst is voor het bedrijventerrein van een specifieke Staat van Inrichtingen opgesteld en als bijlage bij de regels opgenomen (zie bijlage 1 ). Het is mogelijk om binnen deze bestemming te wonen indien de gronden op de kaart zijn aangeduid met een (bw). Opgemerkt wordt dat risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven zijn uitgesloten.

5.4.2.4 Detailhandel

Artikel 12 Detailhandel

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandel. Binnen deze bestemming is het mogelijk om te wonen, met name boven het detailhandelsbedrijf. In sommige bestaande situaties wordt naast of achter het detailhandelsbedrijf gewoond. Het aantal woningen mag niet worden uitgebreid. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Uitgezonderd zijn bedrijven met een risicocontour van 10-6 en geluidszoneringsplichtige inrichtingen, zoals bedoeld in het Inrichting- en vergunningenbesluit milieubeheer.

5.4.2.5 Groen

Artikel 13 Groen

De op de verbeelding voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorziening, bos, (erf)toegangswegen, fietsstroken, voetpaden, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Voorzieningen ten behoeve van sport- en speelgelegenheden en andere bouwwerken mogen binnen deze bestemming opgericht worden.
Binnen de bestemming groen is geen bouwmogelijkheid opgenomen. Uitzondering hierop vormen de bestaande gebouwen ten behoeve van de ijsbaan, dierenweide en hondentraining. Het is niet mogelijk om parkeergelegenheden in het groen te realiseren.
De reeds bestaande parkeervoorzieningen binnen de bestemming Groen mogen worden voortgezet maar kunnen direct omgezet worden in groen. Het vergroten van de bestaande parkeervoorzieningen binnen deze bestemming is niet mogelijk, hiervoor is altijd een ontheffing nodig.

De ijsbaan, dierenweide en hondentraining hebben elk een specifieke aanduiding gekregen.

5.4.2.6 Horeca

Artikel 14, 15 en 16 Horeca

De horeca-inrichtingen in het plangebied zijn in verband met de bijzondere functie en mogelijke hinder afzonderlijk geregeld. Afhankelijk van de mate van hinder ten opzicht van de woonomgeving is iedere horeca-inrichting in een categorie ingedeeld. Deze categorie is met een eigen specifieke functieaanduiding op de verbeelding aangegeven. Deze functieaanduiding correspondeert met een bepaald type horecabedrijf, zoals omschreven in de begripsomschrijvingen. Het onderscheid tussen de functieaanduidingen heeft te maken met de dag-, avond- of nachtelijke openingstijden en, in het verlengde hiervan, de verkrijgbaarheid van (sterk) alcoholische dranken. In de begripsomschrijvingen is van de verschillende horecabedrijven een nadere omschrijving opgenomen. In oplopende volgorde van zwaarte gaat het om horecaondernemingen vergelijkbaar met lunchrooms, broodjeszaken, sportkantine (categorie 1), restaurants (categorie 2), cafés (categorie 3), bardancings en discotheken (categorie 4) en logiesverstrekkende bedrijven, zoals hotels en pensions (categorie 5). Voor de categorieën geldt een uitwisselbaarheid tussen de bestemmingsklassen en wel zodanig dat in een zwaardere klasse (bijvoorbeeld een bar) per saldo een lichter gekwalificeerd horecabedrijf mag komen.

Voor alle Horecavormen geldt dat het hoofdgebouw in het bouwvlak gerealiseerd dient te worden. In de bestemming Horeca zijn ontheffingen van de bouwregels en gebruiksregels opgenomen om het bestemmingsplan flexibeler te maken. Binnen de bestemming horeca is een bovenwoning mogelijk. De bedrijfswoning in de bestemming Horeca-3 is specifiek als zodanig bestemd.

5.4.2.7 Kantoor

Artikel 17 Kantoor

De voor 'Kantoren' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren en daarboven maximaal 2 wooneenheden. De bebouwing dient te worden opgericht binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken, Met een wijziging is het mogelijk om de bestemming om te zetten naar detailhandel of wonen.

