direct naar inhoud van 3.8 Geur
Plan: Nieuw-Weerdinge, Pluimveehouderij Vledders
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2010023-0701

3.8 Geur

Bij vergunningverlening voor veehouderijen wordt de geur-immissie getoetst aan de Wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Deze wet is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De Wgv vervangt de Wet stankemissie veehouderijen die van toepassing was in reconstructiegebieden en de drie 'stankrichtlijnen' die van toepassing waren in de rest van Nederland: de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996, de Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985 en het Cumulatierapport.

De Wgv geeft normen voor de immissies. Dit is de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object, bijvoorbeeld een woning. Er wordt in de Wgv onderscheid gemaakt in objecten binnen en buiten de bebouwde kom. De emissiefactor per dier (vleeskuiken) is verruimd. Dit betekent dat met name voor vleeskuikenhouderijen die voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet geen ruimte hadden voor uitbreiding door verruiming van de emissiefactoren nu wel ruimte hebben.

Artikel 6 van de Wgv biedt de gemeenteraad de mogelijkheid om een verordening vast te stellen. In de verordening kan worden afgeweken van de geurnormen zoals die in de wet zijn opgenomen. De gemeente Emmen kent geen dergelijke verordening of plannen om te komen tot een verordening. De wettelijke normen zijn onverkort van toepassing en hiervan kan niet afgeweken worden.

Op basis van de uitgevoerde verspreidingsberekeningen is vast komen te staan dat, met een adequaat ventilatiesysteem, de geurbelasting op alle nabij gelegen woningen binnen de normen blijft. Het ventilatiesysteem is verplicht omdat er anders geen milieuvergunning wordt afgegeven.

In de, naar aanleiding van het advies van de Commissie m.e.r. opgestelde, aanvullende notitie van Exlan consultants is de ventilatorregeling voor de emissiearme stallen nader uitgewerkt. Op basis van de in de notitie genoemde ventilatoren en ventilatorkokeruitvoering, is de aanvrager samen met de leverancier en adviseur van mening dat hiermee de minimale luchtsnelheid van 6,5 meter per seconde technisch haalbaar is. Het grote voordeel is tevens dat onder alle omstandigheden de luchtsnelheid altijd 6,5 meter per seconde is. Dit is positief in vergelijking met normale ventilatoren in het dak gemonteerd, waarbij alle ventilatoren gelijktijdig worden geregeld. In perioden met een lagere ventilatiebehoefte dan 2,4 m3 per dier per uur, zal de werkelijke luchtsnelheid lager zijn dan de in het V-stacksmodel aangenomen luchtsnelheid. Hierdoor kan in de praktijk in wellicht voorkomende situaties van geuroverlastbeleving in koudere perioden met zwaardere dieren wel worden voorkomen. Door de altijd hogere uitworp met meer verdunning zal de kans op overlast nog verder worden beperkt.

De ventilatieberekening uit bovengenoemde notitie is geverifieerd door Livestock Research van de Wageningen University & Research centre (WUR). Daarbij is onderzocht of de aannames voor de berekening van de minimale uitworpsnelheid van ventilatiekokers correct en voldoende onderbouwd zijn, en de berekening van de uitworpsnelheid op een correcte wijze uitgevoerd is.

De conclusie van de WUR, in de brief van 7 januari 2011, is dat de berekeningswijze in de notitie gebaseerd is op juiste aannames en dat de berekeningen op een correcte wijze zijn uitgevoerd. Naar inzicht van de WUR is de gewenste minimale uitworpsnelheid van 6,5 meter per seconde op de voorgestelde wijze technisch realiseerbaar. Aandachtspunten daarbij zijn dat de minimale ventilatiecapaciteit van de nokventilatoren goed wordt ingesteld en geborgd en dat ventilatoren regelmatig worden geïnspecteerd en indien nodig, gereinigd.

De heer Haan heeft een aanvraag gedaan voor een milieuvergunning. Daarin wordt dit aandachtspunt geregeld.

Hiermee is voldaan het het verzoek van de Commissie m.e.r.