5.4.2.8 Maatschappelijk

Artikel 18 tot en met 21 

De gronden die op de plankaart aangewezen zijn voor Maatschappelijk mogen gebruikt worden voor maatschappelijke voorzieningen. Bij maatschappelijke voorzieningen gaat het bijvoorbeeld om scholen, kinder(dag)opvang, kerken, (overheid)instellingen, stichtingen, nutsvoorzieningen, begraafplaatsen en zorginstellingen. Vanwege de diverse maatschappelijke functies wordt in deze bestemming gebruik gemaakt van functieaanduidingen om de gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren binnen de hoofdgroep Maatschappelijk en van de hoofdgroepbestemming Maatschappelijk met een specifieke functie.
Gebouwen dienen in het op de plankaart aangegeven bouwvlak opgericht te worden uitgezonderd berg- en fietsstallingen.
Binnen alle maatschappelijke bestemmingen is het alleen mogelijk om te wonen ter plaatse van de aanduiding (bedrijfs)woning. Voor de bebouwing geldt dat deze alleen binnen de aangegeven bouwvlakken gebouwd mag worden. De bouwvlakken op de plankaart zijn voorzien van een maatvoeringaanduiding. Tevens geldt voor deze bestemming dat ten dienste van de bestemming een Horeca -1 functie aanwezig mag zijn (kantine). Een zelfstandige Horeca -1 functie voor bedrijfsmatige doeleinden is niet toegestaan.

Maatschappelijk- Begraafplaats Binnen het plangebied is een begraafplaats aanwezig. De begraafplaats is gelegen aan Weerdingerkanaal ZZ 180-1. Begraafplaatsen zijn alleen toegestaan indien de gronden zijn aangeduid met (bp).
Ten behoeve van de begraafplaats mogen gebouwen en andere bouwwerken, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, toegangswegen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen worden opgericht. De bestaande aula is in een bouwvlak geplaatst.

Maatschappelijk - Onderwijs De gronden aangewezen voor "Maatschappelijk, onderwijs" zijn bedoeld voor scholen ten behoeve van het basisonderwijs, voortgezet onderwijs, peuterspeelzaal, kinderdagopvang en buitenschoolse opvang.
Binnen deze bestemming is een ontheffing opgenomen voor het plaatsen van bouwwerken zoals fietsenhokken.

Maatschappelijk - Religie

De bestemming Maatschappelijk - Religie is gelegd op alle bij ons bekende religieuze instellingen zoals kerken, moskeeën, gebedshuizen en andere in aard en omvang vergelijkbare instellingen met bijbehorende voorzieningen. Hier geldt dat de gebouwen binnen het bouwvlak gerealiseerd moeten worden en het bouwvlak volledig mag worden bebouwd.

5.4.2.9 Sport

Artikel 22 Sport

Binnen de bestemming Sport zijn alle sportaccommodaties binnen het plangebied ondergebracht. Indien noodzakelijk zijn met een aanduiding de functies van de sportaccommodaties aangegeven. Andere bouwwerken, toegangswegen en parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen mogen eveneens binnen deze bestemming opgericht worden. Bebouwing mag alleen binnen de aangegeven bouwvlakken gebouwd worden. Het is mogelijk om de gronden die bestemd zijn voor sport te gebruiken voor evenementen zoals een kermis, of jaarlijks wederkerende activiteiten. Voor de sportbestemmingen geldt dat ten dienste van de bestemming een horeca - 1 functie aanwezig mag zijn. Bij een dergelijke Horeca - 1 functie moet gedacht worden aan een sportkantine. Een zelfstandige Horeca - 1 functie is niet toegestaan.

Er is een ruim bouwvlak aangegeven waarbinnen ook tribunes en fietsenhokken gebouwd kunnen worden. Wel dient het maximale bebouwingspercentage van 20% in acht te worden genomen.

Binnen de bestemming sport komt de aanduiding 'zwembad' voor. Dit vanwege het feit dat bij een zwembad met chemische stoffen wordt gewerkt. De opslag van deze stoffen en het ketelhuis mogen niet dichter op woningen en andere gevoelige objecten worden geplaatst.

5.4.2.10 Tuin

Artikel 23 Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. zie bestemmingsomschrijving in de regels. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd. Voor erfafscheidingen gelden specifieke hoogtematen, overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 3 dan wel 5 m hoog zijn op basis van het bestemmingsplan.

5.4.2.11 Verkeer

Artikel 24 Verkeer - Verblijfsgebied

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor woonstraten en wegen ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende erven en percelen, toegangswegen en inritconstructies. Binnen deze bestemming is het aanleggen van voet- en fietspaden, straten, erven en pleinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, sport en speelgelegenheden, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen eveneens mogelijk. Gebouwen mogen niet worden opgericht binnen deze bestemmingen, wel zijn andere bouwwerken ten dienste van de bestemming en het oprichten van een antennemast met installatieruimte ter plaatse van de aanduiding zend-/ontvangstinstallatie mogelijk.

5.4.2.12 Water

Artikel 25 Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor de in het plangebied voorkomende waterlopen, watergangen, waterberging en waterpartijen, met daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, oevers en groenvoorzieningen, zie bestemmingsomschrijving in de regels. Dit water heeft naast een belevingsfunctie een belangrijke waterhuishoudkundige functie. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Wel is het mogelijk om andere bouwwerken zoals bruggen, dammen en of duikers aan te leggen, echter deze mogen de waterhuishouding niet belemmeren. Ligplaatsen voor woonschepen en zijn alleen toegestaan indien met een aanduiding op de verbeelding de ligplaats is aangegeven.

5.4.2.13 Wonen

Artikel 26 tot en met 34 Wonen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. In het plangebied zijn verschillende woonmogelijkheden te vinden. Deze kunnen sterk variëren in bouwmassa, goothoogte en bouwhoogte. Om voor al deze woonvormen aansluitende regels op te stellen is bewust gekozen om de aanwezige woningtypen een eigen bestemming Wonen te geven. De specificatie van de hoofdgroep Wonen is gerelateerd aan het soort gebouw. Daar waar binnen de specifieke bestemming Wonen nog een onderscheid gemaakt moet worden, wordt gebruik gemaakt van functieaanduidingen. Binnen de bestemming Wonen wordt de mogelijkheid geboden voor de bouw van woningen en de realisatie van daarbij behorende voorzieningen. Dit laatste is tevens bedoeld om ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen.

Voor alle woonvormen geldt dat het hoofdgebouw in het bouwvlak gerealiseerd dient te worden. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is per woning op basis van stedenbouwkundige uitgangspunten bepaald. Als uitgangspunt voor de totale bebouwing op het bouwperceel geldt dat het perceel niet meer dan 50% bebouwd mag worden. Bijgebouwen dienen ondergeschikt aan het hoofdgebouw te zijn en mogen in het bouwvlak maar ook op het zij- en achtererf gebouwd worden. Voor het te bouwen m2 aan bijgebouwen geldt een maximum dat is aangegeven binnen de regels. Voor alle woonvormen geldt dat wonen in bijgebouwen niet is toegestaan. Tevens mag in het bestemmingsplan het aantal woningen niet worden vermeerderd, tenzij dit met een aanduiding op de verbeelding anders wordt aangegeven.
In de bestemming Wonen zijn ontheffingen van de bouwregels opgenomen om het bestemmingsplan flexibeler te maken. Naast algemene ontheffingen (o.a. vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling) zijn er ook specifieke ontheffingen opgenomen. Een voorbeeld hiervan is het op medische indicatie bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik ontheffingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen en bij vrijstaande woning een ontheffing voor en het toestaan van kleinschalig kamperen.


Bij Wonen - Aaneengebouwd gaat het om regels die gelden voor grondgebonden aaneengesloten woningen. Aaneengesloten woningen zijn woningen waarvan meer dan twee woningen onder één kap zijn geplaatst (rijwoningen).
Voor Wonen - Aaneengebouwd aaneen geldt dat maximaal 50 m² bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning). Op 7 locaties zijn de schuurtjes bij de woningen in een apart vlak aangegeven, omdat de ligging van de achterpaden aanleiding gaven. Deze schuurtjes tellen mee voor de 50 m2 bebouwing.

Wonen-Gestapeld In het centrum van Nieuw-Weerdinge is in het kader van herstructurering enkele bouwblokken in de vorm van appartementen gerealiseerd. Hier zijn met name ouderen gehuisvest. Het is niet mogelijk om hier vrijstaande bijbehorende bouwwerken te plaatsen vanwege de gezamenlijke buitenruimte en de stedenbouwkundige annex architectonische opzet van dit kavel.

Bij Wonen - Specifiek Aaneengebouwd gaat het om regels die gelden voor grondgebonden aaneengesloten woningen die gedurende deze planperiode nog gebouwd kunnen worden in de woonbuurt Mandebroek III. Aaneengesloten woningen zijn woningen waarvan meer dan twee woningen onder één kap zijn geplaatst (rijwoningen).
Voor Wonen - Specifiek Aaneengebouwd aaneen geldt dat maximaal 50 m² bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning).

Bij Wonen - Specifiek twee aaneen gaat het om grondgebonden twee- onder- één kap woningen dan wel grondgebonden woningen die door middel van een garage, berging of bijbehorend bouwwerk aan elkaar geschakeld zijn en binnen de woonbuurt Mandebroek III nog gebouw kunnen worden. Voor Wonen - Specifiek twee aaneen geldt dat maximaal 50 m² bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning).

Eveneens in de woonbuurt Mandebroek drie is ook het mogelijk om vrijstaande woningen te bouwen. Deze hebben de bestemming Wonen-Specifiek Vrijstaand gekregen. Bij vrijstaande woningen geldt dat maximaal 75 m² bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning).

Bij Wonen - Twee aaneen gaat het om grondgebonden twee- onder- één kap woningen dan wel grondgebonden woningen die door middel van een garage, berging of bijbehorend bouwwerk aan elkaar geschakeld zijn. Voor Wonen - Twee aaneen geldt dat maximaal 50 m² bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning).

De gronden bestemd voor Wonen - Voormalig Agrarisch Bebouwing zijn voormalige agrarische bedrijfsbebouwingen met woning die na beëindiging van het (agrarische) bedrijf ten behoeve van wonen worden gebruikt. Het bebouwde oppervlak van de voormalige agrarisch bebouwing is gelet op hun voormalige functie erg groot.
Om die reden is geen maximale totale bebouwing opgenomen. Wel is een maximaal te bebouwen oppervlak voor het hoofdgebouw en voor bijbehorende bouwwerken in de voorschriften opgenomen.
Overeenkomstig artikel 3.6 van de WRO kan het bestemmingsplan gewijzigd worden waarmee het o.a. mogelijk wordt een voormalig agrarisch bedrijf op te delen in twee wooneenheden.

De vrijstaande woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen-Vrijstaand kern gekregen. Bij vrijstaande woningen geldt dat maximaal 75 m² bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning). De woning zelf is in een ruim bouwvlak gelegd, bijbehorende bouwwerken kunnen achter de woning, buiten het bouwvlak onder voorwaarden worden gerealiseerd.

De vrijstaande woningen in de bebouwingslinten hebben de bestemming Wonen-Vrijstaand lintbebouwing gekregen. Bij vrijstaande woningen geldt dat maximaal 75 m² bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning).

5.4.3 Hoofdstuk 2 dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. De specifieke kenmerken van dubbelbestemmingen brengen met zich mee dat deze bestemmingen doorgaans een relatief groot gebied beslaan en veelal op meerdere bestemmingen betrekking hebben.
Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.
Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden beperkingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen.
In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Artikel 35 Leiding

De dubbelbestemming leiding is bedoeld om de leidingen te beschermen tegen invloeden van buitenaf zoals bijvoorbeeld werkzaamheden. In het plangebied is een hoogspanningsleiding aanwezig. Deze loopt haaks op het bebouwingslint langs de Tramwijk, te weten ter hoogte van Tramwijk ZZ 29. De ligging alsmede de aan te houden afstand ten opzichte van de leidingen zijn op de plankaart gearceerd aangegeven. Binnen deze zone mag geen hoogbouw plaatsvinden.

Artikel 36  Waarde - Archeologie 2

Op basis van de cultuurhistorie van het plangebied en de gevonden voorwerpen in het plangebied worden aan het plangebied archeologisch waarden toegekend. Op de verbeelding zijn de gebieden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 aangegeven. De archeologische waarden en verwachtingen en maatregelen die daaraan zijn gekoppeld, zijn overgenomen uit de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart vertaald. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Voor waarde-Archeologie 2 geld een (zeer) hoge verwachtingswaarde. De maximale oppervlakte is 100 m2 en de maximale diepte is 30 + 10 cm, waarvoor geen vergunning voor de te bouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vanuit archeologie nodig is. Bij een vergunningaanvraag wordt het bestemmingsplan als toetsingskader gebruikt. Indien voorgenomen plannen binnen categorie 1 of 2 vallen en de daarbij gestelde normen voor oppervlakte en diepte overschrijden zal met de gemeente overleg moeten plaats vinden omdat het uitgangspunt bij terreinen met een archeologische waarde is om deze in de bodem te behouden. Drainage is niet toegestaan zonder vergunning.

Deze bestemming kent een wijzigingsbevoegdheid, waarin overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro Burgermeester en Wethouders de dubbelbestemming kunnen laten vervallen of alsnog aan de gronden de dubbelbestemming kunnen toekennen.

5.4.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 37 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 38 Algemene bouwregels

In artikel 38 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 39 Algemene aanduidingsregels

Toegevoegd aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen zijn enkele aanduidingen die vanuit het milieu en veiligheidsbeleid een extra aanduiding aan gronden geven.

De Veiligheidszone- lpg van het vulpunt aan de Weerdingerkanaal NZ is bedoeld om het bouwen van nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten tegen te gaan. Binnen de zone zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van de realisatie en het gebruik van beperkt kwetsbare- en kwetsbare objecten.

De luchtvaartverkeerszone is toegevoegd aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen. Deze aanduiding ligt over het noordwesten van het plangebied. Deze laagvliegroute is een militaire laagvliegroute voor straalvliegtuigen. Onder de laagvliegroute geldt een maximum bouwhoogte tot 40 meter.

Het bestemmingsplan kent 4 Wro-zones - wijzigingsgebied. In "Wro-zone - wijzigingsgebied 1", wordt het mogelijk om de bestemming te wijzigen van een onbebouwd deel van wonen in een enkele Vrijstaande woning binnen de bestaande lintbebouwing te realiseren. In gebiedsaanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 2", wordt het mogelijk om de bestemming te wijzigen van een onbebouwd deel van wonen in een enkele vrijstaande woning in c.q. aan de rand van de kern. In gebiedsaanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 3", wordt het mogelijk om de bestemming te wijzigen van "Agrarisch met waarden - Grootschalige veenontginningen" in de bestemming "Wonen- Vrijstaand lintbebouwing" conform artikel 34 van dit bestemmingsplan en in gebiedsaanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 4", wordt het mogelijk om de bestemming wijzigen van "Bedrijf-Autogaragebedrijf" in 2 vrijstaande woningen op basis van de bestemming "Wonen - Vrijstaand lintbebouwing". De genoemde mogelijkheden zijn mogelijkheden die reeds voortvloeien uit het geactualiseerde bestemmingsplan. De wijzigingen zijn alleen mogelijk als deze financieel haalbaar zijn en het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

Artikel 40 Algemene afwijkingsregels

De afwijkingsregel maakt het mogelijk dat aan de regels van de bestemmingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Het college van burgemeester en wethouders kunnen bijvoorbeeld afwijken van een bestemmingsplan voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10 %. De afwjikingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels al is afgeweken van het bestemmingsplan. Dit betekent dat niet 2 keer afgeweken kan worden van eenzelfde bepalingen of dat de bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 41 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is voorgeschreven in de nieuwe Wro, waarnaar voor deze procedure dan ook wordt verwezen.

5.4.5 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 42 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 43 Slotregel

In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge ".

5.5 Handhaving

De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. De basis voor een werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een goede registratie van verleende vergunningen en ontheffingen.
Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een nauwgezette inventarisatie plaats gevonden van de feitelijke situatie. De bestaande ruimtelijke situatie is in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Daarnaast heeft bestaand beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser, beter toepasbaar en goed naleefbaar geworden.
Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de planregels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en burger ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan opgepakt wordt. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Dit betekent dat niet tegen alle illegale situaties wordt opgetreden maar tegen zaken met een uitstralend effect. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft.
Ongeacht de wijze waarop handhaving van het bestemmingsplan vorm krijgt geldt voor de gemeente als eerste handhavingprioriteit de aanpak van calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen

Het college heeft het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.
De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de Nota van Beantwoording behorende bij het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge.
In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota. De Nota van Beantwoording maakt deel uit van het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge.

6.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Tegen het bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge zijn drie zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben deels aanleiding gegeven tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan. De aanpassingen zijn opgenomen in het raadsbesluit omtrent de vaststelling

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt   verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.
Het voorliggende bestemmingsplan Nieuw-Weerdinge betreft een actualisatie van diverse oude bestemmingsplannen.  Uitgangspunt is dat bestaande bouwrechten door de gemeente worden gerespecteerd. In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen. Aan het bestemmingplan zijn behoudens het opstellen van het bestemmingsplan dan ook geen kosten verbonden. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval in z'n geheel gedekt uit het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde gelden voor het actualisering van bestemmingsplannen. Het kostenverhaal is dus anderszins verzekerd, waardoor vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.